Regeling vervallen per 01-01-2012

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2007

Geldend van 04-11-2009 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2009

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2007

De raad van de gemeente Oudewater

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 september 2009

Gelet op het bepaalde in de Gemeentewet

Gelet op het bepaalde in de WWB en de Wet STAP

b e s l u i t

vast te stellen de volgende wijziging van de "Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2007".

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

De reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2007 wordt als volgt gewijzigd.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet: de Wet werk en bijstand;

    b. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    c. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers;

    d. Abw: de Algemene wet bestuursrecht;

    e. Raad: de gemeenteraad van de gemeente Oudewater;

    f. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater;

    g. CWI: de Centrale organisatie werk en inkomen;

    h. UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    i. uitkeringsgerechtigden: personen die algemene bijstand ontvangen en personen die een uitkering krachtens de IOAW of IOAZ ontvangen;

    j. Anw-ers: personen met een uitkering volgend de Algemene nabestaandenwet die als werkloos werkzoekend staan ingeschreven bij het CWI;

    k. nuggers: personen als bedoeld in artikel 6a van de wet, die als werkloos werkzoekende staan ingeschreven bij het CWI!

    1. voorziening: een voorziening als bedoeld In artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en de beleidsregels als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

     

Paragraaf 2 Beleid en financiën

Deze regeling treedt in werking de dag na bekendmaking en heeft een terugwerkende kracht tot

1 april 2009.

 

Artikel 2 Opdracht college

  • 1 Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nug-ers evenals aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3 Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsregels

  • 1 Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast. Deze beleidsregels vormen een uitwerking van het bij verordening vastgestelde beleid.

  • 2 De regels hebben ondermeer betrekking op:

    - aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

    - ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling

    - premies en inkomstenvrijlating

    - gesubsidieerde arbeid

     

  • 3 Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1 Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB zijn de belanghebbenden die aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 Een persoon heeft geen recht op ondersteuning indien er een voorliggende voorziening is welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van belanghebbende.

  • 3 Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening .

Artikel 5 Sluitende aanpak

  • 1 Elke uitkeringsgerechtigde krijgt binnen drie maanden na datum aanvraag een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3 Bij de uitvoering van het in het eerste lid bepaalde houdt het college rekening de beschikbare re-integratievoorzieningen en de mogelijkheden en capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde. Tevens kan het college rekening houden met het re-integratie advies van het CWI.

  • 4 Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt

  • 1 Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2 Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voorvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3 Onverminderd andere verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten, bijvoorbeeld in verband met een uitkering die de belanghebbende ontvangt, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

    a. het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikte voorziening;

    b. het verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 9;

    c. het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van het traject;

    d. na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de voorzieningen belemmert.

     

  • 4 Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede en derde lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2007.

  • 5 Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede en derde lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 7 Subsidieplafond

  • 1 Het college kan bij beleidsregels een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budget plafond vormt een weigeringgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2 Het college kan bij beleidsregels een plafond instellen voor wat betreft het aantal belanghebbenden dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Paragraaf 3 Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1 Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voorvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2 Het college kan een voorziening beëindigen:

    a. indien de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 en 17 WWB, artikel 13 en 17 van de IOAW en artikel 13 en 17 van de IOAZ of in het tweede lid niet nakomt;

    b. indien de belanghebbende die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    c. indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling van de belanghebbende;

    e. indien belanghebbende niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

     

  • 3 Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in paragraaf 3 van de verordening, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    a. de vooraarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    b. de weigeringgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    c. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of - vaststelling;

    d. de aanvraag. van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    e. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    f. het vragen van een eigen bijdrage;

    g. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

     

Artikel 9 Onderzoek

Het college kan als onderdeel van een traject en/of een voorziening een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.

Artikel 10 Sociale activering

  • 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2 Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 3 Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbenden.

Artikel 11 Scholing

  • 1 Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 Het college kan de in het eerste lid bedoelde scholing ook aanbieden in de vorm van een subsidie.

  • 3 Voor uitkeringsgerechtigden, die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten, zoals bedoeld in artikel 10a van de wet en artikel 13 van deze verordening en die niet beschikken over een startkwalificatie, wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

    Het college betrekt bij deze beoordeling:

    a. het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

    b. de scholingswens van de belanghebbende;

    c. de eventuele test door het scholingsinstituut

     

Artikel 12 Traject

Het college kan een begeleiding in de vorm van een traject gericht op arbeidsinschakeling aanbieden. Het traject is afgestemd op de individuele mogelijkheden van de belanghebbende. Het doel is uitstroom naar reguliere arbeid.

