Regeling vervallen per 01-01-2011

Algemene Plaatselijke Verordening 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m 31-12-2010

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening 2010

Inhoud

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1 - BegripsomschrijvingenArtikel 1.2 - Beslistermijn Artikel 1.3 - Indiening aanvraagArtikel 1.4 - Voorschriften en beperkingenArtikel 1.5 - Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffingArtikel 1.6 - Intrekking of wijziging van vergun¬ning of ontheffingArtikel 1.7 - Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijdArtikel 1.8 - Weigeringsgronden

Hoofdstuk 2 - Openbare orde

Afdeling 1 - Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 - Bestrijding van onge¬regeldheden

Artikel 2.1.1.1 - Samenscholing en ongeregeldheden

Paragraaf 2 - Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 - Optochten (vervallen)Artikel 2.1.2.2 - Kennisgeving betogingen op openbare plaatsenArtikel 2.1.2.3 - Afwijking termijnArtikel 2.1.2.4 - Te verstrekken gegevens

Paragraaf 3 - Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 - Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Paragraaf 4 - Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 - Feest, muziek en wedstrijd e.d. (vervallen)Artikel 2.1.4.2 - Dienstverlening (vervallen)Artikel 2.1.4.3 - Straatartiest

Paragraaf 5 - Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 - Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de wegArtikel 2.1.5.2 - Aanleggen, beschadigen en veranderen van een wegArtikel 2.1.5.3 - Maken, veranderen van een uitweg

Paragraaf 6 - Veiligheid op de weg

Artikel 2.1.6.1 - Veroorzaken van gladheidArtikel 2.1.6.2 - WinkelwagentjesArtikel 2.1.6.3 - Hinderlijke beplanting of voorwerpArtikel 2.1.6.4 - Openen straatkolken e.d.Artikel 2.1.6.5 - Kelderingangen e.d.Artikel 2.1.6.5a - Fietsen en bromfietsen in paden en brandgangenArtikel 2.1.6.6 - Rookverbod in bossen en natuurterreinenArtikel 2.1.6.7 - Gevaarlijk of hinderlijk voorwerpArtikel 2.1.6.8 - Vallende voorwerpenArtikel 2.1.6.8a - Gevaarlijke voorwerpenArtikel 2.1.6.8b - Brandbare voorwerpen rondom Oud en NieuwArtikel 2.1.6.9 - Voorzieningen voor verkeer en verlichtingArtikel 2.1.6.10 - Objecten onder hoogspanningslijnArtikel 2.1.6.11 - Veiligheid op het ijs

Afdeling 2 - Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 - BegripsomschrijvingArtikel 2.2.2 - EvenementenArtikel 2.2.2a - Evenementen binnen een gebouw e.d.Artikel 2.2.3 - OrdeverstoringArtikel 2.2.3a - VeiligheidAfdeling 3 - Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 - Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 - BegripsomschrijvingenArtikel 2.3.1.2 - Exploitatievergunning horecabedrijfArtikel 2.3.1.3 - Vrijstelling vergunningplicht (vervallen)Artikel 2.3.1.4 - SluitingstijdenArtikel 2.3.1.4a - TerrasArtikel 2.3.1.5 - Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluitingArtikel 2.3.1.6 - Aanwezigheid in gesloten horecabedrijfArtikel 2.3.1.7 - OrdeverstoringArtikel 2.3.1.8 - Het college als bevoegd bestuursorgaan

Paragraaf 2 - Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 - BegripsomschrijvingenArtikel 2.3.2.2 - Kennisgeving exploitatieArtikel 2.3.2.3 - NachtregisterArtikel 2.3.2.4 - Verschaffing gegevens nachtregister

Paragraaf 3 - Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 - Speelgelegenheden

