Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Opsterland houdende regels omtrent de rechtspositie van raadsleden (Verordening rechtspositie raadsleden Opsterland 2019)

Geldend van 14-06-2019 t/m 31-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Opsterland houdende regels omtrent de rechtspositie van raadsleden (Verordening rechtspositie raadsleden Opsterland 2019)

De raad van de Gemeente Opsterland,

gelezen het voorstel van het presidium van 14 mei 2019,

gelet op de artikelen 95, eerste en tweede lid, 96, eerste en tweede lid, en 97,98, 99 van de Gemeentewet en 3.1.3, eerste lid, 3.1.9, 3.3.2, 3.3.3, tweede lid, 3.4.1., eerste lid en 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;

gelet op de betreffende modelverordening VNG 2019,

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening rechtspositie raadsleden Opsterland 2019

Artikel 1 Definitiebepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    griffier: de griffier zoals bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet;

  • b.

    raadslid: lid van de gemeenteraad van Opsterland;

  • c.

    Rechtspositiebesluit: Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

Artikel 2. Vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden

De vergoeding voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Rechtspositiebesluit wordt aan de raadsleden toegekend ongeacht het aantal bijgewoonde vergaderingen.

Artikel 3. Toelage raadslid onderzoekscommissie

Een raadslid dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet wordt voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van de gemeente een toelage toegekend van € 240,- per maand.

Artikel 4. Reis- en verblijfkosten raadsleden voor reizen buiten de gemeente

  • 1. Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur als bedoeld in artikel 97 Gemeentewet worden aan een raadslid vergoed:

    • a.

      de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b.

      bij gebruik van een eigen auto het maximumbedrag dat door een werkgever aan een werknemer per afgelegde kilometer onbelast kan worden verstrekt .

  • 2. Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente, ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur, worden aan een raadslid bij gebruik van eigen auto tevens de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed.

  • 3. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 4. Als een raadslid een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen als bedoeld in het eerste lid, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 5. De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die een raadslid maakt in verband met reizen buiten het grondgebied ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur worden ten laste van de gemeente vergoed.

Artikel 5. Scholing

  • 1. Raadsleden die willen deelnemen aan niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van de functie van raadslid, dienen daartoe vooraf een gemotiveerde aanvraag in bij de griffier.

  • 2. De aanvraag bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie.

  • 3. De griffier beslist op de aanvraag op basis van bewijsstukken, overeenkomstig het tweede lid.

  • 4. In voorkomende gevallen beslissen de fractievoorzitters van alle in de raad vertegenwoordigde politieke groeperingen op basis van meerderheid van stemmen.

  • 5. Kosten van scholing die wordt georganiseerd door de beroepsvereniging van raadsleden of door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten komen altijd voor vergoeding door de gemeente in aanmerking als voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid.

Artikel 6. Betaling en declaratie van onkosten

  • 1. De betaling van kosten die op grond van deze verordening voor vergoeding of tegemoetkoming in aanmerking komen vindt plaats door:

    • a.

      betaling uit gemeentelijke middelen, op basis van een rechtstreeks aan de gemeente toegezonden factuur of

    • b.

      betaling vooruit uit eigen middelen.

  • 2. Een aanvraag om een vergoeding van de onkosten als bedoeld in dit artikel gaat vergezeld van een, zo mogelijk digitaal, declaratieformulier en bewijsstukken.

  • 3. Het declaratieformulier en de bewijsstukken worden binnen 60 dagen na factuurdatum of betaling door raadsleden ingediend bij de griffier.

  • 4. Voor zover van toepassing draagt de gemeente er zorg voor dat de betaling aan raadsleden binnen 30 dagen na het indienen van de aanvraag wordt overgemaakt.

Artikel 7. Intrekking, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De verordening rechtspositie wethouders en raadsleden Opsterland 2016 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie van het Gemeenteblad waarin deze verordening wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rechtspositie raadsleden Opsterland 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Opsterland op 3 juni 2019.

De griffier,

Ieke Zwart

De voorzitter,

Ellen van Selm

Toelichting

ALGEMEEN DEEL

Wettelijke regelingen

In de wet en nadere regelgeving zijn alle van belang zijnde onderwerpen geregeld betreffende de rechtspositie van gemeentelijke politieke ambtsdragers. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van raads- en commissieleden alsmede de financiële voorzieningen moet worden geregeld bij of krachtens de wet (AMvB en ministeriële regeling). Deze nader regeling is vastgelegd in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. In de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers zijn de (onkosten)vergoedingen nader uitgewerkt. NB de raad van Opsterland kent geen raadscommissieleden.

