Regeling vervallen per 01-05-2006

Grondwaterverordening Overijssel 1996

Geldend van 21-05-2003 t/m 30-04-2006

Intitulé

Grondwaterverordening Overijssel 1996

Inhoud

Artikel 1.  Begripsbepalingen

1

Deze verordening verstaat onder:

  • de wet: de Grondwaterwet;

  • de commissie: de commissie als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de waterhuishouding en waarvoor optredend de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving, overeenkomstig de Verordening voor de Provinciale Commissie Fysieke Leefomgeving;

  • grondsanering: activiteit voor het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreinigingen en directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreinigingen van de grond;

  • grondwatersanering: activiteit voor het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreinigingen en directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreinigingen van het grondwater;

  • streefpeil: het minimale peil dat door de oppervlaktewaterbeheerder is vastgesteld in de watergang bovenstrooms van het meetpunt.

  • onttrekkingscapaciteit van een installatie ten behoeve van beregening en bevloeiing:  de maximale hoeveelheid grondwater per uur die een installatie met de toegepaste diameter van de sproeimond(en) effectief kan leveren.

Artikel 2.  Registratieplicht

  • 2

  • 2.1. De in artikel 11, eerste lid van de wet genoemde verplichting tot registratie is niet vereist ten aanzien van een inrichting, voorzover de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur en 5.000 m3 per kwartaal;

  • 2.2. Ten aanzien van inrichtingen, genoemd in het eerste lid van dit artikel, kunnen gedeputeerde staten de van registratie vrijgestelde te onttrekken hoeveelheid grondwater per uur en per maand lager stellen voor gebieden, waar volgens het Waterhuishoudingsplan, bijzondere waakzaamheid is geboden. 3

Artikel 3.  Meldingsplicht

  • 3.1. De houder van een inrichting meldt deze inrichting aan gedeputeerde staten door middel van een door gedeputeerde staten daartoe vastgesteld formulier. Bij die opgave worden de volgende gegevens overgelegd: 

    • a.

      een kadastrale aanduiding van de plaats waar de inrichting is gelegen;

    • b.

      de topografische coördinaten van de plaats waar de inrichting is gelegen;

    • c.

      een opgave van de capaciteit van de inrichting per uur, alsmede een schatting van de onttrekking door middel van die inrichting per maand en per jaar;

    • d.

      de diepte waarop de onttrekking plaatsvindt.De gegevens van deze inrichtingen worden opgenomen in het openbare register als bedoeld in artikel 13 van de wet. 4

  • 3.2. Gedeputeerde staten kunnen bepalen welke overige gegevens dienen te worden overgelegd betreffende de ingevolge het eerste lid van dit artikel opgegeven inrichting. 5

  • 3.3. Indien de capaciteit van de inrichting wordt vergroot of wanneer anderszins wijziging optreedt in de bestaande toestand, deelt de houder van de in het eerste lid opgegeven inrichting dit terstond aan gedeputeerde staten mede. 6

Artikel 4.  Inschrijving in het register

  • 7

  • 4.1. Gedeputeerde staten kunnen een inrichting die niet ingevolge artikel 11 van de wet of artikel 3.1. is opgegeven, ambtshalve in het openbare register, genoemd in artikel 13 van de wet, inschrijven.

  • 4.2. Indien de ambtshalve inschrijving, genoemd in het eerste lid, plaatsvindt in de loop van een kalenderjaar, wordt als datum van de inschrijving aangehouden de datum waarop de onttrekking is aangevangen.

Artikel 5.  Vrijstelling vergunningplicht

  • 8

  • Een vergunning tot het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 14, eerste lid van de wet is niet vereist ten aanzien van een inrichting voor zover:

  • a. de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur en 5.000 m3 per kwartaal;

  • b. dan wel het een noodvoorziening betreft.

Artikel 6. 

