Regeling vervallen per 23-02-2017

Verordening houdende regels omtrent de Maatschappelijke Ondersteuning

Geldend van 01-01-2010 t/m 22-02-2017

Intitulé

Verordening houdende regels omtrent de Maatschappelijke Ondersteuning

De raad van de gemeente Ouder-Amstel,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 september 2009, nummer 2009/50,

s t e l t v a s t:

de verordening, houdende regels omtrent de Maatschappelijke Ondersteuning.

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • c.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • d.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • e.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

  • f.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • g.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten: het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • h.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • i.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt of niet aanwezig is;

  • j.

    Eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel van toepassing zijn;

  • k.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • l.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 en 6 a van de wet, waarmee de aanvrager een of meer aan hem of haar te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel te stellen regels van toepassing zijn;

  • m.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • n.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • o.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • p.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • q.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • r.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel;

  • s.

    Woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

  • t.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • u.

    Woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen;

  • v.

    Ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

  • w.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven;

  • x.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang tot de woning te bereiken en ruimten die onder het woongebouw vallen en/of waarvan de persoon met beperkingen gebruik moet kunnen maken;

  • y.

    Leefeenheid: een eenheid die duurzaam een gezamenlijke huishouden voert.

Artikel 2 Toekenning en weigering van voorzieningen

  • 1.

    Een voorziening kan worden toegekend indien:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst-adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • d.

      in afwijking van het onder a. bepaalde kan bij hulp bij het huishouden een voorziening ook worden toegekend indien er sprake is van noodzakelijkheid van korte duur.

  • 2.

    Een voorziening wordt niet toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Ouder-Amstel;

    • c.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • e.

      indien de voorziening waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten Ouder-Amstel 2003 en de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel 2006 is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • f.

      indien op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

    • g.

      indien de noodzaak tot het treffen van een woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe, op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, ten gevolge van ziekte of gebrek, geen aanleiding bestond en er geen andere zwaarwegende reden aanwezig was;

    • h.

      indien de aanvrager is verhuisd naar de, gelet op zijn of haar beperkingen, niet meest geschikte beschikbare woning, tenzij het college op basis van de wet schriftelijk heeft ingestemd met de verhuizing;

    • i.

      indien deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen, tenzij zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de persoon met beperkingen ontoegankelijk blijft. In dat geval kunnen de volgende voorzieningen worden toegekend:

      • 1.

        het verbreden van toegangsdeuren;

      • 2.

        het aanbrengen van elektrische deuropeners;

      • 3.

        aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

      • 4.

        drempelhulpen of vlonders;

      • 5.

        het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

      • 6.

        een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

    • j.

      indien de aanvraag betrekking heeft op vervoer waarvoor op grond van een ander wettelijk domein recht op bestaat;

    • k.

      indien de problematiek waarvoor de voorziening wordt gevraagd kan worden opgelost door gebruikmaking van beschikbare mantelzorg;

    • l.

      indien de gevraagde voorziening niet als "adequaat" kan worden aangemerkt voor het opheffen van de ergonomische beperkingen;

    • m.

      indien de aanvrager weigert de voor eigen rekening komende kosten te voldoen.

    • n.

      indien de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak.

  • 3.

    Frequentie van woningaanpassingen:

    • a.

      Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 onder b. en c. van deze verordening maximaal éénmaal in de 7 jaar indien de noodzaak van het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waar op grond van ergonomische beperkingen geen aanleiding voor bestond;

    • b.

      Het gestelde onder a. is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente.

HOOFDSTUK 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget of als een financiële tegemoetkoming. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel neergelegde criteria.

Artikel 4 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is een bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst van toepassing.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming zijn de voorwaarden uit het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel van toepassing.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikelen 6 lid 1 en 6 a van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individu ele voorzieningen;

    • c.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is gelijk aan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst-adequate te verstrekken voorziening in natura;

    • d.

      het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten, zoals vastgelegd in de Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel;

    • e.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld is vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel;

    • f.

      op het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is het zorgcontract persoonsgebonden budget Ouder-Amstel van toepassing.

  • 2.

    De toekenning, de omvang en de looptijd van het te verstrekken persoonsgebonden budget worden in de beschikking opgenomen.

  • 3.

    Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke vereisten de voorziening moet voldoen waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt. Tevens wordt in de beschikking aangegeven welke bewijsstukken de aanvrager na aanschaf van de voorziening dient te overleggen.

  • 4.

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager.

  • 5.

    Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het college door de budgethouder verantwoording afgelegd volgens de voorschriften zoals in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel zijn opgenomen.

  • 6.

    Na ontvangst van de in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

  • 7.

    Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager niet aan de voorwaarden kan voldoen die gelden voor het omgaan met een persoonsgebonden budget.

Artikel 7. Eigen bijdragen

  • 1. De persoon met beperkingen van 18 jaar of ouder die in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is een eigen bijdrage verschuldigd, tenzij anders in deze verordening wordt bepaald.

  • 2. De omvang en duur van het opleggen van de eigen bijdrage wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 en 5 van het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel.

  • 3. Het bedrag dat in totaal aan eigen bijdrage wordt gevraagd is nooit hoger dan de kostprijs van de voorziening.

  • 4. Indien de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verleend wordt de eigen bijdrage opgelegd nadat het persoonsgebonden budget is verleend.

