Regeling vervallen per 23-05-2006

Beleidsregel handhaving ontgrondingen Overijssel

Geldend van 01-02-1998 t/m 22-05-2006

Intitulé

Beleidsregel handhaving ontgrondingen Overijssel

Algemene toelichting

1. Aanleiding

Aanleiding tot deze beleidsregel is de parlementair aanvaarde 3e tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangaande de onderdelen handhaving en beleidsregels, welke onderdelen nu in de Awb worden gecodificeerd.

Een en ander houdt in, dat enerzijds het beleidsinstrument beleidsregel wordt ingezet in de ontgrondingen-handhaving (met name omwille van rechtszekerheid en doelmatigheid daar voortaan in de motivering van handhavingsbeschikkingen kan worden volstaan met verwijzing naar deze beleidsregel), en anderzijds de bestaande handhavingspraktijk ontgrondingen (met name vastgelegd in het externe Draaiboek illegale ontgrondingen provincie Overijssel van juli 1984) vrijwel ongewijzigd wordt overgenomen. Naar recente verwachting zal bedoelde tranche op 1 januari 1998 in werking treden. Onderhavige beleidsregel kan hierop zonder bezwaar vooruitlopen als in de considerans nader aangegeven.

2. Algemene beleidsmatige opzet

Onderhavige beleidsregel is verder beleidsmatig gebaseerd op de zgn. reguleringsketen van Winsemius, voor te stellen als een vicieuse cirkel bestaande uit 4 schakels: wet- en regelgeving, vergunningverlening, uitvoering en handhaving. Hierin is handhaving een logisch sluitstuk (maar geen sluitpost!) binnen het provinciale besluitvormingsproces aangaande ontgrondingen, annex met name de winning van oppervlaktedelfstoffen in het kader van de bouwgrondstoffenvoorziening, welke handhaving voorts op systematisch en adequaat niveau wordt uitgevoerd. Dit betekent, dat door de provincie (meer in het bijzonder het bureau Ontgrondingen) systematisch controle wordt uitgeoefend op de naleving van ontgrondingsvergunningen en op de uitvoering van ontgrondingen zonder ontgrondingsvergunning, en dat tegen alle overtredingen van betekenis handhavend wordt opgetreden.

3. Soorten handhaving

Wat betreft bovenbedoeld handhavend optreden kan het volgende in algemene zin worden aangetekend. Onderscheid kan worden gemaakt tussen preventieve en repressieve handhaving en tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving:

– preventieve handhaving houdt in, dat door de provincie bestuursrechtelijk (door of namens Gedeputeerde Staten) wordt gehandhaafd door middel van actief toezicht op de naleving van algemene regels en vergunningsvoorschriften aangaande ontgrondingen, en dat terzake voorlichting en advies wordt gegeven (nog geen sprake van overtreding). Hiertoe zullen door Gedeputeerde Staten op grond van de per

1 januari 1997 gewijzigde Ontgrondingenwet toezichthouders ontgrondingen worden aangesteld, zijnde de huidige buitengewoon opsporingsambtenaren (die totdan deze taak in deze hoedanigheid uitoefenen; zie ook hierna);

– repressieve handhaving houdt in, dat door de provincie door middel van opsporing (op basis van een redelijk vermoeden van overtreding) bestuursrechtelijk (met name toepassing bestuursdwang) of strafrechtelijk (doen opmaken proces-verbaal door plaatselijke politie op verzoek van of namens Gedeputeerde Staten) wordt opgetreden tegen geconstateerde overtredingen. Hiertoe zijn al eerder op voordracht van Gedeputeerde Staten namens de minister van Justitie provinciale buitengewone opsporingsambtenaren ontgrondingen aangesteld.

Uit het voorgaande volgt logischerwijs, dat de provincie wat betreft het toezicht op de uitvoering van ontgrondingsvergunningen overwegend de weg van de preventieve handhaving zal volgen, en wat betreft de opsporing van ontgrondingen zondere vergunning (illegale ontgrondingen) overwegend de weg van repressieve handhaving. De verdere uitwerking van een en ander is in onderhavige beleidsregel in een algemeen en enkele bijzondere hoofdstukken neergelegd, die hierna nog als volgt in hun onderling verband kunnen worden toegelicht.

