Regeling vervallen per 01-01-2011

Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007

Geldend van 21-10-2010 t/m 31-12-2010

Hoofdstuk 1. Algemeen

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. de verordening: de Algemene subsidieverordening Overijssel 2005;

  • b. Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • c. cofinanciering: ten minste één andere partij dan de aanvrager en de provincie draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit;

  • d. prestatiesubsidie: de subsidie, waarbij de subsidieontvanger ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten óf wordt gestuurd op prestaties, óf op een combinatie van prestaties, bedrijfsvoering of middelen en waartegenover geen rechtstreekse baat staat voor de provincie.

  • e. stimuleringssubsidie: de subsidie die aan het bestaan van een organisatie bijdraagt of bepaalde activiteiten aanmoedigt of ondersteunt;

  • f. subsidietijdvak: een aaneengesloten periode waarvoor een subsidieplafond of deelplafond is vastgesteld;

  • g. bovengemeentelijk: de activiteiten vinden plaats in ten minste twee Overijsselse gemeenten;

  • h. regionaal: de activiteiten vinden plaats in ten minste drie Overijsselse gemeenten;

  • i. provinciaal: de activiteiten vinden plaats in ten minste zestien Overijsselse gemeenten.

Artikel 1.2. Toepassingsbereik

1

Dit besluit is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van de subsidies voor de exploitatie van het openbaar vervoer en de Programma Beheer subsidies.

Artikel 1.3. Subsidievormen

  • 2

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken als prestatiesubsidie of als stimuleringssubsidie.

  • 2. Tenzij anders bepaald verstrekken Gedeputeerde Staten subsidie als prestatiesubsidie.

Artikel 1.4. Subsidieplafond en wijze van behandelen van aanvragen

3

Indien Gedeputeerde Staten een subsidieplafond vaststellen, worden subsidieaanvragen behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

Artikel 1.5. Stapeling

  • 1. Indien voor een activiteit subsidie kan worden verstrekt op grond van twee of meer paragrafen van dit uitvoeringsbesluit, of op grond van de Algemene subsidieverordening dan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten tot stapeling van de deelbijdragen. 4

  • 2. Stapeling is mogelijk, tenzij in de betreffende paragraaf een maximum is gesteld omdat een bepaald aandeel in de financiering wordt verlangd van de aanvrager zelf of derden; dan kan de totale provinciale bijdrage niet hoger zijn dan dat maximum. 5

  • 3. Stapeling tot een maximum als genoemd in lid 2 geldt niet als de activiteit bijdraagt aan meerdere provinciale beleidsdoelstellingen. In dat geval is stapeling van de provinciale bijdrage boven een gesteld maximum mogelijk voorzover een extra prestatie wordt geleverd om ook aan andere beleidsdoelen bij te dragen. 6

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing bij cofinanciering uit de Europese structuurfondsen. 7

  • 5. Voorzover de voorschriften die gelden ten aanzien van de deelbijdragen van elkaar verschillen bepalen Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening welke voorschriften van toepassing zijn. 8

Artikel 1.6. Subsidiabele kosten

  • 1. Subsidiabele Kosten zijn de voor de activiteiten noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de door de aanvrager te leveren prestatie. 9

  • 2. BTW is niet subsidiabel, tenzij de aanvrager kan aantonen dat de BTW niet kan worden verrekend. Bij subsidies boven de € 30.000,-- moet daarvoor een verklaring worden overlegd. 10

  • 3. De kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen zijn niet subsidiabel. 11

Artikel 1.7. Subsidieverplichtingen

12

Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot de wijze waarop bij de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten bekend wordt gemaakt dat de provincie Overijssel daarvoor subsidie heeft verstrekt.

Paragraaf 2. Stimuleringssubsidie

13

Artikel 1.8. Hoogte stimuleringssubsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 30.000,--.

Artikel 1.9. Indieningstermijn aanvraag om stimuleringssubsidie

Een aanvraag om stimuleringssubsidie kan gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Artikel 1.10. Gegevens en bescheiden bij aanvraag stimuleringssubsidie

De aanvrager van een stimuleringssubsidie overlegt bij de aanvraag in ieder geval:

a. de statuten in het geval de aanvrager een rechtspersoon is, voorzover deze niet al eerder zijn overgelegd;

b. een werkplan met of een verslag van de activiteiten die de aanvrager gebruikelijk uitvoert om haar doel te bereiken.

Artikel 1.11. Beslistermijn vaststelling stimuleringssubsidie

Gedeputeerde Staten beslissen omtrent subsidievaststelling binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Paragraaf 3. Prestatiesubsidie

Artikel 1.12. Prestatiesubsidie

14

Prestatiesubsidie kan worden verstrekt voor de looptijd van activiteiten of voor één of meer boekjaren.

Subparagraaf 3.1. Niet per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies

15

Artikel 1.13. Indieningstermijn aanvraag tot verlening prestatiesubsidie

16

Een aanvraag om prestatiesubsidie kan gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Artikel 1.14. Gegevens en bescheiden bij aanvraag tot verlening prestatiesubsidie

  • 1. De aanvrager van een prestatiesubsidie overlegt bij de aanvraag in ieder geval: 17

    • a.

      de statuten voorzover deze niet al eerder zijn overgelegd, tenzij de aanvrager een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is;

    • b.

      een plan van de te leveren (deel)prestaties waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee na te streven effecten die bijdragen aan het realiseren van de provinciale beleidsdoelstellingen;

    • c.

      een begroting waaruit de hoogte van de gevraagde subsidie blijkt.

  • 2. De aanvrager maakt op verzoek bij de aanvraag melding van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern en/of dochters van de onderneming of het eventuele moederconcern hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van dit uitvoeringsbesluit.18

Artikel 1.15. Subsidieverplichtingen

[vervallen]

Artikel 1.16. Beslistermijn verlening prestatiesubsidie

19

Gedeputeerde Staten beslissen omtrent subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag om prestatiesubsidie, tenzij een uiterste termijn voor de indiening van de aanvraag geldt. De termijn van dertien weken begint in dat geval op de dag, nadat die uiterste termijn is verstreken.

Artikel 1.17. Voorschotverlening

  • 20

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 90% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. Bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan in bijzondere gevallen een voorschot worden verleend tot 100% van het verleende subsidiebedrag. 21

Artikel 1.18. Indieningstermijn aanvraag tot vaststelling prestatiesubsidie

De subsidieontvanger dient binnen zes maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 1.19. Gegevens en bescheiden bij aanvraag tot vaststelling prestatiesubsidie

22

De aanvrager van een prestatiesubsidie overlegt bij de aanvraag:

a. een verslag van de geleverde (deel)prestaties;

b. een financieel verslag.

Artikel 1.19a. Verantwoordingssystematiek specifieke uitkeringen (Sisa)

  • 23

  • 1. In afwijking van artikel 1.19 verantwoorden gemeenten de regelingen die worden genoemd in de 'Kruisjeslijst ontvangende medeoverheden' jaarlijks volgens het Sisa-principe. 24

  • 2. De Sisa-verantwoording geldt als aanvraag tot vaststelling van de subsidie. 25

  • 3. In aanvulling op lid 2 geldt voor meerjarige projecten de laatste Sisa verantwoording als de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 4. In afwijking van artikel 1.19 tweede lid geldt de Sisa verantwoording als de financiële verantwoording van de subsidie. 26

Artikel 1.19b Sisa bij Investeren met gemeenten

  • 27

  • 1. Op subsidiebeschikkingen verstrekt aan gemeenten in het kader van "Investeren met gemeenten" is het regime van Sisa van toepassing.

  • 2. Artikel 1.19a lid 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.20. Accountantsverklaring

  • 1. Indien de hoogte van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten en de verleende subsidie bedraagt € 30.000,-- of meer, overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een schriftelijke accountantsverklaring omtrent de de getrouwheid van het financiële verslag of de jaarrekening28

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op publiekrechtelijke rechtspersonen.

  • 3. [vervallen]

  • 4. Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten, overeenkomstig artikel 4:79 Awb, bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, bij de aanvraag tevens een accountantsverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen. 29

Artikel 1.21. Lagere vaststelling

30

Voorzover zowel de werkelijke kosten als ook de werkelijke opbrengsten bepalend zijn voor het bedrag van de subsidie en de activiteiten meer opbrengsten genereren danwel de kosten daarvan lager zijn dan begroot, wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld.

Artikel 1.22. Beslistermijn vaststelling prestatiesubsidie

  • 1. Gedeputeerde Staten beslissen omtrent vaststelling van de prestatiesubsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid beslissen Gedeputeerde Staten omtrent vaststelling van de prestatiesubsidie op basis van de regelingen die worden genoemd in artikel 1.19a binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

Subparagraaf 3.2. Per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies aan rechtspersonen

Artikel 1.23. Toepasselijkheid andere bepalingen

  • 1. Afdeling 4.2.8 Awb is van toepassing op door Gedeputeerde Staten per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies aan rechtspersonen, waarbij in de wetstekst voor de begrippen activiteiten en activiteitenplan prestaties respectievelijk prestatieplan moet worden gelezen. 31

  • 2. De artikelen 1.16, 1.19a en 1.22 van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing. 32

Artikel 1.24. Egalisatiereserve

  • 33

  • 1. Tenzij Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening anders bepalen, vormt de subsidieontvanger een egalisatiereserve overeenkomstig artikel 4:72 Awb.

  • 2. Per 31 december van enig subsidietijdvak mag de stand van de egalisatiereserve niet meer bedragen dan tien procent van de in het betreffende tijdvak verleende subsidie en de daarmee samenhangende inkomsten.

  • 3. Het bedrag waarmee de egalisatiereserve wordt overschreden, wordt in mindering gebracht op de vast te stellen subsidie over het in het tweede lid bedoelde subsidietijdvak.

Artikel 1.25. Uitbreiding accountantscontrole

34

Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, bij de aanvraag tot subsidievaststelling tevens een accountantsverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen. Artikel 4:79 Awb is van toepassing.

Artikel 1.26. Voorschotverlening

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. De voorschotten worden per midden van de maand beschikbaar gesteld.

Subparagraaf 3.3. Vergelijkingsprocedure

35

Artikel 1.27. Toepasselijkheid

Deze subparagraaf is van toepassing indien dat in dit uitvoeringsbesluit of bij besluit van Gedeputeerde Staten is bepaald.

Artikel 1.28. Uitvraag

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen ten behoeve van de vergelijkingsprocedure een uitvraag vast.

  • 2. Een uitvraag bestaat uit een programma van eisen en een beoordelingsprocedure.

Artikel 1.29. Kennisgeving

36

Gedeputeerde Staten geven op geschikte wijze kennis aan de uitvraag.

Artikel 1.30. Programma van eisen

Het programma van eisen bevat in elk geval:

a. een beschrijving van de provinciale doelstellingen;

b. een beschrijving van de te leveren prestaties;

c. de eisen waaraan de aanvrager moet voldoen; 37

d. de criteria waaraan de te leveren prestaties moeten voldoen;

e. de termijn voor het indienen van aanvragen, die in ieder geval zes weken bedraagt;

f. het subsidieplafond;

g. het aantal te subsidiëren partijen;

h. de looptijd van de prestatiesubsidie;

i. de wijze van subsidieverstrekking.

Artikel 1.31. Beoordelingsprocedure

  • 38

  • 1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen op basis van de in het programma van eisen opgenomen eisen en criteria als bedoeld in artikel 1.30., onderdeel c en d, in een prioriteitsvolgorde.

  • 2. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit aan het aantal partijen als bedoeld in artikel 1.30., onderdeel g.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in de uitvraag bepalen dat de subsidie wordt verstrekt aan het aantal partijen als bedoeld in artikel 1.30., onderdeel g, die de gevraagde prestaties tegen de laagste prijs kunnen leveren. 

Hoofdstuk 1A Investeren Met Gemeenten (IMG)

Artikel 1a.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerden Staten kunnen subsidie verlenen aan gemeenten voor projecten die op enigerlei wijze bijdragen aan provinciale doelstellingen uit het coalitieakkoord 2007-2011, de Omgevingsvisie, Overijssel Werkt of Samen&Overijssel.

Artikel 1a.2 Criteria

  • 1. De projecten hebben betrekking op één of meer van de volgende thema's:

    • a.

      Ruimtelijke ordening

    • b.

      Mobiliteit

    • c.

      Regionale economie

    • d.

      Inrichting landelijk gebied

    • e.

      Waterbeheer

    • f.

      Milieu

    • g.

      Regionale culturele infrastructuur & erfgoed

    • h.

      Wettelijke taken waaronder Jeugdzorg

    • i.

      Flankerend beleid sociale infrastructuur

  • 2. De uitvoering van de projecten start uiterlijk in 2011.

Artikel 1a.3 Grondslag

De provinciale bijdrage is gelijk aan de bijdrage van de gemeente aan de projecten, met als maximum het bedrag dat de gemeente heeft ontvangen in 2009 uit de verkoop van aandelen Essent.

Artikel 1a.4 Afwijkingen van Ubs

Gedeputeerde Staten kunnen bij subsidies op grond van dit hoofdstuk afwijken van het bepaalde in dit uitvoeringsbesluit.

Hoofdstuk 2. Bijzondere bepalingen Bestuurlijke Aangelegenheden

Paragraaf 1. Integrale veiligheid

[ingetrokken]

Paragraaf 2. Jeugd en veiligheid 

[ingetrokken]

Paragraaf 3. Samenwerking Overijssel – Kurzeme (Letland)

[ingetrokken]

Hoofdstuk 3. Bijzondere bepalingen Economie, Milieu en Toerisme

Paragraaf 1. Operationeel Programma EFRO 2007-2013

Artikel 3.1. Criteria:

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan projecten die passen binnen:

het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.

Artikel 3.2 tot en met 3.15

[vervallen]

Paragraaf 2. Overijssel werkt!

Subparagraaf 2.1. Bedrijfsverplaatsingen

[vervallen per 1 januari 2008]

Subparagraaf 2.2. Algemeen

Artikel 3.22. Toepasselijkheid

Deze subparagraaf is van toepassing op de subparagrafen 2.3 tot en met 2.12.

Artikel 3.23. Subsidiabele activiteiten

39

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van activiteiten die passen binnen de thema’s van Overijssel werkt! en plaatsvinden in Overijssel.

Artikel 3.24.

Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie voor de in een uitvraag als bedoeld in paragraaf 1.3.3 genoemde prestaties aan in ieder geval die organisaties die integraal uitvoering geven aan het economische beleid van de provincie.

Subparagraaf 2.3. Verbeteren vestigingsklimaat bedrijfsleven

[ingetrokken met ingangvan 16 maart 2009]

Subparagraaf 2.4. Herstructurering van bedrijventerreinen

40

Artikel 3.27. Begripsbepalingen

  • 41

  • 1. Bedrijventerrein: een terrein van minimaal één hectare, dat in gebruik is door twee of meer bedrijven uit de sectoren industrie, nijverheid en/of commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor kantoren, detailhandel of horeca. 42

  • 2. Kwaliteitsscan: een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein, als onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem. 43

  • 3. Herstructureringsplan: het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten en het daarbij behorende financieringsplan en de planning. 44

  • 4. Publieke ruimte: de fysieke ruimte die het domein is van de overheid en door haar wordt beheerd.

  • 5. Structuurvisie: een gemeentelijke structuurvisie die vereist is op basis van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (nWro). De paragraaf Bedrijventerreinen bevat een samenhangende en zorgvuldige beleidsvisie voor de lange termijn voor bedrijventerreinen.

  • 6. Herstructurering: onder herstructurering van een bedrijventerrein vallen alle eenmalige ingrepen op een bedrijventerrein waarvan de economische functie behouden blijft, die tot doel hebben veroudering van het terrein als geheel te bestrijden, en die niet tot het reguliere onderhoud gerekend worden. 45

Artikel 3.28. Subsidiabele activiteiten

46

1. Binnen het thema Herstructurering van bedrijventerreinen kan subsidie worden gevraagd voor kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijventerreinen. Dit betreffen de volgende activiteiten:

a. het uitvoeren van een kwaliteitsscan;47

b. het opstellen van een herstructureringsplan;48

c. het uitvoeren van een herstructureringsplan;

d. project- en procesmanagement.49

2. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28 betreffen activiteiten op, of met betrekking tot de herstructurering van, een bedrijventerrein dat opgenomen is in het meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015.50

Artikel 3.29. Criteria

  • 1. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a, betreffen alleen de door de provincie Overijssel gehanteerde systematiek van het kwaliteitsscoresysteem.