Afdeling 4 - Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 - Betreden gesloten woning of lokaalArtikel 2.4.2 - Plakken en kladdenArtikel 2.4.3 - Vervoer plakgereedschap e.d.Artikel 2.4.4 - Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstalArtikel 2.4.5 - Betreden van plantsoenen e.d.Artikel 2.4.6 - Rijden over bermen e.d.Artikel 2.4.7 - Hinderlijk gedrag op of aan de wegArtikel 2.4.7a - Verplichte route (vervallen)Artikel 2.4.8 - Openlijk drankgebruikArtikel 2.4.9 - Hinderlijk gedrag bij of in gebouwenArtikel 2.4.10 - Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimtenArtikel 2.4.11 - Neerzetten van fietsen e.d.Artikel 2.4.12 - Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d. (vervallen)Artikel 2.4.13 - Bespieden van personenArtikel 2.4.14 - Bewakingsapparatuur (vervallen)Artikel 2.4.15 - Nodeloos alarmeren (vervallen)Artikel 2.4.16 - Alarminstallaties (vervallen)Artikel 2.4.17 - Loslopende hondenArtikel 2.4.18 - Verontreiniging door honden en paarden Artikel 2.4.19 - Gevaarlijke hondenArtikel 2.4.20 - Houden van hinderlijke of schadelijke dierenArtikel 2.4.21 - Wilde dieren (vervallen)Artikel 2.4.22 - Loslopend vee Artikel 2.4.23 - DuivenArtikel 2.4.24 - Bijen

Afdeling 5 - Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 - BegripsomschrijvingenArtikel 2.5.2 - Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregisterArtikel 2.5.3 - Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van StrafrechtArtikel 2.5.4 - Vervreemding van door opkoop verkregen goederenArtikel 2.5.5 - Handel in horecabedrijven

Afdeling 6 - Vuurwerk

Artikel 2.6.1 - BegripsomschrijvingArtikel 2.6.2 - Afleveren van vuurwerk Artikel 2.6.3 - Bezigen van vuurwerk

Afdeling 7 - Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 - Drugshandel op straatArtikel 2.7.2 - Openlijk gebruik van drugs

Afdeling 8 - Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 - Bestuurlijke ophouding

Afdeling 9 - Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 - Veiligheidsrisicogebieden

Afdeling 10 – Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 - Cameratoezicht op openbare plaatsen

Afdeling 11 – Verblijfsontzegging

Artikel 2.11.1 - Verblijfsontzegging

Hoofdstuk 3 - Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Paragraaf 1 - Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 - BegripsomschrijvingenArtikel 3.1.2 - Bevoegd bestuursorgaanArtikel 3.1.3 - Nadere regels

Paragraaf 2 - Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

Artikel 3.2.1 - SeksinrichtingenArtikel 3.2.2 - Gedragseisen exploitant en beheerderArtikel 3.2.3 - SluitingstijdenArtikel 3.2.4 - Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluitingArtikel 3.2.5 - Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerderArtikel 3.2.6 - StraatprostitutieArtikel 3.2.7 - SekswinkelsArtikel 3.2.8 - Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

Paragraaf 3 - Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3.3.1 - BeslissingstermijnArtikel 3.3.2 - Weigeringsgronden

Paragraaf 4 - Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 - Beëindiging exploitatieArtikel 3.4.2 - Wijziging beheer

Hoofdstuk 4 - Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 - Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 - BegripsomschrijvingenArtikel 4.1.2 - Aanwijzing collectieve festiviteitenArtikel 4.1.3 - Kennisgeving incidentele festiviteitenArtikel 4.1.4 - Verboden incidentele festiviteitenArtikel 4.1.5 - Overige geluidhinderArtikel 4.1.5a - (Geluid)hinder door dieren

Afdeling 2 - Bodem , weg en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 - Straatvegen Artikel 4.2.2 - Natuurlijke behoefte doenArtikel 4.2.3 - Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwenAfdeling 3 - Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.3.1 - BegripsomschrijvingenArtikel 4.3.2 - Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstandArtikel 4.3.3 - Aanvraag vergunningArtikel 4.3.3a - Weigeringsgronden (vervallen)Artikel 4.3.4 - Vergunning ex lege (vervallen)Artikel 4.3.5 - Bijzondere vergunningsvoorschriftenArtikel 4.3.6 - Herplant /instandhoudingsplicht (vervallen)Artikel 4.3.7 - Schadevergoeding (vervallen)Artikel 4.3.8 - Bestrijding iepziekte

Afdeling 4 - Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 - Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.Artikel 4.4.1a - Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffenArtikel 4.4.2 - Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame Artikel 4.4.3 - Vergunningplicht lichtreclame

Afdeling 5 - Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.5.1 - BegripsomschrijvingArtikel 4.5.2 - Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinenArtikel 4.5.3 - Aanwijzing parkeerplaatsen