4. Onderscheid toezicht (toezichthoudend ambtenaar) en opsporing (opsporingsambtenaar)

Met name gelet op de landelijke ontwikkeling van de milieuhandhaving c.q. de intensivering ervan, hebben zich ook aangaande de milieurelevante ontgrondingenhandhaving de volgende ontwikkelingen voorgedaan.

Allereerst het functioneel onderscheiden van de handhavingsfuncties toezicht en opsporing als reeds boven inhoudelijk omschreven: vroeger waren deze beide functies verenigd in de persoon van de voor onbepaalde tijd aangestelde algemeen opsporingsambtenaar (de politie) en de bijzonder opsporingsambtenaar (benoemd door Gedeputeerde Staten, met in geval van proces-verbaalbevoegdheid aanstelling namens de minister van Justitie).

In de moderne (milieu)handhavingspraktijk is echter een duidelijke behoefte aan professionalisering van de handhaving ontstaan, dit zowel beleidsinhoudelijk (technisch/bestuursrechtelijk) als procedureel (strafrechtelijk qua proces-verbaal). Gebleken was immers, dat veelal (zo ook bij de ontgrondingenhandhaving) het opmaken van proces-verbaal door de bijzondere opsporingsambtenaren – zo zij daartoe al bevoegd waren verklaard – om praktische redenen werd overgelaten aan de daartoe veel beter toegeruste plaatselijke politie, waarmee ook in de ontgrondingenpraktijk nauw werd en wordt samengewerkt.

Bijgevolg is met name binnen de milieuwetgeving de aparte (beperkte) functie toezichthoudend ambtenaar (toezichthouder) ingevoerd, benoemd door het betrokken bevoegde gezag en zonder proces-verbaalbevoegdheid; sinds de wijziging van de Ontgrondingenwet per 1 januari 1997 is nu ook de aanstelling door Gedeputeerde Staten van toezichthouders ontgrondingen mogelijk geworden, waartoe binnenkort zal worden overgegaan.

Daarnaast is sinds de wijziging in 1994 van het Wetboek van Strafvordering (WSv), in plaats van de bijzonder opsporingsambtenaar, de voor bepaalde tijd aangestelde buitengewoon opsporingsambtenaar (met proces-verbaalbevoegdheid) ingevoerd, die voortaan bij aanstelling en periodieke verlenging ervan aan beduidend hogere eisen van (juridische) vakbekwaamheid (te testen via een landelijk examen onder gezag van de minister van Justitie) moet voldoen. De betrokken handhavers van het bureau Ontgrondingen zijn inmiddels als zodanig aangesteld.

Daar bovenbedoelde verlenging van hun aanstelling nu o.a. is gekoppeld aan het criterium van het door hen opmaken van een zeker aantal proces-verbalen, wordt om praktische redenen ernaar gestreefd om deze verbalen gezamenlijk door de buitengewoon opsporingsambtenaar en de plaatselijke politie te laten opmaken. Bovendien zijn zij nu beter dan voorheen in staat de plaatselijke politie beleidsinhoudelijk te ondersteunen door het opmaken van een technisch rapport van bevindingen als bijlage voor het proces-verbaal of zich door de politie te laten horen als getuige-deskundige ten behoeve van het proces-verbaal, waarbij zij later eventueel als getuige-deskundige kunnen worden gehoord door de officier van Justitie, de rechtercommissaris of de rechtbank.

Een en ander betekent ten slotte, dat beide functies nu theoretisch, strafrechtelijk en bestuursrechtelijk, scherp zijn begrensd: de toezichthouder kan bestuursrechtelijk handhavend optreden tot aan zijn constatering van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit gepleegd door een of meer concrete verdachten.

Vanaf dat moment is strafrechtelijk handhavend alleen de buitengewoon opsporingsambtenaar (naast de politie) bevoegd, die de verdachte allereerst bij het opmaken van proces-verbaal op zijn zwijgrecht op grond van artikel 29 WSv moet wijzen. Dit op straffe van eventueel vrijspraak wegens onrechtmatig verkregen bewijs. Bijgevolg dient de handhaver eventueel voorzichtigheidshalve, na het wijzen op het zwijgrecht, een getuige die later als verdachte wordt aangemerkt, nogmaals vanaf het begin te verhoren.

Het zal echter duidelijk zijn, dat in de handhavingspraktijk dit onderscheid eerder vloeiend dan scherp is; bijgevolg is het procedureel-organisatorisch wenselijk gebleken, dat de betrokken handhavers ontgrondingen voor beide handhavingsfuncties worden aangesteld. Dit vereist uiteraard bij hen grote aandacht voor de begrenzing van beide handhavingsfuncties in hun persoon als boven beschreven.

