Monumentenverordening 2007 Gemeente Oude IJsselstreek

Geldend van 24-01-2008 t/m heden

De raad van de gemeente Oude IJsselstreek,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 oktober 2007,

gezien het advies van de commissie Ruimte en Groen d.d. 3 december 2007;

gelet op het bepaalde in artikel 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988 en artikel 149 van de Gemeentewet,

besluit vast te stellen de:

Monumentenverordening 2007 Gemeente Oude IJsselstreek

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijk archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • c.

    gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • d.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • e.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • f.

    kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • g.

    integrale welstands- en monumentencommissie: de op basis van art.15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 10 t/m 14 van de verordening .

  • h.

    commissie cultuurhistorisch erfgoed: commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 en artikelen 3 t/m 8 van de verordening en het cultuurhistorisch erfgoedbeleid

  • i.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan de commissie cultuurhistorisch erfgoed. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3.

    Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 4.

    Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 5.

    Voordat het college een kerkelijk monument als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 6.

    Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Gelderland.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De commissie cultuurhistorisch erfgoed adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de commissie cultuurhistorisch erfgoed, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Verbodsbepaling

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 10 Vergunning

Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

  • a.

    een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

  • b.

    een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 11 Termijnen van advies en vergunningverlening

  • 1.

    Op de voorbereiding van een besluit om de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijk aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de integrale welstands- en monumentencommissie voor advies.

  • 3.

    Binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de integrale welstands- en monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

  • 4.

    Indien het college niet besluit binnen de (in artikel 3:18 Algemene wet bestuursrecht) gestelde termijn, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Het college verleent met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 10 niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen twee jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2.

    Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de integrale welstands- en monumentencommissie.

Artikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de integrale welstands- en monumentencommissie.

  • 2.

    De integrale welstands- en monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3.

    Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de integrale welstands- en monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Artikel 15 Schadevergoeding

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

    • b.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10; schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2.

    Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16 werkwijze en samenstelling commissies

  • 1.

    De werkwijze en samenstelling van de integrale welstands- en monumentencommissie is geregeld in de gemeentelijke bouwverordening en het reglement op de welstandscommissie.

  • 2.

    De werkwijze en samenstelling van de commissie Cultuurhistorisch erfgoed is geregeld in de verordening op de commissie Cultuurhistorisch erfgoed.

Artikel 17 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9 en 10 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 18 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de afdeling vergunningen en handhaving:

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 19 Inwerkingtreding

  • 1.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op 1 januari 2008.

  • 2.

    De verordening, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op 1 januari 2008.

  • 3.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    De monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de raad van 3 januari 2005, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop het derde lid toepassing vindt.

  • 5.

    De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening geregistreerde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6.

    De gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 7.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Monumentenverordening 2007 Gemeente Oude IJsselstreek'.

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Oude IJsselstreek in zijn openbare vergadering van 17 december 2007.

P.W. Bannink J.P.M. Alberse

griffier voorzitter