  • 2. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b, moeten voldoen aan de volgende criteria:51

    • a.

      het op te stellen herstructureringsplan is gebaseerd op de kwaliteitsscan als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a;

    • b.

      het herstructureringsplan is vastgesteld binnen 12 maanden nadat de kwaliteitsscan als bedoeld in het vorige lid is uitgevoerd.

  • 3. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b, c en d, kunnen worden ingediend door gemeenten die een paragraaf Bedrijventerreinen in de gemeentelijke structuurvisie hebben opgenomen, dan wel een ander document met een gelijkwaardige status. 52

  • 4. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub c, moeten voldoen aan de volgende criteria: 53

    • a.

      er moet een vastgesteld herstructureringsplan aan de uitvoering van de herstructurering van het bedrijventerrein ten grondslag liggen;

    • b.

      de kosten voor werkzaamheden, als vermeld in het herstructureringsplan, hebben uitsluitend betrekking op werkzaamheden in de publieke ruimte;

    • c.

      de begroting van de werkzaamheden van de uitvoering van het herstructureringsplan is na de verlening van de provinciale subsidie sluitend;

    • d.

      als het herstructureringsplan ook werkzaamheden bevat in de private sector, dan worden de werkzaamheden in de publieke ruimte en die in de private sector in samenhang in het herstructureringsplan beschreven en in samenhang uitgevoerd;

    • e.

      met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan moet zijn begonnen binnen 9 maanden na de vaststelling van het herstructureringsplan;

    • f.

      over de voortgang van de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan rapporteert het gemeentebestuur eenmaal per jaar aan Gedeputeerde Staten;

    • g.

      de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan zijn afgerond binnen 6 jaar na verlening van de subsidie. Na afronding moet een (monitoring)scan worden uitgevoerd, waarvoor subsidie kan worden gevraagd als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a.

    • 5.

      Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub d, moeten voldoen aan het volgende criterium: het project- en procesmanagement is gericht op de activiteiten als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b en c.

Artikel 3.30. Grondslagen voor de subsidie

  • 54

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 5.000,-- per kwaliteitsscan per bedrijventerrein. Zowel voor de kwaliteitsscan voorafgaande aan de opstelling van het herstructureringsplan, als voor de kwaliteitsscan nadat de werkzaamheden van het plan zijn uitgevoerd, kan subsidie worden gevraagd.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub c, bedraagt € 50.000,-- per ha van het totale herstructureringsproject, als opgenomen in het herstructureringsplan. De subsidie bedraagt in totaal ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 500.000,-- per bedrijventerrein.

  • 4. De subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub d, bedraagt 50% van de kosten met een maximum van € 50.000,--.

  • 5. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:55

    • a.

      interne kosten;

    • b.

      verrekenbare belastingen, heffingen of lasten, w.o. kosten van aanleg/herstel/vervanging van riolering;

    • c.

      rente, bank, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

    • d.

      afschrijvingskosten;

    • e.

      kosten van planschade;

    • f.

      kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;

    • g.

      kosten van werkzaamheden die tot het reguliere onderhoud worden gerekend;

    • h.

      de aanleg of verbetering van bovenwijkse infrastructuur.

Artikel 3.31

56

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, paragraaf 3, gaat aan de beslissing op aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a, geen besluit tot subsidieverlening vooraf.

Artikel 3.31a. Voorschotverlening

  • 57

  • In afwijking van artikel 1.17 verstrekken Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening:

  • a. als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid,sub b, een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag;

  • b. als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub c, een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan is begonnen en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan;58

  • c. als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub d, een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als de projectmanager met de feitelijke werkzaamheden is gestart en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan.

Artikel 3.31b. Aanvullende stukken bij de aanvraag

  • Aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b en c, overlegt bij de aanvraag tot verlening van subsidie tevens:

  • a. de uitgevoerde kwaliteitsscan die ten grondslag ligt aan de opstelling van het herstructureringsplan, respectievelijk de uitvoering van dat plan;

  • b. de door het gemeentebestuur in de vastgestelde structuurvisie opgenomen paragraaf Bedrijventerreinen. 59

Artikel 3.31c. Vaststelling subsidie

Aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b en c, overlegt bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie tevens de resultaten van de kwaliteitsscan.

Subparagraaf 2.5. Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie

Artikel 3.32 Begripsbepalingen

[vervallen]

Artikel 3.33 Criteria

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan activiteiten en projecten die genoemd staan in de subparagrafen 2.6. 'Economische innovatie', 2.6a. 'Risicokapitaalregelingen', 2.7. 'Kennispark Twente', 2.8. 'Programma ICT-Diensten-innovatie' en 2.10. 'Nano4vitality'. Activiteiten en projecten dienen bij te dragen aan de beleidsdoelstellingen zoals opgenomen in het Meerjarig Economisch Uitvoeringsprogramma 2008-2011 'Overijssel Werkt! Programmalijn Economische Innovatie.

  • 2. De ODR is van toepassing op alle maatregelen van de provincie voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OO&I) die staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG Verdrag bevatten.

Artikel 3.33a Steunplafonds Omnibus Decentraal Regeling

[vervallen] 

Artikel 3.33b Accountantsverklaring

[vervallen] 

Subparagraaf 2.5.1 Module 1: Onderzoek en ontwikkeling

Artikel 3.34 Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.35 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.5.2 Module 2: Technische haalbaarheidsstudies

Artikel 3.36 Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.37 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.5.3 Module 3: Industriële eigendomsrechten

Artikel 3.38 Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.39 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.5.4 Module 5 Proces- en organisatie-innovatie in dienstverlening

Artikel 3.40 Subsidiabele kosten

 [vervallen]

Artikel 3.41 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.5.5 Module 6 innovatieadvies en innovatieondersteuning

Artikel 3.42  Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.43 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.5.6 Module 7 Het inhuren van hooggekwalificeerd personeel

Artikel 3.44  Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.45 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.5.7 Module 8 Innovatieclusters

Artikel 3.46  Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.47 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.6. Economische innovatie

Artikel 3.48. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan activiteiten en projecten die bijdragen aan de actielijnen in het Uitvoeringsprogramma Pieken in de Delta Oost-Nederland (PIDON), die een bijdrage leveren aan de uitvoering van projecten uit de Twentse Innovatieroute, de Innovatieagenda Oost-Nederland, het Operationeel Programma Oost-Nederland (GO Gebundelde Innovatiekracht), kennis en innovatieprogramma Zwolle Kampen Netwerkstad / regio IJsselvecht, het Economisch Uitvoeringsprogramma Stedendriehoek ‘Stedendriehoek Onderneemt’ en het Interreg IV A-programma ‘Deutschland-Nederland’. 60

Artikel 3.48a. Criteria

  • 1.a. Activiteiten als bedoeld in artikel 3.48, komen voor subsidie in aanmerking als zij gericht zijn op het stimuleren van innovatieve processen of het versterken van de regionale infrastructuur, zoals verwoord in hoofdstuk 2, Economische Innovatie van het meerjarig Economisch Uitvoeringsprogramma 2008-2011 Overijssel werkt!

  • 1.b. Voor het kennis en innovatieprogramma Zwolle Kampen Netwerkstad/regio IJsselvecht, het Economisch Uitvoeringsprogramma Stedendriehoek ‘Stedendriehoek Onderneemt’, en de Twentse Innovatieroute is in het kader van Investeren in Overijssel bepaald dat activiteiten en projecten dienen bij te dragen aan het stimuleren van clusters en netwerken met een economische rendement op regionaal of bovenregionaal niveau. Op bovenregionaal niveau is het kennisbeleid Oost met de kennisdomeinen Voeding, Gezondheid en Technologie leidend.

  • 2. Aanvragen van individuele bedrijven voor individuele steun komen niet in aanmerking voor een subsidie.

Artikel 3.49. Grondslag subsidie

Voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 3.48 bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Subparagraaf 2.6a Risicokapitaalregelingen

[vervallen]

Subparagraaf 2.6b. Overijssel Innoveert Verder!

61

Artikel 3.49c. Begripsbepalingen

a. onderneming: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, fysiek gevestigd in de provincie Overijssel.

b. MKB-onderneming: onderneming als bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 (Publicatieblad Europese Gemeenschappen, L124, 20 mei 2003, p.36); 62

c. innovatieproject: een project bestaande uit onderzoeks-, ontwikkelings- en/of implementatieactiviteiten ten behoeve van technisch nieuwe (onderdelen van) producten, processen of diensten met als doel economische innovatie voor de MKB-onderneming. De innovatie moet nieuw zijn voor de aanvrager. Uitgesloten zijn routinematige of periodieke wijzigingen van bestaande producten, productielijnen of fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, en andere reguliere werkzaamheden, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen zijn;

d. groep: een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden: enerzijds een natuurlijk persoon, een privaatrechtelijke rechtspersoon of een onderneming die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan, volledig aansprakelijk vennoot is van, of overwegende zeggenschap heeft over één of meer rechtspersonen, vennootschappen of andere ondernemingen en anderzijds laatstbedoelde rechtspersonen, vennootschappen of ondernemingen;

e. externe (derde): een natuurlijke persoon of rechtpersoon die direct of indirect geen belang heeft in de onderneming van meer dan 25%. Er is geen dienstbetrekking tussen de externe en de onderneming danwel de groep waarvan de onderneming deel uitmaakt. Indien er sprake is van een aandelenverhouding van minder dan 5% tussen de externe en de aanvrager wordt er geacht geen afhankelijke relatie te zijn. Indien de aandelenverhouding ligt in de range van 5 tot 25% worden de volgende aspecten getoetst:

• is de aandeelhouder tevens bestuurder;

• over hoeveel personen is het aandelenbezit verdeeld;

f. adviseur: een externe deskundige die de subsidieontvanger van schriftelijk advies dient over de uitvoering van een innovatieproject;

g. onderzoek: door een externe adviseur uitgevoerd marktonderzoek, octrooionderzoek, technisch haalbaarheidonderzoek of een onderzoek gericht op het oplossen van technologische vraagstukken;

h. SBI: Standaard bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek 2008;

i. externe kosten: direct aan het project toe te rekenen out of pocketkosten;

j. kosten derden: aan derden verschuldigde kosten;

k. materialen en hulpmiddelen: kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische  aanschafprijzen;

l. machines en apparatuur: kosten van de voor het project aangeschafte machines en apparatuur en productiemiddelen, gebaseerd op een onafhankelijke waardebepaling;

m. octrooikosten: kosten voor financieel juridische diensten, patenten en bankkosten, met uitzondering van debetrente, boetes, financiële sancties en gerechtskosten;

Artikel 3.49d. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan een MKB-onderneming voor de volgende activiteiten:

a. onderzoek ten behoeve van een innovatieproject; 63

b. ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van een innovatieproject; 64

c. activiteiten ten aanzien van de implementatie van een innovatieproject. 65

Artikel 3.49e. Criteria

  • 66

  • 1. Een subsidieaanvraag wordt ingediend bij SenterNovem te Zwolle, met gebruikmaking van het aanvraagformulier Overijssel Innoveert Verder!

  • 2. De resultaten en effecten van de ontwikkelings- en implementatieactiviteiten als bedoeld in artikel 3.49d, komen ten goede aan de subsidieaanvrager.

  • 3. De MKB-onderneming valt onder de bedrijfsgroep industrie van de SBI-2008.

  • 4. De activiteiten zijn afgerond binnen 1 jaar en 6 maanden na datum van de beschikking tot subsidieverlening, maar uiterlijk 31 maart 2012.

  • 5. De gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 5.000,--.

Artikel 3.49f. EFRO-verordening

67

De voorwaarden en voorschriften van de Kaderverordening 1083/2006, Kaderwet EZ-subsidies, het Besluit EFRO programmaperiode 2007–2013 en de EFRO regeling doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013 zijn van toepassing.

Artikel 3.49g. Anticumulatiebepaling

  • 68

  • 1. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door of vanwege de Europese Commissie  subsidie is verstrekt, kan op grond van deze regeling geen subsidie verstrekt worden.

  • 2. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan dan de Europese Commissie subsidie is verstrekt, kan subsidie tot maximaal 50% van de subsidiabele kosten verleend worden.

Artikel 3.49h. Subsidiabele kosten

  • 69

  • In afwijking van artikel 1.6 geldt dat:

    • a.

      de subsidiabele kosten voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.49d, sub a, de kosten derden, externe kosten voor materialen en hulpmiddelen en octrooikosten betreffen;

    • b.

      de subsidiabele kosten voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.49d, sub b en sub c, de kosten derden, de externe kosten voor materialen en hulpmiddelen, de externe kosten voor machines en apparatuur en de octrooikosten betreffen;

    • c.

      opleidingskosten niet subsidiabel zijn.

Artikel 3.49i. Grondslag subsidie

  • 70

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 3.49d bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000,-- en een maximum van € 125.000,--.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 bedraagt de subsidie maximaal de ruimte die de betreffende subsidieontvanger heeft binnen de vrijstelling voor deminimis-steun.

Artikel 3.49j. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag worden ingediend vanaf 16 februari 2010.

Artikel 3.49k Wijze van behandeling van aanvragen

71

Aanvullend op artikel 1.4 geldt dat indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt en meer dan één aanvraag is ontvangen, Gedeputeerde Staten de onderlinge rangschikking van die aanvragen vaststelt door middel van loting door een notaris.

Artikel 3.49l. Aanvullende stukken bij de subsidieaanvraag

72

In afwijking van artikel 1.14, lid 1, overlegt de aanvrager de gegevens en bescheiden die worden gevraagd in het aanvraagformulier Overijssel Innoveert Verder!.

Artikel 3.49m. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit ten allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem gemaakte en betaalde kosten, aangegane verplichtingen en verrichte betalingen en de eventueel aan het project toe te rekenen opbrengsten kunnen worden afgelezen en gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3.49i genoemde subsidiabele kostensoorten.

  • 2. De administratie en de onderliggende documenten dienen bewaard te worden tot en met 31 december 2020.

  • 3. De subsidieontvanger maakt in haar communicatie-uitingen bekend dat het innovatieproject mede mogelijk is gemaakt door de Europese Commissie en de provincie Overijssel.

  • 4. De subsidieontvanger dient, behoudens schriftelijke toestemming van Gedeputeerde Staten, de met de subsidie verkregen goederen en rechten in stand te houden voor een periode van minimaal twee jaar na datum van de subsidievaststelling.

  • 5. Voor zover noodzakelijk dient de subsidieontvanger aan de door Gedeputeerde Staten aangewezen personen, voor de controle op de besteding van de verstrekte subsidiegelden alsmede in verband met de naleving van het in de subsidieverlening gestelde:

    • a.

      inzage te verlenen in alle boeken en bescheiden en de gelegenheid te bieden daarvan afschrift te nemen;

    • b.

      de toegang te verlenen tot alle plaatsen, niet zijnde woningen;

    • c.

      alle inlichtingen te verstrekken en door de accountant of administrateur te doen verstrekken;

    • d.

      anderszins alle door ons gewenste medewerking te verlenen.

Artikel 3.49n. Voorschotverlening

73

In afwijking van artikel 1.17 wordt een voorschot verleend van maximaal 50% van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 3.49o. Stukken en bescheiden bij de aanvraag tot vaststelling

  • 74

  • In aanvulling op artikel 1.19 overlegt de aanvrager:

    • a.

      de betaallijsten, alle (kopie)facturen, van de gemaakte en betaalde kosten, aangegane verplichtingen en verrichte betalingen en de eventueel aan het project toe te rekenen opbrengsten;

    • b.

      een instandhoudingsverklaring;

    • c.

      eventueel de bewijsstukken van promotie en publiciteit.

Artikel 3.49p. Accountantsverklaring

75

Artikel 1.20 is niet van toepassing.

Artikel 3.49q. Vaststelling

In afwijking van artikel 1.21 wordt de subsidie vastgesteld op 50% van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, met als maximum het verleende bedrag.

Subparagraaf 2.7. Kennispark Twente

Artikel 3.50. Criteria

  • 76

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten en projecten die zijn omschreven binnen het Uitvoeringsprogramma Kennispark Twente 2008-2011.

  • 2. De ingediende activiteiten en projecten zoals omschreven in lid 1 worden ter advisering voorgelegd aan de Stuurgroep Kennispark Twente.

Artikel 3.51. Grondslag subsidie

Voor activiteiten en projecten als bedoeld in artikel 3.50 bedraagt de subsidie maximaal € 750.000,--. 

Artikel 3.51a. Indieningstermijn aanvraag

77

In afwijking van artikel 1.13 kunnen Gedeputeerde Staten op advies van de Stuurgroep Kennispark Twente andere eisen stellen aan de indieningstermijn van een aanvraag.