5. Wet Economische Delicten (WED)

Een strafrechtelijk complicerende factor is nog, dat in 1994 de ontgrondingenhandhaving, met de meeste milieuhandhaving, is gebracht onder de WED, waardoor niet alleen meer en zwaardere straffen mogelijk zijn, maar ook op grond van de jurisprudentie door (algemene en buitengewone) opsporingsambtenaren op grond van artikel 20, eerste lid WED, toezicht – alsmede opsporing zonder een redelijk vermoeden van een strafbaar feit – mag worden uitgeoefend, althans voorzover mogelijke overtredingen niet vanaf de openbare weg vast te stellen zijn.

Ook deze relativering benadrukt echter voor de provinciale ontgrondingenhandhaving de wenselijkheid van combinatie van beide handhavingsfuncties in een persoon.

6. Voorlichting

Aan deze beleidsregel wordt in algemene zin voorlichting gegeven in het kader van een begin 1998 uit te geven voorlichtingsbrochure aangaande de (nieuwe) Ontgrondingenverordening Overijssel 1997. Daarnaast wordt gelijktijdig specifieke voorlichting gegeven aan de betrokken andere handhavingsinstanties in Overijssel en meer in het bijzonder aan het Openbaar Ministerie en de politie.

Inhoud

Artikel 1 (begripsbepalingen)

  • In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a. overtreding en overtreder:

  • overtredingen als bedoeld in de artikelen 22 en 25 van de Ontgrondingenwet (OW) en – in samenloop daarmee – in artikel 18.18 van de Wet Milieubeheer (WMB), alsmede diegene, die in de zin van artikel 3, eerste lid OW en eerdergenoemd artikel van de WMB deze overtredingen als eigenaar of zakelijk of persoonlijk gerechtigde van een onroerende zaak pleegt of toelaat;

  • b. toezicht vergunningsvoorschriften:

  • de controle op de naleving van vergunningsvoorschriften als bedoeld in artikel 22 OW en artikel 18.18 WMB alsmede artikel 5:11 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alsmede opsporing terzake als hierna in sub c bedoeld;

  • c. opsporing ontgrondingen zonder vergunning:

  • het vaststellen van overtredingen van de in of bij de OW gestelde voorschriften als bedoeld in artikel 25 van deze wet juncto artikel 23.a van de Wet Economische Delicten (WED);

  • d. toezichthouder ontgrondingen:

  • de door Gedeputeerde Staten zowel op grond van artikel 22 OW als artikel 18.18 WMB aangewezen ambtenaar, belast met het toezicht als bedoeld sub b en c;

  • e. buitengewoon opsporingsambtenaar ontgrondingen:

  • de door Gedeputeerde Staten op grond van artikel 25 OW aangewezen ambtenaar, belast met opsporing als bedoeld sub b en c, één en ander overeenkomstig artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering juncto het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar van de minister van Justitie;

  • f. handhaver ontgrondingen:

  • de door Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaar als bedoeld sub e, die – tenzij bijzondere redenen zich hiertegen verzetten – tevens door Gedeputeerde Staten is aangewezen als ambtenaar bedoeld sub d;

  • g. kennisgeving overtreding:

  • een door of namens Gedeputeerde Staten aan de overtreder gezonden brief zonder situatietekening met eventueel afschriften aan derden, waarin deze wordt gewezen op de gepleegde overtreding, het correct uitvoeren van de mondelinge herstelopdracht, alsmede op het in de toekomst achterwege laten van overtredingen;

  • h. aankondiging bestuursdwang:

  • een door of namens Gedeputeerde Staten aan de overtreder gezonden brief met situatietekening en eventueel afschriften aan derden, waarin deze wordt verzocht binnen een redelijke termijn de nodige werkzaamheden uit te voeren, op straffe van een uit te vaardigen beschikking toepassing bestuursdwang als bedoeld sub i;

  • i. beschikking toepassing bestuursdwang:

  • een door Gedeputeerde Staten gezonden beschikking met situatietekening aan een of meer overtreders als bedoeld sub a, alsmede daarbuiten aan een ieder die als zakelijk of persoonlijk gerechtigde als eveneens sub a bedoeld het in zijn macht heeft de overtreding ongedaan te maken, inhoudende dat:

    •  – de overtreder en eventuele andere belanghebbenden tevoren over de gepleegde overtreding is gehoord;

    •  – de overtreden bepalingen zo concreet mogelijk zijn aangegeven;

    •  – opdracht wordt gegeven om binnen een redelijke termijn van in beginsel niet korter dan de bezwaartermijn (6 weken) de nodige werkzaamheden uit te voeren op straffe van het door de provincie toepassen van bestuursdwang op kosten van de overtreder als bedoeld in artikel 4;

    •  – afschriften aan alle belanghebbenden (met name het betrokken college van Burgemeester en Wethouders en de plaatselijke politie) worden gezonden.

  • j. afloopbericht:

  • een door of namens Gedeputeerde Staten aan de overtreder gezonden brief, waarin deze wordt meegedeeld dat op correcte wijze uitvoering is gegeven aan het gestelde sub h of i.

  • k. technisch rapport van bevindingen:

  • een – door de handhaver als bedoeld sub f in overleg met de plaatselijke politie – opgemaakt rapport met zijn bevindingen omtrent alle relevante in het geding zijnde belangen aangaande het opgespoorde strafbare feit in de zin van de Ontgrondingenwet, dat als bijlage bij een proces-verbaal conform artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering wordt gevoegd.

Artikel 2 (mondelinge, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke aanpak)

  • Geconstateerde overtredingen als bedoeld in artikel 1, sub b en c, kennen – uitgaande van een stelsel van systematische en adequate handhaving – de volgende wijzen van afhandeling door of namens Gedeputeerde Staten:

  • a. mondelinge aanpak:

  • het mondeling wijzen van de overtreder op diens overtreding, alsmede het aan de overtreder mondeling opdragen van werkzaamheden tot ongedaanmaking van de overtreding met redelijke termijnstelling, eventueel met een schriftelijke bevestiging ter verduidelijking;

  • b. bestuursrechtelijke aanpak:

  • het schriftelijk aan de overtreder doen toekomen van een kennisgeving overtreding, een aankondiging bestuursdwang of een beschikking toepassing bestuursdwang, alsmede een afloopbericht terzake;

  • c. strafrechtelijke aanpak:

  • het door de handhaver ontgrondingen in samenwerking met de plaatselijke politie verbaliseren van de overtreder, waarbij:

    •  – tevens door of namens Gedeputeerde Staten een schriftelijk verzoek wordt gericht aan het hoofd van de plaatselijke politie tot het opmaken van proces-verbaal, waarin uitdrukkelijk eventueel opzet of ricidive (binnen 5 jaar herhaalde overtreding) wordt aangegeven;

    •  – bedoelde handhaver een schriftelijke getuige-deskundigeverklaring of een technisch rapport van bevindingen als bijlage bij het op te maken proces-verbaal vervaardigt;

  • d. bestuursrechtelijke en strafrechtelijke aanpak:

  • het waar nodig gecombineerd toepassen van het gestelde sub b en c.

Artikel 3 (samenloop van overtredingen en wijze van afdoening)

  • 1. Indien is vastgesteld, dat – naast een overtreding als bedoeld in artikel 1, sub a – in samenloop daarmee enig andere wet- of regelgeving is overtreden, waarvoor Gedeputeerde Staten niet het bevoegde gezag zijn, wordt dit door de handhaver ontgrondingen bij toepassing van artikel 2 uitdrukkelijk ten behoeve van het betrokken bevoegd gezag en eventueel de plaatselijke politie aangegeven.

  • 2. Hierbij is voor Gedeputeerde Staten uitgangspunt, dat het – naar aard en omvang van de overtreding – meest relevante bevoegde gezag primair de handhaving, in nauwe samenwerking met het andere bevoegde gezag, ter hand neemt.