Hoofdstuk 5 - Andere onderwerpen betreffende de huis¬houding der gemeente

Afdeling 1 - Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 - BegripsomschrijvingenArtikel 5.1.2 - Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.Artikel 5.1.2a - Te koop aanbieden van voertuigenArtikel 5.1.3 - Defecte voertuigenArtikel 5.1.4 - VoertuigwrakkenArtikel 5.1.5 - Caravans e.d.Artikel 5.1.6 - Parkeren van reclamevoertuigenArtikel 5.1.7 - Parkeren van grote voertuigenArtikel 5.1.8 - Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigenArtikel 5.1.9 - Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffenArtikel 5.1.10 - Aantasting groenvoorzieningen door voertuigenArtikel 5.1.11 - Overlast van fiets of bromfiets

Afdeling 2 - Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 - Inzameling van geld of goederenArtikel 5.2.2.1 - BegripsomschrijvingArtikel 5.2.2.2 - VentverbodArtikel 5.2.3.1 - BegripsomschrijvingArtikel 5.2.3.2 - Standplaatsvergunning en weigeringsgrondenArtikel 5.2.3.3 - Toestemming rechthebbendeArtikel 5.2.3.4 - AfbakeningsbepalingenArtikel 5.2.3.5 - AanhoudingsplichtArtikel 5.2.4 - Snuffelmarkten e.d.

Afdeling 3 - Openbaar water

Artikel 5.3.1 - Voorwerpen op, in of boven openbaar waterArtikel 5.3.2 - Ligplaats woonschepen en overige vaartuigenArtikel 5.3.3 - Aanwijzingen ligplaatsArtikel 5.3.4 - Verbod innemen ligplaatsArtikel 5.3.5 - Beschadigen van waterstaatswerken Artikel 5.3.6 - ReddingsmiddelenArtikel 5.3.7 - Veiligheid op het waterArtikel 5.3.8 - Overlast aan vaartuigen

Afdeling 4 - Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 - CrossterreinenArtikel 5.4.2 - Beperking verkeer in natuurgebieden

Afdeling 5 - Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 - Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stokenAfdeling 6 - Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1 - BegripsomschrijvingArtikel 5.6.2 - Verboden plaatsenArtikel 5.6.3 - Hinder of overlast

Afdeling 7 - Straatnaamborden, huisnummers

Artikel 5.7.1 - Gedoogplicht aanduidingenArtikel 5.7.2 - Verwijdering e.d. van aanduidingen

Hoofdstuk 6 - Straf , overgangs en slotbepalingen

Artikel 6.1 - StrafbepalingArtikel 6.2 - ToezichthoudersArtikel 6.3 - Binnentreden woningenArtikel 6.4 - InwerkingtredingArtikel 6.5 - OvergangsbepalingArtikel 6.6 - Citeertitel

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    Weg:1. de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;2. de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;3. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;4. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • b.

    Openbaar water: alle wateren die – al dan niet met enige beperking – voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • c.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.

  • d.

    Rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • e.

    Voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:1. treinen en trams;2. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • f.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • g.

    Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • h.

    Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • i.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • j.

    Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • k.

    Vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage II, behorend bij artikel 55 van de Meststoffenwet.

  • l.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • m.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1 Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Het bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag besluiten de beslissing voor ten hoogste acht weken te verdagen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

  • 1 Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan zes weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2 Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1 Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2 Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1 Het is verboden op de weg zich samen met anderen te begeven naar of al dan niet samen met anderen deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2 Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3 Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5 Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 Optochten

(vervallen)

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1 Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van wat in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald.

  • 2 Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving door terugrekening valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt dit tijdstip geacht te vallen op 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

  • 3 Onder openbare plaats wordt verstaan: een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens
  • 1 De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2 Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
  • 1 Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2 Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3 Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(vervallen)

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening

(vervallen)

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest
  • 1 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2 De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien ze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en voorzover:elk onderdeel zich hoger dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt, enelk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt, enelk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, minder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

    • g.

      uitstallingen of uitgestalde voorwerpen die blijven binnen de zones, zoals aangegeven op de door burgemeester en wethouders vast te stellen zonekaarten, mits de uitstallingen of de uitgestalde voorwerpen niet op enigerlei wijze de openbare orde en / of de veiligheid in gevaar brengen of kunnen brengen.

