Regeling vervallen per 03-01-2024

Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen

Geldend van 27-04-2010 t/m 02-01-2024

Intitulé

Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen

Algemene toelichting

1. Algemeen

Bij de huidige stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden in Overijssel kan niet worden gegarandeerd dat op lange termijn de instandhoudingsdoelstellingen niet verslechteren in omvang of kwaliteit. De depositieafname die nodig is om achteruitgang van de instandhoudingsdoelstellingen te voorkomen kan vanwege de omvang niet via individuele projecten worden bereikt. Bij vergunningverlening ex artikel 19d van de Natuurbeschermingswet (hierna: de Nbwet) wordt beoordeeld of plannen en projecten het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in Natura 2000 gebieden kunnen verhinderen. Als hier sprake van is noemen we dat significant negatieve effecten. Omdat de stikstofdepositie nu te hoog is, is het zeer moeilijk om aan te tonen dat individuele projecten die de stikstofdepositie beïnvloeden niet leiden tot significant negatieve effecten op de N2000 doelen. Dit heeft geleid tot een impasse bij de vergunningverlening.

Deze impasse leidt er enerzijds toe dat Gedeputeerde Staten van Overijssel (GS) niet in staat zijn om op basis van een redelijke afweging van argumenten besluiten te nemen over het al dan niet verlenen van vergunningen op grond van de Nbwet alsmede over de handhaving van hetgeen in de Nbwet is voorgeschreven. Anderzijds leidt de impasse tot een stagnatie in de ontwikkeling van bedrijven in de agrarische sector. Die stagnatie is op haar beurt weer nadelig voor het behoud van een vitaal platteland in Overijssel. De Provincie Overijssel streeft met het provinciaal Meerjaren Programma Landelijk Gebied (provinciale uitwerking van het rijksbeleid zoals voorzien in het Investeringsbudget Landelijk Gebied en in de Wet inrichting landelijk gebied) juist naar versterking van de agrarische sector als drager van een vitaal platteland.

2. Beleidskader

Met het Beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen  (Beleidskader) streven GS ernaar om deze impasse te doorbreken. In het Beleidskader staat beschreven wat er nodig is om met recht en reden een vergunning te kunnen verlenen voor projecten en activiteiten die mogelijkerwijs waar het de stikstofdepositie betreft een nadelige invloed kunnen hebben op de instandhouding van natuurwaarden in beschermde natuurgebieden (natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden). Bovendien worden in het Beleidskader de maatregelen beschreven die zullen moeten worden getroffen om afname van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in Overijssel te bewerkstelligen richting een ecologisch acceptabel niveau van stikstofdepositie. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de inhoud van het Beleidskader.

3. Wettelijk kader

De Nbwet vormt het nationale wettelijk kader voor de hier beschreven problematiek. Deze wet implementeert de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn en geeft strikte regels voor de bescherming van natuurwaarden in daartoe aangewezen natuurgebieden. De toepassing van de Nbwet heeft in de praktijk sedert haar inwerkingtreding in 2005 veel problemen opgeleverd. De Raad van State geeft er in zijn bestuursrechtelijke jurisprudentie inzake de Nbwet blijk van, dat hij zo dicht mogelijk bij de tekst en de strekking van de Vogel- en Habitatrichtlijn wenst te blijven. Dit laat de bevoegde gezagen die Nbwet-vergunningen moeten verlenen weinig ruimte. De Crisis- en Herstelwet, die op vele fronten een uitweg beoogt te bieden uit de huidige economische crisis door middel van versoepeling van procedures en het scheppen van ruimte voor investeringen, heeft in de Nbwet een aantal ingrijpende wijzigingen aangebracht. Zo biedt de Nbwet nu de wettelijke basis voor het opstellen van de landelijke Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De in de PAS beschreven maatregelen moeten er toe leiden dat in heel Nederland de stikstofdepositie gaat dalen, zodat er wat meer ruimte komt voor individuele initiatieven waarbij de stikstofdepositie een rol speelt.

De Nbwet schrijft niet voor dat er op provinciaal niveau beleidskaders met betrekking tot stikstof worden ontwikkeld, maar staat een dergelijk provinciaal initiatief ook niet in de weg.