Artikel 4 (uitvoering bestuursdwang door provincie)

Indien door of namens Gedeputeerde Staten uitvoering moet worden gegeven aan een rechtsgeldige beschikking toepassing bestuursdwang, geschiedt dit als volgt:

  • a.

    zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 1, sub i, worden voor het uitbrengen van een offerte door de handhaver ontgrondingen ten minste twee voldoende deskundige, niet betrokken aannemers benaderd, waarna de keuze door of namens Gedeputeerde Staten wordt bepaald op basis van de minst kostbare en meest doelmatige wijze van uitvoering;

  • b.

    zo spoedig mogelijk na bovenbedoelde keuze wordt, behoudens en voorzolang bijzondere omstandigheden dit verhinderen, de uitvoeringsdatum van de provinciale bestuursdwang bepaald, welke datum aan de overtreder tevoren mondeling wordt meegedeeld. Waar nodig wordt één en ander afgestemd met de betrokken burgemeester, de plaatselijke politie en de betrokken officier van Justitie belast met milieudelicten;

  • c.

    na uitvoering van de bestuursdwang ontvangt de overtreder zo spoedig mogelijk een gespecificeerde rekening van de daartoe door de provincie redelijkerwijs gemaakte personele en materiële kosten, te betalen aan de provincie binnen vier weken na verzending van de rekening. Zo nodig volgt de in de Awb voorgeschreven incassoprocedure.

OPSPORING ONTGRONDINGEN ZONDER VERGUNNING

(illegale ontgrondingen)

Artikel 5 (samenwerking met plaatselijke politie)

  • 1. De opsporing van illegale ontgrondingen geschiedt in nauwe samenwerking tussen de handhaver ontgrondingen, de plaatselijke politie en – waar relevant – andere bevoegde handhavingsorganen (met name de betrokken gemeente).

  • 2. Waar nodig en mogelijk kan de handhaver ontgrondingen de opsporing van geconstateerde of gemelde illegale ontgrondingen op grond van bovenbedoelde samenwerking aan de plaatselijke politie of de betrokken gemeente overlaten.

Artikel 6 (lichte illegale ontgrondingen – algemeen)

  • 1. Van een lichte illegale ontgronding is sprake, indien geen van het hierna gestelde onder a tot en met d van toepassing is:

    • a.

      een (zeer) ernstige aantasting van natuur en landschap;

    • b.

      winning van zand ten behoeve van afzet op de zandmarkt;

    • c.

      aantasting van andere belangen dan die van de overtreder;

    • d.

      opzet of recidive bij de overtreder.

  • 2. Bij lichte illegale ontgrondingen gelden voor de handhaver ontgrondingen de volgende uitgangspunten:

    • a.

      legalisering is, afgewogen tegen de daarvoor geldende proceduretijd, in beginsel niet aan de orde;

    • b.

      in beginsel wordt de plaatselijke politie niet ingeschakeld;

    • c.

      zo nodig wordt door de handhaver ontgrondingen een fotoreportage van de overtreding gemaakt ten behoeve van de bestuursrechtelijke bewijsvoering.

  • 3. Bij de opsporing van een lichte illegale ontgronding wordt onderscheiden of deze in uitvoering is of reeds geheel of grotendeels uitgevoerd.

Artikel 7 (lichte illegale ontgrondingen – in uitvoering)

  • 1. De handhaver ontgrondingen geeft direct een mondelinge herstelopdracht met redelijke hersteltermijn aan de overtreder en controleert deze; indien hieraan is voldaan, volgt een kennisgeving overtreding.

  • 2. Indien de in het eerste lid genoemde herstelopdracht niet correct is uitgevoerd, volgt een aankondiging bestuursdwang aan de overtreder. Indien deze aankondiging correct is uitgevoerd, volgt een afloopbericht aan de overtreder.

  • 3. Indien de in het tweede lid genoemde aankondiging niet correct is uitgevoerd, volgt zo spoedig mogelijk een beschikking toepassing bestuursdwang aan de overtreder. Indien deze beschikking correct is uitgevoerd, volgt een afloopbericht aan de aangeschrevene(n).

  • 4. Indien de in het derde lid genoemde beschikking niet correct is uitgevoerd, gaan Gedeputeerde Staten zo spoedig mogelijk over tot uitvoering van bestuursdwang als bedoeld in artikel 4. Na uitvoering daarvan volgt een afloopbericht.

Artikel 8 (lichte illegale ontgrondingen – uitgevoerd)

Daar hier een herstelopdracht als bedoeld in artikel 7 zinloos is, wordt volstaan met een kennisgeving overtreding.

Artikel 9 (zware illegale ontgrondingen – algemeen)

  • 1. Van een zware illegale ontgronding is sprake, indien het gestelde in artikel 6, eerste lid, sub a tot en met d, van toepassing is.