  • 3 Het is verboden op, aan, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5 (Vervallen)

  • 6 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland van toepassing zijn of voorzover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of terras als bedoeld in artikel 2.3.1.4a waarvoor vergunning is verleend.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde gemeentelijke Telecommunicatieverordening van toepassing is

Artikel 2.1.5.3 Maken, veranderen van een uitweg
  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2 2. Het verbod zoals vermeld in lid 1 van dit artikel, kan worden afgedaan met een melding wanneer wordt voldaan aan onderstaande voorwaarden:

    • a.

      De uitweg wordt niet gerealiseerd ter plaatse van een monument;

    • b.

      De uitweg is niet in strijd met het vigerende bestemmingsplan;

    • c.

      De uitweg gaat niet ten koste van een openbare parkeerplaats

    • d.

      De uitweg is komt niet uit op een voorrangsweg;

    • e.

      De uitweg komt niet uit op een weg die deel uit maakt van een busroute;

    • f.

      De uitweg gaat niet ten koste van een boom;

    • g.

      Voor de uitweg hoeft geen gemeentelijk straatmeubilair worden verplaatst, zoals: verkeersborden, paaltjes, reclameborden, lantaarnpalen/lichtmasten, vuilnisbakken, glas- en papierbakken, telefooncellen, brievenbussen, etc.);

    • h.

      Er is op de plaats van de aanleg van de uitweg geen waterafvoer of kolk aanwezig;

    • i.

      De uitweg wordt niet gebruikt door vrachtwagens.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 5 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voorzover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland van toepassing is.

Paragraaf 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid
  • 1 Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
  • 1 De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het verkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen e.d.
  • 1 Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.5 a Paden, brandgangen e.d.

Het is verboden om achter of naast woningen gelegen voor het publiek toegankelijke paden, brandgangen en dergelijke, die bestemd zijn voor gemeenschappelijk gebruik van de aangrenzen¬de of nabij gelegen woningen, te berijden met een fiets, bromfiets of motorfiets.

Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
  • 1 Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

  • 2 Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3 Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1 Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.8 a Gevaarlijke voorwerpen
  • 1 Het is verboden op door het college aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens die behorend tot categorie I, II, III en IV van de Wet wapens en munitie en voorzover door het bij zich dragen van de voorwerpen, bedoeld in het eerste lid, de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2.1.6.8 b Brandbare voorwerpen (Oud en Nieuw)

Het is verboden op 31 december en op 1 januari in het openbaar enig voorwerp of middel bij zich te hebben of te vervoeren dat kan dienen om handelingen te plegen die op grond van artikel 5.5.1, eerste lid, verboden zijn, tenzij aannemelijk gemaakt kan worden dat dit voorwerp of middel niet voor die handelingen gebezigd wordt of bestemd is.

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1 De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2 Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1 Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs
  • 1 Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Vaarwegenverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

  • 1 In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2 en 2.3.3.1 van deze verordening.

  • 2 Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2, op de weg;

    • d.

      een feest, muziek of wedstrijd op of aan de weg.

  • 3 In deze afdeling wordt onder organisator verstaan een natuurlijke persoon of in geval van een rechtspersoon, de bestuurder van deze rechtspersoon dan wel diens gevolmachtigde, die een evenement als bedoeld in het eerste lid houdt of doet houden.

Artikel 2.2.2 Evenementen

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3 moet een aanvraag voor een belastend evenement (meer dan 500 bezoekers) tenminste 12 weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft worden aangevraagd en een aanvraag voor een extra belastend evenement (meer dan 2500 bezoekers) tenminste 16 weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft worden aangevraagd. 

  • 3 Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, dient de organisator te voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      hij mag niet onder curatele staan dan wel uit de ouderlijke macht of voogdij zijn ontzet;

    • b.

      hij mag niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

    • c.

      hij moet de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

  • 4 De vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de ingevolge het derde lid gestelde eisen.

  • 5 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd, indien:

    • a.

      onevenredig veel beslag wordt gelegd op de gemeentelijke en hulpdiensten;

    • b.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement.