  • 5. Geen eigen bijdrage is verschuldigd:

    • a.

      voor een (sport) rolstoelvoorziening zoals bedoeld in artikel 37 van deze verordening;

    • b.

      voor een collectieve vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 32 onder a. van deze verordening;

    • c.

      voor een vergoeding in de kosten van onderhoud en reparatie, voor zover niet inbegrepen in het persoonsgebonden budget;

    • d.

      voor vergoeding voor tijdelijke huisvesting en huurderving;

    • e.

      voor verhuis- en inrichtingskosten.

HOOFDSTUK 3 hulp bij het huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9

Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder a. van deze verordening vermelde voorziening in aanmerking komen indien het voor deze persoon niet mogelijk is om zelf één of meer huishoudelijke taken uit te voeren en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet voor de in artikel 8 onder b. en c. van deze verordening vermelde voorzieningen in aanmerking komen als de in artikel 8 onder a. van deze verordening genoemde voorziening een onvoldoende tot een oplossing leidt of niet beschikbaar is.

Artikel 10

Gebruikelijke zorg

In afwijking van het bepaalde in artikel 9 van deze verordening komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week. Aan het aantal geïndiceerde uren wordt een klasse gekoppeld.

Klasse 1: 0 tot en met 1,9 uur per week;

Klasse 2: 2 tot en met 3,9 uur per week;

Klasse 3: 4 tot en met 6,9 uur per week;

Klasse 4: 7 tot en met 9,9 uur per week;

Klasse 5: 10 tot en met 12,9 uur per week;

Klasse 6: 13 tot en met 15,9 uur per week.

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt zijn gelijk aan 100% van de tarieven zoals die gehanteerd wordt door de goedkoopste gecontracteerde aanbieder. Bij de berekening van het persoonsgebonden budget wordt uitgegaan van de geïndiceerde uren hulp.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13 onder a. van deze verordening vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13 onder b., c. en d. van deze verordening vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

  • 3.

    De in lid 1 en 2 genoemde beperkingen moeten in een direct oorzakelijk verband staan met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

Artikel 15 Soorten individuele woon voorzieningen

De in artikel 13 onder b., c. en d. van deze verordening genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte;

  • e.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • f.

    tijdelijke huisvesting;

  • g.

    huurderving;

  • h.

    de kosten die de verhuurder moet maken in verband met het verwijderen van die voorzieningen, die -indien de huurwoning niet meer door een persoon met beperkingen wordt bewoond en de woning niet meer voor een volgende persoon met beperkingen is gereserveerd- het gebruik van de woning door een persoon zonder beperkingen belemmeren;

  • i.

    een eenmalige afkoopsom voor de kosten van de opstalverzekering voor de extra kosten van de onroerende woningaanpassingen.

Artikel 16 Primaat van de verhuizing en de uitraasruimte

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. van deze verordening in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder b. en c. van deze verordening in aanmerking komen wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst-adequate voorziening is.

  • 3.

    Indien verhuizing een adequate oplossing is mede gelet op de kosten van aanpassing van de huidige woning, kan het college besluiten dat de aanvrager medewerking dient te verlenen aan verhuizing naar een aangepaste of goedkoper aan te passen woning, tenzij is te verwachten dat binnen een periode van 6 maanden geen woning beschikbaar is. Een aangeboden adequate woning mag eenmaal worden geweigerd. Indien een aangeboden adequate woning binnen bovengenoemde termijn tweemaal wordt geweigerd, wordt de aanvraag afgewezen.

  • 4.

    Indien er naar het oordeel van het college zwaarwegende redenen zijn, gelet op de persoonlijke en/of gezinssituatie van de aanvrager, zal de voorwaarde tot verhuizing niet worden gesteld.

  • 5.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder d. van deze verordening in aanmerking komen wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 17 Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, waarvan de verhuurder niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 18 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur;

  • b.

    het treffen van voorzieningen in specifiek op mensen met een beperking gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 19 Hoofdverblijf

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte, waar de aanvrager regelmatig verblijft, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. In deze situatie hoeft de aanvrager geen hoofdverblijf te hebben in Ouder-Amstel.

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde woonruimte.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de toegang tot de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 20 Aanvang werkzaamheden en feitelijke beoordeling woonsituatie

Het college verstrekt slechts een voorziening indien:

  • a.

    de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • b.

    aan de onder a. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • c.

    de onder a. genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

  • d.

    een kostenraming, al dan niet op basis van een offerte, door hen tevoren akkoord is bevonden.

Artikel 2 Duidelijkheid over financiering van niet door de financiële tegemoetkoming gedekte deel van de kosten

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 15 onder b. en c. van deze verordening indien in de financiering van het niet door de financiële tegemoetkoming gedekte deel van de voorziening is voorzien.

Artikel 22

Het verwerven van grond

Voorzover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 15 onder b. betreft, zoals het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het college een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel.

Artikel 23 Aanpassingen van woonwagens

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; en

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 24 Aanpassingen van woonschepen

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen;

  • c.

    het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op een ligplaats ligt die niet in strijd is met het bestemmingsplan.

Artikel 25 Aanpassingen van binnenschepen

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Staatsblad 1987, nummer 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, als bedoeld in artikel 85 van de Kadasterwet als zodanig te boek is gesteld; en

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 26 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 15 onder a. van deze verordening verstrekken aan:

    • a.

      een persoon met beperkingen;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met beperkingen de woonruimte heeft ontruimd.

  • 2.