Hoofdlijnen gemeentelijke verordening

In deze verordening zijn alleen bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van raadsleden zover die niet dwingend geregeld zijn in hogere wet- en regelgeving. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers. Bij de laatste moderniserings- en harmoniseringsoperatie (Staatsblad 15 oktober 2018), betreffende de rechtspositiebesluiten voor decentrale politieke ambtsdragers zijn er wederom een aantal bepalingen imperatief in hogere wet- en regelgeving vastgelegd. De overweging hierbij is dat het bestuurlijk wenselijk is om de voorzieningen zoals vergoedingen, tegemoetkomingen en andere rechtspositionele aanspraken voor decentrale politieke ambtsdragers dwingendrechtelijk in hogere wet- en regelgeving vast te leggen om politieke discussies te voorkomen. Dit betekent dat er voor gemeenten minder ruimte is om lokaal bij verordening van wettelijke regelingen af te wijken.

Indien een gemeente besluit om bij verordening voorzieningen voor politieke ambtsdragers te regelen, zijn een aantal regels van belang.

In artikel 99 Gemeentewet is bepaald dat ’buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend’, ontvangen de leden van de raad en/of door de raad ingestelde commissie (in de zin van artikel 82, 83 of 84 Gemeentewet) als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente. Deze verordening vormt een (nadere) uitwerking van de bij of krachtens de wet toegekende vergoedingen en tegemoetkomingen.

De arbeidsverhoudingen en fiscale positie

Raadsleden hebben geen dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Omdat er geen sprake is van een dienstbetrekking vallen raadsleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten belast in de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kunnen raadsleden opteren voor de loonbelasting als voorheffing door samen met de gemeente te kiezen voor het fictief werknemerschap, het zogenaamde opting-in. Het fictief werknemerschap kan worden aangevraagd met behulp van een opting-in verklaring bij de Belastingdienst.

Als de raadsleden en gemeente niet kiezen voor het fictief werknemerschap, dan geldt dat de onkostenvergoedingen en raadsvergoeding als inkomsten moeten worden verantwoord en mogen de (beroeps)kosten die worden gemaakt worden afgetrokken. Het resultaat zal het raadslid moeten verantwoorden in de aangifte inkomstenbelasting, onder de post inkomsten uit overige werkzaamheden. De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen voor de raadsleden die niet als fictief werknemerschap te kwalificeren zijn op grond van deze verordening aan de Belastingdienst doorgeven middels een formulier IB-47. Omdat raadsleden op persoonlijke titel worden gekozen, zijn zij niet aan te merken als (fiscaal) ondernemer. Er hoeft dan ook geen VAR-verklaring / Modelovereenkomst ZZP overgelegd te worden aan de gemeente.

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is niet van toepassing op raadsleden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Definitiebepalingen Dit artikel behoeft geen toelichting

Artikel 2. Vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden

De hoogte van de raadsvergoeding is verplichtend bepaald op een vast bedrag per inwonersklasse. Vanaf de dag van beëdiging hebben de raadsleden recht op de vergoedingen die verbonden zijn aan hun functie. Wat betreft de vergoeding voor de werkzaamheden is dit geregeld in artikel 3.1.1, eerste lid. De gemeenteraad kan op grond van het vierde lid van artikel 3.1.1 bij verordening bepalen dat een deel van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitbetaald als presentiegeld. Het gaat om maximaal 20% van de vergoeding. In een dergelijke verordening mag geen onderscheid worden gemaakt tussen de raadsleden: een presentievergoeding geldt dan voor alle raadsleden.

De raad van Opsterland kiest hier niet voor omdat het fenomeen spookleden niet voorkomt.

Spookleden zijn volksvertegenwoordigers die wel zijn gekozen, maar die niet of nauwelijks aanwezig zijn bij de vergaderingen of activiteiten van de desbetreffende gemeenteraad.

Artikel 3. Toelage lid onderzoekscommissie van raadsleden

Dit artikel gaat over de toelage voor de raadsleden die lid zijn van een onderzoekscommissie zoals beschreven in artikel 155a, derde lid Gemeentewet. In het Rechtspositiebesluit is bepaald dat de raad per verordening de hoogte van de toelage moet vaststellen ( artikel 3.1.3. lid 1 Rechtspositiebesluit).

Het bedrag van € 240,- is als volgt berekend: driemaal de maandelijkse vergoeding klasse 4 (€ 958,91)= € 2876,73: 12 (maanden)= € 239,73 (afgerond op € 240,- per maand. Deze berekening is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.3. van het Rechtspositiebesluit.