Subparagraaf 2.8. Programma Diensteninnovatie 

Artikel 3.52. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten die zijn omschreven binnen het programma ICT-Diensteninnovatie 2008-2011.

Artikel 3.52a. Criteria. 

  • 1. Projectaanvragen kunnen worden ingediend door gemeenten, non-profit instellingen en ondernemingen voorzover deze passen binnen in het programma vastgestelde toepassingsdomeinen.

  • 2. Aanvragen van bedrijven en gemeenten voor individuele steun komen niet in aanmerking.

Artikel 3.53. Grondslag subsidie

Voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.52 bedraagt de subsidie maximaal 50% van de totale subsidiabele kosten met een maximum van € 500.000,--.

Artikel 3.53a. Adviescommissie 

Ingediende activiteiten zoals omschreven in artikel 3.52 worden ter advisering voorgelegd aan de Stuurgroep ICT-Diensteninnovatie. 

Subparagraaf 2.9. Kennisintensieve Maakindustrie (KIMI)

[vervallen]

Subparagraaf 2.10 Nano4vitality

Artikel 3.56 Begripsbepalingen

  • Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • • Adviescommissie: commissie van deskundigen, niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten, met als opdracht voornoemd bestuursorgaan te adviseren inzake te nemen besluiten.

  • • MKB: de MKB-definitie zoals gehanteerd in de aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, nr. 2003/361/EG.

  • • Onderzoeksinstelling: Nederlandse universiteit of een aan de universiteit verbonden onderzoekscentrum.

Artikel 3.57 Criteria

  • 78

  • 1. Subsidie kan worden verleend aan projecten die voldoen aan inhoudelijke doelstellingen van het Nano4Vitality Programma, het programma dat zich richt op Industrieel Onderzoek en Ontwikkeling op het gebied van nanotechnologie en food & health toepassingen zoals vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken op 6 juli 2007.

  • 2. Elk projectvoorstel is voorzien van een zorgvuldige risico-inschatting van de product-, milieu- en consumentenveiligheid (‘knock out criterium’).

  • 3. Aanvragen kunnen worden ingediend door ondernemingen binnen en buiten Oost-Nederland. Zij dienen in het project samen te werken met onderzoeksinstellingen op vlak van nano-technologie, food en/of health uit de provincies Gelderland en Overijssel.

Artikel 3.58 Grondslag voor de subsidie

  • 1. Activiteiten als bedoeld in artikel 3.57 dienen te passen binnen het programma Nano4vitality.

  • 2. De hoogte vande subsidie bedraagt, in afwijking van de in artikel 3.33a genoemde maximale subsidiepercentages, ten hoogste:

    • a.

      60% van de totale subsidiabele kosten voor industrieel onderzoek;

    • b.

      35% van de totale subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling.

  • 3. De hoogte van de subsidiabele projectkosten conform projectbegroting is minimaal € 300.000,-- en maximaal € 1,2 miljoen.

Artikel 3.59 Indieningtermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 wordt de aanvraag op een vooraf door Gedeputeerde Staten vastgestelde datum ingediend. Een subsidieaanvraag kan niet worden ingediend voor activiteiten die reeds zijn gestart.

Artikel 3.60 Aanvullende stukken bij de aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Nano4Vitality.

  • 2. De aanvrager dient aan te geven tot welke stimulerende effecten de subsidieverlening zal leiden. Hierbij moet het significante effect op minimaal één van de volgende factoren worden aangetoond:

    • • Verruiming van de projectomvang;

    • • Uitbreiding van de reikwijdte (wat betreft kennisgebieden of economisch effect);

    • • Verhoging van de snelheid tot marktintroductie;

    • • Stijging van de totale O&O&I – uitgaven (economisch effect).

Artikel 3.61 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen twee maal per jaar een subsidieplafond vast.

Artikel 3.62 Subsidiabele kosten

vervallen

Artikel 3.63 Wijze van behandeling van de aanvraag

Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 3.57 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Beoordelings- en rankingscriteria voor in te dienen projecten zijn:

• private bijdrage: de mate waarin private partijen (in relatieve en absolute zin) financieel in het project bijdragen;

• continuering: de kans op continuering van de projectresultaten na afloop van het project, blijkend uit een implementatieplan voor het vervolg;

• doelmatigheid: de bijdrage aan programma in verhouding tot kosten project;

• doeltreffendheid: bijdrage aan verwezenlijking van het programma;

• economisch effect: de mate waarin het project nieuwe bedrijvigheid in Oost-Nederland (Gelderland en Overijssel) stimuleert in de vorm van werkgelegenheid, omzet en investeringen;

• kennisgebieden: de mate waarin een project bijdraagt aan meer kennisgebieden door (keten)samenwerking tussen de relevante partijen uit nano en food/health.

Artikel 3.64 Adviescommissie

Een subsidieaanvraag wordt om advies voorgelegd aan de adviescommissie, dat binnen zes weken advies uitbrengt aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 3.65 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger maakt in al haar communicatie-uitingen en schriftelijke stukken bekend dat het project onderdeel is van het programma Nano4Vitality. De provincies Overijssel, Gelderland en het ministerie van Economische Zaken verschaffen de middelen voor dit programma.

  • 2. De subsidieontvanger rapporteert schriftelijk twee maal per jaar aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten.

  • 3. De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten over alle feiten en omstandigheden, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij invloed kunnen hebben op het voortbestaan van het recht op subsidies, alsmede van een verzoek aan de rechtbank tot verlening van surseance van betaling of tot faillietverklaring van de ontvanger.

Subparagraaf 2.11. Onderwijs en arbeidsmark

79

Artikel 3.66. Criteria

  • 1. Binnen het thema Onderwijs en arbeidsmarkt kan subsidie worden aangevraagd voor:

    • a.

      activiteiten die de samenwerking tussen arbeidsmarktpartijen bevorderen en transparantie van de arbeidsmarkt vergroten;

    • b.

      activiteiten die de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs verbeteren.

    • 2.

      Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteit wordt bovenlokaal/regionaal in samenwerking gerealiseerd;

    • b.

      de activiteit is gericht op het bevorderen van een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid;

    • c.

      de activiteit is gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie, met speciale aandacht voor kwetsbare groepen op de regionale arbeidsmarkt;

    • d.

      de activiteit is voorwaardenscheppend;

    • e.

      ten minste één andere partij dan de aanvrager draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit.

Artikel 3.67. Grondslag voor de subsidie

80

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten. De subsidiabele kosten bedragen ten minste € 25.000,--.

Subparagraaf 2.12. Toerisme en recreatie

Artikel 3.68. Criteria

  • 81

  • 1. Binnen het thema Toerisme en recreatie kan subsidie worden aangevraagd voor:

    • a.

      activiteiten in het kader van de toeristische infrastructuur in Overijssel; te weten:

    • i

      activiteiten voor het beheer en onderhoud van openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur in Overijssel;

    • ii activiteiten die bijdragen aan de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden, recreatieve regionale routestructuren en recreatieve voorzieningen;

    • b.

      activiteiten in het kader van de bevordering van toerisme in Overijssel; te weten:

    • i

      activiteiten van die organisaties die uitvoering geven aan de bevordering en vermarkting van het toerisme in de provincie Overijssel met daarin provinciebrede aandacht

    • voorregionale toeristische merken, regio-overschrijdende thema’s, ontwikkeling en innovatie van producten, onderzoek en kennisoverdracht;

    • ii activiteiten die de promotie en marketing van recreatief en toeristisch Overijssel stimuleren;

    • iii activiteiten die het innovatief vermogen van ondernemers stimuleren.

  • 2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste lid, sub a, onderdeel ii, en sub b, moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;

    • b.

      de activiteit is nieuw voor Overijssel;

    • c.

      de activiteit is bovengemeentelijk gericht;

    • d.

      de subsidieaanvraag heeft geen betrekking op individuele bedrijfssteun;

    • e.

      Het recreatief fietspad is als zodanig opgenomen op het actuele raamplan fietspaden.

  • 3. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste lid, sub a, onderdeel i, moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvraag wordt gedaan door een gemeentebestuur of een samenwerkingsverband van gemeenten in Overijssel;

    • b.

      de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;

    • c.

      openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur moet vóór 1 januari 1998 tot stand gebracht zijn.

Artikel 3.69. Grondslag voor de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten van een project.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidies voor de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden, recreatieve regionale routestructuren en recreatieve voorzieningen, alsmede voor het beheer en het onderhoud van de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur, ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De subsidiabele kosten van een project bedragen ten minste € 25.000,--.

  • 4. De subsidiabele kosten van een kilometer recreatief fietspad dat als zodanig is opgenomen op het actuele raamplan fietspaden bedragen ten hoogste € 105.000,-- per kilometer. Voor veengebieden en overige bijzondere gebieden kan het bedrag verhoogd worden met € 45.000,-- per kilometer.

  • 5. De kosten van ‘Onvoorzien’ boven het maximum van 5% van de totale subsidiabel gestelde kosten worden als niet-subsidiabel aangemerkt. Hierbij is tevens een absoluut maximum van € 10.000,-- van toepassing. Deze aanvulling is niet van toepassing op het beheer en het onderhoud van de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur.

  • 6. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

    • a.

      interne kosten;

    • b.

      verrekenbare belastingen, heffingen of lasten;

    • c.

      rente, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

    • d.

      afschrijvingskosten;

    • e.

      kosten van planschade;

    • f.

      kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;

    • g.

      grondverwervingskosten.

Artikel 3.70. Verbod vervreemding

  • 1. Gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de uit te voeren werken zijn opgeleverd, behoudt de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 3.68, lid 1, sub a, onderdeel ii, en sub b, de onroerende zaak waarop de werken worden uitgevoerd in eigendom of erfpacht, danwel het recht van opstal.

  • 2. Gedurende deze termijn van vijf jaar mag aan de onroerende zaken of werken geen andere bestemming worden gegeven dan die welke zij hadden ten tijde van de subsidieverlening. Door middel van een voorafgaande schriftelijke toestemming kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken.

Subparagraaf 2.13. Overijssel werkt! KwaliteitsImpuls Toerisme in Overijssel 2010

82

Artikel 3.71. Begripsbepalingen

  • In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. onderneming: duurzame organisatie die erop is gericht met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijk productie- en/of handelsproces met het oogmerk om winst te behalen, waarbij het behalen van winst ook redelijkerwijs verwacht kan worden. Deze organisatie is geen publiekrechtelijk lichaam en wordt niet voor meer dan 10% structureel gefinancierd door overheidsbijdragen; 83

  • b. toeristische onderneming: een bestaande onderneming gevestigd in de provincie Overijssel die valt in ten minste één van de volgende bedrijfsgroepen van de standaardbedrijfsindeling (SBI 2008) van het Centraal Bureau voor de Statistiek:

    • • hotels, pensions en conferentieoorden (551);

    • • kampeerterreinen en overige voorzieningen voor recreatief verblijf (552, 553, 559);

    • • pretparken, verkeerstuinen en recreatieparken (93211);

    • • jachthavens en overige recreatie (93291, 93299);

      of dat een verhuurbedrijf van pleziervaartuigen is. Toeristische nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, waarbij de activiteiten in bedrijfseconomisch opzicht afgezonderd opereren (te identificeren aan KvK-nummer), kunnen behandeld worden als een toeristische onderneming. Activiteiten, uitgesloten van een bijdrage, zijn opgenomen in Verordening (EG) nr 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 dan wel bijlage 1 van het Verdrag van de EU-gemeenschappen;

  • c. dochteronderneming: een onderneming die geheel of gedeeltelijk eigendom is van de moederonderneming, artikel 2:24A, lid 1 Burgerlijk Wetboek, is van toepassing;

  • d. bedrijfsmiddel: vaste zaak of object dat het economisch eigendom van de onderneming is en dat langdurig gebruikt wordt voor de bedrijfsuitvoering en dat niet is aangekocht om te verkopen;

  • e. investering: een technisch, functioneel, in tijd samenhangend geheel van investeringen die leidt tot voor de consument zichtbare verbeteringen van de kwaliteit en uitstraling van een onderneming;

  • f. vervangingsinvestering: vervanging van bestaande bedrijfsmiddelen door een vergelijkbaar bedrijfsmiddel;

  • g. deskundige: degene die op grond van opleiding of ervaring geacht moet worden gekwalificeerd te zijn voor het geven van een advies op het gebied van (economische) kwaliteitsverbetering, innovatie natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing of duurzaamheid. Een deskundige is onafhankelijk;

  • h. adviestraject: een door een externe deskundige ten behoeve van de aanvrager uitgevoerd advies ter ondersteuning van de beslissing over te gaan tot een investering;

  • i. investeringsplan: een plan waarin de volgende aspecten met betrekking tot de onderneming zijn uitgewerkt:

    • • aard en omvang van de onderneming;

    • • doelgroep van de onderneming;

    • • visie op toekomstige ontwikkelingen van de onderneming ten aanzien van drie tot vijf jaren;

    • • ruimtelijke ontwikkeling.

    • j.

      Green Key: internationaal keurmerk voor bedrijven in de toerisme- en recreatiebranche;

    • k.

      rondvaartboot: een boot met een capaciteit van minimaal 20 zitplaatsen waarmee toeristen een boottocht kunnen maken;

    • l.

      passiefhuis: woning waarvoor het passiefhuiscertificaat is verstrekt; 84

    • m.

      arbeidplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis.

    • n.

      overheidssteun: totaal van de verleende steun door een overheid in welke vorm en met welk doel dan ook.

Artikel 3.72. Subsidiabele activiteiten

  • 85

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan een toeristische onderneming voor:

  • 1. een adviestraject;

  • 2. een investering gericht op vernieuwing van de fysieke kwaliteit en uitstraling van een toeristische onderneming. Op een investering gericht op vernieuwing van de ruimtelijke kwaliteit van een toeristische onderneming is paragraaf 8.23 over bedrijfsnatuurplannen van toepassing.

  • 3. een van de volgende investeringen gericht op duurzaamheid:

    • a.

      het behalen van een Green Key, goud, zilver of brons of

    • b.

      het behalen van een energielabel voor recreatiewoningen of

    • c.

      elektrificeren van rondvaartboten.

  • 4. projecten gericht op stimulering van samenwerking in de toeristische sector, waarbij het productresultaat een marktgerede nieuwe product-markt-partner-combinatie/arrangement is.

Artikel 3.72a. Criteria

  • 86

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.72, sub 1, voldoet aan de volgende criteria: 87

    • a.

      de subsidiabele kosten voor een adviestraject bedragen minimaal € 3.000,--;

    • b.

      het resultaat van een adviestraject is een investeringenplan.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.72, sub 2, voldoet aan de volgende criteria: Een toeristische onderneming die een subsidieaanvraag voor een investering indient moet een investeringplan zoals hierboven omschreven overhandigen bij de subsidieaanvraag. Gedeputeerde Staten subsidiëren investeringen die gericht zijn op het verbeteren van de fysieke kwaliteit en uitstraling van een toeristische onderneming die nieuw is voor de onderneming. De toeristische onderneming moet hierbij aantonen wat het vernieuwde element in de investering is. Vervangingsinvesteringen zijn daarom uitdrukkelijk uitgesloten om gesubsidieerd te worden. Er is sprake van een vervanginginvestering als een bedrijfsmiddel wordt vervangen door een vergelijkbaar bedrijfsmiddel. Gedeputeerde Staten behouden zich het recht om te beslissen wanneer sprake is van vernieuwing of vervangingsinvestering. Verder mag de investering niet leiden tot vermindering van het aantal arbeidplaatsen en moet de investering binnen twee jaar na subsidieverlening zijn gerealiseerd.

    • a.

      de investering is nieuw/vernieuwend voor de onderneming;

    • b.

      de investering leidt tot verbetering van de fysieke kwaliteit en uitstraling van de onderneming;

    • c.

      de investering leidt niet tot vermindering van het aantal arbeidsplaatsen;

    • d.

      de investering moet binnen twee jaren na subsidieverlening zijn afgerond;

    • e.

      vervangingsinvesteringen komen niet in aanmerking voor subsidie;

    • f.

      de investering bedraagt minimaal € 50.000,--.

  • 3. Een investering als bedoeld in artikel 3.72, derde lid, onder a, leidt tot het behalen van een Green Key-label.

  • 4. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.72, derde lid, onder b, voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      voor recreatiewoningen geldt de energielabeling zoals die geldt voor woonhuizen;

    • b.

      bij renovatie van bestaande woningen is het eindresultaat een energielabel A of een energielabel B als er geen ruimte genoeg is;

    • c.

      bij nieuwbouw is het eindresultaat energieleverende woning (A+) of het certificaat voor passiefhuis.