  • 9

  • Overeenkomstig het bepaalde in artikel 15a van de wet worden in artikel 7 van deze verordening algemene regels gesteld ten aanzien van:

  • 6.1. inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken en inrichtingen die bij wijze van proef of ten behoeve van grondsanering grondwater onttrekken, waarbij:

    • a.

      de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per aaneengesloten periode van 30 dagen met een maximum van 200.000 m3 per periode van zes maanden, en 

    • b.

      de onttrokken niet langer duurt dan zes maanden;

  • 6.2. inrichtingen ten behoeve van noodvoorzieningen;

  • 6.3. inrichtingen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend worden gebruikt voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden en waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 10 m3 per uur en niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur;

  • 6.4. inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor grondwatersanering en waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per maand en 200.000 m3 per jaar met een maximum van 600.000 m3;

  • 6.5. in afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden en artikelen bestaat wel registratieplicht en vergunningplicht ten aanzien van de in deze artikelen en leden aangeduide inrichtingen, ongeacht de te onttrekken hoeveelheid grondwater, die dienen voor het onttrekken van grondwater op een diepte van meer dan 50 m beneden maaiveld en zijn gelegen in de gemeenten Bathmen, Dalfsen (het gebied ten zuiden van de Vecht), Deventer, Olst, Raalte en Zwolle (het gebied ten oosten van het Zwartewater en het Zwolle-IJsselkanaal en het gebied ten zuiden van de Vecht), zoals aangegeven op bijlage I.a.

Artikel 7

  • 7.1. Algemene regels ten behoeve van inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken en inrichtingen die ten behoeve van grondsanering grondwater onttrekken. 10

    • 7.1.1.

      De verlaging van de grondwaterstand of potentiaal mag niet meer bedragen dan 50 cm onder funderingsniveau van het desbetreffende (bouw)element in de bouwput.

    • 7.1.2.

      De stijghoogte van het grondwater in de bouwput dient dagelijks te worden gecontroleerd. Hiertoe dient op zo kort mogelijke afstand van het op dat moment diepste punt in de bouwput een peilbuis te worden geplaatst. Aan de hand van stijghoogtewaarnemingen in deze peilbuis dient het debiet zodanig geregeld te worden dat de te onttrekken hoeveelheid zo gering mogelijk en de verlaging van de stijghoogte minimaal is. De verlaging van de stijghoogte van het grondwater mag niet meer bedragen dan het onder 7.1.1. vermelde niveau.

  • 7.2. Algemene regels ten behoeve van inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor het bij wijze van proef onttrekken van grondwater. 11

    • 7.2.1.

      De onttrokken hoeveelheid grondwater dient op zodanige wijze te worden gemeten dat het meetresultaat in enige maand niet meer dan 10% afwijkt van de werkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater.

    • 7.2.2.

      De watermeters dienen vóór aanvang van de bemaling, en vervolgens jaarlijks, gecontroleerd te zijn/worden opdat de conform voorschrift 7.2.1. vereiste meetnauwkeurigheid gewaarborgd is. Van de verrichte controles dient de houder van de inrichting een bewijs te kunnen tonen.

    • 7.2.3.

      De watermeters dienen zo ver mogelijk van de pompputten te worden geplaatst, waarbij minimaal een rechte leiding van 5 keer de diameter van deze leiding vóór de watermeters en 3 keer de diameter ná de watermeters geïnstalleerd is. Om verzekerd te zijn van een goede meting dient gezorgd te worden voor een oplopende leiding na de watermeters zodat de leiding altijd geheel gevuld blijft. De watermeters dienen goed toegankelijk en te allen tijde goed afleesbaar te zijn.

    • 7.2.4.

      Indien een watermeter defect raakt, dient deze binnen één week door een gecontroleerde watermeter te worden vervangen.

    • 7.2.5.