  • 6 Het verbod van het eerste lid geldt niet voor ééndaagse evenementen indien:

    • a.

      het een evenement, zoals een barbecue of straatfeest, in de open lucht betreft;

    • b.

      het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 100 personen;

    • c.

      het evenement tussen 12.00 en 23.00 uur (op zondag tussen 13.00 en 22.00 uur) plaatsvindt;

    • d.

      het evenement niet meer dan 2 straten omvat;

    • e.

      tijdens het evenement niet langer dan tot 22.00 uur achtergrondmuziek ten gehore wordt gebracht;

    • f.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, fiets-, bromfiets- of parkeergelegenheid of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • g.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object en niet meer dan 2 objecten per straat;

    • h.

      er een organisator is;

    • i.

      de organisator de burgemeester voorafgaand aan het evenement in kennis stelt met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier:- bij een evenement met minder dan 50 bezoekers tenminste 5 werkdagen van tevoren;- bij een evenement tussen de 50 en 100 bezoekers tenminste 10 werkdagen van tevoren.

    • j.

      indien binnen 3 werkdagen (evenement tot 50 bezoekers) dan wel binnen 6 werkdagen(evenement tussen de 50 en 100 bezoekers) na ontvangst van het meldingsformulier door de burgemeester geen tegenbericht is verzonden kan het evenement zoals gemeld plaatsvinden.

  • 7 Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.2.2a Evenementen binnen een gebouw e.d.

  • 1 Het is verboden zonder een vergunning van de burgemeester in een gebouw, een vaartuig  of in een gedeelte daarvan een voor publiek toegankelijk evenement te houden of te doen  houden, of voor dat doel een gebouw of een gedeelte daarvan te gebruiken. 

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      manifestaties in de zin van de Wet openbare manifestaties;

    • b.

      bioscoopvoorstellingen waarop artikel 1 van de Wet op de Filmvoorstellingen van toepassing is;

    • c.

      theatervoorstellingen en dergelijke;

    • d.

      sportwedstrijden;

    • e.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening;

    • f.

      activiteiten in horecabedrijven, die in de uitoefening van het bedrijf gebruikelijk zijn.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

    • a.

      indien naar het oordeel van de burgemeester het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie;

    • b.

      indien er naar het oordeel van de burgemeester gerechtvaardigde vrees bestaat voor een onevenredige belasting op het woon- en leefklimaat in de omgeving van het evenement.

  • 4 De burgemeester kan ontheffing verlenen voor door hem aan te wijzen categorieën evenementen.

  • 5 De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op de in het derde lid bedoelde belangen en ter verzekering van de nakoming van deze voorschriften in de vergunning waarborgen bepalen.

  • 6 Het verbod van het eerste lid geldt niet voor de in het tweede lid onder d van artikel 2.2.1 voorziene gevallen, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.2.3 a Veiligheid

  • 1 Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

  • 2 Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

  • 3 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor wapens die behoren tot categorie I, II, III en IV Wet wapens en munitie.

  • 4 Eenieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van de openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
  • 1 Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2 Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3 Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4 Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 of 2.3.1.3.

  • 5 Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 6 Onder een hoogdrempelige inrichting wordt in deze paragraaf verstaan een inrichting als bedoeld in artikel 30 onder D van de Wet op de kansspelen. Onder een laagdrempelige inrichting wordt in deze paragraaf verstaan een inrichting als bedoeld in artikel 30 onder E van de Wet op de kansspelen.

Artikel 2.3.1.2 Exploitatievergunning horecabedrijf
  • 1 Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 weigert de burgemeester de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op één of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voorzover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 4 Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit.

  • 5 De burgemeester kan voorts bepalen dat het gestelde in het eerste lid niet geldt voor één of meer in dat besluit aangeduide horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in één of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

Artikel 2.3.1.3 Vrijstelling vergunningplicht

(vervallen)

Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijden
  • 1 Het is de houder van een horecabedrijf verboden zijn bedrijf voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 01.00 en 06.00 uur.

  • 2 De burgemeester kan aan de houder van een horecabedrijf vrijstelling verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, voor een openstelling voor bezoekers op vrijdagavond en zaterdagavond - en als naar zijn oordeel sprake is van een bijzonder geval op andere dagen. Bij de beslissing op een aanvraag betreffende een vrijstelling let de burgemeester in het bijzonder op de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde. Aan een vrijstelling worden voorschriften verbonden. De burgemeester kan, als naar zijn oordeel sprake is van een voor een breed publiek van belang zijnde gebeurtenis of evenement, vrijstelling verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod.

