Regeling vervallen per 15-10-2020

Verordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2015

Geldend van 17-01-2015 t/m 14-10-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Verordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2015

Onderwerp: Verordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2015

Ons kenmerk: 14RB000110

Nr. 8f

De raad van de gemeente Overbetuwe;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2014;

gelezen het advies van de voorbereidende vergadering van 9 december 2014;

gelet op artikel(en) 8, eerste lid onderdeel b en tweede lid van de Participatiewet en 147 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Verordening persoonlijk minimabudget

gemeente Overbetuwe 2015

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat on¬der:

  • a.

    alleenstaande: de alleenstaande als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a. van de wet;

  • b.

    bestuurlijke boete: boete als bedoeld in artikel 18a van de wet;

  • c.

    gezin: het gezin als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c van de wet ;

  • d.

    inkomen: totaal van het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’;

  • e.

    kind: het ten laste komende kind als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e. van de wet;

  • f.

    afstemmingsverordening: Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Overbetuwe 2015;

  • g.

    norminkomen: 110% van de op de belanghebbende(n) van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 van de wet, inclusief eventuele toeslagen en verlagingen op grond van hoofdstuk 3, paragraaf 3 van de wet;

  • h.

    peildatum: de datum waarop op enig moment het recht op het persoonlijk minimabudget ontstaat, voor zover die datum niet ligt voor de datum van aanvraag van het persoonlijk minimabudget;

  • i.

    persoonlijk minimabudget: de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet;

  • j.

    referteperiode: een periode van 12 aaneengesloten maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • k.

    wet:Participatiewet;

  • l.

    WSF: Wet Studiefinanciering 2000;

  • m.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 2 Recht op het persoonlijk minimabudget

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen per maand niet hoger is geweest dan het norminkomen.

Artikel 3 Geen recht op het persoonlijk minimabudget

Geen recht op het persoonlijk minimabudget bestaat, als:

  • a.

    de belanghebbende een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, een studie volgt als genoemd in de WSF of anderszins door het Rijk bekostigd onderwijs volgt;

  • b.

    de belanghebbende in de referteperiode een gedraging als bedoeld in artikel 7, derde of vierde categorie; artikel 8, derde of vierde categorie; artikel 12; artikel 13 van de afstemmingsverordening, of artikel 18 , vierde lid, van de wet heeft verricht en daarvoor een maatregel opgelegd heeft gekregen.

  • c.

    de belanghebbende op grond van schending van de inlichtingenplicht, hetgeen geleid heeft tot een benadelingsbedrag, een bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen.

Artikel 4 Indienen verzoek

Het verzoek om een persoonlijk minimabudget moet door middel van een daartoe door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier worden ingediend.

Artikel 5 Gehuwden

  • 1.

    Gehuwden, als bedoeld in artikel 3 van de wet, komen alleen in aanmerking voor het persoonlijk minimabudget, als beide partners aan alle voorwaarden voor toekenning van het persoonlijk minimabudget voldoen.

  • 2.

    Als één van de gehuwden op grond van de wet is uitgesloten van het recht op bijstand, heeft de ander, als deze aan alle voorwaarden voor toekenning van het persoonlijk minimabudget voldoet, recht op het persoonlijk minimabudget naar de norm van een alleenstaande, dan wel, als er sprake is van een of meerdere kinderen, van een gezin.

  • 3.

    Als één van de gehuwden in een inrichting verblijft, is op het gezin de norm van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a. van deze verordening van toepassing.

Artikel 6 Hoogte van het persoonlijk minimabudget

  • 1.

    De hoogte van het persoonlijk minimabudget bedraagt:

    • a.

      voor gezinnen: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 21, aanhef en onder c. van de wet;

    • b.

      voor alleenstaanden: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 21, aanhef en onder a. van de wet, vermeerderd met 40% van de maximale toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet;

    • c.

      voor een gezin, verblijvend in een inrichting: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b. van de wet, vermeerderd met 40% van het bedrag, genoemd in artikel 23, tweede lid, aanhef en onder b. van de wet;

    • d.

      voor een alleenstaande, verblijvend in een inrichting: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a. van de wet, vermeerderd met 40% van het bedrag, genoemd in artikel 23, tweede lid, aanhef en onder a. van de wet.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt uitgegaan van de bijstandsnorm en toeslag, exclusief vakantietoeslag.

  • 3.

    De hoogte van het persoonlijk minimabudget wordt naar boven afgerond tot het eerste gehele getal.