      De onder 7.2.1. genoemde meetresultaten dienen maandelijks te worden geregistreerd op een meetstaat. Bij vervanging van een watermeter dient zowel de eindstand van de oude watermeter als de beginstand van de nieuwe watermeter te worden geregistreerd. 

    • 7.2.6.

      Op de onder 7.2.5. genoemde meetstaat wordt, onder opgave van de datum, eveneens melding gemaakt van voorvallen die van invloed kunnen zijn op de meting.

    • 7.2.7.

      Uiterlijk binnen een maand na beëindiging van de onttrekking dient de houder van de inrichting dit te melden bij gedeputeerde staten.

    • 7.2.8.

      Jaarlijks dient in de maand januari een registratieformulier met de in het voorafgaande jaar onttrokken hoeveelheid grondwater aan gedeputeerde staten te worden toegezonden. 

  • 7.3. Algemene regels ten behoeve van noodvoorzieningen. 12

  • 7.3.1. Jaarlijks dient in de maand januari aan gedeputeerde staten gemeld te worden het aantal malen dat de noodvoorziening gebruikt is. 

  • 7.4. Algemene regels ten behoeve van inrichtingen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend worden gebruikt voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden en waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur. 13

    • 7.4.1.

      Het is het gehele jaar toegestaan grondwater te onttrekken ten behoeve van beregening of bevloeiing behoudens de in artikel 7.4.2. genoemde situaties.

    • 7.4.2.

      Er mag in een gebied geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening of bevloeiing wanneer er, gelet op alle van het grondwater afhankelijke belangen, in dat gebied onvoldoende oppervlakte- en grondwater aanwezig is. Deze situatie doet zich voor wanneer:

    • a.

      de oppervlaktewaterkwantiteitsbeheerder in een watervoorzieningsgebied onvoldoende water kan aanvoeren om het vastgestelde streefpeil te handhaven;

    • b.

      in een gebied zonder de mogelijkheid van wateraanvoer, de vastgestelde minimale afvoer dan wel het vastgestelde streefpeil ter plaatse van het bepalende meetpunt, gedurende een vooraf bepaalde periode wordt onderschreden.

    • 7.4.3.

      Gedeputeerde staten stellen, na overleg met de oppervlaktewaterbeheerder, de begrenzing van de onderscheiden gebieden, de locatie en de naam van de bepalende meetpunten, de minimale aan- en/of afvoeren en/of de streefpeilen en de minimale periode dat de afvoer over de meetpunten of de streefpeilen onderschreden of overschreden moet worden alvorens het onttrekkingsverbod van kracht wordt, respectievelijk niet meer van kracht is, vast.

    • 7.4.4.

      Artikel 7.4.2. is uitsluitend van toepassing op de beregening of bevloeiing van gras (inclusief sport- en recreatieterreinen).

    • 7.4.5.

      Het onttrekkingsverbod in artikel 7.4.2. is van toepassing op alle onttrekkingen die geschieden door middel van een installatie waarvan de onttrekkingscapaciteit meer dan 10 m3 per uur en niet meer dan 60 m3 per uur bedraagt.

  • 7.5. Algemene regels ten behoeve van inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor grondwatersanering en waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per maand en 200.000 m3 per jaar met een maximum van 600.000 m3. 14

    • 7.5.1.

      De onttrokken hoeveelheid grondwater dient op zodanige wijze te worden gemeten dat het meetresultaat in enige maand niet meer dan 10% afwijkt van de werkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater.

    • 7.5.2.

      De watermeters dienen vóór aanvang van de bemaling, en vervolgens jaarlijks, gecontroleerd te zijn/worden opdat de conform voorschrift 7.5.1. vereiste meetnauwkeurigheid gewaarborgd is. Van de verrichte controles dient de houder van de inrichting een bewijs te kunnen tonen.

    • 7.5.3.

