Regeling vervallen per 01-01-2012

Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2011

Burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland;

overwegende dat het wenselijk is om regels te stellen ten behoeve van het beleid, te verstrekken voorzieningen, financiële tegemoetkomingen, eigen bijdrage of het eigen aandeel en het persoonsgebonden budget op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning;

gehoord de zienswijze van de gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties van vragers van maatschappelijke ondersteuning;

gelet op de verordening als bedoeld in artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en het besluit van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, houdende regels met betrekking tot de uitkeringen ten behoeve van beleid op het terrein van de openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid, de stimuleringsuitkeringen, de eigen bijdrage en de financiële tegemoetkomingen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning en wijziging van andere besluiten van 2 oktober 2006, Stb. 450 (Besluit maatschappelijke ondersteuning);

besluiten vast te stellen het navolgende:

Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2011.

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begrippen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvrager: de handelingsbekwame natuurlijke persoon die – al dan niet namens de begunstigde – verzoekt om verstrekking van voorzieningen in het kader van de wet.

  • b.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen: voorzieningen waarvan het aannemelijk is te achten dat de begunstigde daarover de beschikking zou kunnen hebben, ook al had hij geen beperkingen als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub c van de Verordening.

  • c.

    Algemene maatregel van bestuur: het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Staatsblad 450.

  • d.

    Begunstigde: de natuurlijke persoon ten behoeve waarvan de voorziening wordt aangevraagd, dan wel verleend.

  • e.

    Budgethouder: een natuurlijke- of rechtspersoon die ingevolge de Verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • f.

    CAK: Centraal Administratie Kantoor, verantwoordelijk voor het vaststellen en innen van de (maximale) eigen bijdrage.

  • g.

    Cliënt: de begunstigde of diens vertegenwoordiger, aan wie de voorziening wordt verleend/verstrekt.

  • h.

    College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland.

  • i.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van de Verordening maatschappelijke ondersteuning, het Verstrekkingenboek en het Financieel Besluit van toepassing zijn.

  • j.

    Financieel Besluit: het Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Opsterland.

  • k.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de cliënt.

  • l.

    Gebruikelijke zorg: indicatie van de aard en het niveau van de zorg die erop duidt dat eventueel andere personen binnen een leefeenheid in staat zijn om hulp bij het huishouden te bieden.

  • m.

    Gemaximeerde vergoeding: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt.

  • n.

    Goedkoopst adequate voorziening: een voorziening die passend is voor de aanvrager en de beperkingen in voldoende mate compenseert, zodat de aanvrager zelfredzaam kan zijn en in staat is tot maatschappelijke participatie. Wanneer er sprake is van meerdere oplossingen, die allen passend zijn, wordt gekozen voor de meest goedkope voorziening.

  • o.

    Inkomen:

    • 1.

      het netto inkomen van de persoon met beperkingen via arbeid in loondienst, zelfstandige onderneming, uitkering en/of pensioen, exclusief vakantietoeslag, vermeerderd met rente uit vermogen onder aftrek van rentevrijstelling of

    • 2.

      het gezamenlijk netto inkomen van ouders of pleegouders van de persoon met beperkingen indien deze persoon jonger is dan 18 jaar en alleenstaand is of

    • 3.

      het gezamenlijk netto inkomen van de persoon met beperkingen en zijn echtgenoot in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • p.

    Instandhoudingskosten: alle kosten die betrekking hebben op het in stand houden van de voorzieningen bestaande uit onderhoud, keuring, reparatie en mogelijk verplichte verzekeringen gerelateerd aan de economische levensduur.

  • q.

    Leverancier: leverancier van hulpmiddelen Wmo met wie de gemeente Opsterland een contract gesloten heeft voor de levering van hulpmiddelen in het kader van de Wmo.

  • r.

    Meerkosten: de kosten die uitgaan boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten voor een voorziening, die mogelijk krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning verleend wordt.

  • s.

    Norminkomen: de van toepassing zijnde bijstandsnorm vastgelegd in de Wet werk en bijstand.

  • t.