  • 4.

    De hoogte van het persoonlijk minimabudget wordt bepaald aan de hand van de bijstandsnorm en toeslag, zoals deze gelden per 1 januari van het jaar, waarin de peildatum gelegen is.

Artikel 7 Verhoging van het persoonlijk minimabudget

  • 1.

    Als op grond van deze verordening recht bestaat op het persoonlijk minimabudget, wordt het persoonlijk minimabudget verhoogd met:

    • a.

      € 50,00 per kind, dat op de peildatum basisonderwijs volgt;

    • b.

      € 100,00 per kind, dat op de peildatum voortgezet onderwijs volgt;

    • c.

      € 100,00 per gezinslid, dat op de peildatum voldoet aan het bepaalde in het tweede lid;

    • d.

      € 100,00 voor een alleenstaande, die op de peildatum voldoet aan het bepaalde in het tweede lid.

  • 2.

    Een gezinslid of een alleenstaande komt in aanmerking voor verhoging van het persoonlijk minimabudget als genoemd in het eerste lid onder c. en d., als:

    • a.

      de belanghebbende in de referteperiode gebruik heeft gemaakt van een voorziening die is toegekend op grond van de WMO, óf

    • b.

      de belanghebbende op de peildatum ten minste 5 jaar onafgebroken aangewezen is geweest op een uitkering op grond van de wet, de IOAW of een arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat belanghebbende wegens medische redenen een ontheffing van de arbeidsplicht heeft, óf

    • c.

      de belanghebbende op de peildatum de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Artikel 8 Overeenkomstige toepassing

Deze verordening is van overeenkomstige toepassing op een gezin, waarvan minstens één meerderjarige de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en op een alleenstaande, die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van het verstrekken van een persoonlijk minimabudget aan belanghebbenden met een langdurig laag inkomen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 10 Intrekking oude regeling

De Verordening persoonlijk minimabudget Gemeente Overbetuwe 2015, zoals vastgesteld bij besluit van 7 januari 2014, wordt ingetrokken.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2015.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2015.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering
van 13 januari 2015.
DE RAAD VOORNOEMD,
de griffier,
A.J. van den Brink MBA.
de voorzitter,
drs A.S.F. van Asseldonk.

Algemene toelichting

Bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 is de Langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de Langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de Langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de Langdurigheidstoeslag. Het college kan een individuele inkomenstoeslag verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. In de gemeente Overbetuwe hebben wij hiertoe sinds 1 januari 2014 het persoonlijk minimabudget (PMB).

De basis voor het PMB is de individuele inkomenstoeslag van artikel 36 Participatiewet. Elke belanghebbende van 21 jaar of ouder, die minimaal 12 aaneengesloten maanden aangewezen is op een inkomen van maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm én geen vermogen heeft, komt voor het PMB in aanmerking.

Het PMB (de individuele inkomenstoeslag) is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

- de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

- de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Artikel 36 van de Participatiewet bepaalt dat het recht op Individuele inkomenstoeslag bestaat voor personen van 21 jaar of ouder, maar niet ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd. Het persoonlijk minimabudget moet, in de visie van de gemeenteraad, echter open staan voor iedereen van 21 jaar of ouder. Omdat artikel 36 van de Participatiewet toekenning van de toeslag beperkt tot personen, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, is een gemeentelijke regeling (minimabeleid) noodzakelijk om beide groepen gelijk te stellen.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de Langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat enerzijds artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. Anderzijds hebben wij met de invoering van het PMB geanticipeerd op de aanstaande wetswijziging.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Deze verordening werkt de voorwaarden voor het verstrekken van het PMB en de mogelijkheden tot verhoging van dit budget nader uit.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De begrippen die we in de verordening gebruiken, hebben eenzelfde betekenis als de omschrijving in de Participatiewet en in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Onderdeel d: We gaan met het begrip ‘inkomen’ in deze verordening op dezelfde manier om als in het kader van de uitvoering van de Participatiewet door een verbinding te maken met artikel 32 Participatiewet. We rekenen bijvoorbeeld vrijgelaten inkomsten (zie artikel 31, tweede lid Participatiewet) ook in het kader van deze verordening niet tot het inkomen van de belanghebbende(n).

De tweede zin van dit onderdeel is noodzakelijk om een bijstandsuitkering wel tot het inkomen van de belanghebbende(n) te kunnen rekenen.

