Regeling vervallen per 01-01-2015

Toeslagenverordening Wet WErk en Bijstand gemeente Oss 2012A

Geldend van 26-09-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wet WErk en Bijstand gemeente Oss 2012A

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss d.d. 14 augustus 2012,

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

BESLUIT

vast te stellen:

Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012-A

De Raad van de gemeente Oss,

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a)

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b)

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB;

    • c)

      verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging door zijn bloedverwant in de eerste of tweede graad ter voorkoming van opname in een verpleeg of verzorgingstehuis;

    • d)

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB;

    • e)

      woonkosten:

      • 1.

        indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

      • 2.

        indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze verordening zijn uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar. Ingeval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 – Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 3. De toeslag wordt eveneens bepaald op 20% van de gehuwdennorm als belanghebbende als inwonende een commerciële prijs is verschuldigd.

  • 4. Van een commerciële prijs als bedoeld in het vorige lid is sprake indien belanghebbende als inwonende een reële prijs voor woonkosten is verschuldigd, zijnde tenminste een bedrag dat overeenkomt met 15% van de gehuwdennorm. Voor kostgangers worden de woonkosten bepaald door een aftrek op het verschuldigde kostgeld toe te passen ter hoogte van de voedingskosten volgens de normen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud).

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a)

      niet ten laste komende inwonende kinderen met een inkomen van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;

    • b)

      een verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd.

Hoofdstuk 3 - Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de gehuwden die met één of meer anderen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het vorige lid blijft achterwege als belanghebbende als inwonende een commerciële prijs is verschuldigd.

  • 3. Het vierde en vijfde lid van artikel 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 27 van wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond of indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het vorige lid bedraagt 10% voor:

    • a)

      de gehuwde waarbij artikel 4, lid 1 van toepassing is;

    • b)

      de alleenstaande en alleenstaande ouder waarbij artikel 3, lid 2 van toepassing is.

  • 3. Voor belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldt dat in afwijking van het eerste lid de verlaging niet wordt toegepast indien en voorzover aantoonbaar en structureel kosten voor thuis- en daklozenopvang worden gemaakt.

Artikel 6 Verlaging schoolverlaters

  • 1. Voor schoolverlaters als bedoeld in artikel 28 van de wet wordt de norm en eventuele toeslag, afhankelijk van de woonsituatie, verlaagd tot het normbedrag voor levensonderhoud van een thuiswonende of uitwonende student in het beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 3.18 Wet studiefinanciering 2000.

  • 2. De verlaging uit het vorige lid is niet van toepassing voor alleenstaande ouders en gehuwden.

  • 3. De verlaging wordt toegepast gedurende zes maanden na het tijdstip van beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin er geen aanspraak meer bestaat op studiefinanciering of tegemoetkoming volgens de wetgeving opgenomen in artikel 28 van de wet.

Artikel 7 Verlaging alleenstaande van 21 of 22 jaar

  • 1. Indien artikelen 5 en 6 niet van toepassing zijn, wordt de toeslag bedoeld in artikel 3:

  • a) voor een alleenstaande van 21 jaar verlaagd tot nihil;

  • b) voor een alleenstaande van 22 jaar verlaagd tot 10%.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de belanghebbende in het Verdihuis verblijft, voorzover het crisisopvang of opvang in het sociaal pension betreft.

Hoofdstuk 4 – Slotbepalingen

Artikel 8 Rangorde

Beoordeling vindt plaats door achtereenvolgens te toetsen aan de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7.

Artikel 9 Citeertitel

De verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012-A

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende.

  • 2.

    Tot uiterlijk 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB.

  • 3.

    De Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012, laatstelijk vastgesteld in de raadvergadering van 10 mei 2012, is tot uiterlijk 1 januari 2013 uitsluitend van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB. Per 1 januari 2013 vervalt de Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 september 2012,

De griffier, De voorzitter,

Drs. P. H. A. van den Akker Drs. W.J.L. Buijs-Glaudemans

Algemene toelichting bij de Toeslagenverordening

Aanleiding

Aanleiding voor het vaststellen van een nieuwe verordening is de inwerkingtreding van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets van 12 juli 2012, gepubliceerd in Staatsblad 322 van 17 juli 2012. Deze wet is de uitwerking van de afspraak in het Begrotingsakkoord 2013 dat de huishoudinkomenstoets, die per 1 januari 2012 in de WWB was ingevoerd, weer wordt afgeschaft. In de WWB werd toen de toets op het inkomen van de partner vervangen door een toets op gezinsniveau (huishoudinkomen). Gelet op het Begrotingsakkoord werken de wijzigingen in de wet als gevolg van de afschaffing van de huishoudinkomenstoets terug tot en met 1 januari 2012.