      De watermeters dienen zo ver mogelijk van de pompputten te worden geplaatst, waarbij minimaal een rechte leiding van 5 keer de diameter van deze leiding vóór de watermeters en 3 keer de diameter ná de watermeters geïnstalleerd is. Om verzekerd te zijn van een goede meting dient gezorgd te worden voor een oplopende leiding na de watermeters zodat de leiding altijd geheel gevuld blijft. De watermeters dienen goed toegankelijk en te allen tijde goed afleesbaar te zijn.

    • 7.5.4.

      Indien een watermeter defect raakt, dient deze binnen één week door een gecontroleerde watermeter te worden vervangen.

    • 7.5.5.

      De onder 7.5.1. genoemde meetresultaten dienen maandelijks te worden geregistreerd op een meetstaat. Bij vervanging van een watermeter dient zowel de eindstand van de oude watermeter als de beginstand van de nieuwe watermeter te worden geregistreerd. 

    • 7.5.6.

      Op deze meetstaat wordt, onder opgave van de datum, eveneens melding gemaakt van voorvallen die van invloed kunnen zijn op de meting.

    • 7.5.7.

      Uiterlijk binnen een maand na beëindiging van de onttrekking dient de houder van de inrichting dit te melden bij gedeputeerde staten.

    • 7.5.8.

      Jaarlijks dient in de maand januari een registratieformulier met de in het voorafgaande jaar onttrokken hoeveelheid grondwater aan gedeputeerde staten te worden toegezonden.

Artikel 8.  Demping van pompputten bij beëindiging

  • 15

  • 8.1. Bij beëindiging van een onttrekking en bij tussentijdse definitieve buitengebruikstelling van één of meer pompput(ten) en/of onttrekkingsfilter(s) dient/dienen deze door of vanwege de houder van de inrichting na uiterlijk één maand te worden gedempt. Het dempen van de put(ten)/filter(s) moet ten minste twee weken van tevoren schriftelijk worden gemeld aan gedeputeerde staten.

  • 8.2. Gedeputeerde staten stellen voorschriften vast ten aanzien van de wijze van het dempen van pompputten en/of onttrekkingsfilters.

Artikel 9.  Bij de vergunningaanvraag over te leggen gegevens

  • 16

  • 9.1. Een aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid van de Grondwaterwet, dient te worden ingediend door middel van een door gedeputeerde staten daartoe vastgesteld formulier.

  • 9.2. Bij een aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, dienen de gegevens als vermeld in bijlage I.b, te worden overgelegd.

  • 9.3. Indien gedeputeerde staten dit nodig achten, kan de aanvrager worden verzocht nog nadere gegevens te overleggen.

  • 9.4. In voorkomende gevallen kunnen gedeputeerde staten bepalen dat de overlegging van nader aan te duiden gegevens, als bedoeld in bijlage I.b, onderdeel c en onderdeel d, niet nodig is.

  • 9.5. Gedeputeerde staten kunnen de bijlage I.b  wijzigen.

Artikel 10.  Uitzondering horen commissie

  • 17

  • De commissie behoeft niet omtrent de aanvraag om vergunning te worden gehoord, indien naar de mening van gedeputeerde staten de onttrekking c.q. infiltratie of de wijziging daarvan in overeenstemming is met het Waterhuishoudingsplan als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de waterhuishouding, tenzij:

  • a. het een onttrekking c.q. infiltratie betreft door middel van een inrichting die uitsluitend wordt gebruikt voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige, waterbouwkundige of civieltechnische werken, van 1.000.000 m3 of meer per jaar, dan wel een uitbreiding daarvan;

  • b. het een onttrekking c.q. infiltratie betreft, niet begrepen onder a, van 500.000 m3 of meer per jaar, dan wel een uitbreiding daarvan.