Artikel 2 Recht op het persoonlijk minimabudget

Met deze bepaling voldoen we aan de verplichting van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b. Participatiewet. De begrippen ‘langdurig’ en ‘laag’ beschrijven we in artikel 1, onderdelen d, g en j van deze verordening.

Artikel 3 Geen recht op het persoonlijk minimabudget

Artikel 36, eerste lid Participatiewet bepaalt dat er alleen recht op een individuele inkomenstoeslag bestaat, als er ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ is. Personen die een opleiding/studie volgen, hebben wel uitzicht op inkomenverbetering. Op die grond zijn zij uitgesloten van het recht op het persoonlijk minimabudget, zoals neergelegd in onderdeel a van dit artikel.

Let op: Dit geldt ook voor personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt die op korte termijn zicht hebben op uitstroom naar werk (lees: uitzicht op inkomensverbetering).

Tenslotte is een opgelegde bestuurlijke boete- als belanghebbende in de referteperiode van twaalf maanden de inlichtingenplicht heeft geschonden en daarmee de gemeente Overbetuwe financieel benadeeld heeft- ook een reden om het persoonlijk minimabudget niet toe te kennen .

Artikel 4 Aanvraagformulier

Artikel 36, eerste lid Participatiewet bepaalt dat we de toeslag op aanvraag toekennen. Deze bepaling in de verordening bepaalt nadrukkelijk dat belanghebbende de aanvraag indient met een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 5 Gehuwden

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat beide partners moeten voldoen aan alle voorwaarden voor het recht op het persoonlijk minimabudget. Als dat niet het geval is, wijzen wij de aanvraag af.

Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op de situatie als bedoeld in artikel 24 Participatiewet. Als één van beide partners geen recht heeft op bijstand (en daarmee dus ook niet op het persoonlijk minimabudget) en de andere partner voldoet wel aan alle voorwaarden, dan heeft de andere partner recht op het persoonlijk minimabudget naar de norm voor een alleenstaande, dan wel naar de norm voor een gezin (een alleenstaande ouder valt namelijk ook onder de definitie van een ‘gezin’). Dit betekent voor gehuwden met kinderen dat, als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op bijstand, de andere partner toch een gezin blijft (omdat we deze ouder beschouwen als een alleenstaande ouder). De hoogte van het persoonlijk minimabudget blijft dan hetzelfde, omdat er maar twee normen zijn: één voor een gezin en één voor een alleenstaande.

Artikel 23, derde lid Participatiewet ziet op de situatie dat één van de gehuwden in een inrichting verblijft. De uitkeringsnorm is dan de som van de norm voor de gehuwde in een inrichting en de norm voor de gehuwde buiten de inrichting. Ter voorkoming van een dergelijke berekening ten aanzien van het persoonlijk minimabudget, bepaalt voormeld artikel dat we ook als één van de gehuwden in een inrichting verblijft, het persoonlijk minimabudget toekennen naar de norm voor een gezin, verblijvend buiten een inrichting. Verblijven beide partners in een inrichting, dan is artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c. van deze verordening van toepassing, zo volgt uit het bepaalde in het derde lid van dit artikel.

Artikel 6 Hoogte van het persoonlijk minimabudget

In de afgelopen jaren is de hoogte van de Langdurigheidstoeslag een afgeleide geweest van de hoogte van de verschillende bijstandsnormen en –toeslagen. We hebben in het eerste lid van dit artikel dan ook geen bedragen opgenomen, maar gaan uit van een percentage. In de afgelopen jaren bedroeg dit percentage 40% van de bijstandsnorm (inclusief maximale toeslag, exclusief vakantiegeld). De verordening gaat ook uit van dit percentage (NB De Nota Arm in Arm gaat van even hoge bedragen uit).

Personen die in een inrichting verblijven, kunnen ook in aanmerking komen voor het persoonlijk minimabudget (eerste lid, sub c. en d.). Voor de beoordeling van het recht op het persoonlijk minimabudget brengen we de bijdrage voor verblijf in de inrichting op het inkomen in mindering. Het restantinkomen zetten we vervolgens af tegen de norm voor verblijf in een inrichting om het recht op het persoonlijk minimabudget te bepalen.

De Nota Arm in Arm gaat uit van twee soorten normen, één van gezinnen en één voor alleenstaanden. De verordening bevat dan ook geen norm meer voor een alleenstaande ouder.

Op grond van het tweede lid stellen we de hoogte van het persoonlijk minimabudget vast aan de hand van de hoogte van de bijstandsnorm (eventueel inclusief toeslag), exclusief vakantietoeslag.