    Persoonsgebonden budget (PGB): een geldbedrag waarmee de budgethouder een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in de Verordening en het Besluit te stellen regels van toepassing zijn.

  • u.

    Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Opsterland.

  • v.

    Verstrekkingenboek: door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels Wmo individuele verstrekkingen.

  • w.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

  • x.

    Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Hoofdstuk 2 Vormen van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2 Individuele voorzieningen in natura

Individuele voorzieningen die verstrekt worden in natura betreffen:

  • 1.

    Hulp bij het huishouden, te onderscheiden in:

    • a.

      algemeen direct beschikbare hulp bij het huishouden (Hulp bij het huishouden 1 – HH1). Deze hulp gaat de gebruikelijke zorg te boven en wordt verleend door één van de gecontracteerde aanbieders die daarvoor op verzoek van de aanvrager door het college wordt ingeschakeld;

    • b.

      op de individuele persoon afgestemde hulp bij het huishouden (Hulp bij het huishouden 2 – HH2).

      Bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden wordt de gebruikelijke zorg vastgesteld met toepassing van een zogenaamd standaard indicatieprotocol (Protocol gebruikelijke zorg).

  • 2.

    Hulpmiddelen, te onderscheiden in:

    • a.

      rolstoelen

    • b.

      roerende (losse) woonvoorzieningen (bijv. een douchestoel en een tillift) en

    • c.

      individuele vervoersvoorzieningen (bijv. scootmobiel, driewielfiets, autoaanpassing)

    • d.

      of aanpassingen aan de hulpmiddelen genoemd onder a en c.

  • 3.

    Een hulpmiddel kan slechts worden toegekend voor zover het langdurig noodzakelijk is om de beperkingen van de begunstigde op het gebied van het wonen of het zich binnen of buiten de woning te verplaatsen op te heffen of te verminderen. Bij het toekennen van hulpmiddelen wordt rekening gehouden met het beleid zoals dat voorheen in het kader van de Wvg is gevoerd en de jurisprudentie die daarover is gevormd.

  • 4.

    Een woningaanpassing in de vorm van een woonunit. De woonunit is in principe herplaatsbaar en wordt uitsluitend in bruikleen verstrekt.

Artikel 3 Individuele financiële tegemoetkomingen

Individuele voorzieningen die verstrekt worden als financiële tegemoetkoming betreffen woonvoorzieningen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in:

  • 1.

    een forfaitaire financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en het vrijmaken van een reeds aangepaste woning en;

  • 2.

    een gemaximeerde financiële tegemoetkoming voor:

    • a.

      woningsanering

    • b.

      sanering rolstoelvloerbedekking

    • c.

      onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen

    • d.

      huurderving

    • e.

      tijdelijke huisvesting

Artikel 4 Het Persoonsgebonden Budget (PGB)

Bij de verstrekking van een individuele voorziening heeft de aanvrager de keuzevrijheid om in plaats van een voorziening in natura, als bedoeld in artikel 2, te kiezen voor een persoonsgebonden budget (PGB). Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • 1.

    het PGB voor hulp bij het huishouden

  • 2.

    het PGB voor hulpmiddelen als woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

  • 3.

    het PGB voor het aanpassen van de woning;

    Bij woonvoorzieningen die bestaan uit ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte geldt als voorwaarde dat deze gericht moeten zijn op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen. Hieronder valt ook de uitraasruimte en het bezoekbaar maken van een woning voor iemand die in een AWBZ-instelling woont. De woning, vaak van ouders/verzorgers of de partner, moet wel regelmatig bezocht kunnen worden. Voor het bezoekbaar maken van de woning zal veelal de woning moeten worden aangepast. Het bezoekbaar maken van een woning wordt slechts eenmaal vergoed.

Hoofdstuk 3 Financiële tegemoetkoming

Artikel 5 Algemene voorwaarden

Bij het verstrekken van een geïndiceerde voorziening worden in elk geval de volgende voorwaarden in de beschikking opgenomen:

  • a.

    de verplichting om uit eigen beweging (en op verzoek) aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op de toegekende voorziening;

  • b.

    de verplichting om een financiële tegemoetkoming uiterlijk binnen drie maanden na uitbetaling aan te wenden voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend;

  • c.

    de verplichting om bewijsstukken te overleggen (bijvoorbeeld rekeningen).