Artikel 11.  Overgangsbepalingen

18

De registratieplicht als bedoeld in artikel 2 van deze verordening geldt voor alle grondwateronttrekkingen als bedoeld in artikel 6.1 jo. 7.1 van deze verordening die aanvangen op of na de dag  waarop deze verordening in werking treedt

Artikel 12. Strafbepalingen

Overtreding van het bepaalde in de artikelen 3, 6, 7 en 8 van deze verordening wordt bestraft met ten hoogste een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking op een nader door gedeputeerde staten te bepalen datum.

Artikel 14

Deze verordening kan worden aangehaald als de Grondwaterverordening Overijssel 1996.

Bijlage 1a en b

Bijlage I.a

Niet opgenomen.

Bijlage I.b Bij de vergunningaanvraag voor grondwateronttrekking/infiltratie over te leggen gegevens

  • Bij een aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning als bedoeld in het eerste lid dienen de volgende gegevens te worden overgelegd:

  • a. één of meer kaarten op zodanige schaal, dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de bestaande en/of geprojecteerde inrichting c.q. de infiltratie, waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • b. een kadastrale tekening aanduidende de percelen waarop de bestaande en/of geprojecteerde inrichting c.q. de infiltratie zich bevindt en van het gebied binnen een afstand van 100 m daarvan;

  • c. een beschrijving van de bestaande en/of geprojecteerde inrichting c.q. de infiltratie, waarbij wordt vermeld:

     ten aanzien van de inrichting:

     – de diepte van de onderkant van het (de) filter(s) van iedere put ten opzichte van het maaiveld;

     – het aantal bestaande en/of geprojecteerde putten;

     – de diameter en de lengte van het (de) filter(s) in iedere put;

     – de pompcapaciteit in m3 per uur van de installatie;

     – de maximaal te onttrekken hoeveelheden grondwater per uur, per etmaal, per maand, per kwartaal en per jaar, te splitsen naar de bestaande en/of de geprojecteerde inrichting;

     – het doel waarvoor het grondwater zal worden gebruikt;

     – de plaats waar en de wijze waarop het gebruikte grondwater zal worden geloosd;

     – het (te verwachten) chloridegehalte van het te onttrekken grondwater;

     – welke waterbesparende maatregelen reeds zijn genomen;

     ten aanzien van de infiltratie:

     – de wijze waarop het water in de bodem wordt gebracht;

     – de diepte waarop wordt geïnfiltreerd ten opzichte van het maaiveld;

     – de pompcapaciteit in m3 per uur van de installatie;

     – de te infiltreren hoeveelheden water in m3 per uur, per etmaal, per maand, per kwartaal en per jaar, te splitsen naar de bestaande en/of geprojecteerde inrichting;

     – de herkomst, de samenstelling en de kwaliteit van het te infiltreren water;

  • d. een beschrijving van de gevolgen voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen als gevolg van de bestaande en/of geprojecteerde inrichting c.q. infiltratie: 

     – de bodemgesteldheid; 

     – de stand van het grondwater ter plaatse van de onttrekking c.q. de infiltratie en van de omgeving daarvan; 

     – de gevolgen van de onttrekking of de infiltratie voor de stand, de samenstelling en de kwaliteit van het grondwater; 

     – veranderingen in de kwel en de inzijging;

     – de gevolgen voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen;

     – de noodzaak voor het gebruik van grondwater;

     – de deelstromen van het onttrokken grondwater in het bedrijf; 

     – alternatieven voor het grondwatergebruik; 

     – de financiële gevolgen van mogelijke alternatieven.

Bijlage 2

Bijlage II Overzicht van de criteria voor vergunningplicht en algemene regels

doel onttrekking

verordening

vergunningplicht

algemene regels

Bronbemaling

meer dan 50.000 m3 per maand met een maximum van 200.000 m3 per 6 maanden

maximale verlaging van de grondwaterstand tot 50 cm onder fundering

Proefonttrekkingen

meer dan 50.000 m3 per maand met een maximum van 200.000 m3 per 6 maanden

verzamelen en verstrekken van meetgegevens

Noodvoorzieningen

geen maximum

jaarlijkse melding gebruik

Beregening/

bevloeiing

gehele provin-cie meer dan 60 m3 per uur

daar beneden algemene regels 

(10-60 m3)

onttrekkingsverbod bij "onvoldoende" water

Grondwatersanering

meer dan 50.000 m3 per maand en 200.000 m3 per jaar met een maximum van 600.000 m3

verzamelen en verstrekken van meetgegevens

Alle overige onttrekkingen

meer dan 10 m3 per uur en meer dan 5.000 m3 per kwartaal

n.v.t.