4. Beleidsregel

Het vertalen van een beleid(skader) in een beleidsregel is een facultatieve aangelegenheid. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) zegt daarover in titel 4.3. (Beleidsregels) het volgende: "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid."

In casu gaat het om twee soorten bevoegdheden, te weten het verlenen van vergunningen (artikelen 16 en 19d, eerste lid Nbwet) en het treffen dan wel voorschrijven van passende maatregelen om verslechtering van de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige habitats in een N2000-gebied te voorkòmen en om de in het beheerplan voor het desbetreffende N2000-gebied t.a.v. die habitats beschreven resultaten te verwezenlijken (artikel 19 ke Nbwet).

Er is GS veel aan gelegen dat de criteria voor het al dan niet verlenen van vergunningen en het treffen van passende maatregelen zo helder en duidelijk mogelijk zijn. Daarom hebben zij besloten om het Beleidskader te vertalen in een aantal transparante regels, tesamen onder de titel Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen.

De juridische basis voor deze Beleidsregel is artikel 4:81 Awb. Verder vormen diverse artikelen van de Nbwet de juridische aangrijpingspunten voor de in de Beleidsregel vervatte bepalingen. In de Beleidsregel zijn geen bepalingen opgenomen waarvoor de Nbwet al een regeling geeft. Voorbeeld daarvan is het nieuwe artikel 19kd Nbwet, waarin wordt bepaald dat in enkele, strikt omschreven gevallen, de stikstofdepositie bij het nemen van besluiten over vergunningverlening en het treffen van passende maatregelen buiten beschouwing moet worden gelaten.

bijlage

overzicht emissiewaarden per dierplaats (in kilogram ammoniak per dierplaats per jaar)*

RAV-

code

Categorie

Emissiewaarde

traditionele

stallen

Emissiewaarden

AmvB-

huisvesting

Emissiewaarde

aan einde derde

beheerplanperiode

Gerealiseerde

reductie per

dierplaats aan einde

derde

beheerplanperiode

Varkens

D11

Biggenopfok

0,75

0,23

0,21

72%

D12

Kraamzeugen

8,3

2,9

2,5

70%

D13

Gutse/dragende

zeugen

4,2

2,6

2,3

45%

D3

Vleesvarkens

3,5

1,4

1,1

69%

Kippen

E2

Legkippen

0,315

0,125

0,111

65%

E4

Vleeskuiken

ouderdieren

0,580

0,435

0,250

57%

E5

Vleeskuikens

0,080

0,045

0,037

54%

Koeien

A161

Melkkoeien/

beweiding

9,5

9,5

6,65

30%

A162

Melkkoeien/

permanente

opstalling

11,0

9,5

5,5

50%

* NB: deze tabel zal in samenwerking met het bedrijfsleven, de andere provincies en de in te stellen Commissie van Deskundigen compleet gemaakt worden voor andere relevante diercategorieën. Richtlijnen hierbij zijn:

  • indien voor de betreffende diercategorie in relevante regelgeving het emissieniveau BBT+ omschreven is, dan is dat het niveau dat aan het einde van de derde beheerplanperiode gerealiseerd dient te zijn;

  • indien dit niveau niet beschreven is wordt gestreefd naar emissiereductie per dierplaats van tenminste 30% aan het einde van de derde beheerplanperiode.

inhoud

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1

  • In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. Aanschrijving: een individuele schriftelijke beschikking als bedoeld in artikel 19ke van de Natuurbeschermingswet;

  • b. de AMvB Huisvesting: het Besluit Ammoniakemissie Huisvesting Veehouderij;

  • c. Bedrijf: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

  • d. Beleidskader: Beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen

  • e. Commissie: Commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 4, derde lid van dit besluit;

  • f. Depositiebank: het registratie- en monitoringsysteem waarin ten behoeve van saldering afname van N-depositie ten gevolge van bedrijfsbeëindiging of verplaatsing wordt  geregistreerd, voor zover deze afname beschikbaar is voor saldering; 

  • g. drempelwaarde: depositie, op de rand van een Natura 2000 gebied, van één procent van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen datzelfde Natura 2000-gebied;

  • h. gecorrigeerd emissieplafond:  het daadwerkelijk aanwezige aantal dieren op 1 februari 2009 vermenigvuldigd met het emissieniveau per dierplaats conform de AmvB-huisvesting;