  • 3 Indien de burgemeester zulks in het belang van de woon- en leefsituatie in de omgeving van een horecabedrijf en/of de openbare orde nodig oordeelt, kan hij voor individuele horecabedrijven een eerder sluitingsuur vaststellen.

  • 4 Het is de houder van een horecabedrijf verboden om na 22.00 uur nog alcoholhoudende dranken voor het gebruik elders dan ter plaatse te verstrekken.

  • 5 De burgemeester kan aan de houder van een horecabedrijf, zijnde een discotheek, vrijstelling verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod voor een openstelling voor bezoekers op vrijdagavond en zaterdagavond tot uiterlijk 05.00 uur de dag daarop volgend. Bij de beslissing op een aanvraag betreffende een vrijstelling let de burgemeester in het bijzonder op de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde. Alvorens de burgemeester overgaat tot verlening van een vrijstelling dient allereerst een veiligheidsplan ter beoordeling te worden overlegd aan de politie. Aan een vrijstelling worden voorschriften verbonden. Deze voorschriften hebben in elk geval betrekking op het tijdstip tot wanneer nieuwe bezoekers mogen worden toegelaten, het tijdstip waarop geen alcohol meer verstrekt mag worden, op het omlaag brengen van het geluidsniveau en op het ontsteken van alle verlichting. Een vrijstelling wordt verleend voor de periode van maximaal 3 jaar. 

  • 6 De vrijstelling als bedoeld in de voorgaande leden wordt geweigerd dan wel ingetrokken:

    • a.

      indien naar het oordeel van de burgemeester de woon- en leefsituatie in de omgeving van een horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b.

      indien de houder van een horecabedrijf naar het oordeel van de burgemeester niet of onvoldoende heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan teneinde overmatig hinder en/of overlast voor de omgeving van zijn horecabedrijf te voorkomen;

    • c.

      indien de houder van een horecabedrijf geen door de politie goedgekeurd veiligheidsplan heeft ingediend dan wel zich niet aan de daarin gestelde regels houdt.

  • 7 Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

  • 8 Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor een bij een horecabedrijf behorend terras.

Artikel 2.3.1.4 a Terras
  • 1 Het is de houder van een bij een horecabedrijf behorend terras verboden zijn terras voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met vrijdag tussen 24.00 en 08.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 01.00 en 08.00 uur.

  • 2 De burgemeester kan vrijstelling verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod.

  • 3 Indien de burgemeester zulks in het belang van de woon- en leefsituatie in de omgeving van een bij een horecabedrijf behorend terras en/of de openbare orde nodig oordeelt, kan hij voor individuele horecabedrijven een eerder sluitingsuur van het terras vaststellen.

Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
  • 1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 en artikel 2.3.1.4a geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 en/of 2.3.1.4a of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.3.1.7 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
  • 1 Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3 De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1 Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2 Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3 Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4 De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1 Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2 Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen plakken of andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5 Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6 Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7 De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1 Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2 Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1 Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2 Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas of andere voorwerpen die er kennelijk toe zijn gerust om het plegen van winkeldiefstallen te vergemakkelijken.

  • 3 Het in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing indien de in die leden bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt worden voor de in die leden bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1 Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

  • 1 Het is verboden met voertuigen te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland van toepassing is.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1 Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

     

Artikel 2.4.7 a Verplichte route

(vervallen)

Artikel 2.4.8 Openlijk drankgebruik

  • 1 Het is verboden op of aan de weg alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2 Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3 Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat deel uitmaakt van een inrichting als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1 Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2  Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    b. daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

(vervallen)

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

  • 1 Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2 Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

(vervallen)

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren

(vervallen)

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties

(vervallen)

Artikel 2.4.17 Loslopende honden

  • 1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      buiten de bebouwde kom en anders dan op bij hem in gebruik zijnde afgesloten erven van woningen en andere gebouwen, zonder voldoende toezicht;

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide, natuurterrein, wandelpaden of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • d.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2 Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod, genoemd in het eerste lid onder a, niet geldt

  • 3 De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden en paarden

  • 1 De eigenaar of houder van een hond of een paard is verplicht ervoor te zorgen dat die hond of dat paard zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      binnen de bebouwde kom: op de weg;

    • b.

      buiten de bebouwde kom op het gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemdvoor het verkeer van voetgangers en fietsers;

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2 De strafbaarheid wegens overtreding van de in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond of het paard er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3 De eigenaar of houder van een aangespannen paard is verplicht om binnen de bebouwde kom zijn span te hebben voorzien van een zak voor het opvangen en verzameld houden van de uitwerpselen van dit paard.