    Geen verhuiskostenvergoeding wordt toegekend indien de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte, die niet geschikt is het hele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg of verhuisd is uit woonruimte waarbij geen problemen met betrekking tot het normale gebruik van de woonruimte zijn ondervonden.

Artikel 27

Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 15 onder e. van deze verordening indien:

    • a.

      de woonvoorziening in het kader van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel 2006, de Verordening voorzieningen gehandicapten Ouder-Amstel 2003, het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend;

    • b.

      de woonvoorziening is opgenomen in het overzicht van voorzieningen in de bijlage bij het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel en de personen met beperkingen ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont;

    • c.

      een leegstaande woning is gereserveerd op verzoek van de gemeente, voor toewijzing aan een andere persoon met beperkingen.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring, reparatie is vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel.

Artikel 28

Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      de huidige woonruimte;

    • b.

      de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte;

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder lid a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon met beperkingen als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten heeft.

  • 3.

    Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid, zolang deze kosten naar hun oordeel noodzakelijk zijn.

Artikel 29

Huurderving

  • 1.

    In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan het in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel genoemde grensbedrag is aangepast, dan wel waarin een traplift is aangebracht, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld onder a. is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, doch zal niet meer bedragen dan de werkelijke kosten.

Artikel 30 Aanvullende begrenzing recht op woonvoorzieningen

De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • f.

    verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • g.

    er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • h.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • i.

    De ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 31 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning als gevolg van de getroffen woonvoorziening dient volgens het, in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel, door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

HOOFDSTUK 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 32 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 33 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 32 onder a. van deze verordening vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het onmogelijk maken om:

  • a.

    gebruik te maken van het openbaar vervoer;

  • b.

    het openbaar vervoer te kunnen bereiken.

Artikel 34 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 32, onder b. en c. van deze verordening vermelde voorziening in aanmerking komen indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 32, onder a. van deze verordening, onmogelijk maken;

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 32, onder a. van deze verordening, niet aanwezig is.

Artikel 35

Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde dan wel duurzaam samenlevende personen meer bedraagt dan de in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 36 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de individuele vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 2.

    In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer moge lijk maken.

HOOFDSTUK 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 37 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura, behalve wanneer het gaat om een sportrolstoel;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een forfaitaire vergoeding te besteden aan een sportrolstoel;

  • e.

    een vergoeding van de kosten van onderhoud, gebruik en reparatie;

  • f.

    een vergoeding van de kosten van noodzakelijke accessoires die, gelet op de aard van de ergonomische belemmeringen, samenhangen met een gangbaar gebruik van de rolstoel.

Artikel 38

Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 37, onder a. van deze verordening vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 37, onder b. en c. van deze verordening vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 3.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 37, onder d. van deze verordening vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 39 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor bewoners van een AWBZ-instelling

In uitzondering op het gestelde in artikel 38, lid 1 en lid 2 van deze verordening komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel op grond van de AWBZ.

HOOFDSTUK 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 40 Aanvraag en gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 41 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij het Wmo-loket Ouder-Amstel. In dit loket kunnen zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet als ook aanvragen inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden ingediend.

Artikel 42 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag een persoon betreffend, die nog niet eerder een aanvraag in kader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel te boven zal gaan;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4.

    Bij de advisering wordt door de adviseur gebruikgemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF-classificatie.

  • 5.

    De beschikking vermeldt:

    • a.

      op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

    • b.

      in geval van een financiële tegemoetkoming, op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • c.

      ingeval van een periodieke tegemoetkoming, tevens: de geldingsduur, de hoogte, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

Artikel 43 Samenhangende afstemming

Het college legt in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Artikel 44 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 45 Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      de persoon op wie het besluit betrekking heeft, niet de door het college op gevraagde al dan niet schriftelijke gegevens en informatie compleet en tijdig heeft verstrekt.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Een besluit tot verlening van een voorziening kan worden ingetrokken indien op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaat-rechtelijke overeenkomst of verbintenis achteraf blijkt dat gelden met het oog op die voorziening door de rechthebbende zijn ontvangen.

Artikel 46 Terugvordering

  • 1.

    In geval het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

HOOFDSTUK 8 Overgangsrecht

Artikel 47 Overgangsrecht

Voor personen die voor of op 1 januari 2010 geen eigen bijdrage verschuldigd waren voor de voorziening die zij verstrekt hebben gekregen, zijn voor deze voorziening met de inwerkingtreding van deze verordening geen eigen bijdrage verschuldigd voor de voorziening die zij reeds in bezit hebben.

HOOFDSTUK 9 Slotbepalingen

Artikel 48 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 49 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 50 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt een maal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 51 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Met ingang van 1 januari 2010 wordt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel 2006 ingetrokken.

Artikel 52 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel 2010.

Ondertekening

Ouder-Amstel, 5 november 2009
De raad voornoemd,
de raadsgriffier,
L.J. Heijlman
de voorzitter,
M.T.J. Blankers-Kasbergen

Toelichting op de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel 2010

Inleiding

Vanaf 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de wet) van kracht. In artikel 5 van de wet is bepaald dat de gemeente bij verordening regels dient te stellen over de uitvoering van de wet.

In de Wmo komen voorzieningen uit de Welzijnswet en voorzieningen uit de AWBZ en de Wvg bij elkaar. Voorzieningen uit de Welzijnswet worden als voorliggende voorzieningen aangeboden en worden daarom niet in deze verordening opgenomen. In de verordening is met name uitwerking gegeven aan de artikelen 4, 5, 6, 15, 19 en 26 van de wet.

