Regeling vervallen per 13-09-2018

Verordening jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 12-09-2018

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2015

Onderwerp: Verordening jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2015

Ons kenmerk: 14RB000114

Nr. 7b

De raad van de gemeente Overbetuwe;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 23 september 2014;

gelezen het advies van de voorbereidende vergadering van 14 oktober 2014;

gelet op artikel(en) 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;

overwegende dat de jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Verordening jeugdhulp

gemeente Overbetuwe 2015

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    andere voorziening: voorziening niet vallend onder de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    hulpvraag: de behoefte van een jeugdige of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de wet;

  • c.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouder(s) toegesneden niet-vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • d.

    overige voorziening: vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • e.

    persoonsgebonden budget: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door burgemeester en wethouders verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouder(s), dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • f.

    wet: Jeugdwet.

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

1.

De volgende overige voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

a.

basishulp:

i.

begeleiding en verzorging jeugdigen met verstandelijke beperking;

ii.

generalistische basis-ggz voor jeugdigen;

iii.

gezinscoaching;

iv.

gezinsondersteuning;

v.

jongerentrajecten;

vi.

ambulante opvoedhulp;

b.

informatie en (opvoed)advies;

c.

intensief casemanagement;

d.

jeugdgezondheidszorg maatwerkdeel;

e.

jongerencoaching en participatiebevordering

f.

online hulpverlening

g.

schoolmaatschappelijk werk;

h.

voorlichting, cursussen en trainingen.

2.

De volgende individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar: specialistische hulp, bestaande uit:

a.

landurige crisisopvang;

b.

forensische hulp;

c.

gesloten jeugdhulp;

d.

medische kinderdagbehandeling;

e.

pleegzorg;

f.

residentiële hulp in vrijwillig kader;

g.

residentiële hulp voor jeugdigen met verstandelijke beperkingen;

h.

specialistische dagbehandeling en verzorging verstandelijk beperkte jeugd;

i.

specialistische ggz voor jeugdigen;

j.

verzorging van jeugd met een lichamelijke en zintuiglijke beperking.

3.

Burgemeester en wethouders stellen bij nadere regeling vast welke overige en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn en welke daarbij vrij toegankelijk en niet-vrij toegankelijk zijn.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouder(s) hierom verzoeken, leggen burgemeester en wethouders de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Burgemeester en wethouders stellen bij nadere regeling regels over de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Burgemeester en wethouders geven daarbij aan op welke wijze zij jeugdigen en ouder(s) informeren over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

Artikel 5 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot het verstrekken van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd.

  • 3.

    Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouder(s) daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 6 Regels voor het persoonsgebonden budget

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verstrekken een persoonsgebonden budget in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bepalen bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders bepalen bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

Artikel 7 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouder(s) op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 8.1.4 van de wet kunnen burgemeester en wethouders een beslissing over een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als zij vaststellen dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of op het persoonsgebonden budget zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouder(s) de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als burgemeester en wethouders een beslissing op grond van het tweede lid, onder a., hebben ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kunnen burgemeester en wethouders van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders onderzoeken uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

Artikel 8 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Burgemeester en wethouders houden in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die ze hanteren voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 9 Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Burgemeester en wethouders betrekken de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid over jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid over jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen over jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders zorgen ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders stellen bij nadere regeling regels ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 10 Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen bij nadere regeling regels vaststellen voor de uitvoering van deze verordening.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van het verlenen van jeugdhulp, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 12 Evaluatie

Het college rapporteert binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening en de hiermee samenhangende nadere regels in de praktijk.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2015.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering
van 28 oktober 2014.
DE RAAD VOORNOEMD,
de griffier,
A.J. van den Brink MBA.
de voorzitter,
drs A.S.F. van Asseldonk.

Algemene toelichting

Jeugdwet

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels opstelt:

  • -

    over de door burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • -

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • -

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • -

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • -

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;

  • -

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • -

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar burgemeester en wethouders ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij moet rekening gehouden worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen.

Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Beleidsplan

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens moet vaststellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

1. Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van burgemeester en wethouders nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

2. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouder(s) zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens burgemeester en wethouders, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

3. Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft (hebben). Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur).

Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een jeugdige, zodat de integrale benadering rond de jeugdige en het principe van ‘één gezin, één plan en één aanpak’, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeenteraad bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van burgemeester en wethouders toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt in/ bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3).

4. Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. Burgemeester en wethouders zijn op hun beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze ‘leveringsplicht van de gemeente’ vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter, juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met burgemeester en wethouders en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met burgemeester en wethouders te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

5. Toegang via het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt dus ook niet terug in deze verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Het aantal opgenomen begripsomschrijvingen in artikel 1 is beperkt omdat de wet al een flink aantal omschrijvingen kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’.