  • 5. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.72, derde lid, onder c, voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de onderneming heeft een vergunning voor het exploiteren van een rondvaartboot;

    • b.

      de subsidie wordt verleend voor:

    • i.

      de bouw van een nieuwe rondvaartboot of aanpassing bestaande rondvaarboot;

    • ii.

      een elektrische installatie aan boord;

    • iii.

      een elektrische installatie aan de wal;

    • iv.

      maatregelen of bouwkundige aanpassingen voor behandeling en opslag voor batterijen ten behoeve van de rondvaartboot.

  • 6. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.72, vierde lid, voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      het project is een samenwerkingsproject met minimaal twee partners, waarbij minimaal één toeristische onderneming;

    • b.

      het project moet binnen een jaar na subsidieverlening zijn afgerond;

    • c.

      het project:

    • i.

      is nieuw in Overijssel of

    • ii.

      levert een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van één van de Beeldverhalen IJssel, Kop van IJssel, Vechtdal Overijssel, Salland of Twente of

    • iii.

      is een uitwerking van de door Saxion Hogescholen opgestelde Leisure Scan of

    • iv.

      het project past binnen een van de in Overijssel Werkt! voor toerisme genoemde thema’s Wellness, Natuur- en Plattelandsbeleving, Cultuurbeleving of Proeven en Ruiken of

    • v.

      het project is een aansluiting op de in Overijssel aanwezige toeristische basiskwaliteiten zoals de TOP’s, fietsroutenetwerk of wandelnetwerk.

  • 7. Na subsidieverlening bedraagt het totaal van de verleende overheidsteun aan de onderneming over de twee voorafgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar maximaal € 200.000,--.

  • 8. Steun wordt verleend conform nr. 70/2001 van de Commissie d.d. 12 januari 2001 (MKB-regeling inzake moeder/dochterondernemingen).

Artikel 3.72b. Grondslag subsidie

  • 1. De subsidie voor een adviestraject als bedoeld in artikel 3.72, eerste lid, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 6.250,--.

  • 2. De subsidie voor een investering als bedoeld in artikel 3.72, tweede lid, alsmede het derde lid, sub b en c, bedraagt 30% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 200.000,--.

  • 3. De subsidie voor het behalen van een Green Key-goud, zilver of brons als bedoeld in artikel 3.72, derde lid, onder a, bedraagt respectievelijk 35%, 25% of 15% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 200.000,--.

  • 4. De subsidie voor samenwerkingsprojecten als bedoeld in artikel 3.72, vierde lid, bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 50.000,--.

Artikel 3.72c. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag het gehele jaar door ingediend worden.

Artikel 3.72d. Aanvullende stukken bij de aanvraag

  • 88

  • 1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van de een daartoe beschikbaar aanvraagformulier KITO 2010.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier KITO 2010.

Paragraaf 3. Duurzame ontwikkeling

Artikel 3.73. Stimuleren milieukwaliteit

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan organisaties die integraal uitvoering geven aan het stimuleren van de belangen voor de beleidsterreinen natuur, milieu en landschap met aandacht voor educatie en burgerparticipatie en die een samenwerkingsverband vormen van lokale en regionale vrijwilligersorganisaties op deze beleidsterreinen.

Subparagraaf 3.1. Leren voor duurzame ontwikkeling

89

Artikel 3.74. Criteria

  • 90

  • 1. Besturen van gemeenten, waterschappen of andere instellingen of organisaties met rechtspersoonlijkheid die zich (mede) ten doel stellen om in Overijssel activiteiten op het gebied van het Provinciaal AmbitieStatement Leren voor duurzame ontwikkeling (PAS) uit te voeren, kunnen subsidie aanvragen voor activiteiten die bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van het PAS.

  • 2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteiten behoren niet tot het werk van de aanvrager dat op andere wijze wordt gefinancierd;

    • b.

      de aanvrager heeft geen winstoogmerk met de activiteiten;

    • c.

      de aanvrager toont aan dat de financiële opzet sluitend is indien de gevraagde provinciale subsidie wordt toegekend.

Artikel 3.75. Grondslag voor de subsidie

  • 91

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van het exploitatietekort, dat wordt vastgesteld door de baten van de activiteiten op de kosten van de activiteiten in mindering te brengen.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen posten van de begroting voor de activiteiten buiten beschouwing laten indien zij van mening zijn dat deze niet noodzakelijk zijn voor het realiseren van de activiteiten.

Artikel 3.76. Indieningstermijn

[vervallen]

Artikel 3.77. Stukken bij de aanvraag

  • 92

  • In het prestatieplan als bedoeld in artikel 1.14 zijn de volgende elementen opgenomen:

  • a. de doelgroep(en) waarop de activiteiten zijn gericht;

  • b. de beoogde resultaten en effecten in meetbare termen en hoe de indicatoren daarvan worden gemeten;

  • c. de leerprocessen die in de activiteit zijn opgenomen;

  • d. de wijze waarop de activiteit in samenwerking met andere organisaties, instellingen en/of personen wordt uitgevoerd;

  • e. de aanvang en duur van de activiteiten, waarbij de afronding met inbegrip van de projectevaluatie vóór 31 december 2011 ligt;

Artikel 3.78. Subsidieplafond

[vervallen]

Artikel 3.79. Wijze van behandeling van de aanvragen 

[vervallen]

Subparagraaf 3.2. Vermindering afvalstoffen en Schoner Produceren

[de artikelen 3.80 en 3.81 zijn vervallen]

Subparagraaf 3.3. Bio-energie

[de artikelen 3.82 en 3.83 zijn vervallen]

Subparagraaf 3.4. Roetfilter in voertuig

[de artikelen 3.84. t/m 3.87 zijn vervallen]

Subparagraaf 3.5. Investeren in duurzaam Overijssel

[de artikelen 3.88. t/m 3.91 zijn vervallen]

Subparagraaf 3.6. Duurzame energie en energiebesparing Overijssel

93

Artikel 3.92. Begripsbepalingen

  • 94

  • In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. project: activiteit of samenhang van activiteiten gericht op het uitvoeren van haalbaarheidsstudies en het geven van voorlichting en educatie met het oog op de totstandkoming van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten en energiesystemen;

  • b. energiebesparende voorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing;

  • c. duurzame energieopwekkingsvoorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Duurzame Energie;

  • d. CO2-emissiereductie: het terugdringen van de uitstoot van koolstofdioxide, die het gevolg is van de verbranding van fossiele brandstoffen (zoals aardgas, aardolie en steenkool), zoals gedefinieerd in de protocollen monitoring broeikasgassen conform het Kyoto-protocol.

Artikel 3.93. Criteria

  • 95

  • 1. Projecten moeten betrekking hebben op de volgende categorieën:

    I. bio-energie betreffende:

    • inzameling van biomassa;

    • productie van biobrandstoffen;

    • productie van energie uit biomassa;

    • distributie van biogas;

    • toepassingen van bio-energie;

    • II.

      energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector industrie en bedrijven;

    • III.

      energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector woningbouw en utiliteitsbouw;

    • IV.

      energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector land- en tuinbouw;

    • V.

      energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector mobiliteit en transport (met uitzondering van puur plantaardige olie).

  • 2. Aanvragen dienen te passen binnen de toepassingsgebieden: Haalbaarheidsstudies (toepassingsgebied A), Investeringen (toepassingsgebied B) en Voorlichting en educatie (toepassingsgebied C).

  • 3. Projecten mogen niet betreffen:

    • a.

      wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;

    • b.

      energieprojecten in de woningbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen;

    • c.

      energieprojecten in woonwijken met een te realiseren EPL kleiner dan 8.0;

    • d.

      energiebesparing in huishoudens.

  • 4. Projecten met betrekking tot energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector woningbouw en utiliteitsbouw (categorie III) worden beoordeeld op hun ambitieniveau.

    • a.

      Nieuwe utiliteitsbouw en nieuwe woningbouw dienen een EPC na te streven die minimaal 25% lager is dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag.

    • b.

      Bestaande utiliteitsbouw en woningbouw dienen een energieprestatie van label A of B na te streven.

    • c.

      Voor investeringsprojecten geldt dat nieuwe utiliteitsbouw en nieuwe woningbouw een EPC dient te bereiken van minimaal 25% lager dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag. Voor de haalbaarheidsstudies en communicatieprojecten geldt dit als na te streven ambitieniveau.

    • d.

      Voor monumentale gebouwen, zijnde een onroerend bouwkundig gebouw dat van algemeen belang wordt geacht met een culturele waarde, geldt een energieprestatie van minimaal drie labelstappen omhoog. Deze drie labelstappen moeten aangetoond en onderbouwd worden ten opzichte van het geldende labelniveau op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 5. De projectactiviteiten dienen in hoofdzaak binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden.

  • 6. Uitsluitend projecten die starten na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag komen voor subsidie in aanmerking.

  • 7. Voor de toepassingsgebieden A en C, dienen projecten uiterlijk 1 jaar na datum van subsidieverlening afgerond te zijn. Voor toepassingsgebied B dienen projecten uiterlijk 3 jaar na datum van subsidieverlening afgerond te zijn. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijnen verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.

  • 8. Bij projecten in de toepassingsgebieden A en C dient samengewerkt te worden, ook de subsidieaanvraag dient daarom ondersteund te worden door minimaal twee samenwerkende partijen. 96

  • 9. Aanvragen voor projecten gericht op het opwekken van zonne-energie voldoen aan de volgende criteria: 97

    • a.

      de productie van zonne-energie bedraagt minimaal 0,2 megawatt geïnstalleerd vermogen;

    • b.

      aan het project doen minimaal 25 particulieren of bedrijven mee;

    • c.

      projecten passen binnen de toepassingsgebied B (investeringen).

    • d.

      indien voor het project reeds door een ander bestuursorgaan subsidie is verstrekt, kan op grond van deze regeling geen subsidie verstrekt worden;

    • e.

      de verschillende deelnemers (particulieren of berijven) vanhet project bevinden zich niet verder dan een straal van drie km van elkaar.

  • 10. Subsidie als bedoeld in artikel 3.95, derde lid, moet voldoen aan de bepalingen uit het Nederlands nationaal kader voor het tijdelijk verlenen van beperkte steunbedragen.

Artikel 3.94. Subsidievorm

[vervallen]

Artikel 3.95. Grondslag subsidie

  • 98

  • 1. De subsidie per project bedraagt maximaal € 60.000,-- voor de in artikel 3.93, lid 2, bedoelde toepassingsgebieden A en C en bedraagt ten hoogste 50% van de totale toe te rekenen kosten. Voor toepassingsgebied B bedraagt de subsidie per project maximaal € 199.000,-- en bedraagt ten hoogste 50% van de netto-investering (= bruto   investering minus zekere opbrengsten).

  • 2. [vervallen]

  • 3. Ten aanzien van projectaanvragen voor het toepassingsgebied B met een zeer grote CO2-reductie (meer dan 0,5 kton CO2/jaar) kunnen Gedeputeerde Staten bij uitzondering een grotere subsidie toekennen tot een maximum van € 499.000,--. 99

  • 4. De subsidie voor projecten als bedoeld in artikel 3.93, lid 9, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 500.000,-- per project.

Artikel 3.96. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag worden ingediend vóór 1 maart of vóór 1 september van het betreffende kalenderjaar.

Artikel 3.97. Aanvullende/andere stukken bij aanvraag

  • 100

  • 1. De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier Duurzame Energie Overijssel 2008-2011.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame Energie Overijssel 2008-2011.

Artikel 3.98. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen uiterlijk 1 december van het voorafgaande jaar het subsidieplafond vast.

Artikel 3.99. Wijze van behandeling van de aanvragen

  • 101

  • 1. In afwijking van artikel 1.4 van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 2. Beoordelingscriteria bij het bepalen van deze prioriteitsvolgorde zijn:

    • • toepassingsgebied A: Haalbaarheidsstudies:102

      o de mate waarin het resultaat van de haalbaarheidsstudie een potentiële bijdrage kan leveren aan de versnelling van energiebesparingsmaatregelen en/of de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen;

      o de mate waarin een project bijdraagt aan innovatie ten opzichte van de huidige stand van de techniek in Nederland;

      o de realiseerbaarheid van het beoogde resultaat;

      o de mate waarin de opgedane kennis verder wordt verspreid en gedeeld met geïnteresseerden;

      o de mate waarin de kennisoverdracht wordt verankerd, na afloop van het project;

      o mate waarin en de wijze waarop wordt samengewerkt door partijen;

    • • toepassingsgebied B: Investeringen: 103

      o de mate waarin de investering een potentiële bijdrage levert aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (uitgedrukt in vermeden CO2-uitstoot) door de versnelling van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen in met name de technologische en economische aspecten daarvan;

      o de mate waarin de subsidie bijdraagt aan het realiseren van deze potentiële bijdrage aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (uitgedrukt in vermeden CO2-uitstoot per euro subsidie);

      o de mate van slaagkans en praktische navolging van het project;

    • • toepassingsgebied C: Voorlichting en educatie: 104o de mate waarin de kennisoverdragende partij geschikt is voor haar taak;

      o de mate waarin aannemelijk is dat met het project een zo groot mogelijk deel van de doelgroep wordt bereikt;

      o de mate waarin de opgedane kennis verder wordt verspreid en gedeeld met geïnteresseerden;

      o de mate waarin de kennisoverdracht wordt verankerd, na afloop van het project;

      o mate waarin en de wijze waarop wordt samengewerkt door partij en.

      o de mate van innovatie van het project;

      o de mate van continuiteitsborging van het project;

      o de mate van open innovatie/open source/standaarden van het project

      o de mate van kennisdeling (projectresultaten) binnen het project

      o de mate van opschaalbaarheid van het project

      o de mate van evenredige verdeling subsidiegelden over sectoren en regio's

      o de multipliereffect van het project, zijnde de verhouding subsidie tot de totale subsidiabele projectkosten.

  • 3. In afwijking van het tweede lid worden aanvragen als bedoeld in artikel 3.93, lid 9, gerangschikt in prioriteitsvolgorde op basis van: 105

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de productie van zonne-energie;

    • b.

      mate van deelname van particulieren of bedrijven;

    • c.

      de mate waarin de zonnepanelen zichtbaar geplaatst worden.

Artikel 3.100 Kleine haalbaarheidsstudies

  • 106

  • 1. Voor toepassingsgebied A (Haalbaarheidsstudies) kunnen subsidieaanvragen tot € 5.000,-- in afwijking van artikel 3.96 het gehele jaar ingediend worden.

  • 2. Voor de in het eerste lid genoemde aanvragen is artikel 3.93 lid 8 niet van toepassing.

  • 3. Voor de in het eerste lid genoemde aanvragen geldt dat ze op volgorde van binnenkomst worden behandeld en dat ze worden getoetst aan de criteria uit artikel 3.99 lid 2 voor toepassingsgebied A, met uitzondering van het laatste criterium met betrekking tot samenwerking.

Subparagraaf 3.7 Energiebesparingsfonds Woningen Overijssel

107

Artikel 3.101. Begripsbepalingen

  • In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • a. energiebesparing: een maatregel die bijdraagt aan het terugdringen van CO2- uitstoot en het gebruik van fossiele brandstoffen.

  • b. excellente gebieden: gebieden waar energiezuinige en innovatieve nieuwbouwprojecten worden gerealiseerd met een Energie prestatie coëfficiënt (EPC) die minstens 25%  lager is dan de grenswaarden genoemd in het op het moment van indienen vigerende bouwbesluit.

  • c. energieleverende woning: een woning waarvan bij normaal gebruik de duurzame energieopwekking de energievraag op jaarbasis overtreft;

  • d. energiebesparende woning: een bestaande woning waarin energiemaatregelen worden toegepast, zodat de energieprestatie ervan overeenkomt met of lager is dan de energieprestatie van een Passiefhuis. 108

Artikel 3.102. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan Overijsselse gemeenten voor:109

    • a.

      het vergroten van gemeentelijke subsidiebudgetten gericht op energiebesparing door de particuliere woningbezitter in de bestaande woningvoorraad; of

    • b.

      activiteiten gericht op het voorlichten en ondersteunen van de particuliere woningbezitter bij het voorbereiden en realiseren van energiebesparingsmaatregelen; of

    • c.

      pilotproject(en) ten behoeve van de realisatie van een energieleverende nieuwbouwwoning of energiebesparende bestaande woning; of

    • d.

      investeringsprojecten van de gemeentelijke organisatie zelf, waarmee de gemeente een voorbeeldfunctie op het gebied van energiebesparing vervult.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan woningcorporaties met woningbezit in Overijssel voor (onderzoeks)projecten of experimenten waarmee woningcorporaties een impuls geven aan de versnelling van het realiseren van een substantiële energiebesparing in hun huurcomplexen of in gebieden waarin deze complexen staan. 110

Artikel 3.103. Criteria

  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.102 lid 1 onder a voldoet aan het criterium dat de gemeente voor minimaal 25 % aantoonbaar bijdraagt aan het totale subsidiebudget.