Artikel 6 Een financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen

Een financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in:

  • 1.

    een forfaitaire financiële tegemoetkoming voor:

    • a.

      verhuis- en inrichtingskosten in verband van een verhuizing naar een reeds aangepaste of goedkoper aan te passen woning € 2.500;

    • b.

      verhuis- en inrichtingskosten in verband met het vrijmaken van een reeds aangepaste (rolstoelgeschikte) woning € 4.000;

  • 2.

    een gemaximeerde vergoeding voor:

    • a.

      sanering van woon- en/of slaapkamer of aanbrengen rolstoelvloerbedekking: bij het vaststellen van de vergoeding voor het aanbrengen van rolstoelvloerbedekking of sanering in de woning wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode van de te vervangen voorzieningen, waarbij de vergoeding vastgesteld wordt aan de hand van de werkelijke kosten, gebaseerd op de goedkoopst-adequate voorziening. Indien de te vervangen voorziening ouder is dan 8 jaar wordt deze als afgeschreven beschouwd en wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. De volgende vergoedingssystematiek gehanteerd:

      • -

        de vergoeding bedraagt 100% indien het artikel niet ouder is dan twee jaar;

      • -

        de vergoeding bedraagt 75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

      • -

        de vergoeding bedraagt 50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

      • -

        de vergoeding bedraagt 25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

    • b.

      voor de sanering van woon- en/of slaapkamer wordt een bedrag verstrekt voor de aanschaf van:

      • -

        raambekleding van maximaal € 26,50 (prijspeil 2010) per meter raambreedte en/of

      • -

        vloerbedekking van maximaal € 15 (prijspeil 2010) per vierkante meter.

    • c.

      voor de sanering van de rolstoelvloerbedekking geldt dat een bedrag wordt verstrekt voor de aanschaf van rolstoelvaste vloerbedekking van maximaal € 32 (prijspeil 2010) per vierkante meter.

    • d.

      de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van elektrische woonvoorzieningen van € 384 per jaar;

    • e.

      de kosten van het jaarlijkse onderhoud van een traplift (1 x per jaar) worden op basis van een standaardonderhoudscontract dat de cliënt sluit met de leverancier 100% vergoed. Voor liften die buiten de woning geplaatst zijn of meer dan 1 verdieping overbruggen of uitgevoerd zijn met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen, wordt een toeslag vergoed van maximaal 50% op het tarief dat is opgenomen in het standaardonderhoudscontract.

    • f.

      de kosten van huurderving als bedoeld in paragraaf 6.11 van het Verstrekkingenboek kunnen verleend worden aan de eigenaar van de woning tot de maximale subsidiabele huur ingevolge de Wet op de huurtoeslag gedurende een periode van maximaal 6 maanden.

    • g.

      tijdelijke huisvesting in verband met het aanpassen van de huidige woonruimte van de begunstigde of de door de begunstigde te betrekken woonruimte. De financiële tegemoetkoming wordt verleend uitsluitend voor de periode waarin de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de cliënt of begunstigde als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan. De vergoeding wordt gedurende een periode van maximaal 6 maanden verleend en bedraagt maximaal de maximale subsidiabele huur ingevolge de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 7 Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

  • 2.

    Bij de uitbetaling van de financiële tegemoetkoming maakt de gemeente Opsterland onderscheid in:

    • -

      een forfaitaire vergoeding wordt direct betaald bij het afgeven van de beschikking;

    • -

      een gemaximeerde vergoeding wordt op basis van declaraties betaald waarbij de declaraties binnen 6 maanden na het afgeven van de beschikking worden ingeleverd, voorzien van bewijsstukken (nota’s en/of betalingsbewijzen).