  • 2. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor de handhaver ontgrondingen:

    • a.

      de plaatselijke politie wordt direct ingeschakeld;

    • b.

      de ontgrondingswerkzaamheden worden meteen – in afwachting van zo spoedig mogelijke nadere maatregelen – door of namens Gedeputeerde Staten stilgelegd voorzover de werkzaamheden nog niet geheel of grotendeels zijn uitgevoerd;

    • c.

      bij opzet of recidive bij de overtreder wordt bevorderd, dat de plaatselijke politie proces-verbaal opmaakt en is legalisering uitgesloten; 

    • d.

      buiten het gestelde ad c is legalisering eventueel mogelijk;

    • e.

      in alle gevallen wordt een fotorapportage van de overtreding gemaakt ten behoeve van de verdere bestuursrechtelijke of strafrechtelijke bewijsvoering, meer in het bijzonder voor het technisch rapport van bevindingen.

  • 3. Bij de opsporing van een zware illegale ontgronding wordt onderscheiden of deze nog in uitvoering is of reeds geheel of grotendeels uitgevoerd.

Artikel 10 (zware illegale ontgrondingen – in uitvoering)

  • 1. De handhaver ontgrondingen bepaalt of legalisering mogelijk is. Zo ja, dan volgt een kennisgeving overtreding met een termijn waarbinnen een ontvankelijke aanvraag om ontgrondingsvergunning bij Gedeputeerde Staten moet zijn ingediend, dit laatste op straffe van een beschikking toepassing bestuursdwang.

  • 2. Indien legalisering niet mogelijk is, gaat de handhaver ontgrondingen na of een herstelopdracht zinvol is. Zo nee, dan is het gestelde in artikel 11, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien een herstelopdracht zinvol is, volgt zo snel mogelijk een beschikking toepassing bestuursdwang aan de overtreder. Eventueel geeft de handhaver ontgrondingen hierop vooruitlopend een mondelinge herstelopdracht zonder termijnstelling met aanzegging van bestuursdwang; eventueel vindt tevens artikel 9, tweede lid, sub c en e, toepassing. Indien niet aan deze beschikking wordt voldaan, is artikel 7, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11 (zware illegale ontgrondingen – geheel of grotendeels uitgevoerd)

  • 1. De handhaver ontgrondingen gaat na of een herstelopdracht zinvol is. Zo ja, dan handelt hij overeenkomstig artikel 10, tweede lid.

  • 2. Indien herstel niet mogelijk is, geeft de handhaver ontgrondingen waar nodig de overtreder zo spoedig mogelijk mondeling opdracht de ontgronding – met inachtneming van de betrokken belangen – landschappelijk verantwoord af te werken. Daarnaast bevordert de handhaver ontgrondingen, dat door de plaatselijke politie proces-verbaal tegen de overtreder wordt opgemaakt onder het horen van hem als getuige-deskundige; waar – vanuit cultuurtechnische herleidbaarheid – mogelijk maakt hij een technisch rapport van bevindingen op.

    Ten slotte zorgt de handhaver ontgrondingen voor een kennisgeving overtreding. Een afschrift van deze kennisgeving wordt gezonden aan het betrokken college van Burgemeester en Wethouders, de plaatselijke politie en de betrokken officier van Justitie.

  • TOEZICHT VERGUNNINGSVOORSCHRIFTEN

Artikel 12 (algemeen/lichte overtredingen)

  • 1. Een op grond van een rechtsgeldige ontgrondingsvergunning in uitvoering zijnde ontgronding wordt regulier door de handhaver ontgrondingen gemiddeld driemaal per jaar adequaat op naleving van de vergunningsvoorschriften gecontroleerd.

  • 2. Een ontgronding met als residu een grote waterplas (dieptewinning) wordt in beginsel eenmaal per twee jaar door de handhaver ontgrondingen indicatief qua diepte gecontroleerd.

  • 3. Van de in het eerste en tweede lid en artikel 13 bedoelde controles, alsmede van alle andere op grond van deze beleidsregel uitgevoerde controles, wordt door de handhaver ontgrondingen een bezoekrapport opgemaakt.

  • 4. Indien de handhaver ontgrondingen tijdens een controle een lichte overtreding van de vergunningsvoorschriften constateert, bespreekt hij deze met de vergunninghouder of exploitant en geeft een mondelinge herstelopdracht.