  • 2. De activiteit genoemd in artikel 3.102 lid 1 sub b voldoet aan het criterium dat gedurende minimaal twee jaar, na subsidieverlening, aantoonbaar, activiteiten worden ondernomen voor:

    • a.

      een loket voor energie en duurzaamheid; of

    • b.

      excellente energiegebieden of experimenteer gebied; of

    • c.

      stimuleringsregeling energie(besparings)maatregelen ten behoeve van particuliere woningverbetering.

  • 3. Voor pilotproject(en) zoals bedoeld in artikel 3.102 lid 1 sub c dient gedurende twee jaar, na subsidieverlening actieve voorlichting worden gegeven op het gebied van duurzaam wonen.

  • 4. Een(onderzoeks)project of een experiment genoemd in artikel 3.102 lid 2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      het onderzoeks(project) of experiment is gericht op het weg nemen van waargenomen blokkades die het realiseren van een energiebesparing in huurcomplexen of in gebieden waarin deze complexen staan belemmeren;

    • b.

      het (onderzoeks)project of experiment omvat minimaal 30 woningen;

    • c.

      investeringsprojecten komen niet in aanmerking voor subsidie.

  • 5. De subsidieontvanger start binnen één jaar na subsidieverlening met de activiteiten waarvoor subsidie is verleend op basis van artikel 3.102 eerste lid en rond deze activiteiten af vóór 31 december 2014;

  • 6. De subsidieontvanger start binnen zes maanden na subsidieverlening met het (onderzoeks)project of experiment waarvoor subsidie is verleend op basis van artikel 3.102 tweede lid en rond het (onderzoeks)project of experiment af binnen 12 maanden na start.

  • 7. De subsidieontvanger maakt de methodiek en resultaten van het (onderzoeks)project of experiment waarvoor subsidie is verleend op basis van artikel 3.102 lid 2 actief kenbaar gemaakt aan medecorporaties in Overijssel.

Artikel 3.104. Grondslag subsidie

  • 111

  • 1. De subsidie op grond van artikel 3.102 eerste lid sub a bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 500.000,-- per gemeente inclusief eventuele reeds verleende subsidies op basis van de besteding van het provinciale Essent Bespaarplan voor Aandeelhouders. 

  • 2. De subsidie op grond van artikel 3.102 eerste lid sub b bedraagt maximaal € 80.000,-- per gemeente, inclusief de eventuele reeds verleende subsidies op basis van de besteding van het provinciale Essent Bespaarplan voor Aandeelhouders.

  • 3. De subsidie op grond van artikel 3.102 eerste lid sub c bedraagt maximaal € 25.000,-- per energieleverende nieuwbouwwoning of energiebesparende bestaande woning met een maximale subsidie van € 50.000,-- per gemeente.

  • 4. De subsidie op grond van artikel 3.102 tweede lid bedraagt maximaal 50% van de totale van projectkosten met een maximum € 50.000,-- per project.

Subparagraaf 3.8. Gezonde scholen

112

Artikel 3.106. Begripsbepalingen

Rijksregeling: Regeling van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 31 augustus 2009, nr. PO/B&S/144859, ‘Verbetering binnenklimaat huisvesting primair onderwijs 2009’.

Artikel 3.107. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan gemeenten in Overijssel voor activiteiten waarvoor een subsidie is ontvangen op grond van de rijksregeling.

Artikel 3.108. Criteria

  • 113

  • 1. Voor het project is schriftelijk een subsidie verleend door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van de rijksregeling.

  • 2. De activiteiten zijn uiterlijk 31 december 2010 afgerond.

Artikel 3.109. Rijksregeling

114

Indien de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap besluit om de subsidieverlening als bedoeld in artikel 3.107 tussentijds te verhogen, te wijzigen of in te trekken, zal Gedeputeerde Staten dit besluit overeenkomstig volgen.

Artikel 3.110. Grondslag

115

De subsidie als bedoeld in artikel 3.107 bedraagt maximaal 1/3 van de verleende subsidie door het Rijk.

Artikel 3.111. Indieningstermijn aanvraag

116

In afwijking van artikel 1.13 kan een aanvraag worden ingediend vóór 1 augustus 2010.

Artikel 3.112. Stukken en bescheiden bij de aanvraag

In afwijking van artikel 1.14 gaat een subsidieaanvraag vergezeld van een afschrift van de beschikking tot subsidieverlening van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 3.113. Stukken en bescheiden bij de aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.19 overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag de beschikking tot vaststelling van de subsidie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 3.114. Verplichtingen subsidieaanvrager

Indien de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de subsidieverlening tussentijds verhoogt, wijzigt of intrekt stuurt de gemeente binnen vier weken hiervan een afschrift aan Gedeputeerde Staten.

Hoofdstuk 4. Bijzondere bepalingen Landbouw, Natuur en Landschap

Paragraaf 1. Faunabeheereenheden

Artikel 4.1. Criteria

117

Een aanvraag voor subsidie ten behoeve van faunabeheereenheden, zoals vermeld in artikel 29 van de Flora- en Faunawet, is gericht op de uitvoering van een faunabeheerplan op basis van artikel 30 van die wet.

Artikel 4.2. Grondslag

De subsidie als bedoeld in 4.1., bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

Hoofdstuk 5. Bijzondere bepalingen Ruimte, Wonen en Bereikbaarheid

Paragraaf 1. Effectuering ruimtelijk beleid

118

Artikel 5.1. Criteria

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen subsidie verlenen in de externe kosten van onderzoek en planontwikkeling van ruimtelijke projecten. De projecten moeten bijdragen aan uitgangspunten/doelstellingen van het provinciaal ruimtelijk beleid zoals vastgelegd in met name de Omgevingsvisie Overijssel en aan de ruimtelijke kwaliteit in Overijssel.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie uit het budget voor effectuering ruimtelijk beleid: 119

    • a.

      is afkomstig van een gemeente of een rechtspersoon, die zich krachtens hun statuten inzetten voor de bevordering van de ruimtelijke ordening en ruimtelijke kwaliteit in Overijssel;

    • b.

      wordt beoordeeld naar de mate waarin het project bijdraagt aan de realisering van de hoofdpunten van het provinciaal ruimtelijk beleid.

  • 3. Een aanvraag wordt tevens beoordeeld naar de mate waarin voldaan wordt aan criteria a en b en daarnaast aan één of meer van de volgende criteria c tot en met f:

    • a.

      uitvoeringsgerichtheid;120

    • b.

      bovengemeentelijke of regionale betekenis;121

    • c.

      voorbeeldwerking;122

    • d.

      katalysatorwerking;123

    • e.

      integraliteit;124

    • f.

      structureel effect. 125

Artikel 5.2. Grondslag subsidie

  • 126

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste de helft van de externe kosten van de ruimtelijke activiteiten van een project. De hoogte van de subsidie hangt af van het aantal financierende partners en van de mate waarin het beoogde resultaat voldoet aan de in artikel 5.1. lid 3 genoemde criteria.

  • 2. Niet subsidiabele kosten zijn investeringskosten, bouw- en sloopkosten, exploitatielasten en overheadkosten van de aanvrager.

Artikel 5.3. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Paragraaf 2. Stedelijke vernieuwing Overijssel 

[ingetrokken]

Paragraaf 3. Stimulering re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed

127

Artikel 5.7. Begripsbepaling

128

Industrieel erfgoed: fabrieken of fabriekscomplexen bestaande uit gebouwen, installaties en infrastructuur die van cultuurhistorische en architectonische waarde zijn;

Agrarisch erfgoed: boerenerven, bestaande uit gebouwen en beplanting, die van cultuurhistorische en landschappelijke waarde zijn;

Transformatieplan: verkenning  en beschrijving van mogelijkheden van functieverandering in vrijkomend of vrijgekomen industrieel of agrarisch erfgoed, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 5.8. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het opstellen van een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’;

  • b. het uitvoeren van een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’.

Artikel 5.9. Criteria

  • 1. Een aanvraag voor subsidie in de kosten voor het opstellen van (een onderdeel van) een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’ moet voldoen aan de volgende criteria:129

    • a.

      de activiteit draagt bij aan een of meer doelstellingen van het provinciale Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel 2009-2012’;

    • b.

      de activiteit heeft betrekking op in cultuurhistorisch opzicht waardevol industriecomplex, fabriek of boerderij en bijbehorend erf;

    • c.

      de activiteit vindt niet plaats in de landbouwontwikkelingsgebieden van het Reconstructieplan Salland-Twente;

    • d.

      bij agrarisch erfgoed gaat het om vrijgekomen of vrijkomende agrarische bebouwing, dat wil zeggen gebouwen die als agrarisch gebouw zijn opgericht met een agrarische bestemming en ook agrarisch in gebruik zijn (geweest);

    • e.

      ontwerpende partijen dienen te beschikken over gedegen ontwerpkwaliteit;

    • f.

      het transformatieplan dient te worden opgesteld aan de hand van een aantal processtappen zoals opgenomen in het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde overzicht proces transformatieplan. 130

  • 2. Een aanvraag voor subsidie in de kosten van de uitvoering van een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’ moet voldoen aan de volgende criteria: 131

    • a.

      het project is gebaseerd op een transformatieplan als bedoeld in artikel 5.8, sub a;

    • b.

      tegen het project bestaan geen planologische bezwaren.

    • c.

      Er is aantoonbaar voorzien in de financiering van de totale projectkosten.

Artikel 5.10. Grondslag subsidie

  • 1. De subsidie voor het opstellen van een transformatieplan met betrekking tot industrieel erfgoed bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 30.000,--.

  • 2. De subsidie voor het laten opstellen van een transformatieplan met betrekking tot agrarisch erfgoed bedraagt eveneens ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 20.000,--.

  • 3. De subsidie voor de uitvoering van een transformatieplan bedraagt ten hoogste 40% van de investeringskosten van het project met een maximum van € 100.000,--.

Artikel 5.11. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Artikel 5.11a. Aanvullende stukken

  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14. bij de subsidieaanvraag voor een transformatieplan tevens:

  • a. kaarten en fotomateriaal van het betreffende erfgoed en het gebied waarin het is gelegen;

  • b. een beknopte toelichting over de cultuurhistorische waarden;

  • c. documenten waaruit blijkt dat de desbetreffende gemeente instemt met het opstellen van het transformatieplan;

  • d. informatie over opleiding en ervaring van de deskundige die het transformatieplan zal opstellen en begeleiden.

Artikel 5.12. Adviescommissie

De subsidieaanvraag wordt voor advies voorgelegd aan de provinciale Monumentencommissie, die binne zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.

Artikel 5.13. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 132

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen drie maanden na subsidieverlening te zijn gestart met het opstellen van het transformatieplan dan wel met de uitvoering ervan

  • 2. Het opstellen van het transformatieplan dient binnen zes maanden na de start te zijn afgerond.

  • 2. De subsidieontvanger stemt in met mogelijke publicatie van de projectresultaten door Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 4. Realisatie van verkeers- en vervoersprojecten

133

Artikel 5.14. Criteria

  • 134

  • 1. Gemeenten, waterschappen en samenwerkingsverbanden van gemeenten in West-Overijssel kunnen subsidie aanvragen voor het realiseren van verkeers- en vervoersprojecten. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      het project past in de Omgevingsvisie Overijssel;

    • b.

      het project past in het bestedingsplan als bedoeld in artikel 6 van de Wet BDU verkeer en vervoer;

    • c.

      het project is uitvoeringsgereed.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid geldt ten aanzien van een subsidieaanvraag voor de realisatie van infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten dat de subsidiabele kosten van het project ten minste € 100.000,-- moeten bedragen.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid geldt dat een subsidieaanvraag voor de realisatie van gedragsbeïnvloedingsprojecten dat het project moet passen in een vastgesteld gemeentelijk verkeersveiligheidsplan.

Artikel 5.15. Grondslag subsidie

  • 135

  • 1. De subsidie voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten bedraagt:

    • a.

      ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten voor openbaar vervoersprojecten en verkeersongevallenconcentratiepunten;

    • b.

      ten hoogste 50% voor de overige infrastructuurprojecten.

  • 2. De subsidie voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bedraagt ten hoogste 75% van de projectkosten.

  • 3. Subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a.

      verwerving (voorzover direct voor het project nodig);

    • b.

      50% van het verleggen van kabels/leidingen/riolering;

    • c.

      werkzaamheden van aanleg, bouw, wijziging of inrichting;

    • d.

      bijkomende voorzieningen om de betrokken infrastructuur zijn functie te kunnen laten vervullen.

  • 4. Ten aanzien van het eerste lid worden als niet-subsidiabele kosten aangemerkt:

    • a.

      kosten die gemaakt zijn voordat de subsidieaanvraag wordt ingediend;

    • b.

      voorbereiding en administratie;

    • c.

      vervanging van kabels/leidingen/riolering;

    • d.

      directievoering en toezicht;

    • e.

      kosten voor eigen dienst of voor algemene bestuurslasten;

    • f.

      vervanging en beheer en onderhoud.

Artikel 5.16. Indieningstermijn aanvraag

  • 136

  • 1. In afwijking van artikel 1.13. wordt een subsidieaanvraag voor de realisatie van verkeers- en vervoersprojecten ingediend voor 1 november voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in het eerste lid genoemde indieningstermijnen en daarbij aangeven of voor die projecten een aanvraag moet worden ingediend en op welke wijze.

Artikel 5.17. Wijze van behandeling van de aanvragen

137

In afwijking van artikel 1.4. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 5.15. genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde.

Artikel 5.18. Beslistermijn

In afwijking van artikel 1.16. beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken nadat het advies van het bestuurlijk vervoerberaad West-Overijssel is ontvangen. Gedeputeerde Staten beslissen in ieder geval uiterlijk binnen zesentwintig weken nadat de indieningstermijn als bedoeld in artikel 5.16., eerst lid, is verstreken.

Artikel 5.19. Verantwoordingssystematiek specifieke uitkeringen (sisa)

  • 138

  • 1. De subsidieontvanger voor gedragsbeïnvloedingsprojecten overlegt binnen twee maanden na afloop van het subsidietijdvak een verslag vande geleverde (deel)prestaties en de kosten daarvan.

  • 2. De subsidieontvanger voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten dient aan de hand van primaire documenten zichtbaar toezicht te houden.

  • 3. Een infrastructureel project is pas gerealiseerd als een procesverbaal van oplevering heeft plaatsgevonden en er verificatie van oplevering ter plaatse is uitgevoerd.  

Paragraaf 5. Bouwimpuls Overijssel 

[vervallen]

Paragraaf 6. Locatiegebonden subsidies, Stedelijke regio Zwolle-Kampen

139

Artikel 5.26. Begripsbepaling

  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. BLS: Besluit locatiegebonden subsidies;

  • b. Convenant: Convenant woningbouwafspraken 2005 tot 2010 provincie Overijssel (provincie Overijssel, Stedelijke regio Zwolle-Kampen);

  • c. Contractperiode: 2005 t/m 2009;

  • d. Primos-prognose 2003: Prognose-, informatie- en monitoringssysteem 2003, ABF research, Delft, november 2003.

Artikel 5.27. Criterium

Voorwaarde voor subsidie is dat gedurende de contractperiode de toevoegingen aan de woningvoorraad en de eigenbouw is gerealiseerd conform het BLS en het Convenant.

Artikel 5.28. Grondslag subsidie

  • 1. Gedeputeerde Staten verdelen de van het Rijk ontvangen subsidiebedragen ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad over de Stedelijke regio Zwolle-Kampen op basis van de Primos-prognose 2003:

    • a.

      de gemeente Zwolle: 76,7%;

    • b.

      de gemeente Kampen: 23,3%.

  • 2. Indien door de toevoeging aan de woningvoorraad door eigenbouw hoger is dan het drempelaantal als genoemd in het Convenant ontvangt de provincie middelen van het Rijk. Deze middelen zullen worden verdeeld naar rato van het aandeel van Zwolle en Kampen van de realisatie van de in eigenbouw gerealiseerde woningen in overeenstemming met de eisen genoemd in artikel 6 van het BLS.