Op grond van de compensatieplicht, zoals vastgelegd in artikel 4, lid 1 van de Wmo, treft het college voorzieningen die de door de belanghebbende ondervonden beperkingen op een aantal gebieden compenseert. Dit wordt geregeld in deze Wmo-verordening. In de Wmo staat niet voorgeschreven over welke precieze voorzieningen de gemeente regels moet opnemen in de Wmo-verordening. De gemeente heeft de ruimte om de uitwerking van de verlening van voorzieningen naar eigen inzicht vorm te geven. In deze Wmo-verordening is gekozen voor een onderverdeling tussen vier soorten voorzieningen:

  • 1.

    Hulp bij het huishouden

  • 2.

    Woonvoorzieningen

  • 3.

    Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 4.

    Verplaatsen in en rond de woning.

  • 5.

    Alle bedragen en bijbehorende regelgeving zijn opgenomen in Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel.

Algemeen

De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door het begrip “compensatiebeginsel”. Dit begrip is bij amendement in de Wmo opgenomen. Het is met name de toelichting op het amendement dat informatie geeft over de bedoeling van de wetgever met het begrip compensatieplicht. Deze toelichting stelt:

“Ter vervanging van de verplichting gedurende drie jaar om te voorzien in met name genoemde producten en diensten strekt het nieuw geformuleerde artikel ertoe de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

De opdracht om compenserende voorzieningen te treffen wordt met dit artikel bij wet gegeven. De normering ervan wordt overeenkomstig de bestuurlijke structuur van de wet op het lokale niveau bepaald met inachtneming van alle bepalingen over de totstandkoming van het lokale beleid en de betrokkenheid van burgers en cliënten daarbij.”

Omdat er geen omschrijving van het begrip compensatiebeginsel in het amendement is opgenomen, is in de verordening een omschrijving opgenomen, in artikel 1. onder b. Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, lid 1 van de wet aan, voor de onderdelen:

  • a.

    een huishouden te voeren,

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning,

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Uitgaande van een overgang van de drie Wvg-terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen plus de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ naar de Wmo worden de onderdelen uit artikel 4 van de wet in deze verordening als volgt uitgewerkt:

  • a.

    onder het voeren van een huishouden wordt verstaan: zowel het wonen, met name de woonvoorzieningen, als de eerdere functie huishoudelijke verzorging, in deze verordening hulp bij het huishouden genoemd;

  • b.

    zich verplaatsen in en om de woning: de rolstoel inclusief de sportrolstoel;

  • c.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: de vervoersvoorzieningen uit de Wvg;

  • d.

    het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingenterreinen.

Deze indeling is in deze verordening terug te vinden in de hoofdstukindeling.

In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie "voorzieningen te treffen". De wet stelt dus niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen is in deze verordening het begrip "algemene voorzieningen" opgenomen. Dit type voorziening komt in de Wvg voor onder de noemer “collectief vervoer”.

In deze verordening wordt het begrip algemene voorziening geïntroduceerd voor alle onderdelen van het compensatiebeginsel. De mogelijkheid wordt geschapen voor algemene woonvoorzieningen, algemene hulp bij het huishouden, algemene vervoersvoorzieningen en algemene rolstoelvoorzieningen.

Wat houden deze algemene voorzieningen concreet in? Het kan gaan om scootmobielpools, rolstoelen voor incidenteel gebruik (rolstoelpools), collectief vervoer, klussen- en boodschappendiensten, etcetera. Deze opsomming is uitdrukkelijk niet limitatief, aangezien het een nieuw type voorziening betreft, waarvoor de komende jaren nieuwe invullingen zullen ontstaan. Met name op het terrein van hulp bij het huishouden is het een nieuw begrip.

Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van of vooruitlopend op individuele aanvragen terzake. Het zal in de regel gaan om steunpunten, depots, pools, waar de betreffende voorzieningen op voorraad worden gehouden, al of niet op wijkniveau.

Algemene voorzieningen zullen in de regel met een minimum aan procedures kunnen worden aangeboden: met geen of slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen. De voordelen van deze algemene voorzieningen zijn een snelle en simpele oplossing van de problemen, zonder bureaucratie en zonder eigen bijdragen. In plaats van de soms complexe advisering wordt in dit kader van het veel lichtere begrip toegangsbeoordeling gebruik gemaakt.

De verschillende verstrekkingenterreinen worden in de volgende hoofdstukken behandeld. De laatste hoofdstukken zijn gereserveerd voor procedurele aspecten.

Artikelgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Begripsbepalingen

Ad a.

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

Ad b.

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen omschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg.

Ad c.

De term “beperkingen” is ontleend aan de International Classification of Functioning, Disability, and Health (ICF), opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties).

De toelichting op het amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

Aan deze formulering is de doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).

Ad d.

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Ad e.

De omschrijving van het begrip “mantelzorger” wordt in artikel 1, lid 1 onder b van de wet weergegeven. In dit artikel is bepaald dat onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevend persoon uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar, overstijgt.

Ad f.

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op het reeds eerder genoemde amendement-Miltenburg, dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad g.

Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder e. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement, dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad h.

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan toegangbescheiden kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

Ad i.

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager.

Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven. Verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.