  • i. grenswaarde: een depositie van 50% of meer van de kritische depositiewaarde op het meest gevoelige habitattype binnen een Natura 2000-gebied

  • j. intensieve veehouderij: niet grondgebonden veehouderijbedrijf;

  • k. kritische depositiewaarde: de in Alterra-rapport 1654 per Natura 2000-gebied vastgelegde waarde die aangeeft wat de gevoeligheid van een in het betrokken gebied voorkomend habitattype is voor de invloed van stikstofdepositie;

  • l. N-depositie:  neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat binnen een beschermd natuurgebied, waarbij de belasting op het meest belaste punt binnen het habitat uitgedrukt wordt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat als geheel in mol N/jr;

  • m. N-gevoelig habitat: habitat of (deel van een) leefgebied als bedoeld in artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998, waarvan de kritische depositiewaarde kleiner is dan 2400 mol N/ha/jr

  • n. nieuwe stal: na de datum als genoemd in artikel 19kd Natuurbeschermingswet (7 december 2004) nieuw opgericht, dan wel geheel of gedeeltelijk gerenoveerd dierenverblijf, waarvoor een bouwvergunning in het kader van de Woningwet noodzakelijk is;

  • o. piekbelasting: N-depositie van 50% of meer van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen een Natura 2000-gebied als gevolg van een individueel bedrijf op de meest belaste punten;

  • p. referentiedatum: 1 februari 2009;

  • q. RAV-lijst: lijst van huisvestingssystemen met bijbehorende jaaremissies van ammoniak per diersoort verbonden aan de Regeling Ammoniak en Veehouderij;

  • r. salderingssysteem: een door Gedeputeerde Staten in overleg met andere provincies te ontwikkelen provinciaal systeem waarin wordt berekend wat de depositie van alle veehouderijen op Natura 2000-gebieden in Overijssel is en waarin kan worden bijgehouden op welke wijze de depositie door de tijd heen verloopt;

  • s. salderen op depositie: vereffenen van een door een bedrijf veroorzaakte toename van de N-depositie op een N-gevoelig habitat binnen een beschermd natuurgebied met de afname van de N-depositie op hetzelfde habitat als gevolg van het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de bedrijfsvoering door een of meer andere bedrijven;

  • t. salderen op emissie: vereffenen van een door een bedrijf veroorzaakte toename van de N-emissie met de afname van de N-emissie als gevolg van het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de bedrijfsvoering door een of meer andere bedrijven

  • u. vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 16 of artikel 19d van de Natuurbeschermingswet. 

Artikel 2. Categorie-indeling van bedrijven

2

Op basis van de door de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de eigenaar van het betrokken bedrijf, beoogde situatie worden bedrijven ingedeeld in de volgende categorieën, al naar gelang hun maximale N-depositie op een Natura2000-gebied, zoals bedoeld in artikel 7:

A     bedrijven beneden de drempelwaarde;

B     bedrijven boven de drempelwaarde en beneden de grenswaarde;

C     bedrijven boven de grenswaarde.

Artikel 3. Aanvragen van een vergunning

  • 3

  • 1. Een initiatiefnemer, onderscheidenlijk de eigenaar van het betrokken bedrijf, vraagt bij het voornemen tot wijziging van zijn bedrijfsvoering (aantallen stuks vee of nieuwbouw) bij Gedeputeerde Staten een vergunning aan indien door de wijziging de maximale N-depositie vanwege het bedrijf op een beschermd natuurgebied toeneemt ten opzichte van de referentiedatum.

  • 2. Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      nieuwe vergunning krachtens de Wet milieubeheer, onderscheidenlijk omgevingsvergunning, die tenminste inzicht geeft in voor emissie/depositieberekeningen noodzakelijke invoergegevens;

    • b.

      feitelijke diergegevens (meitellingen van 2008 en 2009);

    • c.

      de vigerende milieuvergunning op 1 februari 2009;

    • d.

      feitelijke diergegevens (meitellingen van 2004 en 2005);

    • e.

      de vigerende milieuvergunning op 7 december 2004;

    • f.

      een berekening van de N-depositie, zoals bedoeld in artikel 7 eerste lid, in zowel de beoogde situatie als de uitgangssituatie om te bepalen in welke categorie een bedrijf valt;

    • g.

      een berekening van de N-depositie, zoals bedoeld in artikel 7 tweede lid, in zowel de beoogde situatie als de uitgangssituatie om te bepalen wat het gevolg is van maatregelen;

    • h.

      een opgave van de te salderen toename in de maximale N-depositie of N-emissie boven de waarde die overeenkomt met het gecorrigeerde emissieplafond.