De in de verordening gehanteerde begrippen jeugdige en ouder zijn dus overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouder(s)’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouder(s)’ wordt dus bedoeld: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a. van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de Memorie van Toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de inwoner recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever heeft zich dan ook niet gewaagd aan een definitie, maar geeft wel in de Memorie van Toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg.

Het is aan de gemeenteraad om te bepalen welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 4) of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp, zoals opgenomen in artikel 1.1. van de wet. Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g. van de wet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening moet zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting.

Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen òf in het uitzonderlijke geval dat burgemeester en wethouders een besluit nemen dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, leggen burgemeester en wethouders de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat burgemeester en wethouders talloze beschikkingen moeten afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a. van de wet waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels stelt over de door burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

Artikel 5 Inhoud beschikking

Als er overeenkomstig artikel 3, tweede lid van de verordening een beschikking afgegeven wordt, moeten burgemeester en wethouders een schriftelijke beschikking opstellen, waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna ook: Awb) bezwaar en beroep kan worden ingediend.

Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Als dat door de jeugdige of zijn ouder(s) gewenst is, bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget (hierna ook: pgb).

In de beschikking wordt alleen ter informatie opgenomen dat een ouderbijdrage is verschuldigd. De vaststelling en inning geschiedt door het bestuursorgaan dat namens de gemeente met de inning is belast.

Artikel 6 Regels voor het persoonsgebonden budget

Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel 8.1.1 van de wet voor het pgb aangepast (“gestandaardiseerd”) aan de verwante regelgeving over de maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). In deze regeling stond dat een pgb slechts wordt verstrekt als aan de in het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan. Bij amendement Bergkamp/ Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 109) is het woord ‘slechts’ geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een pgb leek te suggereren. Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is het vijfde lid zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door burgemeester en wethouders te bieden individuele voorziening in natura. Burgemeester en wethouders kunnen het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door burgemeester en wethouders te bieden individuele voorziening in natura.

In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel (artikel 8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen om in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de cliёnt te geven. In het eerste lid is verankerd dat burgemeester en wethouders op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb kunnen verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van burgemeester en wethouders worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Voor gemeenten is onder meer van belang dat een pgb slechts wordt verstrekt als de jeugdige of zijn ouder(s) gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b).

Het tweede en derde lid van dit artikel berusten op artikel 2.9, onder c. van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Artikel 7 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d. van de wet. Daarbij is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving over de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Zie ook de toelichting onder artikel 6.

In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.

Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d. van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouder(s) aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat zij voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om burgemeester en wethouders in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Als het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, moeten zij dit onverwijld aan burgemeester en wethouders melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van burgemeester en wethouders alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Burgemeester en wethouders kunnen niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d. van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

Artikel 8 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Burgemeester en wethouders kunnen de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee burgemeester en wethouders bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dienen te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 9 Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid van de Wmo 2015. In artikel 2.10 (in de redactie van de Nota van wijziging op het wetsvoorstel Wmo 2015 van 12 maart 2014, kamerstukken II 22841, nr. 35) worden de artikelen 2.1.3, derde lid en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond van artikel 2.1.3, derde lid van de Wmo 2015 moet bij verordening worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan burgemeester en wethouders overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 10 Nadere regels

Nu er bij de overgang van de taken op het gebied van de jeugdzorg nog veel onduidelijk is, biedt dit artikel een grondslag om in door burgemeester en wethouders vast te stellen regelingen onderwerpen uit de verordening nader uit te werken. Dit artikel maakt flexibel inspelen op de praktijk aldus mogelijk.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken, voor zover toepassing van deze verordening, gelet op het belang van het verlenen van jeugdhulp, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

In beginsel is een hardheidsclausule alleen van toepassing op gevallen die ten tijde van het vaststellen van deze verordening niet voorzienbaar waren. Toepassing van deze hardheidsclausule zal dan ook niet licht geschieden. Als er in een geval gebruik wordt gemaakt van de hardheidsclausule, betekent dit dat de verordening hierop moet worden aangepast, omdat het geval immers voorzienbaar is geworden.

Artikel 12

Na het vaststellen van de verordening en nadere regels wordt er ervaring mee opgedaan in de praktijk. Binnen twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening zorgt het college voor een rapportage over de effecten zijn van deze regelgeving, in combinatie met het beleidsplan. Wat gaat goed en waar moet het anders? Indien nodig volgt aanpassing van de regelgeving.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2014.pdf