Ad j.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. In de Algemene Maatregel van Bestuur wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.

Ad k.

Natura voorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening zoals bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden.

Ad l.

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel.

Ad m.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet persé een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad n.

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.

Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen.

Het gaat daarbij om voorzieningen:

die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

die niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld zijn;

die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Ad o.

De meerkosten zijn de kosten, die in een direct noodzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad p.

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van “volwassenen” de term “meerderjarigen” opgenomen en is het begrip “gemeenschappelijke huishouding voeren” vervangen door het begrip “gemeenschappelijk een woning bewonen".

Ad q.

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad r. tot en met v.

Deze begrippen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.

Ad w.

De aanvraag van de aan te passen woning moet worden ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. De gemeente heeft de zorgplicht voor de in de gemeente woonachtige personen met beperking. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie (GBA) hierover uitsluitsel. Het is mogelijk een aanvraag in te dienen bij de gemeente waar men nog niet woonachtig is maar dat wel op korte termijn zal zijn.

Ad x.

Het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt hier omschreven en beperkt tot ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, maar toegang daartoe verschaffen zoals een gang, een portaal en andere gemeenschappelijke ruimten die de persoon met beperking moet kunnen gebruiken.

Artikel 2

Toekenning en weigering van voorzieningen

Artikel 2. lid 1.

Ad a.

Deze bepaling is in zijn kern ontleend aan de Verordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is.

Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Ad b.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn.

Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Ook de duurzaamheid zal worden beoordeeld. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

Ad c.

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Ad d.

Een uitzondering op de eis dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is. Bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een tijdelijk ontregeld huishouden.

Artikel 2. lid 2.

Ad a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van deze verordening.

Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de –economische situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking - onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

De verhoogde toiletpot (+6 cm.) wordt op grond van bovengenoemde criteria als algemeen gebruikelijk aangemerkt (dit wordt ook zo door de VNG aangegeven) evenals de (standaard) beugels.

Ad b.

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet woonachtig is

Ad c.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Ad d. Onder d. wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is.

Hiermee wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Indien deze beoordeling ondanks reeds gemaakte kosten toch kan plaatsvinden, mag de aanvraag niet op grond van deze bepaling worden afgewezen. Uit jurisprudentie is op te maken dat afwijzing op grond van het feit dat de kosten al zijn gemaakt, voordat het college een beslissing heeft genomen, slechts houdbaar is wanneer de gemeente niet meer kan achterhalen of een voorziening adequaat en passend is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende.

Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Ad e.

Onder e. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Ad f.

Op basis van deze afwijzingsgrond wordt een aanvraag om een voorziening afgewezen indien op grond van enige andere wettelijke regeling al aanspraak op de voorziening bestaat.

Ad g.

Op basis van deze afwijzingsgrond wordt een aanvraag om een woonvoorziening in verband met een verhuizing afgewezen indien geen noodzaak of andere zwaarwegende reden voor verhuizing aanwezig was.

Ad. h.

Op basis van deze afwijzingsgrond wordt een aanvraag om een woonvoorziening afgewezen indien de aanvrager niet is verhuisd naar de, gelet op zijn of haar beperkingen, meest geschikte woning. Voorwaarde is wel dat de woning ook beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. De aanvraag wordt niet afgewezen indien het college op basis van de wet schriftelijk heeft ingestemd met de verhuizing.

Ad i.

Op basis van de wet worden in principe geen voorzieningen verstrek voor gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen. Voor zes voorzieningen wordt een uitzondering gemaakt. Dit betreft een limitatieve opsomming.

Ad j.

Er is geen recht op een Wmo-vervoersvoorziening als er sprake is van een voorliggende vervoersvoorziening. Van een voorliggende vervoersvoorziening is in ieder geval sprake bij:

Medisch vervoer:

Het gaat hierbij enerzijds om liggend vervoer en anderzijds om vervoer in verband met onderzoek, consultatie en therapie van en naar een arts, een ziekenhuis, een revalidatiecentrum en dergelijke. Op grond van de Zorgverkeringswet (Zvw) bestaat hiervoor recht op een voorziening.

Woon/werkvervoer:

Dit betreft vervoer van en naar het werk, waarvoor het UWV een financiële tegemoetkoming kan toekennen aan een arbeidsgehandicapte. Bij samenloop van het recht op een vervoersvergoeding voor woon/werkverkeer en het recht op een vervoersvergoeding in de “leefsfeer”, is de toekenning voor het vervoer in de “leefsfeer” een verantwoordelijkheid van de UWV;

Leerlingenvervoer:

Dit betreft het vervoer van leerlingen met een beperking naar en van onderwijsinstellingen. Dit valt onder het leerlingenvervoer. Voor vervoer naar en van voortgezet- en hoger onderwijs gelden aparte regelingen vanuit de Wet studiefinanciering en de Wet Tegemoetkoming Studiekosten. Daarnaast kan onder bepaalde omstandigheden een beroep worden gedaan op de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

Ad k.

Deze beperking doet recht aan het uitgangspunt van de wet dat eerst moet worden onderzocht of op basis van beschikbare mantelzorg toereikende hulp kan worden geboden. Pas als dat niet of onvoldoende mogelijk blijkt te zijn kan een voorziening worden toegekend.

Ad l. tot en met n.

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.

Artikel 2. lid 3.

In dit lid is bepaald dat na verhuizing waarvoor geen ergonomische noodzaak bestond, een woningaanpassing éénmaal per 7 jaar kan plaatsvinden.