  • 3. Voor de aanvraag dient het aanvraagformulier, verstrekt door de provincie Overijssel te worden gebruikt.

Artikel 4. Eisen die aan de verkrijger van de vergunning worden gesteld

  • 4

  • 1. Eisen per categorie bedrijf

    • Categorie A

      Voor het verkrijgen van een vergunning moet een bedrijf aan de voorwaarden voldoen die overeenkomstig artikel 6 lid 2 aan de vergunning worden verbonden.

    • Categorie B

      Voor het verkrijgen van een vergunning moet een bedrijf aan de voorwaarden voldoen die overeenkomstig artikel 6 lid 2 aan de vergunning worden verbonden.

    • Categorie C

      Bedrijven moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 6 lid 2.

  • 2. Taakstelling op lange termijn

  • Aan de vergunning wordt de voorwaarde verbonden dat de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de eigenaar van het betrokken bedrijf er zorg voor draagt dat uiterlijk per 1 januari 2028 het bedrijf als geheel gemiddeld per dierplaats een emissiewaarde bereikt heeft overeenkomstig de vereisten zoals verwoord in het Beleidskader (tabel emissiewaarden opgenomen in bijlage bij deze Beleidsregel).   

  • 3. Commissie van deskundigen

  • Gedeputeerde Staten stellen een commissie van onafhankelijke deskundigen in, die adviseert over emissiearme technieken die moeten worden toegepast, voor zover deze niet overeenstemmen met de meest actuele versie van de RAV-lijst alsmede over situaties, zowel ad hoc als structureel, waarin de RAV-lijst niet voorziet, of wanneer sprake is van interpretatiegeschillen. De Commissie kan een wisselende samenstelling hebben, afhankelijk van het concrete adviesonderwerp.

  • 4. Actualisering taakstelling

  • Gedeputeerde Staten dragen er zorg voor dat een waarde als weergegeven in de bij deze beleidsregel als bijlage gevoegde tabel geactualiseerd wordt, wanneer de technische ontwikkelingen en/of het regionale N-depositieniveau daar aanleiding toe geven. Dit heeft geen gevolgen voor reeds verleende vergunningen.

Artikel 5.  Saldering

  • 5

  • 1. Saldering

    • 1.1.

      Na toepassing van technieken, zoals beschreven in paragraaf 3.2 van het Beleidskader, mogen bedrijven boven de drempelwaarde niet méér depositie gaan veroorzaken op habitattypen dan volgens het vastgestelde plafond als bedoeld in artikel 6 lid 1.

    • 1.2

      Een toename van emissie of depositie boven het toegestane niveau kan worden gecompenseerd door middel van saldering mits dit leidt tot een daling van emissie of van depositie op dezelfde habitattypen binnen het desbetreffende Natura 2000-gebied.

    • 1.3.

      Saldering kan alleen plaats vinden via het salderingssysteem.

    • 1.4.

      Gedurende de eerste twee beheerplanperioden als bedoeld in het Beleidskader mogen bedrijven salderen indien zij de vereiste technieken hebben toegepast en gemiddeld over de gehele bedrijfsvoering voldoen aan de emissiewaarde per dierplaats van de AMvB Huisvesting.

    • 1.5.

      Met ingang van de derde beheerplanperiode geldt als aanvullende voorwaarde dat bedrijven voor wat betreft hun gehele bedrijfsvoering gemiddeld moeten voldoen aan de ‘emissiewaarden einde derde beheerplanperiode’ per dierplaats.

  • 2 Overgangssituatie

    • 2.1.

      Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het in het eerste lid bedoelde salderingssysteem kan saldering plaatsvinden door interne saldering of door projectsaldering.

    • 2.2.