Artikel 13 (integrale controle dieptewinningen met milieuvergunning)

  • 1. Een in uitvoering zijnde dieptewinning als bedoeld in artikel 12, tweede lid, waarbij Gedeputeerde Staten tevens bevoegd gezag zijn op grond van de Wet Milieubeheer, wordt in beginsel driemaal per jaar integraal door de daartoe aangewezen handhaver ontgrondingen aan de hand van de geldende ontgrondings- en milieuvergunning gecontroleerd, waarvan eenmaal samen met de daartoe aangewezen toezichthouder milieu.

  • 2. Bij lichte overtreding van de voorschriften van bovenbedoelde vergunningen, respectievelijk bij zware overtreding van de voorschriften van de ontgrondingsvergunning, handelt de handhaver ontgrondingen overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, vierde lid, respectievelijk artikel 14, en informeert terzake de toezichthouder milieu.

  • 3. Bij zware overtreding van de voorschriften van de milieuvergunning adviseert de handhaver ontgrondingen – in samenwerking met de toezichthouder milieu – over een herstelopdracht op grond van de Wet Milieubeheer. De toezichthouder milieu is vervolgens verantwoordelijk voor de formele en feitelijke afhandeling van de herstelopdracht.

  • 4. In complexe gevallen draagt de toezichthouder milieu in overleg met de handhaver ontgrondingen zorg voor extra milieucontroles en andere milieumaatregelen, die voortkomen uit overtreding van bedoelde milieuvergunning.

Artikel 14 (zware overtredingen)

  • Wanneer aangaande een ontgrondingsvergunning – onverminderd het gestelde in artikel 13, derde en vierde lid – sprake is van een zware overtreding, handelt de handhaver ontgrondingen als volgt:

  • a. de handhaver ontgrondingen bepaalt de ernst van de situatie wat betreft (dreigende) schade aan betrokken belangen en de mate van spoedeisendheid om de overtreding ongedaan te maken. Slechts bij strikte noodzaak wordt tevens door of namens Gedeputeerde Staten overgegaan tot een (voorlopige) geheel of gedeeltelijke stillegging van de ontgronding;

  • b. de handhaver ontgrondingen pleegt vervolgens mondeling overleg met de vergunninghouder over de geconstateerde overtreding en draagt hem direct mondeling op de nodige werkzaamheden uit te voeren. Deze mondelinge opdracht wordt door of namens Gedeputeerde Staten schriftelijk bevestigd. Hij stelt daarbij een redelijke termijn, die:

    • 1e.

      bij spoedeisendheid in beginsel maximaal vier weken bedraagt, waarna een extra controle plaatsvindt;

    • 2e.

      overigens zo lang is, dat bovenbedoelde extra controle kan samenvallen met de eerstvolgende regu-liere controle.

       Indien bovenbedoelde opdracht correct is uitgevoerd, wordt de vergunninghouder hiervan schriftelijk (afloopbericht) door of namens Gedeputeerde Staten op de hoogte gesteld;

  • c. indien bovengenoemde herstelopdracht niet correct is uitgevoerd, volgt een aankondiging bestuursdwang aan de vergunninghouder. Na het verstrijken van de gestelde termijn voert de handhaver ontgrondingen zo nodig een extra controle uit. Indien deze aankondiging correct is uitgevoerd, volgt een afloopbericht aan de vergunninghouder;

  • d. indien bovengenoemde aankondiging niet correct is uitgevoerd, volgt zo spoedig mogelijk een beschikking toepassing bestuursdwang van Gedeputeerde Staten. Eventueel wordt in deze beschikking vermeld, dat – met name in geval van opzet of recidive – de provincie de plaatselijke politie zal verzoeken proces-verbaal op te maken.

    De handhaver ontgrondingen voert op of omstreeks de einddatum van de hersteltermijn één of meerdere controles uit. Indien de beschikking toepassing bestuursdwang correct is uitgevoerd, volgt een afloopbericht aan de vergunninghouder;

  • e. indien bovengenoemde beschikking niet correct is uitgevoerd, gaan Gedeputeerde Staten zo spoedig mogelijk over tot uitvoering van bestuursdwang als bedoeld in artikel 4. Na afloop van de uitvoering bestuursdwang volgt een afloopbericht.

  • SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Het Draaiboek illegale ontgrondingen provincie Overijssel d.d. juli 1984 wordt ingetrokken.

Artikel 16

Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag van de maand na publicatie in het provinciaal blad.

Artikel 17

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: "Beleidsregel handhaving ontgrondingen Overijssel".