Artikel 8 Anti speculatiebeding

De waardestijging die door het treffen van een woonvoorziening is ontstaan dient bij eventuele verkoop binnen 10 jaar na gereedmelding van de woningaanpassing gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald door de woningeigenaar. De restitutie bedraagt:

  • -

    voor het eerste en het tweede jaar 100% van de waardestijging,

  • -

    voor het derde en vierde jaar 80% van de waardestijging,

  • -

    voor het vijfde en zesde jaar 60% van de waardestijging,

  • -

    voor het zevende en achtste jaar 40% van de waardestijging en

  • -

    voor het negende en tiende jaar 20% van de waardestijging.

    In alle gevallen wordt de eigen bijdrage, die voor rekening van de woningeigenaar is gekomen bij de toekenning van de woonvoorziening(en) in mindering gebracht op de waardestijging. De waarde wordt door een beëdigd taxateur in opdracht van de gemeente Opsterland bepaald. Het terug te betalen bedrag bedraagt nooit meer dat de verstrekte financiële tegemoetkoming.

Hoofdstuk 4 Het persoonsgebonden budget (PGB)

Artikel 9 Algemene voorwaarden

  • 1.

    Verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Het PGB moet aangewend worden voor het doel waarvoor het budget is toegekend.

  • 3.

    Een PGB in verband met een vervoerskostenvergoeding, zoals genoemd in artikel 10 lid 8 sub a tot en met f wordt alleen toegekend wanneer het inkomen niet hoger is dan 1,5 maal het norminkomen.

  • 4.

    Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a.

    de verstrekking niet langdurig adequaat is;

  • b.

    redelijkerwijs verondersteld kan worden dat de hulp bij het huishouden maximaal 3 maanden wordt ingezet;

  • c.

    er tijdens het onderzoek, naar aanleiding van de aanvraag, twijfels ontstaan of de aanvrager in staat is om:

  • -

    de verantwoordelijkheid tot besteding van een persoonsgebonden budget aan de voorziening waarvoor deze wordt toegekend aan te kunnen en zorg te dragen dat de voorziening gedurende de looptijd van het PGB in goede staat in gebruik kan blijven;

  • -

    te kunnen voldoen aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget;

  • d.

    de aanvrager, bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget, het budget niet besteed heeft of niet besteed heeft aan de voorziening waarvoor dit budget was toegekend of zich niet heeft gehouden aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

Artikel 10 Vaststelling hoogte PGB

Dit tarief is afgeleid van het tarief van 2010 en naar boven afgerond. Voor 2011 heeft geen indexering van het tarief plaatsgevonden. De hoogte van het bedrag is gebaseerd op het aantal uren dat is geïndiceerd.

  • 1.

    Het PGB-tarief voor Hulp bij het Huishouden 1 (HH1) is vastgesteld op € 14 per uur voor ongeschoold werk en op € 16 per uur wanneer het uitgevoerd wordt door een professionele hulp via een instelling. Dit bedrag is, hoewel afgerond naar boven, gelijk aan het bedrag van 2010. Voor 2011 heeft geen indexering van het tarief plaatsgevonden. De hoogte van het bedrag van het PGB is gebaseerd op het aantal uren dat geïndiceerd is.

  • 2.

    Het PGB-tarief voor Hulp bij het Huishouden 2 (HH2) is vastgesteld op € 18,60 per uur. Dit tarief is gelijk aan het tarief van 2010. Voor 2011 heeft geen indexering van het tarief plaatsgevonden. De hoogte van het bedrag van het PGB is gebaseerd op het aantal uren dat geïndiceerd is.

  • 3.

    De hoogte van het PGB voor een bouwkundige woningaanpassingen/uitraasruimte is maximaal € 45.500,=.

  • 4.

    De hoogte van het PGB voor het bezoekbaar maken van een woning is maximaal € 5.000,=.

  • 5.

    De hoogte van het PGB voor roerende (losse) woonvoorzieningen (als genoemd in Hoofdstuk 6.10.2 van het Verstrekkingenboek) wordt gebaseerd op een normbedrag dat wordt bepaald aan de hand van de kosten van de goedkoopst adequate woonvoorziening (zo mogelijk uit het kernassortiment) onder aftrek van het kortingspercentage dat door de leverancier wordt geboden. Voor voorzieningen die buiten het kernassortiment vallen wordt de hoogte van het PGB beoordeeld aan de hand van één of meer offertes.