      Interne saldering: een veehouderij past verdergaande emissiearme technieken toe dan vereist volgens dit beleidskader. De extra emissie- en depositievermindering die wordt gerealiseerd kan worden benut voor bedrijfsontwikkeling.

    • 2.3.

      Projectsaldering: er is sprake van een project wanneer initiatiefnemers van uitbreidingen en bedrijfsbeëindigingen, die na 1 februari 2009 plaatsvonden, bindende afspraken hebben gemaakt over de vermindering van stikstofdepositie door het toepassen van saldering met afroming. Zowel de milieuvergunning als de planologische bestemming van een bedrijf of bedrijfslocatie moeten zijn ingetrokken om te kunnen worden benut voor saldering.

      Ook als er sprake is van één eigenaar of één economische eenheid (landgoederen) kan de emissie- en depositievermindering die wordt gerealiseerd door beëindiging van de ene bedrijfslocatie worden benut voor ontwikkeling van een andere bedrijfslocatie. De vermindering van de depositie en de toename moeten in hetzelfde project worden gerealiseerd.

      Bedrijfsbeëindigingen die voor 1 februari 2009 plaatsvonden kunnen niet worden gebruikt voor saldering.

    • 2.4.

      Na inwerkingtreding van het in het eerste lid van dit artikel bedoelde salderingssysteem kan saldering alleen via dit systeem plaatsvinden.

  • 3. Afroming

    • 3.1

      Bij het toepassen van saldering worden de depositierechten afgeroomd. Gedurende de eerste twee beheerplanperioden worden depositierechten van beëindigde bedrijven of beëindigde bedrijfsonderdelen gecorrigeerd. De rechten mogen niet hoger zijn dan de emissiewaarde per dierplaats volgens de AMvB Huisvesting.

    • 3.2

      Met ingang van de derde beheerplanperiode moeten de rechten worden gecorrigeerd voor het niveau ‘emissiewaarden einde derde beheerplanperiode’ per dierplaats.

Artikel 6. Eisen op basis van stikstofdepositie

  • 6

  • 1. Er wordt per bedrijf een gecorrigeerd emissieplafond ingevoerd dat wordt gehanteerd als uitgangspunt voor de vergunningverlening en voor het stellen van de aan de vergunning te verbinden voorwaarden.

  • 2. Aan de in artikel 2 opgenomen categorieën bedrijven worden de volgende eisen gesteld:

    • Categorie A  (bedrijven beneden de drempelwaarde):

    • Uitgangspunt is dat door de uitvoering van projecten van veehouderijen de totale emissie van alle veehouderijen met een directe depositie niet mag toenemen. Hiervoor worden de volgende voorwaarden gesteld:

    • a.

      bij toetsing van een bedrijf aan de Natuurbeschermingswet wordt het emissieplafond per bedrijf verlaagd tot het gecorrigeerde emissieplafond; 

    • b.

      teneinde de ontwikkeling naar de nieuwe situatie te borgen, mag eenmalig tot maximaal 50% van de emissiereductie ten gevolge van het gecorrigeerde emissieplafond worden benut voor bedrijfsontwikkeling;

    • c.

      bij plannen en projecten waarbij uitbreiding van het aantal dieren aan de orde is – een uitbreiding van een stal of de bouw van een nieuwe stal-  moeten verdere toenames van emissie ten opzichte van het gecorrigeerde emissieplafond met in achtneming van de in artikel 5, tweede lid beschreven overgangsregeling, door techniek of door saldering teniet worden gedaan;

    • d.

      in 2028 moet het gehele bedrijf voldoen aan de emissienormen “einde derde beheerplanperiode” zoals weergegeven in de tabel in de bijlage.