Noot
1

[Toelichting: In dit artikel worden slechts drie termen nader gedefinieerd, namelijk: grondsanering, grondwatersanering en streefpeil. De definiëring van grondsanering en grondwatersanering is noodzakelijk omdat in de verordening deze vaak op elkaar volgende activiteiten op verschillende wijze worden behandeld. De term pompcapaciteit is vervallen. In de verordening wordt uitgegaan van de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater.]

Noot
2

[Toelichting: Het artikel regelt wie registratieplichtig zijn. Alle registratieplichtige inrichtingen zijn tevens conform de Heffingsverordening heffingsplichtig.]

Noot
3

[Toelichting: Dit regelt de bevoegdheid van gedeputeerde staten om in voorkomende gevallen naar aanleiding van het Waterhuishoudingsplan de grenzen voor registratieplicht te verlagen in gebieden waarvoor bijzondere waakzaamheid is geboden.]

Noot
4

[Toelichting: In dit artikel wordt de algemene meldingsplicht voor alle houders van inrichtingen geregeld. Hier is gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 15b van de wet. Tevens is bepaald dat alle inrichtingen worden opgenomen in het openbare register. Doel hiervan is dat ook deze gegevens betrokken kunnen worden bij onderzoek door de provincie of door derden.]

Noot
5

[Toelichting: Dit artikelonderdeel regelt de mogelijkheid voor gedeputeerde staten om bij de melding eventueel nog nadere gegevens te vragen.]

Noot
6

[Toelichting: Overeenkomstig de huidige verordening is in dit artikel een verplichting opgenomen om wijzigingen te melden.]

Noot
7

[Toelichting: Dit artikel regelt de ambtshalve inschrijving van de registratieplichtige onttrekkingen.]

Noot
8

[Toelichting: In dit artikel wordt de vrijstelling van vergunningplicht geregeld. In de wet is in artikel 15, eerste lid, bepaald dat de bevoegdheid van provinciale staten om vrijstelling van vergunningplicht te verlenen, beperkt is tot een onttrokken hoeveelheid van niet meer dan 10 m3 per uur. Overeenkomstig de huidige verordening is verder in dit artikel bepaald dat naast deze 10 m3 per uur tevens een grens van 1.000 m3 per maand geldt. Dit betekent dus dat een inrichting die minder dan 10 m3 per uur onttrekt, maar meer dan 1.000 m3 per maand, wel vergunningplichtig wordt. (Met het besluit van Provinciale Staten van 9 april 1997 is ‘1.000 m3 per maand' gewijzigd in "5.000 m3 per kwartaal). ]

Noot
9

[Toelichting: Algemene regels Op grond van artikel 15a van de wet kunnen provinciale staten algemene regels stellen met betrekking tot vier categorieën inrichtingen te weten: bronbemalingen, noodvoorzieningen, beregening of bevloeiing en grondwatersaneringen. Voor de inrichtingen waarop de algemene regels van toepassing zijn, is de vergunningplicht opgeheven (artikel 15, derde lid van de wet). De houder van een inrichting die valt binnen de grenzen van de algemene regels kan dan ook geen vergunning meer krijgen voor deze inrichting.

 Ook niet als hij niet wil/kan voldoen aan de gestelde algemene regels.