Het Rechtspositiebesluit wijst ook andere zogenaamde ‘zware commissies’ aan waarbij raadsleden die hier lid van zijn recht hebben op een toelage. Het betreft de vertrouwenscommissie en de rekenkamerfunctie. Wat de laatste “commissie” betreft is dit in Opsterland niet aan de orde. De rekenkamerfunctie wordt namelijk uitgeoefend door een rekenkamercommissie waar raadsleden geen lid van kunnen zijn. De hoogte van de toelagen voor zware commissies zijn bepaald in het Rechtspositiebesluit. De raad hoeft deze dus niet apart vast te stellen.

Wat betreft de hoogte van de toelagen voor het lidmaatschap van de vertrouwenscommissie geldt een vast (belast) bedrag van € 120 per maand. Het bedrag wordt naar rato van de duur van de activiteiten toegepast. Zolang een commissie “slapend” is, althans niet actief, ontvangen de leden geen toelage: niet de duur van het lidmaatschap is van belang, maar de duur van de activiteiten.

De raad kan naast de zware ofwel bijzondere commissies die in het Rechtspositiebesluit staan opgenomen ( artikel 3.1.2 en 3.1.3 Rechtspositiebesluit) ook andere commissies aanwijzen als bijzondere of zware commissies en daarmee bepalen dat raadsleden die hier lid van zijn een toelage krijgen. De vaststelling dat er sprake is van een dergelijke bijzondere commissie, met deze financiële gevolgen, moet bij verordening plaatsvinden. Daarbij moet gemotiveerd worden dat het lidmaatschap van deze commissies duidelijk meerwerk is naast het reguliere lidmaatschap van de gemeenteraad.

De raad van Opsterland kiest er voor geen andere commissies als “bijzonder” aan te wijzen dan die commissies die reeds in het rechtspositiebesluit als zodanig worden aangewezen.

Artikel 4. Reis- en verblijfkosten raadsleden voor reizen buiten de gemeente

Ingevolge artikel 96, in samenhang met artikel 97, van de Gemeentewet kunnen kosten voor (dienst)reizen buiten het grondgebied van de gemeente alleen op basis van een verordening van de gemeenteraad worden vergoed. In deze bepaling is bij verordening geregeld dat raads- en commissieleden een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente kunnen krijgen ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur. Onder reizen “buiten de gemeentegrenzen” kunnen ook de buitenlandse dienstreizen worden geschaard. De naar redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten voor dienstreizen in het buitenland, die door of vanwege de gemeente zijn georganiseerd komen ook voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 5. Scholing raadsleden

Voor raadsleden is expliciet bepaald dat de kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde functionele scholing, zoals deelname aan congressen en opleidingen, ten laste kunnen worden gebracht van de gemeente (artikel 3.3.3. Rechtspositiebesluit). Partijpolitieke scholing komt niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking. De inhoud van de scholing is bepalend of deze al dan niet partijpolitiek georiënteerd is. Wanneer scholing verzorgd wordt door een politieke partij betekent dat niet automatisch dat die scholing partijpolitiek georiënteerd is.

Om in aanmerking te komen voor vergoeding van de scholingskosten, moet gemotiveerd worden dat het gaat om functiegerichte scholing. Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden. Scholing is partijpolitiek georiënteerd als zij geheel of gedeeltelijk tot doel heeft betrokkene op te leiden in het gedachtegoed van de desbetreffende partij.

Overigens kan de gemeente ook zelf dit soort scholing (laten) verzorgen. Ook die lasten komen ten laste van de gemeente.

Het beoordelen van en/of fiatteren van scholingsaanvragen is gemandateerd aan de griffier.

Artikel 6. Betaling en declaratie van onkosten

Het Rechtspositiebesluit en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers regelen wanneer de vergoedingen en onkosten betaald moeten worden aan raads- en commissieleden.

De betaling van onkosten kan door raadsleden worden voorgeschoten uit eigen middelen, later gedeclareerd worden of de factuur kan rechtstreeks naar de gemeente worden verstuurd. Het verdient aanbeveling dat het college een formulier vaststelt waarmee raadsleden gemaakte onkosten kunnen verantwoorden. Raadsleden declareren in beginsel hun kosten bij de griffier. Raadsleden die gekozen hebben voor “opting-in” ( zie bij de algemene toelichting) kunnen de declaratie digitaal indienen via Youforce. Voor raadsleden die de raadsledenvergoeding bruto krijgen uitbetaald is een apart declaratieformulier beschikbaar.

Artikel 7. Intrekking, inwerkingtreding en citeertitel. Dit artikel behoeft geen toelichting.