  • 6.

    De hoogte van het PGB

    • a.

      voor rolstoelen (inclusief elektrische rolstoelen) wordt gebaseerd op een normbedrag dat wordt bepaald aan de hand van de kosten van de goedkoopst adequate (elektrische) rolstoel zo mogelijk uit het kernassortiment onder aftrek van het kortingspercentage dat door de leverancier wordt geboden. Voor (elektrische) rolstoelen die buiten het kernassortiment vallen wordt de hoogte van het PGB beoordeeld aan de hand van één of meer offertes.

    • b.

      individuele aanpassingen aan rolstoelen op basis van de goedkoopst adequate oplossing te beoordelen aan de hand van één of meer offertes.

  • 7.

    Een cliënt kan een PGB worden toegekend ten behoeve van een sportvoorziening. Het PGB wordt vastgesteld op maximaal € 3.800, dat wil zeggen maximaal € 2.900 voor de aanschaf en voor een periode van 3 jaar een bedrag van € 300 per jaar voor de kosten van reparatie en onderhoud. Het PGB is bedoeld voor aanschaf, onderhoud, reparatie en evt. verzekering en wordt maximaal één maal per drie jaar verstrekt.

  • 8.

    De hoogte van het PGB voor individuele vervoersvoorzieningen is als volgt bepaald:

    • a.

      een individuele vervoersvoorziening voor het gebruik van vervoer door derden van maximaal 1.500 km x € 0,10 (€ 0,28 onder aftrek van € 0,18 per kilometer die voor rekening komt van de cliënt) = € 150 per jaar.

    • b.

      een individuele vervoersvoorziening voor het gebruik van een taxi van maximaal 1.500 km, onder aftrek van € 0,18 per verreden kilometer die voor rekening komt van de cliënt = € 3.000 - € 270 = € 2.730 per jaar. En een individuele vervoersvoorziening voor het gebruik van een rolstoeltaxi van maximaal 1.500 km, onder aftrek van € 0,18 per verreden kilometer = € 3.445 - € 270 = € 3.175 per jaar.

    • c.

      een vervoersvoorziening voor een echtpaar voor het gebruik van vervoer door derden een gezamenlijke vervoersvoorziening van € 225 per jaar (150% van € 150 per jaar - zie onder a).

    • d.

      een vervoersvoorziening voor een echtpaar voor het gebruik van de taxi een gezamenlijke vervoersvoorziening van € 4.095 per jaar (150% van € 2.730 per jaar - zie onder b).

    • e.

      een vervoersvoorziening voor een cliënt aan wie ook een scootmobiel, aangepaste fiets of driewielfiets verstrekt is, een bedrag van 50% van € 150 = € 75 (zie onder a) per jaar of 50% van € 2.730 respectievelijk € 3.175 = € 1.365 respectievelijk € 1.587,50 per jaar (zie onder b).

    • f.

      voor kinderen tot 4 jaar wordt geen vervoerskostenvergoeding verstrekt, voor kinderen van 4 tot 12 jaar en van 12 tot 15 jaar wordt respectievelijk maximaal 50% en 75% van de maximale vergoeding verstrekt. Voor kinderen van 15 jaar en ouder geldt maximaal 100% van de maximale vergoeding.

    • g.

      Autoaanpassing: gebaseerd op basis van de goedkoopst adequate oplossing, te beoordelen aan de hand van één of meer offertes, waarbij de auto nog een technische levensduur heeft van tenminste 5 jaar. Het kan voorkomen dat er in verband met de autoaanpassing een andere auto aangeschaft moet worden. Een auto wordt in principe beschouwd als algemeen gebruikelijk. In sommige gevallen volstaat een standaard auto echter niet, waardoor er sprake kan zijn van meerkosten. In een aantal situaties kunnen deze meerkosten op grond van de Wmo vergoed worden. De eventuele meerkosten worden vastgesteld op het verschil tussen de kosten van de goedkoopst adequate auto volgens het programma van eisen en het totaal van de waarde van de referentie-auto en de opbrengst van de inruil van de “oude” auto. De referentie-auto is volgens het Besluit Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen een standaard type auto met standaard faciliteiten. De waarde van de referentieauto is € 16.900 (normbedrag referentieauto aanschafbedrag inclusief BTW 2010).