Als gevolg hiervan moet de Toeslagenverordening WWB 2012, vastgesteld door de raad bij besluit van 10 mei 2012 weer worden aangepast. De belangrijkste aanpassingen betreffen het wijzigen van "gezin" in "gehuwden" en "gezinsnorm" in "gehuwdennorm" en het weer opnemen van de verlagingen voor schoolverlaters en 21 en 22-jarige alleenstaanden. Daarmee geldt dan feitelijk weer hetzelfde regime als voor de invoering van de huishoudinkomenstoets.

Bij het wijzigen van de verordening moet rekening worden gehouden met mensen die vallen onder artikel 78w WWB. Zij vallen nog tot uiterlijk 1 januari 2013 onder het oude regime. In de verordening is daarom een bepaling opgenomen die regelt dat de oude verordening nog tot uiterlijk 1 januari 2013 van toepassing blijft op deze groep.

Algemene toelichting

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 3 in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen. Dit is geregeld in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Voor bijstandsgerechtigden ouder dan 21 jaar doch jonger dan 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • 1.

    Gehuwden 100% van het netto wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    Alleenstaande ouders 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    Alleenstaanden 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag is ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • ·

    Alleenstaande ouders 90% van de gehuwdennorm

  • ·

    Alleenstaanden 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • ·

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • ·

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • ·

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • ·

    verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. Eenvoudigheidshalve is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast.

Berekening toepasselijke bijstandsnorm

De hoogte van de algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar kan als volgt worden berekend:

  • 1.

    Basisnorm;

  • 2.

    Vervolgens;

    • a)

      Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) OF

    • b)

      Verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 3.

    Verlaging wegens woonsituatie

  • 4.

    Verlaging schoolverlater

  • 5.

    Verlaging op grond leeftijd

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel b: ge huwden norm

Voor het begrip ‘gehuwdennorm’ wordt verwezen naar de norm voor gehuwden waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn, zoals bedoeld in artikel 21 onderdeel c1 WWB. Deze norm komt overeen met de gehuwdennorm zoals die luidde vóór 1 januari 2012 waarbij beide echtgenoten jonger dan 65 jaar zijn.

Lid 2 onderdeel c: verzorgingsbehoevende

Om een persoon als verzorgingsbehoevende (artikel 2c) in de zin van de Toeslagenverordening aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij ontbreken van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts.

Daarnaast dient sprake te zijn van bloedverwantschap in de eerste of tweede graad. 

Onder bloedverwanten in de eerste graad worden ouders en kinderen verstaan. Bloedverwanten in de tweede graad zijn broers en zusters maar kunnen ook kleinkinderen en grootouders zijn. Overigens bestaat de mogelijkheid belanghebbenden die geen bloedverwanten zijn bij kortdurende verzorging en crisisopvang op individuele basis ook (tijdelijk) onder het begrip verzorgingsbehoevendheid te laten vallen.

Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden.

Lid 2 onderdeel d: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip

verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is bepaald dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

Lid 2 onderdeel e: woonkosten

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie).

Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is. Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon. Met bovenstaande afbakening wordt duidelijk dat onder het begrip woonkosten dus niet vallen de kosten voor gas, licht, water, telefoon, kabel, internet en overige abonnementen.

Artikel 2

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar. In het geval van gehuwden gelden de bepalingen in deze verordening alleen als beide echtgenoten 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

Artikel 3

  • 1.

    Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening. De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 % van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden).

  • 2.

    Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor 10% van de gehuwdennorm. Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% de gehuwdennorm. Het aantal personen die  kosten kunnen delen is niet van invloed op de hoogte van de toeslag.

  • 3.

    Een toeslag van 20% is eveneens mogelijk voor onderhuurders, kamerbewoners en kostgangers indien een commerciële prijs is verschuldigd. Boven een bepaalde grens aan woonkosten wordt verondersteld dat men niet of nauwelijks kosten kan delen. Als men al kosten kan delen dan wordt er van uitgegaan dat die dermate laag zijn dat een toeslag van 20% gerechtvaardigd is. Kostgangers betalen zowel voor kost als inwoning. Veelal is er sprake van een all-in prijs. Om een zuiver beeld te verkrijgen van de woonkosten wordt een correctie toegepast. Die bestaat uit een aftrek op het verschuldigde kostgeld ter hoogte van de voedingskosten volgens de normen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Voor woonkosten hanteert het Nibud eveneens normenbedragen. Die komen op maandbasis overeen met 15% van de gezinsnorm. Om die reden wordt bij de bepaling van de commerciële prijs daarbij aangesloten.