    • Categorie B  (bedrijven boven de drempelwaarde):

    • a.

      bij toetsing van een bedrijf aan de Natuurbeschermingswet wordt het emissieplafond per bedrijf verlaagd tot het gecorrigeerde emissieplafond;

    • b.

      bij plannen en projecten waarbij uitbreiding van het aantal dieren aan de orde is – een uitbreiding van een stal of de bouw van een nieuwe stal- wordt de  ‘emissiewaarde derde beheerplanperiode’ toegepast op de uitbreiding (tabel in de bijlage);

    • c.

      indien ondanks de toepassing van techniek de depositie stijgt, dient deze toename teniet gedaan te worden door saldering; toenames van depositie worden op habitattype-niveau gesaldeerd;

    • d.

      in 2028 moet de ‘emissiewaarde derde beheerplanperiode’ per dierplaats gemiddeld zijn toegepast over de gehele bedrijfsvoering (tabel in de bijlage);

    • e.

      er mag geen piekbelasting ontstaan: de depositie die wordt veroorzaakt op habitattypen is minder dan 50 % van de kritische depositiewaarde

    • Categorie C (bedrijven die piekbelasting veroorzaken):

    • Geen vergunning wordt verleend als er na bedrijfsontwikkeling nog steeds sprake is van piekbelasting, tenzij door het toepassen van techniek de piekbelasting alsnog wordt weggenomen; indien de mogelijkheid daartoe aanwezig blijkt te zijn worden de in dit artikel voor categorie B-bedrijven vervatte voorwaarden verbonden aan de vergunning.

Artikel 7. Berekening van stikstofdeposities

  • 7

  • 1. Bepalen bedrijfscategorie

  • Om te bepalen in welke categorie een bedrijf valt, zoals bedoeld in artikel 2, wordt de N-depositie berekend met behulp van de meest actuele versie van het model/rekenprogramma Aagro-Stacks op de rand van het Natura 2000 gebied.

  • 2. Berekening van bedrijfsgebonden depositie

  • Ten behoeve van de effectbepaling van technische maatregelen en saldering op gevoelige habitattypen wordt de N-depositie berekend met behulp van de meest actuele versie van het model/rekenprogramma AAgro-Stacks op de rand van het habitattype. De berekeningen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de handleiding AAgro-Stacks en aanvullingen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De ligging van habitattypen wordt bepaald op basis van de door de provincie vastgestelde habitattypenkaart.

  • 3. Afrondingsregels

  • De beoordeling van relevante depositieberekeningen vindt plaats op basis van het berekeningsresultaat na afronding op 1 decimaal conform de afrondingsregels van NEN 1047 ‘Receptbladen voor de statistische verwerking van waarnemingen’, Blad 2.1.

  • 4. Aanpassingen rekenprogramma’s

  • Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om, indien de ontwikkeling van rekenmodellen op landelijk niveau daar aanleiding toe geeft, in plaats van de in de leden 1 en 2 van dit artikel genoemde  programma’s een ander programma voor te schrijven.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking ervan in het Provinciaal Blad.

Artikel 9. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen Overijssel.


Noot
1

[Toelichting: In dit artikel worden begrippen gedefinieerd waarvan de Nbwet geen definitie geeft. Zo wordt voor het begrip ‘kritische depositiewaarde', dat veelvuldig voorkomt in het Beleidskader, een link gelegd met het Alterra-rapport 1654. Daarin worden per Natura 2000-gebied de waarden vastgelegd die aangeven wat de gevoeligheid van een in het betrokken gebied voorkomend habitattype is voor de invloed van stikstofdepositie.

Als referentiedatum voor de toepassing van een aantal in de Beleidsregel vervatte criteria is genomen 1 februari 2009, de datum waarop de ten opzichte van 2005 gewijzigde Nbwet in werking is getreden. Op die datum werd de Habitatrichtlijn in zijn volle omvang voor Lidstaat Nederland geïmplementeerd. De staat van het bedrijf op die datum is derhalve bepalend voor de wijze waarop de criteria van de Beleidsregel worden toegepast.

Een andere betekenis kan niet aan deze datum worden gehecht.

Zo is en blijft de peildatum voor het zogenoemde bestaand gebruik 1 oktober 2005 (artikel 1 sub m. Nbwet) en de referentiedatum voor het al dan niet bij de beoordeling van een vergunningaanvraag of een besluit tot het treffen van passende maatregelen buiten beschouwing laten van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een N2000-gebied 7 december 2004 (artikel 19kd Nbwet).

Om te bepalen of voor een project een vergunning moet worden aangevraagd moet worden nagegaan of er een wijziging optreedt ten opzichte van de situatie op 1 oktober 2005. Bij de beoordeling van een aanvraag zijn 7 december 2004 en 1 februari 2009 referentiedata. Als er een toename is van depositie ten opzichte van 7 december 2004 gelden nadere voorwaarden. Om te bepalen wat de voorwaarden zijn wordt de nieuwe situatie vergeleken met de situatie op 1 februari 2009.]