HOOFDSTUK 2Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3

Keuzevrijheid

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders die hulp bij de huishouding aanbieden. Deze keuzevrijheid valt niet onder de reikwijdte van deze verordening.

Artikel 4

Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet toe op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de in natura verstrekte voorziening of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft. Artikel 10 van de wet stelt weliswaar dat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk aan derden moet worden overgelaten, maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk is kan gekozen worden voor het door de gemeente zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning.

Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.

Artikel 5

Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een financiële tegemoetkoming op grond van de wet.

Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 6

Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis. Onder sub b. van dit artikel is bepaald dat de verstrekking van een persoonsgebonden budget alleen op verzoek van de aanvrager plaats vindt.

Onder c. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Onder d. is bepaald dat een aanvullend bedrag kan worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel.

Onder e. is bepaald dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget vaststelt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel.

Verder is onder f. bepaald dat er een overeenkomst wordt getekend omtrent de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend.

In lid 3 is neergelegd dat er een programma van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document. Als niet aan het programma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Lid 4 regelt tenslotte de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen.

Het college is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden.

Artikel 5 heeft betrekking op de verantwoording van het persoonsgebonden budget.

Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 van deze verordening genoemde procedure te worden gevolgd.

Lid 7 geeft aan wanneer er geen persoonsgebonden budget wordt toegekend.

Artikel 7

Eigen bijdragen

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen aan personen van 18 jaar of ouder. In dit artikel is vastgelegd dat de gemeente Ouder-Amstel eigen bijdrage vraagt voor alle voorzieningen die zij verstrekt. In lid 2 wordt een opsomming gegeven van voorzieningen waarvoor geen eigen bijdrage wordt gevraagd.

HOOFDSTUK 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 8

Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden” en in hoofdstuk 4 van deze verordening om “woonvoorzieningen” . Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de - onder de Wet voorzieningen gehandicapten en de Verordening Wet voorzieningen gehandicapten - bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht.

Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve lasten voor gemeente en aanvrager.

Onder b. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Onder c. is de mogelijkheid genoemd van het persoonsgebonden budget. Hiermee dient de aanvrager zelf hulp in te kopen. Hieronder valt de financiële vergoeding voor het inhuren van een alfahulp.

Artikel 9

Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

In artikel 9 wordt geregeld dat men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden indien deze in de gemeente voorhanden is en deze een adequate oplossing biedt. In de praktijk is deze hulp vooral bedoeld voor eenvoudige werkzaamheden, meestal vanwege een kortdurende hulpbehoefte.

Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Als de algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde.

Artikel 10

Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. Voor wat betreft de te hanteren indicatiecriteria wordt zo veel mogelijk aangesloten op de criteria zoals die door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) wordt gehanteerd. Het CIZ hanteert het protocol gebruikelijke zorg (richtlijnen opgesteld door de Landelijke Vereniging van Indicatie Organen). Op basis van dit protocol wordt bij de indicatiestelling rekening gehouden met de onbetaalde zorg die de partner of huisgenoot op zich kan nemen voordat een beroep kan worden gedaan op hulp bij het huishouden. Daarnaast wordt beoordeeld in hoeverre er voorliggende voorzieningen zijn die kunnen worden ingezet zoals bijvoorbeeld een boodschappenservice, maaltijdservice of kinderopvang. De gebruikelijke zorg vormt dus een voorliggende voorziening voor huishoudelijke verzorging en past in de filosofie van de Wmo van zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid en solidariteit.

Artikel 11

Omvang van de hulp bij het huishouden

In de AWBZ werd tot de invoering van de wet geïndiceerd in klassen. Elke klasse is gekoppeld aan minimaal en een maximaal aantal uren per week (bandbreedte). Indien men bijvoorbeeld een indicatie heeft voor 2,5 uur hulp, wordt men ingedeeld in klasse 2 met een bandbreedte van minimaal 2 en maximaal 3,9 uur per week. Mocht de behoefte aan hulp van de aanvrager enigszins stijgen of dalen binnen de bandbreedte van de toegekende klasse, dan hoeft daarvoor niet opnieuw geïndiceerd en beschikt te worden, tenzij het een structurele wijzigingen van het aantal uren hulp betreft. Indien het een structurele wijziging van het aantal uren hulp betreft dient er wel een nieuwe indicatie te worden gesteld. Voor zover hulp bij het huishouden nodig is die klasse 6 overstijgt, is het mogelijk additionele uren aan deze hoogste klasse toe te voegen.

Artikel 12

Omvang van het persoonsgebonden budget

Deze bepaling spreekt voor zich.

HOOFDSTUK 4 Woonvoorzieningen

Artikel 13

Vormen van woonvoorzieningen

Ad a.

Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen, voorzieningen.

Ad b.

Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming -op individuele basis- verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel;

Ad c.

Het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld voor een douchestoel.

Ad d.

De financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 van de wet.

Artikel 14

Primaat collectieve woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele voorziening worden opgelost. Dat kan zijn een woonvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

Artikel 15

Soorten individuele woonvoorzieningen

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning.

Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren zoals bijvoorbeeld lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens en overlast zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b. en c.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d.

Omdat met de wet niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Ad e.

De kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden vergoed vanuit het belang om de woonvoorziening zo lang mogelijk goed te laten functioneren. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens.

Ad f. tot en met i.