Artikel 13 Werkstage

  • 1 Het college kan een uitkeringsgerechtigde die niet-direct bemiddelbaar is, een participatieplaats gericht op arbeidsinschakeling aanbieden conform artikel 10a van de wet.

  • 2 Het doel van de participatieplaats is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie en daarnaast werken aan belemmeringen opgeworpen door persoonsgebonden factoren.

  • 3 De participatieplaats kan gecombineerd worden met een opleiding ter verkrijging van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt.

  • 4 Deze participatieplaats duurt maximaal 24 maanden. Met de mogelijkheid van verlenging van twee maal één jaar.

  • 5 Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 6 In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel en omvang van de participatieplaats alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 14 Loonkostensubsidie

  • 1 Het college kan een subsidie verstrekken aan een werkgever die een dienstverband aangaat met een (potentiële) uitkeringsgerechtigde.

  • 2 Het doel van loonkostensubsidie is het stimuleren van werkgevers om uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen en het bieden van compensatie voor lagere productiviteit.

  • 3 De subsidie wordt maximaal voor de duur van 12 maanden verstrekt.

  • 4 Voor personen waarvoor op de korte of middellange termijn geen perspectief op regulier werk bestaat kan in afwijking van het gestelde in lid 3 de subsidie voor langere tijd worden verstrekt.

  • 5 De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 6 Met de werkgever worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.

Artikel 15 Verwervingskosten

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling, voor zover deze niet door de werkgever worden gedragen.

Artikel 16 Premies

  • 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een activeringspremie toekennen wanneer zij algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid, aanvaarden, dan wel wanneer zij activiteiten verrichten in het kader van sociale activering.

  • 2 Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie

  • 3 Het recht op een premie als bedoeld in het tweede lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 4 De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 5 Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de wet voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

Artikel 17 Inkomstenvrijlating

De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, kan een vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats vinden zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet.

Artikel 18 Nazorg

  • 1 Het college kan aan belanghebbende die algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde een voorziening, heeft aanvaard gedurende maximaal 12 maanden nazorg bieden.

  • 2 De nazorg is gericht op het bestendig maken van de arbeidsrelatie van belanghebbende en betrokken onderneming.

Artikel 19 Persoonsgebonden re-integratiebudget

  • 1 Het college kan een subsidie verstrekken in de vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden re-integratiebudget.

  • 2 Onder een persoonsgebonden re-integratiebudget wordt verstaan een subsidie ter voldoening van de noodzakelijk te maken kosten van werkzaamheden die zijn gericht op arbeidsinschakeling.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2007.

Artikel 21 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

  • 2 De Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Oudewater, als vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 30 sptember 2004, wordt ingetrokken per 1 januari 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 september 2006
 
De griffier, mevrouw D.E. van der Kamp
De voorzitter, mevrouw . M.C.A.A. Ruigrok-Verreijt
 

Toelichting 1 Algemeen

Volgens de WWB krijgen B en W de opdracht voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld. De basis voor de verordening is neergelegd in de artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid:

Artikel 8 lid 1 onder a:

De gemeenteraad stelt. bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8 lid 2:

De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht Voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Artikel 10 lid 1 n 2:

l. Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezen- uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet- uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

2. Het. eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

De in artikel 10 tweede lid genoemde personen zijn o.a. personen die werkzaam zijn in een voormalige Wiw-dienstbetrekking of I/D-baan.

Daarmee is in de wet vastgelegd dat deze banen gezien worden als een voorziening in het kader van de WWB.

Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden:

De aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;

het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;

De beschikbaarheid van financiële middelen.

Relatie met andere verordeningen

De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de re-integratieverordening: maatregelen en cliëntenparticipatie.

Maatregelenverordening

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

De re-integratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met re-integratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.

Vormgeving verordening

Voor wat betreft de vormgeving van de verordening kan worden gekozen tussen twee extremen: een procedurele en een uitgebreidere inhoudelijke verordening. Gekozen is voor een procedurele verordening waarin is vastgelegd op welke wijze het beleid wordt bepaald, hoe de verhouding tussen raad en college Is alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in beleidsregels of uitvoeringsbesluiten van het college.