    • h.

      Scootmobiel: gebaseerd op het normbedrag op basis van het kernassortiment onder aftrek van het kortingspercentage door de leverancier geboden;

    • i.

      Door spierkracht voort te bewegen vervoermiddel (o.a. driewielfiets, duofiets) : gebaseerd op het normbedrag op basis van het kernassortiment onder aftrek van het kortingspercentage door de leverancier geboden;

    • j.

      De uitkomst, als bedoeld onder andere bij h en i, te vermeerderen met een vergoeding voor de kosten van instandhouding, dat wil zeggen keuring, onderhoud of reparatie van voorziening(en) en een eventuele verplichte verzekering. Voor niet-electrische voorzieningen van € 134 per jaar en voor electrische voorzieningen van € 384 per jaar.

    • k.

      Individuele aanpassingen ten behoeve van voorzieningen zoals genoemd in lid 8 onder h van dit artikel op basis van de goedkoopst adequate oplossing te beoordelen aan de hand van één of meer offertes.

  • 9.

    Wanneer het inkomen van de aanvrager van een rolstoeltaxikostenvergoeding hoger is dan het norminkomen (zie bijlage I) dan bestaat er uitsluitend recht op een vergoeding van de meerkosten van de rolstoeltaxi. De meerkosten worden vastgesteld op het verschil tussen de vervoerskostenvergoeding voor een rolstoeltaxi en een gewone taxi (zie lid 8 sub b).

Artikel 11 Uitbetaling van het PGB

Als de hoogte van het PGB is vastgesteld, wordt het bij beschikking aan de budgethouder bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. In de beschikking wordt ook vermeld wanneer er een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is (als bedoeld in Hoofdstuk 5).

  • 1.

    De uitbetaling van een PGB bij hulp bij het huishouden.

    De gemeente Opsterland stelt het persoonsgebonden budget één keer per kwartaal beschikbaar.

  • 2.

    De uitbetaling van een PGB bij vervoersvoorzieningen:

  • -

    een individuele vergoeding voor het gebruik van vervoer door derden: één keer per kwartaal;

  • -

    een individuele (rolstoel)taxivergoeding: één keer per kwartaal op declaratiebasis.

  • 3.

    De uitbetaling van een PGB bij individuele voorzieningen: uitbetaling in één keer: wanneer het om individuele voorzieningen gaat die in één keer betaald moeten worden. Het maximale bedrag voor reparatie- en onderhoudskosten wordt gedurende de economische levensduur van de voorziening jaarlijks beschikbaar gesteld.

Artikel 12 De verantwoording van het PGB

Verantwoording bij hulp bij het huishouden:

  • 1.

    De budgethouder moet binnen zes weken na afloop van het kalenderjaar verantwoording afleggen over de besteding van het PGB voor hulp bij het huishouden via een door het college beschikbaar gesteld Verantwoordingsformulier.

  • 2.

    Verantwoording bij een individuele voorziening:

  • a.

    De budgethouder moet binnen zes maanden na uitbetaling van het PGB de geïndiceerde voorzieningen besteld of in bezit hebben en een bewijsstuk (nota/factuur) inclusief het betalingsbewijs aan het college overleggen via het Verantwoordingsformulier. Voor bouwkundige woningaanpassingen (zie artikel 10 lid 3 Financieel Besluit) geldt een termijn van 12 maanden.

  • b.

    Voor een PGB bij individuele vervoersvoorzieningen geldt bij het gebruik van vervoer door derden geen verantwoordingsverplichting. Bij het gebruik van de (rolstoel)taxi vindt vergoeding plaats op declaratiebasis. De declaraties vormen tegelijkertijd de verantwoording van het PGB.