In die gevallen waarin de persoon met een beperking tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten zijn, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

De kosten van het verwijderen van voorzieningen in een huurwoning komen slechts in aanmerking voor vergoeding indien de woning met subsidie is aangepast voor meer dan€ 15.000,00 of met een traplift.

Artikel 16

Primaat van de verhuizing en de uitraasruimte

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een toepassing van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante aspecten, nader uit te werken in de gemeentelijke beleidsregels, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

In het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel is bepaald bij welk grensbedrag het primaat van verhuizing geldt. Blijven de kosten van de woonvoorziening beneden deze grens dan geldt het primaat verhuizen niet.

Artikel 17

Primaat van de losse woonunit

Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen van een huurwoning waarbij dit niet van toepassing is, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. Een uitbouw wordt immers eigendom van de corporatie, die hem ook moet onderhouden. De uitbouw kan hogere huurlasten voor de aanvrager betekenen, die mogelijk weer (deels) worden gecompenseerd met hogere huurtoeslag. Waar mogelijk wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.

Artikel 18

Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het een woonruimte betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aange merkt worden en bestemd is voor permanente huisvesting.

Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen. Deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid.

Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of voor personen met een beperking of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 19

Hoofdverblijf

Voor toelichting op dit artikel wordt verwezen naar artikel 1 lid 1 sub w en artikel 2 lid 2 sub b en i van deze verordening.

Artikel 20

Aanvang werkzaamheden en feitelijke beoordeling woonsituatie

In dit artikel zijn een aantal zaken geregeld met het oog op de mogelijkheid de feitelijke woonsituatie te kunnen beoordelen.

Artikel 21

Duidelijkheid over financiering van niet door de financiële tegemoetkoming gedekte deel van de kosten

Indien er geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet door de tegemoetkoming gedekte deel van de voorziening staat het niet vast dat de voorziening daadwerkelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen tegemoetkoming wordt verleend. Personen met een beperking die een huurwoning bewonen, dient overeenstemming te bestaan tussen huurder en verhuurder over de financiering van het niet gedekte deel van de investering. Deze overeenstemming kan bestaan uit een doorberekening in de huur of afspraken over rente en aflossing van een door de verhuurder aan de huurder verstrekte lening of een andere wijze van financieren door de persoon met beperking zelf.

Voor personen met een beperking die een eigen woning laten aanpassen dient duidelijk te zijn dat voorzien is in de financiering van het niet door de tegemoetkoming gedekte deel.

Artikel 22

Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal vierkantenmeter wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken. Er wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin of iets vergelijkbaars wordt benut.

Artikel 23. t/m 25

Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, woonschip of het verblijf van een binnenschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Toch zijn er voor de gemeente redenen om, gezien de kenmerken van deze woonruimten, nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 26

Verhuis- en (her)inrichtingskosten

In geval wordt verhuisd van de ene naar de andere gemeente dan moet een verhuiskostenvergoeding worden aangevraagd bij de te verlaten gemeente.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik gemaakt wordt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Om zo doelmatig mogelijk met de voorraad aangepaste woningen om te gaan kan het wenselijk zijn dat indien de koppeling tussen de persoon met beperking en de aangepaste woning wordt verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van een persoon met een beperking) deze woning opnieuw aan een andere persoon met beperking wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders naar een andere woonruimte moeten verhuizen. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de belangen van de achterblijver.

Het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding kan hiertoe als stimuleringsmaatregel gezien worden. Het college kan besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als college de achterblijvende gezinsleden verzoekt om de woning vrij te maken kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.

In lid 2 van dit artikel wordt aangegeven wanneer geen verhuiskostenvergoeding wordt toegekend.

Artikel 27

Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is gelijk aan de daadwerkelijke kosten van de keuring of reparatie. Het maximaal aantal keurings- en onderhoudskosten per voorziening staan vermeld in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel.

Op grond van de wet is de gemeente niet verplicht om onderhouds-, keurings- en reparatiekosten te vergoeden. Alleen het treffen van een voorziening is expliciet in de wet geregeld. Als deze kosten niet vergoed worden zal de verhuurder deze kosten waarschijnlijk meenemen in de exploitatie van het niet door de financiële tegemoetkoming gedekte deel van de investering. Om een aantal redenen kan de gemeente er toch toe besluiten om de kosten van een aantal specifieke voorzieningen te vergoeden, omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn.

Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens.

Artikel 28

Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de persoon met beperking ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

Artikel 29

Huurderving

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren wanneer het gaat om een persoon met beperking. Om deze reden kan een grens worden getrokken bij een investeringsbedrag die is vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel of woningen die zijn aangepast met een traplift.

Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor de persoon met beperking.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag als no rmaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is.

Door het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving deelt de gemeente in de risico's van de verhuurder. Het zou niet redelijk zijn als het risico volledig bij één van de partijen zou worden gelegd. Beide partijen hebben er belang bij dat de woning op zo'n kort mogelijk termijn weer verhuurd kan worden.

De in dit artikel genoemde mogelijkheid tot financiële tegemoetkoming is bedoeld als stimulans om de bereidheid van de woningeigenaar te vergroten zijn medewerking aan het aanpassen van de woonruimte te verlenen.

Artikel 30

Aanvullende begrenzing recht op woonvoorzieningen

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperkingen die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in anderen factoren dan die beperkingen, kunnen worden geweigerd op grond dit artikel.

Ad a.

