Regeling vervallen per 20-10-2014

Parkeerverordening 1997

Geldend van 25-04-1997 t/m 19-10-2014

Intitulé

Parkeerverordening 1997

De raad van de gemeente Oud-Beijerland;

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 april 1997;

Gelet op het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

Vast te stellen de volgende

VERORDENING op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren.

Afdeling I Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt, voorzover niet uitdrukkelijk anders bepaald, verstaan onder:

  • a.

    het RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459

  • b.

    de Wegenverkeerswet 1994: de Wegenverkeerswet van 21 april 1994, Stb. 475

  • c.

    motorrijtuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994

  • d.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen danwel het onmiddellijk laden of lossen van zaken op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden

  • e.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb, 1994, 475) aangehouden register van opgeheven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgeheven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven

  • f.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelnparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan

  • g.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur

  • h.

    belanghebbendeplaats: een parkeerplaats die:1. is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of2. gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voorzover deze plaats niet is uitgezonderd.

  • i.

    vergunning: een door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning krachtens welke het is toegestaan een motorrijtuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen

  • j.

    vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de vergunning is verleend.

Afdeling II Aanwijzing parkeergelegenheden, plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en abonnementen

Artikel 2

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3.

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Een vergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een voettuig wanneer deze:

    • a.

      woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerplaatsen aanwezig zijn, danwel

    • b.

      een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in het belang van dienst beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een voertuig te parkeren.

  • 3. De eigenaar of houder van een voertuig die voldoet aan beide in het tweede lid gestelde voorwaarden wordt, voor wat betreft de eerste aangevraagde vergunning, geacht te beantwoorden aan de onder a. genoemde voorwaarden.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen, zulks te hunner beoordeling, een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van voertuigen die niet voldoen aan een van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.

  • 5. Aan de vergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 6. Het college van burgemeester en wethouders kan aan een vergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

  • 7. De vergunning geeft geen recht op een parkeerplaats.

Artikel 4

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, met inachtneming van het bepaalde in de Awb, regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen 6 weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste 6 weken verlengen.

Artikel 5

  • 1. Een vergunning wordt voor ten hoogste 1 jaar verleend.

  • 2. De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de naam van de vergunninghouder en/of het kenteken van het motorvoertuig of de motorvoertuigen waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 6

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een vergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      op verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer een vergunninghouder het gebied, waarop de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

    • c.

      wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

    • d.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

    • e.

      wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • f.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • g.

      om redenen van openbaar belang;

    • h.

      indien de voor de parkeervergunning verschuldigde parkeerbelasting niet of niet tijdig is voldaan.

  • 2. Een beschikking tot het intrekken van een vergunning treedt niet eerder in werking dan op de achtste dag na dagtekening van die beschikking.

Artikel 7

Het college van burgemeester en wethouders kan een of meer derden machtigen om namens hen uitvoering te geven aan enige bepaling betreffende verlening, wijziging of intrekking van een vergunning.

Afdeling III Verbodsbepalingen

Artikel 8

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorrijtuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendeplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 9

  • 1. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, danwel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

  • 2. Het is verboden om op een parkeerapparatuurplaats gedurende de tijden waarop het parkeren daar slechts tegen betaling is toegestaan:

    • a.

      een voertuig te parkeren indien de parkeerapparatuur niet in werking is gesteld of niet onmiddellijk na aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld;

    • b.

      een voertuig geparkeerd te houden indien de parkeerapparatuur aangeeft dat de parkeertermijn is verstreken waarvoor is betaald.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel.

Artikel 10

Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendeplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een voertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

  • a.

    zonder vergunning;

  • b.

    zonder dat het voertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

  • c.

    in strijd met de aan de vergunning verbonden bepalingen of voorschriften.

Artikel 11

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling IV Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafverordening genoemde opsporingsambtenaren, de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren belast.

Artikel 13

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Parkeerverordening 1997”.

Artikel 14

Deze verordening treedt in werking op een door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar besluit bekend te maken datum.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 april 1997.
De secretaris, De voorzitter, J. Brouwer B.B.M. van der Hart