  • 4.

    Zie 3.

  • 5.

    Voor de toepassing van dit artikel worden niet alle personen aangemerkt als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. In het kader van deze verordening gaat het daarbij om inwonende kinderen met een inkomen boven een bepaalde grens (a) en een zorgbehoevende (b):

    a.De mogelijkheid om kosten te kunnen delen wordt niet aanwezig geacht als een niet laste komend inwonend kind een inkomen heeft, bijv. uit arbeid of een uitkering, dat niet hoger is dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud van een student in het hoger onderwijs. Het gaat vooral om kinderen van 18 jaar of ouder, maar incidenteel ook om 16- en 17 jarigen die een eigen inkomen ontvangen. Het betekent dat geen gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid een lagere toeslag te verlenen (of verlaging toe te passen) bij ouder(s) van inwonende kinderen met lage inkomsten. Er geldt geen maximum leeftijd. Het kan dus gaan om een meerderjarig kind van bijv. 27 jaar dat inwoont bij zijn/haar ouders, maar bijv. ook van 40 jaar of ouder. Voor de toetsing is het feitelijke inkomen van het kind bepalend. Dit is met name van belang bij inwonende studerende kinderen die niet de maximale studiefinanciering of tegemoetkoming ontvangen en daarnaast inkomen uit arbeid hebben.

Aangezien de betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de bijstandsgerechtigde om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de uitzonderingsregel van toepassing is.

b.In onderdeel b van het vijfde lid wordt geregeld dat zorgbehoevenden niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbenden vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Dat zou het opvangen van zorgbehoevenden ontmoedigen. Om die reden geldt de uitzondering niet voor de zorgbehoevende voor het geval deze zelf een beroep moet doen op bijstand.

Artikel 4

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van de gehuwden een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10% van de gehuwdennorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening). Die verlaging kan achterwege blijven bij inwonende kinderen met een inkomen dat niet hoger is dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs genoemd in artikel 3:18 van de Wet studiefinanciering 2000. Hetzelfde geldt ook voor de gehuwde die een ander verzorgt. Artikel 3, lid 5 is in die zin ook voor gehuwden van toepassing (zie toelichting daar).

Artikel 5

  • 1. In artikel 5 eerste lid is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond of indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

    • ·

      bij het niet aanhouden van een woning. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen;

    • ·

      bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

    • ·

      indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten van de woning betaalt. Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt wordt het verkregen voordeel doorvertaald door de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-2003,28 870, nr. 3, p. 54-55).

  • 2. In dit lid is geregeld dat de verlaging maar 10% bedraagt indien voor de alleenstaande (ouder) slechts een toeslag van 10% van toepassing is. Datzelfde geldt ook voor de gehuwde waarbij een verlaging van 10% van toepassing is.

  • 3. Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen maken voor dak- en thuislozenopvang. Indien dat in het individuele geval aan de orde is moet dit bij de vaststelling van de uitkeringshoogte (i.c. de toeslag) worden betrokken. Indien kosten voor opvang verschuldigd zijn kan het college aan de bijstand de voorwaarde verbinden dat deze kosten rechtstreeks worden overgemaakt aan de betreffende instelling. Dit kan zich voordoen bij het stelselmatig niet betalen van dergelijke kosten door de belanghebbende zelf. Tot slot bestaat de mogelijk de bijstand in natura te verstrekken in de vorm van het aanbieden van dag/nachtverblijf. Artikel 57 WWB biedt hiervoor de grondslag

Artikel 6

Op grond van artikel 28 WWB is het mogelijk de algemene bijstand lager vast te stellen in de eerste 6 maanden na beëindiging van scholing of beroepsopleiding. De bijstandsuitkering ligt – veelal aanmerkelijk – hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de studiefinanciering gelden. Waar tijdens de studieperiode de bestedingen zijn afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen de noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe als de studie eindigt en men als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. Dit rechtvaardigt een tijdelijk lagere uitkering.

