Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe houdende regels omtrent minimaregelingen (Verordening minimaregelingen gemeente Overbetuwe 2020)

Geldend van 15-10-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe houdende regels omtrent minimaregelingen (Verordening minimaregelingen gemeente Overbetuwe 2020)

De raad van de gemeente Overbetuwe;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 21 juli 2020

gehoord het advies van de voorbereidende vergadering van 23 september 2020;

gelezen het advies van de Participatieraad van 12 maart 2020;

Gelet op artikelen 8 eerste lid onder b en 36 van de Participatiewet;

b e s l u i t

vast te stellen de:

Verordening minimaregelingen gemeente Overbetuwe 2020

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    afstemmingsverordening: afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Overbetuwe 2017;

    account: een persoonsgebonden account waarmee toegang tot het aanbod van de Meedoenregeling kan worden verkregen;

    alleenstaande: de alleenstaande als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a. van de wet;

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5 onderdeel c. van de wet;

    kalenderjaar: de periode van 1 januari t/m 31 december van een jaar;

    bestuurlijke boete: boete als bedoeld in artikel 18a van de wet;

    gezin: het gezin als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c. van de wet;

    inkomen: het inkomen bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op het minimabudget als inkomen gezien;

    kind: een persoon jonger dan 18 jaar die ingeschreven staat in de gemeente Overbetuwe in de Basisregistratie personen voor wie aan de alleenstaande ouder of gehuwde ouders kinderbijslag op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet wordt betaald of zal worden betaald vanaf het eerstvolgende kwartaal of het pleegkind jonger dan 18 jaar waarvoor een pleegvergoeding wordt ontvangen op grond van artikel 5.3, lid 1, van de Jeugdwet;

    norminkomen: 120% van de op de belanghebbende(n) van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 van de wet, inclusief eventuele toeslagen en verlagingen op grond van hoofdstuk 3, paragraaf 3 van de wet;

    pensioengerechtigde leeftijd: de leeftijd waarop ingevolge de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat;

    peildatum: de datum waarop aan de voorwaarden voor toekenning van de voorziening wordt voldaan;

    persoonlijk minimabudget: de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet;

    referteperiode: een periode van 12 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    voortgezet onderwijs: onderwijs zoals bedoeld in artikel 2 van de wet op het voortgezet onderwijs;

    wet: Participatiewet;

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering 2000;

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Persoonlijk minimabudget

Artikel 2 Recht op het persoonlijk minimabudget

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen per maand niet hoger is geweest dan het norminkomen.

Artikel 3 Geen recht op het persoonlijk minimabudget

  • 1. Geen recht op het persoonlijk minimabudget bestaat, als:

    • a.

      de belanghebbende een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, een studie volgt als genoemd in de WSF 2000 of anderszins door het Rijk bekostigd onderwijs volgt;

    • b.

      Aan de belanghebbende in de referteperiode een maatregel is opgelegd in het kader van de Afstemmingsverordening gebaseerd op:

      • i.

        artikel 7( derde of vierde categorie);

      • ii.

        artikel 8 ( derde of vierde categorie);

      • iii.

        artikel 12;

      • iv.

        artikel 13.

    • c.

      Aan de belanghebbende in de referteperiode een maatregel is opgelegd op grondvan artikel 18, vierde lid van de wet.

    • d.

      Aan de belanghebbende op grond van schending van de inlichtingenplicht een bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 4 Aanvraag

De aanvraag voor een persoonlijk minimabudget moet door middel van een daartoe door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier worden ingediend. Burgemeester en wethouders beslissen binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 5 Gehuwden

  • 1. Gehuwden, als bedoeld in artikel 3 van de wet, komen alleen in aanmerking voor het persoonlijk minimabudget, als beide partners aan alle voorwaarden voor toekenning van het persoonlijk minimabudget voldoen.

  • 2. Als één van de gehuwden op grond van de wet is uitgesloten van het recht op bijstand, heeft de ander, als deze aan alle voorwaarden voor toekenning van het persoonlijk minimabudget voldoet, recht op het persoonlijk minimabudget naar de norm van een alleenstaande, dan wel, als er sprake is van een of meerdere kinderen, van een gezin.

  • 3. Als één van de gehuwden in een inrichting verblijft, is op het gezin de norm van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a. van deze verordening van toepassing.

Artikel 6 Hoogte van het persoonlijk minimabudget

  • 1. De hoogte van het persoonlijk minimabudget bedraagt:

    • a.

      voor gezinnen: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 21, aanhef en onder c van de wet;

    • b.

      voor alleenstaanden: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 21, aanhef en onder a. van de wet;

    • c.

      voor een gezin, verblijvend in een inrichting: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b. van de wet, vermeerderd met 40% van het bedrag, genoemd in artikel 23, tweede lid, aanhef en onder b. van de wet;

    • d.

      voor een alleenstaande, verblijvend in een inrichting: 40% van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a. van de wet, vermeerderd met 40% van het bedrag, genoemd in artikel 23, tweede lid, aanhef en onder a. van de wet.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt uitgegaan van de bijstandsnorm , exclusief vakantietoeslag.