Noot
2

[Toelichting: Ten behoeve van het voorschrijven van voorwaarden teneinde een vergunning te kunnen krijgen is een indeling in categorieën gemaakt die aansluit bij de benadering in het Beleidskader.]

Noot
3

[Toelichting: Alvorens met de uitvoering van plannen en projecten, die significant nadelige effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van N2000-gebieden, wordt begonnen moet de initiatiefnemer bij Gedeputeerde Staten een vergunningaanvraag indienen.

Als een bedrijfslocatie wordt gewijzigd waardoor de depositie of de hieraan ten grondslag liggende factoren zoals stalsystemen veranderen, komt een bedrijf in de categorie ‘plannen en projecten' terecht. Dit is aan de orde wanneer een bedrijf wijzigt ten opzichte van de situatie 1 oktober 2005.

Een vergunningaanvrage moet vergezeld gaan van voldoende gegevens om de aanvraag te kunnen beoordelen. De opsomming in dit artikel is datgene wat in ieder geval nodig is; het staat de vergunningaanvrager vrij om nog meer gegevens over te leggen.

Als de initiatiefnemer genoegzaam weet aan te tonen dat de door hem voorgenomen activiteit geen wijziging brengt in de situatie als bedoeld in artikel 19kd Nb-wet, dan laten GS de stikstofdepositie bij het beoordelen van de vergunningaanvraag buiten beschouwing.]

Noot
4

[Toelichting: In artikel 4 worden per categorie de eisen genoemd waaraan een verkrijger van een vergunning moet voldoen. Deze eisen worden in artikel 6 verder uitgewerkt.

Verder wordt in dit artikel de taakstelling op de lange termijn voor de vergunningverkrijger beschreven en wordt de instelling van een Commissie van deskundigen geregeld die adviseert over emissiearme technieken. Het advies van de Commissie aan GS is leidend voor de voorwaarden die aan een vergunning worden verbonden.

Voor de sanering van piekbelastingen wordt verwezen naar paragraaf 3.4. van het Beleidskader.]

Noot
5

[Toelichting: Dit artikel is de vertaling van paragraaf 3.3. van het Beleidskader. Salderen wordt mogelijk gemaakt door de gewijzigde Nbwet (artikel 19kf Nbwet) en kan een middel zijn om anders niet toelaatbare projecten toch uit te kunnen voeren.

Bij de inwerkingtreding van een door GS te ontwikkelen salderingssysteem is het niet meer mogelijk voor initiatiefnemers om onderlinge afspraken te maken, maar moeten alle rechten worden verkregen uit het salderingssysteem.]

Noot
6

[Toelichting: In artikel 4 worden per categorie de eisen genoemd waaraan een verkrijger van een vergunning moet voldoen. Deze eisen worden in artikel 6 verder uitgewerkt.

Verder wordt in dit artikel de taakstelling op de lange termijn voor de vergunningverkrijger beschreven en wordt de instelling van een Commissie van deskundigen geregeld die adviseert over emissiearme technieken. Het advies van de Commissie aan GS is leidend voor de voorwaarden die aan een vergunning worden verbonden.

Voor de sanering van piekbelastingen wordt verwezen naar paragraaf 3.4. van het Beleidskader.]

Noot
7

[Toelichting: In dit artikel wordt vastgelegd volgens welke methode de effecten op een stikstofgevoelige habitat worden berekend, een methode die ook een rol speelt bij de saldering. Gekozen is voor de meest actuele versie van een landelijk toegepaste rekenmethode, te weten AAgro-Stacks met aanvullingen daarop van het ministerie van LNV.

Ingevolge de gewijzigde Nbwet (artikel 19kb) kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld of projecten, andere handelingen of plannen een verslechterend of significant verstorend effect kunnen hebben. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op rekenmodellen, onderzoeksmethoden of meetmethoden waarmee effecten of gevolgen kunnen worden bepaald.

Wanneer een dergelijke ministeriële regeling daartoe aanleiding geeft kunnen GS de in artikel 7 van de Beleidsregel bedoelde methode aanpassen. ]