In de verordening worden in hoofdstuk 3 de voorzieningen beschreven die aan de cliënten van de IASZ geboden kunnen worden. Het betreft hier een globale omschrijving van de soorten voorzieningen en geen limitatieve opsomming. De in de re-integratienota beschreven Work First instrumenten passen binnen de in de verordening genoemde voorzieningen. Bij Work First l is sprake van een loonkostensubsidie en bij Work First 11 is sprake van een traject.

Toelichting per artikel

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden een aantal begrippen omschreven die meer dan eens voorkomen waarvan het belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Artikel 2 Opdracht aan het college

De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaaleconomische factoren.

Artikel 3 Beleidsregels

Zoals ook In de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid In een verordening vast te leggen. In lid 1 is ervoor gekozen om niet alles bij verordening te regelen maar ook gebruik te maken van beleidsregels en uitvoeringsbesluiten. Het tweede lid geeft de basis voor de verantwoording van het beleid. Jaarlijks zal een verantwoor-dingsverslag moeten worden gezonden aan de raad.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

Naast de verantwoordelijkheid van de gemeente om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in de WWB een aanspraak van de belanghebbende opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening maar om het recht op hulp van de gemeente bij re-integratie. Een dergelijke aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende voor zo’n re-integratle en kan ertoe bijdragen dat de gemeente niet ten onrechte personen negeert of over het hoofd ziet bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de belanghebbende wordt gehonoreerd. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers zijn dat de belanghebbende van mening is dat zijn situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarktweer aan de orde is.

Artikel 5 Sluitende aanpak

De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat. Dit kan alleen maar als het college en CWI en andere partners voortvarend te werk gaan. Daarom dient er een strak tijdspad te worden gehanteerd waarbinnen een belanghebbende aan het werk of een voorziening geholpen wordt. Uiteraard kan, als de in het eerste lid genoemde termijn van drie maanden niet werkbaar is een andere gekozen worden.

In het derde lid worden de kaders geschetst waarbinnen het college een aanspraak op een voorziening moet beoordelen. Door rekening te houden met, is gemotiveerd afwijken van bedoeld CWI-advies toegestaan. Opgemerkt zij dat enkel het ontbreken van financiële middelen geen grond kan zijn voor de afwijzing van een verzoek om een bepaalde voorziening, tenzij er voor die voorziening een plafond is ingesteld.

Artikel 6 Verplichtingen van de belanghebbende

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid is een nadere specificering van de verplichtingen. Het vierde lid biedt de verbinding met de maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen In gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

Artikel 7 Subsidieplafond

De gemeente kan, om de financiële risico's te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan bij beleidsregels gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds In te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet In het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden voor de periode waarvoor deze geldt (artikel 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de uitvoering uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re- integratieverordening van toepassing is.

Het derde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Anw-ers en nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Artikel 9 Onderzoek

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10 - Sociale activering

Het eerste lid sluit aan bij de intentie van de WWB dat ook sociale activering uiteindelijk gericht moet zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie maar participatie en voorkoming van isolement voorop. Deze worden voor wat betreft deze verordening uitgesloten In lid 2 dat een omschrijving heeft van het begrip sociale activering. Daarin wordt uitgesloten dat deze voorziening gericht kan zijn op het voorkomen van sociaal Isolement. De kosten die gemaakt worden voor deze laatste activiteit kunnen niet betaald worden uit het werkdeel van de WWB maar zullen gefinancierd worden met bijvoorbeeld welzijnsmiddelen. Hierbij kan aansluiting gezocht worden bij de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Het derde lid geeft het college de mogelijkheid om nadere regels te stellen ten aanzien van de duur van een dergelijke voorziening. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied is het niet raadzaam om een al te rigide termijn te stellen.

Artikel 11 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht maar dle niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Artikel 12 Traject

Een re-integratietraject is eveneens een maatwerkinstrument waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in een verordening moeten worden opgenomen. In dit artikel wordt daarom het kader geformuleerd.

Artikel 13 Werkstage

De werkstage is voor de uitkeringsgerechtigde met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt (niet-direct bemiddelbaar). Arbeidsvaardigheden zijn (nog) niet (voldoende) aanwezig. Daarnaast zijn er ook nog in de persoon van belanghebbende gelegen factoren die directe bemiddelbaarheid naar de arbeidsmarkt in de weg staan.