  • 4 De eigenaar of houder van een hond is verplicht om binnen de bebouwde kom materiaal bij zich te hebben, benodigd voor het opruimen van de uitwerpselen van zijn of haar hond.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

  • 1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2 In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3 In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1 Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2 Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven

  • 3 Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4 Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.21 Wilde dieren

(vervallen)

Artikel 2.4.22 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 Duiven

  • 1 De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Provinciale ophokverordening Zuid Holland van toepassing is.

Artikel 2.4.24 Bijen

  • 1 Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3 Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4 Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland van toepassing is.

  • 5 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voorzover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2 De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a. bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijven

  • 1 Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

  • 2 In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste en tweede lid;

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, vierde lid.

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1 Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1 Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2 Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3 De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover artikel 429, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.7.2 Openlijk gebruik van drugs

Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1 of 2.1.2.1., 2.1.5.1., 2.1.5.2., 2.1.6.4., 2.1.6.7., 2.4.7., 2.4.8., 2.4.9., 2.4.10., 2.6.3., 5.5.1, van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Afdeling 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1 De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2 De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen.

Afdeling 11 Verblijfsontzegging

Artikel 2.11.1a Verblijfsontzegging

  • 1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht in strijd met artikel 2.1.1.1, 2.4.8, 2.7.1, 2.7.2 of 3.2.6 een verbod opleggen om zich gedurende 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 2 Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste twee weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 3 Een verbod als genoemd in het tweede lid kan slechts worden opgelegd indien de strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen binnen zes maanden na het opleggen van een eerder verbod, opgelegd op grond van het eerste of tweede lid, zijn geconstateerd.

  • 4 De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede genoemde verboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 5 Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:1. de exploitant;2. de beheerder;3. de prostituee;4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen

  • 1 Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2 In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder en;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1 De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag en;

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt

  • 2 Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a. van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:1 bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;2 de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud.), 250, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;3 de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jº artikel 8 of jº artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;4 de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;5 de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;6 de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3 Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf

  • 4 De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5 De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

  • 1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere tijdstippen dan van 06.00 uur tot 24.00 uur. Op vrijdagavond en zaterdagavond wordt het genoemde tijdstip van 24.00 uur met twee uur verlengd.

  • 2 Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3 Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4 Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1 Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2 De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal), XXX (heling) en XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

  • 1 Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      Op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      Gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2 Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3 Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4 De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5 De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6 Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1 Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Paragraaf 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

  • 1 Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2 Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

  • 1 De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      ade exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, worden geweigerd in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

  • 1 De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2 Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1 Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2 Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan een of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan een of een klein aantal inrichtingen

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1 De voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2 Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3 In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: Oud-Beijerland, Zinkweg, Stougjesdijk.

  • 4 Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5 Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1 Het is een inrichting toegestaan maximaal 10 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2 Het is een inrichting toegestaan maximaal 10 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de Bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3 Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4 De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5 De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

  • 1 Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3 Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1994 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

Artikel 4.1.5 a (Geluid)hinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder kan veroorzaken.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.3.1 Begripsbepalingen

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

    • c.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • d.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel vijfde lid, van de Boswet;

    • e.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • f.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

  • 2 In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.3.2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de lijst vermeld op bijlage 1 (Bomenlijst).

  • 2 2. De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • 3 Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften

Artikel 4.3.3 Vergunning ex lege

(vervallen)

Artikel 4.3.3 a Weigeringsgronden

(vervallen)

Artikel 4.3.4 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1 Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2 Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3 Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment van definitief worden van de vergunning, oftewel tot het moment dat:

    • a.

      de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat bezwaar of beroep is ingediend;

    • b.

      beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;

    • c.

      beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.

Artikel 4.3.5 Bestrijding iepziekte

  • 1 Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2 Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 4.3.6 Herplant /instandhoudingsplicht

(vervallen)

Artikel 4.3.7 Schadevergoeding

(vervallen)

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1 1. Het college kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

  • 2 In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3 Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hem aangeduid voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels.

  • 4 Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Besluit beheer autowrakken, de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Provinciale Milieuverordening of de Afvalstoffenverordening van de Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard van toepassing is.