  • 3.

    Indien de budgethouder niet het volledige bedrag van het PGB heeft uitgegeven aan de voorziening waar het voor bedoeld was, wordt de budgethouder geacht het resterende bedrag terug te betalen.

  • 4.

    De controle van de besteding van het PGB door de budgethouder vindt steekproefsgewijs plaats door het college.

  • 5.

    Indien de budgethouder verzuimt om het verantwoordingsformulier binnen de gestelde termijn in te leveren, of het verantwoordingsformulier niet of niet volledig invult, wordt de betaling van het persoonsgebonden budget opgeschort totdat het volledig ingevuld verantwoordingsformulier is ontvangen.

  • 6.

    Blijft de budgethouder, na een geboden hersteltermijn voor het indienen van een volledig ingevuld verantwoordingsformulier, in gebreke, dan kan het recht op een persoonsgebonden budget worden ingetrokken. Een reeds uitbetaald persoonsgebonden budget kan dan worden teruggevorderd.

  • 7.

    Wanneer de aanvrager 8 weken nadat de verantwoording is ingediend geen reactie heeft ontvangen van het college dan geldt de verantwoording als geaccepteerd en het verantwoorde bedrag als te zijn toegekend.

Hoofdstuk 5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 13 Eigen bijdrage bij verstrekkingen in natura

De gemeente Opsterland maakt bij de vaststelling van de eigen bijdrage bij verstrekkingen in natura, onderscheid in:

  • 1.

    Hulp bij het huishouden: de door de cliënt verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van de Hulp bij het Huishouden wordt vastgesteld conform het bepaalde in hoofdstuk IV van de Algemene maatregel van bestuur.

  • 2.

    Individuele voorzieningen:

  • a.

    de door de cliënt verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van de geïndiceerde individuele voorziening(en) bedraagt maximaal 100% van de kostprijs (inkoopkosten nieuwwaarde onder aftrek van korting of dagwaarde in geval van herverstrekking) maar nooit meer dan de maximale eigen bijdrage zoals deze wordt vastgesteld conform het bepaalde in hoofdstuk IV van de Algemene maatregel van bestuur.

  • b.

    Wanneer de geïndiceerde individuele voorziening een bouwkundige woontechnische woningaanpassing een woonunit in natura (bruikleen) is, is de eigen bijdrage vastgesteld op maximaal 100% van de totale kosten (kostprijs minus eventuele kortingen dan wel de dagwaarde).

  • c.

    Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de cliënt of begunstigde, wordt gedurende een periode van maximaal 39 (negenendertig) maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • d.

    Indien een voorziening in bruikleen wordt verstrekt, dan wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht totdat de totale eigen bijdrage gelijk is aan de totale kosten van de voorziening (kostprijs minus eventuele kortingen dan wel dagwaarde).

  • 3.

    In afwijking van het 2e lid wordt bij geïndiceerde rolstoelen en individuele vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 7.5.1. van het Verstrekkingenboek geen eigen bijdrage berekend.

  • 4.

    Indien de voorziening in natura wordt aangevraagd voor kinderen tot 18 jaar geldt geen eigen bijdrage.

  • 5.

    Omdat de eigen bijdrage bij voorzieningen in natura vastgesteld en geïnd wordt door het CAK, zal de gemeente Opsterland in de meeste gevallen een aankondiging opnemen in de beschikking.

  • 6.

    Wanneer de eigen bijdrage voor een individuele voorziening wordt vastgesteld op een bedrag dat lager is dan € 10, dan wordt dit bedrag kwijtgescholden.

Artikel 14 Eigen bijdrage bij een PGB

De gemeente Opsterland maakt bij de vaststelling van de eigen bijdrage bij een PGB, onderscheid in:

  • 1.

    Hulp bij het huishouden: de door de cliënt verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van de Hulp bij het Huishouden wordt vastgesteld conform het bepaalde in hoofdstuk IV van de Algemene maatregel van bestuur.

  • 2.