 Bij de gehanteerde grenzen is uitgegaan van de huidige gehanteerde vrijstellingsgrenzen. Voor bronbemalingen is de periode overeenkomstig de wet gesteld op een maximum van 200.000 m3 in een periode van 6 maanden. De vergunningplicht in Oost-Twente voor beregeningsinrichtingen groter dan 10 m3 per uur is vervangen door de algemene regels. De gestelde algemene regels gelden in de gehele provincie.

 Artikel 6.5. is gelijkluidend aan artikel 5.3. van de huidige verordening. Dit artikel is bij wijziging van 20 april 1994 opgenomen en is een uitvloeisel van het vastgestelde Grondwaterbeheersplan 1994-1997. Hierin is bepaald dat het diepe watervoerend pakket in Salland gereserveerd moet worden voor de openbare drinkwatervoorziening en hoogwaardige industriële toepassingen. In dat kader dient het oppompen van grondwater uit dit pakket (onder de zogenaamde Drenteklei circa 50 tot 80 m beneden maaiveld) uit kwantitatief oogpunt nader te worden gereguleerd. ]

Noot
10

[Toelichting: Bronbemalingen: de hier gestelde algemene regels hebben betrekking op de maximale toegestane verlagingen onder de bouwput. Hiermee wordt bereikt dat de te onttrekken hoeveelheid grondwater zo gering mogelijk en de verlaging minimaal is. Aan de hand van de te plaatsen peilbuizen is controle op eenvoudige wijze te realiseren. ]

Noot
11

[Toelichting: Voor proefonttrekkingen zijn regels opgenomen die een meetverplichting inhouden.]

Noot
12

[Toelichting: Voor noodvoorzieningen is slechts de verplichting opgenomen het gebruik in enig jaar te melden.]

Noot
13

[Toelichting: De algemene regels voor beregening of bevloeiing gaan uit van het principe "zolang er voldoende water voor alle bij het grondwaterbeheer betrokken belangen in het watersysteem aanwezig is" kan grondwater worden onttrokken voor dit doel. In artikel 7.4.2. worden de omstandigheden omschreven waaronder het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening verboden is. In artikel 7.4.3. wordt aan gedeputeerde staten de opdracht gegeven om – in een apart uitvoeringsbesluit – per te onderscheiden gebied de specifieke variabelen vast te leggen. Dit besluit wordt niet genomen dan nadat met de oppervlaktewaterbeheerder overleg is gevoerd. In artikel 7.4.4. is een dergelijk verbod beperkt tot het beregenen van gras en alle sport- en recreatieterreinen.]

Noot
14

[Toelichting: Voor grondwatersaneringen is een aantal regels opgenomen ten aanzien van de meetverplichting. Deze onttrekkingen zijn reeds registratieplichtig en dus meetplichtig. De regels hebben betrekking op de wijze waarop dit moet gebeuren en de vastlegging daarvan.]

Noot
15

[Toelichting: In het verleden zijn alleen bij vergunningplichtige activiteiten voorschriften met betrekking tot het dempen van pompputten opgenomen. Dit artikel verplicht elke houder van een inrichting de putten te dempen. Gedeputeerde staten zullen voorschriften vaststellen ten aanzien van de wijze waarop dit moet gebeuren.]

Noot
16

[Toelichting: Dit artikel is – tezamen met bijlage I.b – overeenkomstig artikel 9 van de huidige verordening.]

Noot
17

[Toelichting: Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving 

 Ten aanzien van het horen van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving worden geen wijzigingen aangebracht.]

Noot
18

[Toelichting: De uitbreiding van de registratieplichtige inrichtingen gaat in op 3 april 2002. Echter de tijdelijke onttrekkingen die vallen onder artikel 6.1 jo. 7.1 van de verordening kunnen zijn aangevangen voor 3 april 2002 en doorlopen na 3 april 2002. De registratieplicht willen wij van kracht laten worden op alle hier bedoelde onttrekkingen die op of na de dag van inwerkingtreding van deze verordening aanvangen.]