Artikel 4.4.1 a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

  • 1 Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      a. dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

    • b.

      b. emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;

    • c.

      c. grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zondag en op de volgende feest en gedenkdagen: Koninginnedag, tweede paasdag, tweede pinksterdag, hemelvaartsdag, eerste en tweede kerstdag en nieuwjaarsdag.

  • 3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de dierlijke mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4 Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5 Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4.4.2 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4.4.3 Vergunningplicht lichtreclame

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak verlichte handelsreclame te maken of te voeren die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2 eerste lid worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3

    • a.

      de weigeringsgrond van het tweede lid onder a geldt niet voor bouwwerken;

    • b.

      de weigeringsgrond van het tweede lid onder b geldt niet voor zover in het daarin

    geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Afdeling 5 kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.5.1 begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.5.2 recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1 Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd

  • 2 Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een ontheffing als bedoeld in het derde lid worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van de natuur;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4.5.3 aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1 Het college kan kampeerplaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4.5.2, eerste lid, niet geldt.

  • 2 Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4.5.2 vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:1. treinen en trams;2. fietsen, bromfietsen;3. invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;4. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen.

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1 Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2 Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3 Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2 a Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1 Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2 Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1 Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2 Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

  • 1 Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a., gestelde verbod.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverordening van toepassing is.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2 Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur. 

  • 4 Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen. 

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2 Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1 Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2 Dit verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2 Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1 Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2 Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2 Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Artikel 5.2.2.1 Begripsomschrijving venten

  • 1 In deze paragraaf wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden van, verkopen of afleveren van goederen op of aan de weg, aan huis dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2 Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4 van deze verordening;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.1 van deze verordening.

Artikel 5.2.2.2 Ventverbod

  • 1 Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid in gevaar komt.

  • 2 Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 18.00 en 09.00 uur.

  • 3 Het verbod geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2 Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      vaste plaatsen op jaarmarkten of markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      vaste plaatsen op evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;

    • c.

      vaste plaatsen op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4.

Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.2.3.4 Afbakeningsbepalingen

  • 1 Het verbod van artikel 5.2.3.2, eerste lid, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2 De weigeringsgrond milieu geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 3 De weigeringsgrond van artikel 5.2.3.2, tweede lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5.2.3.5 Aanhoudingsplicht

Het college houdt de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het tweede lid, tot de dag waarop is beslist op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

    • b.

      toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2 Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet. 

  • 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1 Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2 Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3 De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1 Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2 Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3 Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening Zuid-Holland of de Provinciale landschapsverordening Zuid-Holland van toepassing is

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats

  • 1 Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2 De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3 Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening Zuid-Holland of de Provinciale landschapsverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid, en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1 Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Provinciale Vaarwegenverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

  • 1 Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale Vaarwegenverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

  • 1 Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2 Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1 Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2 Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4 Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1 Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2 Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1 Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2 Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3 Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en de fauna. 

  • 5 Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 6 Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen

  • 1 Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      sportvelden;

    • c.

      speelterreinen.

  • 2 Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3 Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen.

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 7 Straatnaamborden, huisnummering e.d.

Artikel 5.7.1 Gedoogplicht aanduidingen

  • 1 De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, straatnaambor¬den, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen, worden aangebracht, onder¬houden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2 Burgemeester en wethouders geven tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van straatnaamborden, daarbij behorende onder¬schriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidin¬gen.

Artikel 5.7.2 Verwijdering e.d. aanduidingen

  • 1 Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in artikel 5.7.1, eerste lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 3 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor de rechtheb¬bende op een bouwwerk die met inachtneming van het door burgemeester en wethouders vastgestelde huisnummer de aan-duiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te brengen. Burgemeester en wethouders kunnen ter zake nadere regels stellen.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van een artikel in deze verordening en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college of de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

  • 2 De Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Oud-Beijerland, vastgesteld op 19 april 2004 en zoals deze sedertdien is gewijzigd, wordt ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1 Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, van kracht tot de tijd waarvoor zij werden verleend of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2 Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3 Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4 Op een aanhangig beroep‑ of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5 In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6 Gebods‑ of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende zes weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7 De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

  • 8 Aanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1.5.3 en 4.3.2 die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Oud-Beijerland 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 mei 2010
de griffier,                                                                       voorzitter,
 
E. Bunt                                                                          K. Tigelaar