Artikel 5.29. Subsidieverlening en voorschotverlening

  • 1. Gedeputeerde Staten verlenen de bijdragen aan de gemeenten, met inachtneming van de betalingsregeling van het Rijk.

  • 2. Voorschotverlening door Gedeputeerde Staten vindt in afwijking van artikel 1.17. jaarlijks plaats na voorschotverlening van het Rijk conform de tot dan toe gebouwde woningen in overeenstemming met de eisen als genoemd in hoofdstuk 5 van het BLS. 140

Artikel 5.30. Vaststelling subsidie

  • 141

  • 1. Uiterlijk voor 15 maart 2010 dient een eindrapport te worden ingediend over de in het tijdvak gerealiseerde aantal toevoegingen aan de woningvoorraad en gerealiseerde eigenbouw. 142

  • 2. Uiterlijk 15 maart 2011 dient een aanvullend eindrapport te worden ingediend over de toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, als bedoeld in artikel 14 BLS, en het realiseren van eigenbouw, als bedoeld in artikel 15 BLS. 143

  • 3. Het eindrapport en het aanvullende eindrapport gaan vergezeld van een accountantsverklaring conform de eisen als genoemd in artikel 1.19. van dit besluit en artikel 16, lid 3 BLS.

  • 4. In afwijking van artikel 1.18. en 1.22. stellen Gedeputeerde Staten na afloop van de convenantperiode de subsidie vast met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 7 en 13 BLS en het Convenant. 144

  • 5. Indien de subsidie van een van de gemeenten lager wordt vastgesteld en over het grondgebied wordt voldaan aan de prestaties als genoemd in het BLS en het Convenant, dan worden de overgebleven middelen herverdeeld over de gemeenten Zwolle en Kampen naar rato van het aandeel van de gerealiseerde woningen.  

Paragraaf 7. Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten

145

Artikel 5.31. Subsidiabele activiteiten

146

Gedeputeerde Staten kunnen aan gemeenten in Overijssel eenmalig een subsidie verlenen voor woningbouwprojecten die een schriftelijk verleende Rijksbijdrage hebben voor de derde tranche als bedoeld in artikel 2 van de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 (Stcrt. 2009, 114) ter stimulering van de woningbouwproductie.

Artikel 5.31a Criteria

  • De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.31 voldoet aan de volgende criteria:

  • 1. De subsidie draagt direct of indirect bij aan de stimulering van de woningbouw in de gemeente.

  • 2. Het woningbouwproject als bedoeld in artikel 5.31 betreft niet een project waarvoor in het kader van subparagraaf 5.9.2 reeds een provinciale subsidie is verstrekt.

Artikel 5.32. Grondslag subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.31 ten behoeve van een woningbouwproject bedraagt ten hoogste € 5.000,-- per woning waarvoor door het Rijk een bijdrage is verleend.

  • 2. Indien het totaal aan aangevraagde subsidies als bedoeld in artikel 5.31, het beschikbare subsidieplafond overschrijdt, volgt evenredige verlaging van het subsidiebedrag per woning, genoemd in artikel 5.32 eerste lid, door het beschikbare subsidieplafond te delen door het totaal aantal woningen waarvoor een subsidie wordt aangevraagd. 

Artikel 5.33. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag worden ingediend vóór 1oktober 2010.

Artikel 5.34. Aanvullende stukken bij de aanvraag

In afwijking van artikel 1.14 gaat een subsidieaanvraag vergezeld van een afschrift van de beschikking tot verlening van een Rijksbijdrage.

Artikel 5.35. Voorschotverlening

In afwijking van artikel 1.17 kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verlenen van 100% van het subsidiebedrag.

Artikel 5.36. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.19 overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag de beschikking tot vaststelling van de Rijksbijdrage.

Artikel 5.37 Verplichtingen subsidieaanvrager

Indien het Rijk haar beschikking tot verlening van de Rijksbijdrage wijzigt of intrekt, stuurt de gemeente binnenvier weken hiervan een afschrift aan Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 5.8. Stimuleringsregeling Collectief particulier opdrachtgeverschap

147

Artikel 5.38. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

CPO: Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).

Artikel 5.39. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van CPO éénmalig een subsidie verlenen aan een groep particulieren voor activiteiten ter voorbereiding van een eigen woningbouwproject.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van CPO éénmalig een subsidie verlenen aan gemeenten voor:

    • a.

      het inhuren van externe deskundigheid dat leidt tot vergroting van interne deskundigheid, of

    • b.

      tot stimulering van concrete activiteiten zoals bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.40 Criteria

  • 1. De aanvraag als bedoeld in artikel 5.39 lid 1, wordt ingediend door een groep particulieren, georganiseerd in een vereniging of stichting.

  • 2. Het woningbouwproject als bedoeld in artikel 5.39 lid 1, bestaat uit minimaal drie woningen.

Artikel 5.41 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidies als bedoeld in artikel 5.39 in de vorm van een stimuleringssubsidie.

Artikel 5.42 Grondslag

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.39 eerste lid bedraagt € 2.500,-- per woning met een maximum van € 25.000,-- voor het hele CPO project.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.39 tweede lid bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,--.

Artikel 5.43 aanvullende stukken bij de aanvraag

In aanvulling op artikel 1.10 overlegt de aanvrager een opdrachtverlening voor activiteiten als bedoeld in artikel 5.39.

Paragraaf 5.9. Samen bouwen aan de toekomst van Overijssel!

148

Subparagraaf 5.9.1. Algemeen

Artikel 5.44. Begripsbepalingen

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

prestatieovereenkomst: prestatieafspraken Wonen 2010-2015, waarin Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van een gemeente in de provincie Overijssel afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de beleidsthema's; ruimtelijke kwaliteit, energie & duurzaamheid, binnenstedelijke vernieuwing, wonen zorg en welzijn, geluid, bodem en Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).

Artikel 5.45. Bijzondere bepalingen over aanvraag van gemeenten:

  • 1. Een ondertekende prestatieovereenkomst geldt als aanvraag voor een subsidie.

  • 2. De indieningstermijn uit artikel 1.13 is niet van toepassing indien de aanvraag bij ondertekende prestatieafspraak wordt ingediend.

Artikel 5.46. Jaarlijkse voortgangsrapportage

De gemeente overlegt jaarlijks vóór 31 december een schriftelijke voortgangsrapportage met betrekking tot de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, aan de hand van de verplichte rapportage indicatoren zoals genoemd in bijlage 1 van de prestatieovereenkomst. Ingeval van subsidieverlening ex subparagraaf 5.9.2,  artikel 5.49 van het UBS doet de gemeente doet hierbij tenminste een opgave van het aantal gereed gemelde woningen bij het Centraal bureau voor de Statistiek (CBS).

Subparagraaf 5.9.2. Binnenstedelijk vernieuwing

Artikel 5.47. Begripsbepalingen

  • In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • 1. feitelijk bebouwd gebied: een gebied dat per 1 januari 2010 in de provincie Overijssel geheel is omsloten door binnenstedelijke bebouwing(sranden);

  • 2. transformatie: aanpassen- of vervangen van bestaande bebouwing met/door een andere functie dan een woonfunctie naar een woonfunctie;

  • 3. ISV I: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing I, periode 2000 t/m 2004;

  • 4. ISV II: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing II, periode 2005 t/m 2009;

  • 5. Bouwimpuls: de subsidieregeling Bouwimpuls Overijssel vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 1 november 2006, kenmerk RWB/2005/3061 en ingetrokken bij besluit van Gedeputeerde Staten van 15 december 2009, kenmerk 2009/0123586;

  • 6. Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw: subsidieregeling Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 22 september 2009, kenmerk 2009/0123586;

  • 7. woning: een binnen feitelijk bebouwd gebied tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, is bestemd voor permanente bewoning door één particulier huishouden;

  • 8. Primos: Prognose-, Informatie- en Monitoringssysteem 2007, bevolkingsprognose opgesteld door ABF research in opdracht van het ministerie van VROM.

Artikel 5.48. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van woningen.

Artikel 5.49. Criteria

  • 149

  • De activiteit genoemd in artikel 5.49 voldoet aan het volgende criteria:

  • a. de woningen worden gerealiseerd binnen feitelijk bebouwd gebied;

  • b. voor de woning is geen subsidie verleend op grond van ISV I, ISV II de Bouwimpuls of Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw.

Artikel 5.50.Grondslag subsidie

150

De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.48 bedraagt maximaal € 5.000,--  per bij het CBS gereed gemelde woning.

Artikel 5.51. Voorschotverlening

  • 151

  • 1. In afwijking van artikel 1.17 verlenen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger bij eerste subsidieverlening een voorschot van 20 % van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, nadat de voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 5.46 is ontvangen, een aanvullend voorschot. Het aanvullend voorschot is gelijk aan de gereed gemelde woningen in het jaar waarover wordt gerapporteerd, maal € 5.000,--.

  • 3. Het totaal van het eerste voorschot ex artikel 5.51 lid 1 en de aanvullende voorschotten ex artikel 5.51 lid 2 bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.

  • 4. Het aanvullend voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is  ontvangen.

Artikel 5.52. Verplichtingen subsidieontvanger

De gemeente heeft de woningen gereed gemeld bij het CBS vóór 31 december 2014.

Subparagraaf 5.9.3. Wonen, zorg en welzijn

152

Artikel 5.53. Begripsbepalingen

  • In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • a. realisatiekosten: kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van het uitvoeringsplan;

  • b. uitvoeringsplan: een door de gemeente vastgesteld plan van aanpak ten behoeve van de realisatie van de ambitie met betrekking tot een woonservicegebied, zoals vermeld in paragraaf  ‘wonen zorg en welzijn’ van de prestatieovereenkomst;

  • c. beleidsvisie: een door de gemeente vastgesteld document waarin de gemeente formuleert op welke wijze de woonservicegebieden vorm zullen worden gegeven;

  • d. woonservicegebied: een door de gemeente in haar beleidsvisie over wonen en zorg vastgesteld definitie voor een gebied, waarin optimale condities worden geschapen langer zelfstandig wonen mogelijk maken.

Artikel 5.54. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het opstellen van een uitvoeringsplan;

  • b. de realisatiekosten.

Artikel 5.55. Criteria

  • 153

  • 1. De activiteit genoemd in artikel 5.54 sub a voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de gemeente heeft een beleidsvisie en een uitvoeringsplan vastgesteld; en

    • b.

      het uitvoeringsplan bevat een planning met een opleverdatum vóór 31 december 2014; en

    • c.

      het uitvoeringsplan bevat een begroting met een financieringsplan.

  • 2. De activiteit genoemd in artikel 5.54 sub b voldoet aan het volgende criterium:

    • a.

      de gemeente voert het uitvoeringsplan uit.

Artikel 5.56.Grondslag subsidie

154

De subsidie bedraagt maximaal het bedrag dat genoemd is in de prestatieovereenkomst, onder paragraaf Wonen, zorg en welzijn voor het opstellen en de realisatie van het uitvoeringsplan tezamen.

Artikel 5.57. Gegevens bij de aanvraag voor verlening

155

Aanvullend op artikel 5.45 overlegt de gemeente een beleidsvisie en een uitvoeringsplan.

Artikel 5.58. Voorschotverlening

  • 156

  • 1. In afwijking van artikel 1.17 verlenen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger bij eerste subsidieverlening een voorschot van 10 % van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. Jaarlijks ontvangt de gemeente, op basis van de voortgangsrapportage als bedoelt in artikel 5.46, een aanvullend voorschot te bepalen door Gedeputeerde Staten. Het totaal van het eerste voorschot en de aanvullende voorschotten bedraagt maximaal het verleende subsidiebedrag.

  • 3. Het aanvullende voorschot wordt uitbetaald binnen dertien weken nadat de jaarlijkse voortgangsrapportage is ontvangen.

Artikel 5.59. Verplichtingen subsidieontvanger

Het uitvoeringsplan wordt gerealiseerd vóór 31 december 2014.

Subparagraaf 5.9.4. Geluid

Artikel 5.60. Begripsbepalingen

  • In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • a. A-lijst woningen: woningen die als gevolg van het wegverkeerslawaai in 1986 een geluidsbelasting op de gevel van meer dan 65 dB(A) ondervonden, niet zijnde woningen langs spoor/rijkswegen.

  • b. uitvoeringsplan: een plan van aanpak ten behoeve van de uitvoering van de in de prestatieafspraken geformuleerde ambitie zoals vermeld in paragraaf ‘geluid’ van de prestatieovereenkomst.

  • c. saneren: maatregelen die getroffen worden aan de gevel van de woning om de geluidsbelasting terug te brengen tot onder 65 dB(A). 

Artikel 5.61. Subsidiabele activiteiten

157

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het saneren van A-lijst woningen.

Artikel 5.62. Criteria

  • 1. Er is een uitvoeringsplan door de gemeente vastgesteld voor de te saneren A-lijst woningen.

  • 2. Het uitvoeringsplan bevat minimaal:

    • a.

      een offerte voor betreffende saneringswerkzaamheden, en

    • b.

      een getekende uitvoeringsopdracht met opleverdatum vóór 31 december 2014.

Artikel 5.63. Grondslag

De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.61 bedraagt maximaal de door het ministerie van VROM opgestelde verdeelsleutel voor de te saneren woningen.

Artikel 5.64. Gegevens bij de aanvraag voor verlening

158

In afwijking van artikel 5.45 gelden de prestatieafspraken pas als aanvraag indien de gemeente een uitvoeringsplan en een overzicht met de te saneren A-lijst woningen overlegt.

Artikel 5.65. Verplichtingen subsidieontvanger

Het uitvoeringsplan wordt gerealiseerd vóór 31 december 2014.

Paragraaf 5.10 Kwaliteitsimpuls Ruimtelijke Kwaliteit

Subparagraaf 5.10.1 Algemeen

Artikel 5.66 Begripsbepalingen

a. Ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

b. Groene kwaliteit: De kwaliteit van het buitengebied met een grote verscheidenheid aan woon-, werk-, geniet- en natuurlandschappen. De groene kwaliteit heeft betrekking op het grondgebied buiten en rond steden, dorpen en de hoofdinfrastructuur.

c. Rode kwaliteit: De ruimtelijke kwaliteit van de stedelijke omgeving, het bestaande gebouwde gebied van steden, dorpen, kernen en hoofdinfrastructuur.

d. Rood/groen/blauwe kwaliteit: de ruimtelijke kwaliteit in gebieden waar rode, blauwe en groene functies samenkomen. Dit zijn gebieden met een verwevenheid van landbouw, natuur en andere maatschappelijke doelen, veelal de stads- en dorpsrandzones.

Artikel 5.67 Criteria

Het project of projectonderdeel is van provinciaal belang en moet bijdragen aan de kwaliteitsambities in het kader van de Omgevingsvisie Overijssel.

Artikel 5.68 Bijzondere bepalingen over aanvragen van gemeenten

Een aanvraag wordt door de gemeente ingediend conform het format zoals besproken in het Investeren met Gemeenten traject tussen gemeenten en provincie. 

Artikel 5.69 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond voor de subparagrafen vast.

Artikel 5.70 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. De gemeente overlegt jaarlijks een schriftelijke voortgangsrapportage met betrekking tot de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten aan de hand van de in het format opgenomen tussenresultaten per jaar en de daaraan gekoppelde investeringen.

  • 2. Uitvoering van het project of projectonderdeel start voor januari 2012.

Subparagraaf 5.10.2 Kwaliteitsimpuls Groene Kwaliteit

Artikel 5.71 Begripsbepalingen

  • a. Groen blauwe raamwerken: Netwerken van natuurlijke en waterelementen, vaak de ruggengraat van bredere landschappelijke ontwikkelingen en de versterking van recreatieve structuren en elementen, zoals natuurlijke en landschappelijke casco's. 

  • b. Landschapsstructuren: een ensemble van zowel aardkundige, groene en/of blauwe elementen in het landschap die de wordingsgeschiedenis van de plek duiden.

  • c. Groene omgeving: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied

  • d. Groen/blauw project: project dat gericht is op het versterken en/of aanvullen van de groene en water elementen in het landschap.

Artikel 5.72 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de groen blauwe raamwerken en landschapsstructuren zo mogelijk gecombineerd met versterking van de leefbaarheid, toegankelijkheid en recreatieve structuren en elementen.

 Artikel 5.73 Criteria

  • De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.72 voldoet in aanvulling op artikel 5.67 aan de volgende criteria:

  • a. het betreft een concreet groen/blauw project of projectonderdeel;

  • b. het project vindt plaats in stads- en dorpsrandgebieden of in de Groene Omgeving;

  • c. groen/blauwe raamwerken en delen daarvan, zijnde landschapsstructuren en elementen, worden versterkt;

  • d. het betreft een integrale opgave waarbij bundeling van één of meerdere provinciale doelen plaatsvindt;

  • e. bij gebiedsontwikkeling heeft het project een duidelijke aanvulling op de basisinvestering ruimtelijke kwaliteit (zoals bedoeld in artikel 2.6.1 Omgevingsverordening).