    Individuele voorzieningen:

    • a.

      de door de cliënt verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van de geïndiceerde individuele voorziening(en) bedraagt maximaal 100% van de kostprijs (inkoopkosten nieuwwaarde onder aftrek van korting) maar nooit meer dan de maximale eigen bijdrage zoals deze wordt vastgesteld conform het bepaalde in hoofdstuk IV van de Algemene maatregel van bestuur. Over het aandeel van het PGB dat bestaat uit instandhoudingskosten wordt geen eigen bijdrage betaald.

    • b.

      Wanneer de geïndiceerde individuele voorziening een bouwkundige woontechnische woningaanpassing is, is de eigen bijdrage vastgesteld op maximaal 100% van de totale kosten, met uitzondering van de woningaanpassing in het kader van het bezoekbaar maken van een woning voor bewoners van een AWBZ-instelling. De eigen bijdrage is daarbij vastgesteld op maximaal 100% van de totale kosten.

    • c.

      Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de cliënt of begunstigde, wordt gedurende een periode van maximaal 39 (negenendertig) maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht.

    • d.

      Indien een voorziening in bruikleen wordt verstrekt, dan wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht totdat de totale eigen bijdrage gelijk is aan de totale kosten van de voorziening (kostprijs minus eventuele kortingen dan wel dagwaarde).

  • 3.

    In afwijking van het 2e lid wordt bij geïndiceerde rolstoelen en individuele vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 7.5.1 van het Verstrekkingenboek geen eigen bijdrage gerekend.

  • 4.

    Indien de voorziening wordt aangevraagd voor kinderen tot 18 jaar geldt geen eigen bijdrage.

  • 5.

    Omdat de eigen bijdrage bij voorzieningen in de vorm van een PGB vastgesteld en geïnd wordt door het CAK, zal de gemeente Opsterland in de meeste gevallen een aankondiging opnemen in de beschikking.

Artikel 15 Eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Voor de forfaitaire financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 6 lid 1 geldt geen eigen aandeel.

  • 2.

    Voor de gemaximeerde vergoeding voor woningsanering, huurderving en tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 6 lid 2 onder b, c, d, f en g geldt eveneens geen eigen aandeel.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van dit Financieel Besluit, indien toepassing van het Financieel Besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 Gevallen waarin niet is voorzien

Burgemeester en wethouders beslissen in de gevallen waarin dit Financieel Besluit niet voorziet.

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2011.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: “Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2011”.

  • 3.

    Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2010 wordt met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken.

    Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van burgemeester en wethouders van 7 december 2011.

    Burgemeester en wethouders voornoemd,

    de secretaris, de burgemeester,

    Koen van Veen Francisca Ravestein.

    Bijlage I Inkomenstoets voor de beoordeling van het recht op een individuele vervoerskostenvergoeding Wmo

    Gerekend wordt met het netto inkomen zonder vakantietoeslag. Onder inkomen wordt verstaan: salaris, uitkering, studiefinanciering, alimentatie, inkomsten uit aandelen/effecten, rente/dividend uit vermogen en huurinkomsten van een woning.

    Voor de bijstandsnormen exclusief vakantiegeld wordt met ingang van 2011 verwezen naar de normen die halfjaarlijks worden vastgesteld door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze bedragen zijn te vinden op de website www.rijksoverheid.nl.

    N.B.

    Voor mensen die in een AWBZ-instelling verblijven geldt de Wwb norm voor een alleenstaande/gehuwden in een instelling. Bij de vaststelling van het netto inkokmen wordt de eigen bijdrage die men voor het verblijf in de instelling moet betalen in mindering gebracht op het netto inkomen. Deze eigen bijdrage wordt berekend door het CAK.

    Met ingang van 2011 wordt voor de berekening van het inkomen uit vermogen gebruik gemaakt van de aanslag van de belastingdienst over het voorgaande jaar (T-1). Het inkomen uit sparen en beleggen (box III) wordt aan de hand van een jaarlijks vast te stellen percentage berekend. Dat inkomen wordt meegerekend bij het totale jaarinkomen voor de inkomenstoets. Het percentage wordt voor 2011 vastgesteld op 2,5%.