De verlaging wordt zodanig vastgesteld dat de algemene bijstand gelijk is aan het normbedrag voor levensonderhoud van een thuisinwonende of uitwonende student in het beroepsonderwijs volgens artikel 3.18 Wet studiefinanciering 2000. Welke norm van toepassing is hangt af van de woonsituatie. De situatie van schoolverlatende alleenstaande ouders leent zich niet voor toepassing van dit artikel. Een verlaging blijft daar dus achterwege. De gehanteerde normen voorzien ook niet in de situatie van gehuwden. Eventueel kan bij gehuwden waarvan een of beide partners schoolverlater is/zijn nadere afstemming worden gezocht door gebruik te maken van de individualiseringsbepaling in artikel 18 van de wet.

Met de aanduiding aanspraak op wordt bedoeld dat de opleiding op zich recht geeft op de bedoelde studiefinanciering of tegemoetkoming ongeacht of men daar feitelijk gebruik van heeft gemaakt. Verder is van belang dat het moet gaan om opleidingen aan onderwijsinstellingen waarbij men lessen of stage volgt. Zelfstudie of studie aan de Open Universiteit vallen daar dus niet onder.

Indien binnen het half jaar de algemene bijstand wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding en de bijstand kort daarna weer wordt hervat, schort de termijn van zes maanden niet op.  Enkel het tijdsverloop is bepalend.

Artikel 7

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. De toeslag wordt derhalve zodanig verlaagd dat er een prikkel tot het aanvaarden van werk blijft bestaan. Dit artikel is nadrukkelijk alleen van toepassing op alleenstaanden en geldt dus niet voor alleenstaande ouders en gehuwden. Met de zinsnede dat de verlaging niet wordt toegepast indien de verlaging volgens de artikelen 5 en 6 reeds zijn toegepast, wordt geregeld dat niet gelijktijdig gebruik gemaakt kan worden van deze verlagingsgronden. Een samenloop van artikel 6 met artikel 7 is overigens uitgesloten in artikel 30, tweede lid WWB. Als reeds een verlaging van toepassing is als gevolg van het ontbreken van woonkosten of wegens het recent beëindigen van een opleiding, blijft dus een verdere verlaging op basis van 21  of 22 jarige leeftijd achterwege.

De toeslag als genoemd in artikel 3 wordt voor een 21 jarige alleenstaande verlaagd tot nihil. Of men alleen een woning bewoont of kosten met een ander kan delen maakt daarbij geen verschil. In alle gevallen wordt de bijstandsuitkering afgetopt tot de norm als bedoeld in artikel 21, lid 1 sub a WWB. De toeslag als genoemd in artikel 3 wordt voor een 22 jarige alleenstaande in alle gevallen verlaagd tot 10%. Of kosten al dan niet kunnen worden gedeeld met een ander maakt daarbij geen verschil.

Ten aanzien van alleenstaanden van 21 of 22 jaar is volgens de Centrale Raad van Beroep 11 april 2000 nrs 00/1123 NABW-VV, 001081 NABW (JABW 2000/97) geen plaats voor een op de betrokken gerichte beoordeling, zodat ook bij uitstroombelemmeringen verlaging aan de orde kan zijn. Dit laat onverlet dat de gemeente de bijstand op basis van artikel 18, lid 1 WWB afwijkend kan vaststellen indien de individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Bij crisisopvang/sociaal pension in het Verdihuis heeft de belanghebbende geen invloed op de hoogte van de pensionprijs. Dat is een vaste prijs. Aangezien is vastgesteld dat bij aftopping de uitkering in deze situatie ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan (pensionprijs en persoonlijke uitgaven) te voorzien, blijft de verlaging voor 21/22-jarigen geheel achterwege zolang men in de crisisopvang/ sociaal pension van het Verdihuis verblijft. Deze uitzondering geldt nadrukkelijk niet voor het begeleid kamerwonen via het Verdihuis. Belanghebbenden zijn dan immers geen pensionprijs, maar een voor kamerbewoning gebruikelijke huur verschuldigd.

Artikel 8

Met dit artikel wordt nogmaals benadrukt dat de beoordeling van toeslag en verlaging verloopt volgens een vast pad. Door de formulering van de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 is een cumulatie van ongewenste en –in het geval van artikel 30, tweede lid, sub b van de wet- uitgesloten samenloop voorkomen.

Artikel 9

Citeertitel spreekt voor zich.

Artikel 10

Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012, gelet op de Wet afschaffing huis-houdinkomenstoets. Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012 vastgesteld bij besluit van 10 mei 2012 nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Dat is geregeld in lid 2 en 3 van dit artikel. Het gaat hierbij om een beperkte groep mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt. Op grond van artikel 78w WWB blijven de oude gezinsbegrippen nog op hen van toepassing tot 1 januari 2013.