Artikel 5.74 Grondslag

De subsidie als bedoeld in artikel 5.72 bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Subparagraaf 5.10.3 Kwaliteitsimpuls Rode Kwaliteit

Artikel 5.75 Begripsbepalingen:

  • a. transformatie/herstructurering: het proces waarbij verouderde woonwijken of bedrijventerreinen opnieuw worden ingericht waarbij de bestaande functie wordt omgezet naar een andere functie.

  • b. parel: bijzondere bestaande en nieuwe ruimtelijke identiteitsdrager in het landelijke en stedelijke gebied, variërend van een object tot wijkniveau, met een bovenlokale/regionale uitstraling.

Artikel 5.76 Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

  • 1. transformatie of herstructurering van stedelijke gebieden, ruimten en objecten;

  • 2. transformatie of herstructurering van dorpsgebieden/kernen/knopen/linten;

  • 3. ruimtelijke initiatieven of ontwikkelingen van rood naar roodgroen of groen;

  • 4. ruimtelijke ontwikkeling van parels.

Artikel 5.77 Criteria

  • 1. De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.76 lid 1 en 2 voldoet in aanvulling op artikel 5.67 aan de volgende criteria:

    • a.

      behoud door ontwikkeling van ruimtelijk plaatsgebonden bijzondere karakteristieken;

    • b.

      behoud door ontwikkeling van de ruimtelijke diversiteit en eigenheid gecombineerd met zuinig ruimtegebruik en programmatische diversiteit;

    • c.

      gericht op ruimtelijke/programmatische en maatschappelijke imagoversterking en kwaliteitsverbetering.

  • 2. De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.76 lid 3 voldoet in aanvulling op artikel 5.67 aan de volgende criteria:

    • a.

      er moet sprake zijn van een significante toename van groene/openbare ruimte.

  • 3. De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.76 lid 4 voldoet in aanvulling op artikel 5.67 aan de volgende criteria:

    • a.

      behoud door ontwikkeling van ruimtelijk plaatsgebonden bijzondere karakteristieken;

    • b.

      er moet sprake zijn van een regionale uitstraling en een levensvatbaar en duurzaam initiatief.

Artikel 5.78 Grondslag

De subsidie als bedoeld in artikel 5.76 bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Subparagraaf 5.10.4 Kwaliteitsimpuls Rood/groen/blauwe kwaliteit (randzones)

Artikel 5.79 Begripsbepalingen

a. stads en dorpsranden: multifunctionele/gemengde gebieden in de overgang tussen stad en land.

Artikel 5.80 Subsidiabele activiteiten:

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor het uitvoeren van een ontwikkelvisie voor stads en dorpsranden.

Artikel 5.81 Criteria

  • De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.80 voldoet in aanvulling op artikel 5.67 aan de volgende criteria:

  • a. de ontwikkelvisie is gericht op behoud door ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van stadsranden

  • b. de uitvoering geschiedt op basis van een integrale visie op het stadsrandgebied

Artikel 5.82 Grondslag

De subsidie als bedoeld in artikel 5.80 bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Hoofdstuk 6. Bijzondere bepalingen Water en Bodem

Paragraaf 1. Stimulering bodemonderzoek

159

Artikel 6.1a Begripsbepalingen

  • 1. Bodemonderzoek: door een erkend onderzoeksbureau gehouden onderzoek naar bodemverontreiniging. Hetgaat om de volgende soorten onderzoeken: een oriënterend bodemonderzoek, nader bodemonderzoek inclusief risicobeoordeling, saneringsonderzoek of het opstellen van een saneringsplan.

  • 2. Bodemverontreiniging: verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming.

  • 3. Erkend onderzoeksbureau: een onderzoeksbureau dat één van de protocollen voor onderzoek en risicoanalyse toepast: NEN 5740, NEN 5725, NEN 5707, protocol nader onderzoek of Sanscrit.

Artikel 6.1b. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan natuurlijke personen en rechtspersonen voor de externe kosten van een bodemonderzoek. 160

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de externe kosten van een bodemonderzoek naar bodemverontreiniging door asbest aan:

    • a.

      een natuurlijk persoon die eigenaar is van grond voor particulier gebruik, of

    • b.

      een agrarisch bedrijf als bedoeld in de subsidieregeling asbestsanering voor particulieren en agrariërs.

Artikel 6.1c. Criteria

  • 161

  • 1. De aanvraag voor subsidie voor een bodemonderzoek als bedoeld in artikel 6.1b, eerste lid, voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de bodemverontreiniging is ontstaan voor 1 januari 1987,

    • b.

      de bodemverontreiniging bevindt zich op een locatie waar Gedeputeerde Staten van Overijssel bevoegd gezag zijn op grond van de Wet bodembescherming,

    • c.

      de bodemverontreiniging veroorzaakt een stagnatie op de door Gedeputeerde Staten gewenste maatschappelijke ontwikkelingen op ruimtelijk, infrastructureel of economisch gebied.

  • 2. De aanvraag voor subsidie voor een bodemonderzoek als bedoeld in artikel 6.1b tweede lid voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de bodemverontreiniging is ontstaan voor 1 januari 1993,

    • b.

      de bodemverontreiniging bevindt zich op een locatie waar Gedeputeerde Staten van Overijssel bevoegd gezag zijn op grond van de Wet bodembescherming. 

Artikel 6.2. Grondslag

  • 162

  • 1. De subsidie voor een bodemonderzoek als bedoeld in artikel 6.1b, eerste lid, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten voor bodemonderzoek met een maximum van € 50.000,--.

  • 2. De subsidie voor bodemonderzoek als bedoeld in artikel 6.1b, tweede lid, bedraagt 90% van de subsidiabele kosten voor bodemonderzoek met een maximum van € 50.000,--.

Artikel 6.3 Indieningstermijn aanvraag

  • vervallen

Artikel 6.4. Aanvullende stukken bij aanvraag 163

  • In afwijking van artikel 1.14 overlegt de aanvrager:

  • a. een door een erkend onderzoeksbureau opgesteld projectplan met een omschrijving, een planning en een kostenraming van het bodemonderzoek;

  • b. indien het een subsidie als bedoeld in artikel  6.1b, eerste lid betreft: een motivering van het belang van het bodemonderzoek voor de gewenste maatschappelijke ontwikkelingen;

  • c. bewijsstukken waarmee wordt aangetoond dat de verontreiniging is ontstaan vóór 1987, dan wel vóór 1993, indien sprake is van een verontreiniging door asbest.

Artikel 6.5 Subsidieplafond

  • Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast voor het gehele daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 6.6. Wijze van behandeling van de aanvragen

  • vervallen

Artikel 6.7 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen een jaar na verlening van de subsidie de werkzaamheden te hebben afgerond.

  • 2. Binnen een jaar na verlening van de subsidie kan deze termijn op schriftelijk verzoek van de subsidieontvanger met een jaar worden verlengd. Dit verzoek dient de redenen aan te geven waarom de gestelde afrondingstermijn van het project niet wordt gehaald.

Artikel 6.8 Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tevens alle gespecificeerde rekeningen die betrekking hebben op het bodemonderzoek.

Artikel 6.8a Accountantsverklaring

  • In afwijking van artikel 1.20 eerste lid hoeft de subsidieontvanger geen accountantsverklaring te overleggen.

Artikel 6.8b. Van rechtswege verval van subsidiemogelijkheid bodemonderzoek asbest

  • Artikel 6.1b. tweede lid, vervalt gelijktijdig met de subsidieregeling asbestsanering bodem voor particulieren en agrariërs, zoals opgenomen in paragraaf 6.5 van deze regeling.

Paragraaf 2. Water

[vervallen]

Paragraaf 3. Besteding grondwaterheffing

[vervallen]

Paragraaf 6.4 Ruimte voor de Vecht

164

Artikel 6.19  Begripsbepalingen

  • Voor toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • • Middelen: geld, grond of mensuren noodzakelijk om de prestatie te behalen.

  • • Project: een eindige activiteit of reeks van activiteiten met een budget en een duidelijk gefor-muleerd en in een projectplan vastgelegde prestatie.

  • • Ruimte voor de Vecht: het samenwerkingsverband van de gemeenten Zwolle, Dalfsen, Ommen en Hardenberg, de waterschappen Groot Salland, Velt en Vecht en Regge en Dinkel, de Provincie Overijssel, het Overijssels Particulier Grondbezit, Staatsbosbeheer en het Regionaal Bureau voor Toerisme die zich gezamenlijk verbonden hebben aan de doelstellingen en uitgangspunten zoals verwoord in het Masterplan.

  • • Masterplan: het document ‘Masterplan Ruimte voor de Vecht’, dat op 18 november 2009 is vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel.

  • • Uitvoeringsprogramma Vecht en Vechtdal: een overzicht, inclusief beschrijvingen, van geprogrammeerde projecten die door de gezamenlijke Vechtdal overheden en de provincie Overijssel wordt vastgesteld.

  • • Vechtdal overheid: een gemeente of waterschap die deelneemt aan het samenwerkingsverband voor Ruimte voor de Vecht.

  • • Breed Bestuurlijk Overleg: het overleg tussen bestuurlijke vertegenwoordigers van de partijen die deelnemen aan het programma Ruimte voor de Vecht.

Artikel 6.20 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor projecten die zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Vecht en Vechtdal.  

Artikel 6.21  Criteria

  • 1. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 6.20 moeten voldoen aan de volgende criteria:

    • a:

      de aanvraag is ingediend door een Vechtdal overheid.

    • b:

      het project betreft een samenwerking van tenminste twee partijen, waarbij alle partijen middelen beschikbaar stellen voor het behalen van de prestatie.

    • c:

      de prestatie draagt effectief bij aan de hoofd- of nevendoelstellingen van Ruimte voor de Vecht, zoals deze zijn vastgelegd in het Masterplan.

    • d:

      de prestatie geeft aantoonbaar invulling aan tenminste één van de vijf statements van Ruimte voor de Vecht, zoals deze zijn vastgelegd in het Masterplan.

  • 2. Het project dient uitgevoerd te worden binnen het gebied waarop Ruimte voor de Vecht zich richt, zoals is vastgelegd in het Masterplan.

  • 3. De start van de feitelijke werkzaamheden vindt plaats in het jaar waarbinnen de subsidie is verleend.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek uitstel van de in lid 3 genoemde verplichting verlenen indien er sprake is van omstandigheden die voor de aanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag redelijkerwijs niet te voorzien waren.

Artikel 6.22 Grondslag subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 6.20 bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, dit tot een maximum van € 500.000,-- per project .

  • 2. De subsidiabele kosten van het project bedragen minimaal € 40.000,--.

  • 3. De kosten van planschade zijn niet subsidiabel.

Artikel 6.23 Bijzondere bepalingen over aanvragen van Vechtdaloverheden

Gedeputeerde Staten kennen alleen subsidie toe als zij ten aanzien van de subsidieaanvraag een positief advies hebben ontvangen van het Breed Bestuurlijk Overleg Ruimte voor de Vecht.

Paragraaf 6.5. Subsidie asbestsanering bodem voor particulieren en agrariërs

165

Artikel 6.24. Begripsbepalingen

  • 166

  • a. asbestsanering bodem: het bereikbaar maken en verwijderen van een ernstige verontreiniging met asbest uit de onbebouwde of anderszins niet afgedekte bodem, alsmede het afvoeren naar en het verwerken van het verwijderde materiaal op een legale verwerkingslocatie, en het aanvullen met vervangend bodemmateriaal. Hieronder valt tevens de sanering van andere bodemverontreinigingen voor zover saneringstechnisch onlosmakelijk verbonden met de asbestsanering bodem.

  • b. BUS-melding: een melding ingevolge het Besluit uniforme saneringen (BUS);

  • c. beschikking ernst en spoed: een beschikking ingevolge de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming;

  • d. goedkeuring saneringsplan: een beschikking tot goedkeuring van een saneringsplan als bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming.

Artikel 6.24a. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

  • a. asbestsanering bodem als bedoeld in artikel 6.24 sub a;

  • b. de sanering van andere bodemverontreinigingen voor zover deze saneringstechnisch onlosmakelijk verbonden zijn met de asbestsanering bodem als bedoeld in artikel 6.24 sub a;

  • c. asbestsanering bij een verharde bodem, indien er concrete plannen bij de aanvrager bestaan om deze verharding op te ruimen in verband met bouwplannen ter plaatse van verharding;

  • d. asbestsanering bij een niet duurzame verharding, waardoor blootstelling optreedt.

Artikel 6.25. Criteria

  • 167

  • Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieals bedoeld in artikel 6.24a verlenen indien aan de volgende criteria wordt voldaan en voor zover de provincie Overijssel bevoegd gezag is op grond van de Wet bodembescherming:

  • a. de aanwezigheid van asbest in de bodem moet bewijsbaar te dateren of aannemelijk zijn voor 1 januari 1993;

  • b. de aanvrager moet als natuurlijk persoon eigenaar van grond voor particulier gebruik of eigenaar van een agrarisch bedrijf zijn; 168

  • c. de aanvrager moet desgewenst kunnen aantonen, dat hij de betrokken grond of het agrarisch bedrijf in eigendom heeft verkregen tegen een marktconforme prijs, waarbij de asbestverontreiniging buiten beschouwing is gebleven en geen waardedrukkende invloed op de koopsom heeft gehad. Indien de verwerving op of na 1 juli 2008 heeft plaatsgevonden, moet verwerving tegen een marktconforme prijs worden aangetoond door middel van de subsidieaanvraag conform het aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen;

  • d. met de sanering mag niet zijn begonnen voordat door Gedeputeerde Staten een beslissing is genomen als bedoeld in artikel 6.28, eerste lid.

Artikel 6.26. Grondslag subsidie

  • 169

  • 1. De subsidie is gelijk aan 100% van de totale kosten voor de asbestsanering bodem als bedoeld in artikel 6.24a.

  • 2. Indien een waardedrukkende invloed als bedoeld in artikel 6.25, eerste lid, onder c, is aangetoond, zullen Gedeputeerde Staten de subsidie als bedoeld in het eerste lid naar evenredigheid lager verlenen.

Artikel 6.27. Indieningstermijn subsidieaanvraag

170

Gedeputeerde Staten stellen de aanvrager in de gelegenheid om – voordat tot indiening van de aanvraag wordt overgegaan – vooroverleg met de provincie te plegen.

Artikel 6.27a. Aanvullende stukken bij de aanvraag

In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager, indien sprake is van asbestsanering bij een verharde bodem, een bouwtekening waaruit blijkt dat er sprake is van een verharde bodem.

Artikel 6.28. Wijze van behandeling van de aanvraag

  • 1. Op de subsidieaanvraag kan niet eerder door Gedeputeerde Staten worden beslist dan nadat zij:

    • a.

      in geval van een eenvoudige sanering een BUS-melding hebben geaccepteerd; 171

    • b.

      in geval van overige saneringen een beschikking ernst en spoed hebben genomen, alsmede het saneringsplan hebben goedgekeurd;

  • 2. De aanvrager kan Gedeputeerde Staten verzoeken om gelijktijdige behandeling van de subsidieaanvraag met de in het eerste lid, sub a, bedoelde melding of aanvragen van besluiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, mits deze melding of aanvragen gelijktijdig met de subsidieaanvraag bij Gedeputeerde Staten zijn ingediend.

Artikel 6.29. Uitvoering sanering en vaststelling subsidie

  • 1. De subsidieontvanger voert de sanering uit, en dient een evaluatieverslag ter goedkeuring bij Gedeputeerde Staten in, binnen de termijnen als gesteld in de Wet bodembescherming respectievelijk het Besluit uniforme saneringen.

  • 2. In afwijking van artikel 1.18 dient de subsidieontvanger, binnen vier weken na indiening van het evaluatieverslag, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie bij Gedeputeerde Staten in. Hierbij overlegt hij, in aanvulling op artikel 1.19, tevens alle gespecificeerde rekeningen betreffende de uitgevoerde asbestsanering bodem.

  • 3. In afwijking van artikel 1.22 beslissen Gedeputeerde Staten, binnen vier weken na hun goedkeuring van het evaluatieverslag, op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 6.30. Van rechtswege verval regeling

Deze regeling vervalt van rechtswege per 1 januari 2012, tenzij daarvoor door Gedeputeerde Staten tot verlenging wordt besloten.