  • 3. De hoogte van het persoonlijk minimabudget wordt bepaald aan de hand van de bijstandsnorm, zoals deze gelden per 1 januari van het jaar, waarin de peildatum gelegen is.

  • 4. De hoogte van het persoonlijk minimabudget wordt naar boven afgerond tot het eerste gehele getal.

Artikel 7 Verhoging van het persoonlijk minimabudget

  • 1. Als op grond van deze verordening recht bestaat op het persoonlijk minimabudget, wordt het persoonlijk minimabudget verhoogd met:

    • a.

      € 50,00 per kind, dat op de peildatum basisonderwijs volgt;

    • b.

      € 100,00 per kind, dat op de peildatum voortgezet onderwijs volgt;

    • c.

      € 100,00 per gezinslid, dat op de peildatum voldoet aan het bepaalde in het tweede lid;

    • d.

      € 100,00 voor een alleenstaande, die op de peildatum voldoet aan het bepaalde in het tweede lid.

  • 2. Een gezinslid of een alleenstaande komt in aanmerking voor verhoging van het persoonlijk minimabudget als genoemd in het eerste lid onder c. en d., als:

    • a.

      de belanghebbende in de referteperiode gebruik heeft gemaakt van een voorziening die is toegekend op grond van de WMO, óf

    • b.

      de belanghebbende op de peildatum ten minste 5 jaar onafgebroken aangewezen is geweest op een uitkering op grond van de wet, de IOAW of een arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat belanghebbende wegens medische redenen een ontheffing van de arbeidsplicht heeft, óf

    • c.

      de belanghebbende op de peildatum de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Artikel 8 Overeenkomstige toepassing

Deze verordening is van overeenkomstige toepassing op een gezin, waarvan minstens één gezinslid de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en op een alleenstaande, die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Hoofdstuk 3. Regeling Meedoen in Overbetuwe (Meedoenregeling)

De Meedoenregeling in Overbetuwe werkt met punten. Ieder thuiswonend kind (4-17 jaar) en meerderjarige (18 jaar en ouder) ontvangen punten waarmee gebruik gemaakt kan worden van producten en diensten die via www.meedoeninoverbetuwe.nl kunnen worden aangeschaft. Punten worden beschikbaar gesteld aan personen die voldoen aan de voorwaarden die in artikel 9 worden beschreven.

Artikel 9 Recht op Meedoenregeling

  • 1. Een alleenstaande of een gezin heeft recht op de toegang tot de Meedoenregeling:

    • a.

      voor zover het inkomen niet meer bedraagt dan het norminkomen zoals genoemd in artikel 1;

    • b.

      als zij op het moment van aanvraag, Nederlander zijn of hieraan zijn gelijk gesteld op grond van de wet; én

    • c.

      ingeschreven is in het Basisregister Personen van de gemeente Overbetuwe.

  • 2. Bij vaststelling van het inkomen wordt de vermogenstoets, zoals omschreven in artikel 31 van de Participatiewet, toegepast met uitzondering op het vermogen in de vorm van een eigen woning. Deze wordt niet meegerekend;

  • 3. De kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet is niet van toepassing bij de bepaling van het recht op de Meedoenregeling.

  • 4. Deelnemers aan het wettelijk traject van de Wsnp of aan minnelijke regelingen overeenkomstig de Wsnp (schuldbemiddeling en saneringskredieten van kredietbanken) worden geacht te voldoen aan de inkomenseis als bedoeld in het eerste lid onderdeel a.

  • 5. Studenten komen niet in aanmerking voor de Meedoenregeling tenzij zij alleenstaande ouder zijn.

Artikel 10. Wijze van aanvragen

  • 1. Een aanvraag om toegang tot de Meedoenregeling wordt ingediend via www.meedoeninoverbetuwe.nl.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 11 Punten

Burgemeester en wethouders kennen via het account punten toe aan rechthebbenden.

  • 1.

    Toegekende punten zijn;

    • a.

      tot 20 december van een kalenderjaar te besteden;

    • b.

      niet uitkeerbaar in geld;

    • c.

      niet te sparen of over te hevelen naar een opvolgend jaar;

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks het aantal punten en het bedrag dat deze vertegenwoordigen vast.

Artikel 12 Einde recht op Meedoenregeling

Het recht op de Meedoenregeling eindigt aan het einde van het kalenderjaar als de houder van een account op enig moment in dat jaar niet meer voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 9.

Artikel 13 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van het verstrekken van een persoonlijk minimabudget of de Meedoenregeling aan belanghebbenden met een langdurig laag inkomen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 14 Intrekking oude regeling

De Verordening persoonlijk minimabudget gemeente Overbetuwe 2015, zoals vastgesteld bij besluit van 13 januari 2015, wordt ingetrokken.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2020.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening minimaregelingen gemeente Overbetuwe 2020.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 6 oktober 2020

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier,

drs. D.E. van der Kamp

de voorzitter,

R.P. Hoytink-Roubos