Nu we de hoogte van het persoonlijk minimabudget vaststellen aan de hand van een percentage van de bijstandsnorm, is de kans groot dat de uitkomst van die som niet op een geheel getal uitkomt. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat dit uiteindelijk wel het geval is. Een voorbeeld:

Norm gehuwden (exclusief vakantiegeld) = € 1.255,86 x 40% = € 502,344. De hoogte van het persoonlijk minimabudget voor gehuwden bedraagt dan € 503,00.

De hoogte van het persoonlijk minimabudget berekenen we jaarlijks, op grond van het bepaalde in het vierde lid, op basis van de hoogte van de bijstandsnormen en toeslagen per 1 januari van het betreffende jaar. Hiermee voorkomen wij dat de hoogte van het persoonlijk minimabudget tijdens het kalenderjaar (meerdere malen) moeten wijzigen.

Artikel 7 Verhoging van het persoonlijk minimabudget

De school€extra bijdrage uit de nota Arm in Arm hebben we opgenomen in de onderdelen a. en b., zoals vermeld in het eerste lid.

Deze bijdrage is bedoeld voor de maatschappelijke ontwikkeling van het kind.

De onderdelen c. en d. in het eerste lid bevatten de verhoging van het persoonlijk minimabudget voor de ‘vrijgestelden van arbeidsplicht’ en de chronisch zieken en gehandicapten. Deze werken we inhoudelijk uit in het tweede lid.

Het tweede lid, onderdeel a. geeft personen, die vroeger onder de regeling voor categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten vielen, recht op een aanvulling op het persoonlijk minimabudget. De bepaling dat er recht bestaat op een bijdrage, als belanghebbenden een beroep doen op de Wtcg (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten) hebben wij niet overgenomen, aangezien de Wtcg per 1 januari 2014 is vervallen.

Onderdeel b. van het tweede lid regelt de verhoging van het budget voor ‘vrijgestelden van arbeidsplicht’. Onder deze categorie vallen personen die 5 jaar of langer zijn aangewezen zijn op een Participatiewet-, IOAW- of arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat die persoon wegens medische redenen is vrijgesteld van de arbeidsplicht. Als iemand 5 jaar of langer over een dergelijke uitkering beschikt, is zijn afstand tot de arbeidsmarkt aanzienlijk. Voor deze categorie is artikel 36 Participatiewet onder meer in het leven geroepen. De ontheffing van de arbeidsplicht is moeilijker te controleren als de belanghebbende een uitkering heeft bij een andere instantie dan de gemeente.

Onderdeel c. van het tweede lid geeft pensioengerechtigden, zonder nadere voorwaarden, recht op verhoging van het persoonlijk minimabudget. De gedachte hierachter is dat pensioengerechtigden geen mogelijkheid meer hebben om hun inkomenssituatie structureel te verbeteren.

Artikel 8 Overeenkomstige toepassing

Artikel 36 van de Participatiewet bepaalt dat het recht op Individuele inkomenstoeslag bestaat voor personen van 21 jaar of ouder, maar niet ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd. Het persoonlijk minimabudget moet, in de visie van de gemeenteraad, echter open staan voor iedereen van 21 jaar of ouder. Omdat artikel 36 van de Participatiewet toekenning van de toeslag beperkt tot personen, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, is een gemeentelijke regeling (minimabeleid) noodzakelijk om beide groepen gelijk te stellen.

Door de verordening in artikel 8 van overeenkomstige toepassing te verklaren op personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, komen aan pensioengerechtigden dezelfde rechten toe als aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. Het enige verschil is dat het persoonlijk minimabudget voor personen, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bijzondere bijstand is en voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd wel hebben bereikt, minimabeleid.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Dit artikel opent de mogelijkheid om, in gevallen waarin toepassing van de verordening – gegeven het doel en strekking ervan – een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, (een onderdeel van) de verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. De toepassing van deze mogelijkheid beperkt zich overigens wel tot het op het moment van het vaststellen van deze verordening niet voorziene gevallen en tot (eventuele) onbillijkheden van overwegende aard. De te treffen voorziening, waarin de verordening dus niet voorziet, moet wel binnen de doelstelling van de verordening passen. Ook moeten we de verordening er vervolgens op aanpassen, omdat het immers een voorzienbaar geval is geworden.

Artikel 10 Intrekking oude regeling

Met dit artikel trekken we de Verordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2014 in.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 12 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Verordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2015.pdf