De verhuizing naar een ongeschikte woning wordt genoemd als weigeringgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders en het niet mogelijk bleek om te verhuizen naar een adequate woning.

Ad b.

Als een persoon met beperking verhuist, zal deze in relatie tot die beperking, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op feitelijke verhuizing, maar ook op onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur of erfpachtcontract.

Ad c.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten.

Ad d. en e.

Veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, onafhankelijk van de beperkingen die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte of de verhuizing van een seniorenwoning naar een kleinere woning of aanleunwoning, omdat een eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en de kinderen zelfstandig zijn gaan wonen.

Woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen niet als hoofdverblijf adequaat gemaakt worden. Daarvoor zal dus geen woonvoorziening worden verstrekt. Immers, aanpassing leidt niet tot een adequate situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het hele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook zonder beperking zou men immers moeten verhuizen naar een woning die wel het hele jaar bewoonbaar is.

Ad f.

Verhuizing naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden er toe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt. Deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen. Als er in de verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men ve rhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak om een woonvoorziening, hetgeen al meerdere malen door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Ad g. en h.

Deze artikelen behoeven geen verdere toelichting

Ad i.

Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.Het is daarbij zaak onderscheid te maken tussen de constructie, waarbij een bepaald materiaal is toegepast, en de aard van het gebruikte materiaal zelf.

Artikel 31

Terugbetaling bij verkoop

De Verordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.

HOOFDSTUK 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 32

Vormen van vervoersvoorzieningen

Ad a.

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootmobielpools.

Ad b.

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en het Financieel besluit maatschappelijke voorzieningen Ouder-Amstel wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort vervoersvoorziening in aanmerking komt.

Ad c.

Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel uitgewerkt.

Artikel 33

Het recht op een algemene voorziening

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening.

Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (800-metergrens).

Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen van tijdelijke aard (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden. Deze kan wellicht beter gevonden worden buiten de wet, door middel van hulpverlening waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel deze derhalve terecht niet onder de wet, vanwege het ontbreken van een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet met hulpverlening opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Artikel 34

Het primaat van het collectief vervoer

Dit artikel geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele verstrekkingen zoals genoemd onder b. en c. van artikel 32. Dit betekent dat eerst wordt bekeken of het collectief vervoer de beperkingen voldoende compenseert. Pas als dat niet het geval is, heeft de aanvrager recht op een individuele vervoersvoorziening zoals een scootmobiel of een (aangepaste) auto.

Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Artikel 35

Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 maal de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf t e kunnen dragen.

Artikel 36

Omvang in gebied en in kilometers

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving. De wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500 tot 2.000 kilometer af te leggen. De strekking van deze jurisprudentie wordt hier aangehouden, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.

HOOFDSTUK 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 37

Vormen van rolstoelvoorzieningen In de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Onder a. is geregeld dat incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt via een algemene rolstoelvoorziening. Het betreft dan situaties waarbij incidenteel een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een individueel verstrekte rolstoel slechts incidenteel wordt gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Onder b. en c. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, terwijl onder d. de sportrolstoel wordt genoemd.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, maar nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt.

Artikel 38

Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoel gebruik en sportrolstoel

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel ver strekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel.

Indien de rolstoel nodig is voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequate voorziening.

Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een forfaitaire vergoeding, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te worden. De vastframe handbike ofwel marathonrolstoel dient als sportrolstoel ge zien te worden. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt.

Artikel 39

Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor bewoners van een AWBZ-instelling

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan bewoners van een AWBZ-instelling bestaat alleen indien de betreffende persoon zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde AWBZ-instelling en deze instelling voor beide AWBZ-functies een erkenning heeft. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

HOOFDSTUK 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 40

Aanvraag en gebruik aanvraagformulier

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Artikel 41. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54) is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.

Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college.

Artikel 42

Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of

college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft én een voorziening word aangevraagd die een in het in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel genoemde bedrag te boven gaat. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager.

Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder b., kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk. Soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s.

Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (ku nnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

De bepaling in lid 3 spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 40 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de vaak privacygevoelige gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wmo vergemakkelijken.

Lid 5 bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 43

Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.

Artikel 44

Wijziging in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 45

Intrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden, zoals in deze verordening vermeld. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen.

Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Artikel 46

Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de Verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan

€ 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is.Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de betaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd.

HOOFDSTUK 8 Overgangsrecht

Artikel 47

Overgangsrecht

Personen die voor inwerkingtreding van deze verordening geen eigen bijdrage betalen voor de voorziening die zij van de gemeente Ouder-Amstel hebben ontvangen (in eigendom of in bruikleen) zullen bij invoering van deze verordening geen eigen bijdrage verschuldigd zijn voor de voorziening die zij reeds in eigendom of in bruikleen hebben. Indien een persoon een nieuwe voorziening aanvraagt is hij daar wel een eigen bijdrage voor verschuldigd evenals bij vervanging van de voorziening.

HOOFDSTUK 9 Slotbepalingen

Artikel 48

Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, maar niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte.

Gedacht kan worden aan het verstrekken van een financiële tegemoetkoming aan een woningeigenaar, bijvoorbeeld een woningbouwvereniging, voor een langere periode dan op grond van de Verordening recht op bestaat in een situatie waarin een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering bij bijzondere gevallen en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 49

Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel, te indexeren. Indexering vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

Artikel 50

Evaluatie

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.

Artikel 51

Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.

Artikel 52. Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.