De uitkeringsgerechtigde krijgt met behoud van uitkering voor bepaalde tijd een werkstage aangeboden. Binnen deze werkstage komt hij op een duaal traject: enerzijds ''stage lopen'' anderzijds ''werken aan die persoon'' of het volgen van een vakopleiding, gericht op het verkrijgen van een startkwalificatie.

Randvoorwaarde: een werkstage met behoud van uitkering staat louter en alleen ten dienste van de belanghebbende. De te verrichten werkzaamheden kunnen nooit dienen als budgetvriendelijke oplossing voor het verrichten van activiteiten waarvoor geen of onvoldoende financiering is.

Het resultaat is gericht op uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt. Gezien de langere afstand tot de arbeidsmarkt wordt deze belanghebbende maximaal 24 maanden de tijd gegeven om uit te stromen.

Artikel 14 Loonkostensubsidie

Loonkostensubsidie is uitsluitend bedoeld voor uitkeringsgerechtigden. Daar waar met zekerheid een uitkeringsafhankelijkheid voorkomen kan worden, (potentiële uitkeringsgerechtigde) kan deze voorziening ook worden ingezet.

Waar het gaat om personen die direct bemiddelbaar zijn, is de subsidie termijn maximaal 12 maanden.

In de praktijk zullen ook personen van deze voorziening gebruik maken die nu reeds een voormalige Wiw-dienstbetrekking of een I/D-baan bezetten en waarvan is vast gesteld dat uitstroom naar reguliere arbeid op korte of middellange termijn (nog) niet tot de mogelijkheden behoort. Voor deze groep is in lid 4 de mogelijkheid voor een langere subsidie termijn geschapen. Om te voorkomen dat deze voorziening een te groot deel van het budget opslokt kan er conform artikel 7 van (deze verordening een plafond ingesteld worden voor wat betreft het aantal personen dat van deze langdurige loonkostensubsidie gebruik kan maken.

Artikel 15 Verwervingskosten

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Als voorbeelden zijn te noemen: reiskosten, verhuiskosten, kosten voor kinderopvang, kosten voor gereedschappen of werkkleding (dit is geen limitatieve opsomming).

Artikel 16 Premies

De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan ook besluiten bepaalde activiteiten in het geheel niet te premieren. Tenslotte kan de gemeente de premie afhankelijk maken van doelgroepen, zoals arbeidsgehandicapten, ouderen, jongeren, afstand tot de arbeidsmarkt etc.

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies alleen voor uitkerings-gerechtigden in algemene zin te regelen: de criteria kunnen worden omschreven in de beleidsregels

Artikel 17 Inkomstenvrijlating

Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten indien dit naar oordeel van het college bijdraagt aan de inschakeling in de arbeid.

Artikel 18 Nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte per ode terugvallen In de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aar nazorg met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is er van uitgegaan dat nazorg geboden kan worden na acceptatie reguliere arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering deel uit van het traject.

Artikel 19 Persoonsgebonden re-integratiebudget

Een verregaande vorm van maatwerk is het persoonsgebonden re-integratiebudget (PRB). De cliënt krijgt hierbij een bepaald bedrag te besteden en kan daarmee onder door het college te stellen voorwaarden zelf zijn eigen re-integratietraject samenstellen. Daarmee wordt recht gedaan aan de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt, zoals die door de wetgever beoogd is. De cliënt krijgt zelf de regie in handen en wordt minder afhankelijk van de casemanager.

Het is mogelijk om voorafgaand aan een traject een zogenaamd oriëntatiebudget te verstrekken. De ervaringen hebben namelijk geleerd dat het voor cliënten niet eenvoudig is zelfstandig een compleet traject uit te stippelen, en dat daarvoor externe deskundigheid moet worden ingezet. Er zijn diverse vormen waarin het PRB kan worden verstrekt. Het ene uiterste is een volledig vrij te besteden budget, waarbij éénmaal goedkeuring wordt gegeven aan de Inhoud van het traject. Het andere uiterste is een door de gemeente beheerd budget, waarbij voor elke stap goedkeuring moet worden gevraagd, en waarbij de onderdelen van het traject moeten passen binnen het gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid. Het college kan hier bij beleidsregels een nadere invulling aan geven.

Artikel 20 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.