Paragraaf 6.6 Klimaatbestendig bouwen

Artikel 6.6.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten van Overijssel kunnen aan een gemeente subsidie verlenen voor het realiseren van een klimaatbestendige leefomgeving.

Artikel 6.6.2 Criteria

  • Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 6.6.1 voldoet aan de volgende criteria.

  • 1. Het project levert een bijdrage aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en levert tevens aantoonbaar een bijdrage aan tenminste een van de volgende doelen:

    172

    • a.

      ter beperking van wateroverlast bij extremere neerslaghoeveelheden ten opzichte van bestaande maatgevende normen;

    • b.

      ter beperking van effecten van extreme weersomstandigheden op het duurzaam functioneren van een aquatisch ecosysteem;

    • c.

      aan de weerbaarheid van het watersysteem en groenvoorzieningen tegen langdurige perioden van droogte;

    • d.

      aan het verlagen (dan wel minder ver oplopen) van de temperatuur in een sterk versteende omgeving, of;

    • e.

      aan directe verkoeling en waterbeleving.

  • 2. Het project is gelegen in de bestaande of nieuw te ontwikkelen stedelijke omgeving en kernen in het buitengebied. 

  • 3. De start van de realisatie vindt uiterlijk plaats in 2011.

Artikel 6.6.3 Grondslag subsidie

De subsidie als bedoeld in art. 6.6.1 bedraagt minimaal € 100.000,- per project.

Artikel 6.6.4 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Hoofdstuk 7. Bijzondere bepalingen Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur

173

Paragraaf 1. Algemeen

174

Artikel 7.1. Begripsbepaling

175

Nota: beleidsnota ‘Samen & Overijssel- Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur 2009-2012’.

Artikel 7.2. Subsidiabele activiteiten

  • 176

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van activiteiten die passen binnen de doelen en kaders:

  • a. van de Nota;

  • b. of van de provinciale begroting van het jaar waarop de subsidieperiode betrekking heeft.

Artikel 7.3 Niet-subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 7.4. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Artikel 7.5. Beslistermijn verlening prestatiesubsidies

177

In afwijking van artikel 1.16 beslissen Gedeputeerde Staten in het geval dat advies moet worden gevraagd over een aanvraag binnen acht weken nadat het advies is ontvangen.

Artikel 7.6. Verplichting subsidieontvanger

178

De activiteiten starten binnen zes maanden nadat de subsidie is verleend, tenzij in de beschikking tot verlening van de subsidie, anders is bepaald.

Artikel 7.7. Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling 

[vervallen]

Paragraaf 2. Steunfunctietaken

179

Artikel 7.8. Steunfunctietaken

180

1. Gedeputeerde Staten kunnen rechtspersonen uitnodigen om een prestatiesubsidie aan te vragen om één of meer van de volgende steunfunctietaken als bedoeld in de Nota uit te voeren:

a. advies en informatieverstrekking;

b. onderzoek en innovatie;

c. deskundigheidsbevordering en professionalisering;

d. het onderhouden van netwerken in de Overijsselse samenleving.

2. Gedeputeerde Staten verlenen een prestatiesubsidie voor steunfunctietaken voor een periode van vier jaar, ingaande per 1 januari 2009.

Artikel 7.9. Criteria

  • 181

  • Een rechtspersoon die steunfunctietaken uitvoert:

  • 1. beschikt over aantoonbare expertise in de provincie Overijssel;

  • 2. beschikt over een effectief netwerk;

  • 3. genereert geen andere activiteiten of (commerciële) geldstromen die de uitvoering van de steunfunctietaken negatief beïnvloedt of tot een ongewenste rol- of belangenvermenging met betrekking tot die taken leidt.

Artikel 7.10. Gegevens bij de aanvraag

  • 182

  • In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de rechtpersoon bij de subsidieaanvraag in ieder geval:

  • 1. een plan van aanpak waarin wordt beschreven:

    • a.

      door middel van welke prestaties de steunfunctietaak genoemd in artikel 7.8, eerste lid uitgevoerd wordt;

    • b.

      op welke wijze de mate van tevredenheid bij de afnemers, over de uitvoering van de steunfunctietaak, jaarlijks gemeten wordt.

  • 2. een begroting met betrekking tot de uitvoering van de steunfunctietaak;

  • 3. beschrijving van de wijze waarop aan de criteria genoemd artikel 7.9 wordt voldaan.

Artikel 7.11. Jaarlijkse voortgangsrapportage

183

De rechtspersoon overlegt jaarlijks, voor 1 februari een rapportage van:

  • a.

    a. de inhoudelijke voortgang met betrekking tot de uitvoering van de steunfunctietaak;

  • b.

    de uitkomsten van de gemeten tevredenheid bij de afnemers, als bedoeld in artikel 7.10 eerste lid onder b. 

Artikel 7.12. Tussentijdse wijziging prestatieafspraken

  • 184

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen naar aanleiding van besluitvorming van Provinciale Staten danwel de voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 7.11, de prestaties in overleg met de subsidieontvanger aanpassen.

  • 2. De subsidieontvanger kan in overleg met Gedeputeerde Staten afwijken van de prestatieafspraken indien:

    • a.

      de prestatieafspraken niet effectief gerealiseerd kunnen worden door de gewijzigde vraag bij de afnemers en de gemeenten;

    • b.

      de wijziging minder dan 10% van het jaardeel van de subsidie bedraagt, in dat geval kan worden volstaan met een schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 3. Jeugdzorg

185

Artikel 7.13. Begripsbepalingen

186

  • a.

    WJZ: de Wet op de Jeugdzorg.

  • b.

    Uitvoeringsprogramma: het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WJZ.

  • c.

    Tarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de subsidiëring van een zorgeenheid.

  • d.

    Zorgeenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de WJZ aanspraak bestaat en die door Gedeputeerde Staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod zijn aangewezen.

Artikel 7.14. Criteria

187

Gedeputeerde Staten beoordelen bij het verlenen van een prestatiesubsidie voor experimenten of en in welke mate het experiment past in en bijdraagt aan de uitvoering van het door Gedeputeerde Staten gevoerde beleid op het terrein van de jeugdzorg als omschreven in het vigerende uitvoeringsprogramma.

Artikel 7.14a. Subsidiabele kosten

188

In afwijking van artikel 1.6 derde lid zijn de kosten van het deel van de jeugdzorg dat al heeft plaatsgevonden op het moment van de subsidieaanvraag wel subsidiabel.

Artikel 7.15. Grondslag subsidie

  • 189

  • De stichting

  • 1. Het bedrag van de aan de stichting per boekjaar te verlenen prestatiesubsidie wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen deze tarieven vast op basis van de door de minister vastgestelde normbedragen, met een afwijking tot ten hoogste drie procent.

  • 3. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend wanneer de taken en/of de functies waarop de subsidie betrekking heeft, worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting duurzaam verblijven in Overijssel. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kunnen zij hiervan afwijken.

  • Zorgaanbieder

  • 4. Het bedrag van de aan de zorgaanbieder per boekjaar te verlenen prestatiesubsidie voor het uitvoeren van zorgeenheden wordt bepaald op basis van het door Gedeputeerde Staten vastgesteld tarief per zorgeenheid, dat per zorgaanbieder verschillend kan zijn.

  • 5. De subsidie als bedoeld in het vierde lid wordt alleen verleend wanneer Bureau Jeugdzorg Overijssel voor het uitvoeren van de zorgeenheid een indicatiebesluit heeft vastgesteld.

  • 6. De op basis van een indicatiebesluit uit te voeren jeugdzorg komt alleen voor subsidie in aanmerking indien er een subsidierelatie bestaat tussen de zorgaanbieder en de provincie waarin de cliënt duurzaam verblijft. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kunnen zij hiervan afwijken.

  • Algemeen

  • 7. De subsidie als bedoeld in het eerste en vierde lid bedraagt ten hoogste het bedrag dat Gedeputeerde Staten hiervoor hebben opgenomen in het Uitvoeringsprogramma van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft. Dit bedrag kan worden aangepast op basis van de voor het jaar door de minister vastgestelde indexering.

Artikel 7.16. Aanvullende stukken bij de aanvraag

  • 190

  • 1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.15 bij de subsidieaanvraag tevens het vigerende meerjarenbeleidsplan voor de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid overlegt de stichting bij de subsidieaanvraag in ieder geval:

    • a.

      het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven in overeenstemming met artikel 7.15, tweede lid, voorzien van een gedetailleerde toelichting en de onderbouwing daarvan;

    • b.

      de wettelijke taken en/of functies die de stichting zal uitvoeren;

    • c.

      de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft per taak en/of functie als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ;

    • d.

      d. het aantal cliënten per taak en/of functie waarvoor de betreffende taak en/of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ;

    • f.

      de adressen van de locaties waar de taken en/of functies worden uitgeoefend.

    3. In aanvulling op het eerste lid overlegt de zorgaanbieder bij de subsidieaanvraag in ieder geval:

    • a.

      de verschillende zorgeenheden waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      het bedrag waarvoor de zorgaanbieder de verschillende zorgeenheden wil uitvoeren;

    • c.

      de verschillende aantallen zorgeenheden waarvoor de zorgaanbieder subsidie aanvraagt;

    • d.

      de adressen van de locaties waar de zorgeenheden worden uitgevoerd.

Artikel 7.17. Verzekeringen en administratie

  • 191

  • 1. De stichting/zorgaanbieder aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico’s.

  • 2. De administratie wordt op zodanig overzichtelijke en doelmatige wijze gevoerd dat op ieder moment een actueel en betrouwbaar beeld bestaat over het functioneren op de volgende punten:

    • a.

      gegevens over de cliënten;

    • b.

      financiële gegevens;

    • c.

      aanvullend hierop:

    • • voor de stichting gegevens over de omvang en individuele duur van de uitgeoefende taken en/of functies;

    • • voor de zorgaanbieder per cliënt gegevens over aard en omvang van de verleende zorg, waarbij een relatie wordt gelegd met de zorg waarop een cliënt aanspraak heeft.

Artikel 7.18. Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.23 dient de subsidieontvanger binnen vier maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 7.19. Verslag van de prestaties

  • 192

  • 1. In afwijking van artikel 1.19, eerste lid, bevat het prestatieverslag van:

    • a.

      de stichting ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan en over de uitvoering van de overige activiteiten als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ;

    • b.

      de zorgaanbieder ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen voor de inhoudelijke verantwoording de stichting, in aanvulling op de gegevens die zijn opgenomen in het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg, nadere gegevens vragen over de taken en/of functies, als bedoeld in de artikelen 5 en 10 van de WJZ.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen voor de inhoudelijke verantwoording van de zorgaanbieder nadere gegevens vragen.

Artikel 7.20. Verslag van de kosten

  • 193

  • 1. In aanvulling op artikel 1.19, tweede lid, overlegt de aanvrager de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:

    • a.

      het financiële verslag van het bestuur van de stichting/zorgaanbieder;

    • b.

      de balans met toelichting;

    • c.

      de resultatenrekening met toelichting, waarin substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;

    • d.

      voor de stichting het totale aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij de stichting heeft gemeld en het aantal jeugdigen waarvoor de verschillende taken en/of functies als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ zijn uitgevoerd;

    • e.

      voor de stichting het totale aantal van de verschillende zorgeenheden waarvoor door haar in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven;

    • f.

      voor de stichting het aantal van de onderscheiden zorgeenheden waarvoor door haar een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het desbetreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daarvoor niet door Gedeputeerde Staten zijn gesubsidieerd en het totale aantal cliënten waarop dit betrekking heeft;

    • g.

      voor de zorgaanbieder het totale aantal zorgeenheden dat op basis van een indicatiebesluit door de zorgaanbieder is uitgevoerd, gespecificeerd per zorgeenheid waarop de subsidie betrekking heeft;

    • h.

      voor de zorgaanbieder het aantal van de onder lid g bedoelde zorgeenheden dat door de zorgaanbieder is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van zorg niet duurzaam verbleven in de provincie Overijssel en het totale aantal cliënten waarop deze zorgeenheden betrekking hebben;

    • i.

      voor de zorgaanbieder de in het desbetreffende jaar feitelijk gerealiseerde kostprijs voor de verschillende zorgeenheden;

    • j.

      voor de zorgaanbieder het totale aantal cliënten voor wie de onder lid g bedoelde zorgeenheden zijn uitgevoerd, gespecificeerd naar de verschillende zorgeenheden;

    • k.

      een accountantsverklaring, die is opgesteld overeenkomstig het model als opgenomen in de bijlage bij de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg en vergezeld gaat van een rapportage omtrent de naleving van de wettelijke voorschriften.

  • 2. De stichting en de zorgaanbieder laten de accountantscontrole uitvoeren met inachtneming van tenminste het protocol als opgenomen in de bijlage bij de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg.

  • 3. De stichting en de zorgaanbieder zorgen ervoor dat hun accountant meewerkt aan door of namens Gedeputeerde Staten in te stellen onderzoeken naar de door hun accountant verrichte controlewerkzaamheden.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen over de verantwoording nadere informatie vragen.

Artikel 7.21. Reserveringen en vermogensvorming

  • 194

  • 1. Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economische verkeer. Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de egalisatiereserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan wordt het resterende tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatierekening afgeschreven, deze afschrijvingen leiden niet tot extra subsidiëring.

  • 2. Reserves die met provinciale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met het uitvoeren van de taken/functies/zorgeenheden van de stichting/zorgaanbieder, voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie. Wanneer de gesubsidieerde activiteiten worden beëindigd is de stichting/- zorgaanbieder verplicht het met provinciale subsidie opgebouwde vermogen op eerste verzoek aan Gedeputeerde Staten te betalen.

Artikel 7.22. Lagere vaststelling

In aanvulling op artikel 1.21 kunnen Gedeputeerde Staten de subsidie naar rato lager vaststellen wanneer de werkelijke gemiddelde behandelduur per zorgeenheid de vooraf afgesproken normen overschrijdt.

Artikel 7.23. Overgangsregeling

  • 195

  • 1. In afwijking van artikel 7.15, tweede lid, stellen Gedeputeerde Staten voor de periode dat de minister de normbedragen nog niet heeft vastgesteld, de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van het Tijdelijk Besluit Uitkeringen jeugdzorg en de daarbij te hanteren tarieven vast, aansluitend op de taken en tarieven door haar gehanteerd voor de grondslag van de subsidie in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de WJZ.

  • 2. Indien in het eerste jaar van vaststelling door de minister van de normbedragen, de op basis van het eerste lid verleende maximale subsidie substantieel hoger is dan de maximale subsidie op basis van toepassing van artikel 7.15, eerste lid, dan kunnen Gedeputeerde Staten voor dat jaar een aanvullende prestatiesubsidie verlenen, om de stichting in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met het subsidieniveau op basis van de tarieven.

  • 3. In aanvulling op artikel 7.15, vierde lid, wordt tot 1 januari 2009 het subsidiebedrag ook bepaald door het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde bedrag van de vaste accommodatiekosten van de zorgaanbieder. De hierin begrepen afschrijvingslasten worden berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer.

  • 4. In afwijking van artikel 7.15, zesde lid, komt tot 1 januari 2009 de door de zorgaanbieders uitgevoerde jeugdzorg tevens voor subsidie in aanmerking, indien de cliënt voorafgaand aan de aanvang van de jeugdzorg niet duurzaam verbleef in Overijssel, in geval:

    • a.

      een hiertoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld door Bureau Jeugdzorg van de provincie, waarin de jeugdige voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleef;

    • b.

      het onder a bedoelde Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat jeugdzorg waarop aanspraak bestaat, alsmede een vervangend aanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie Bureau Jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin de jeugdige duurzaam verbleef;

    • c.

      de zorgaanbieder op grond van artikel 7.15, vierde lid, een subsidie van Gedeputeerde Staten ontvangt voor het bieden van de zorgeenheid waarop de aanspraak betrekking heeft;

    • d.

      hiermee niet een maximum van tien procent wordt overschreden van de totale subsidie die op grond van deze regeling is verleend voor het uitvoeren van zorgeenheden.

Paragraaf 3a. Kwetsbare jongeren en arbeidsmarkt

196

Artikel 7.23a begripsbepalingen

  • a. werkleerbedrijf: een organisatie met rechtspersoonlijkheid, een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid of een (semi-)overheidsorganisatie; 197

  • b. kwetsbare jongere: een door een ITB-er geïndiceerde jongere; 198

  • c. vervallen

  • d. ITB-er: Individuele Traject Begeleider die op basis van het profiel van de jongere bemiddelt naar een passend werkleertraject bij een werkleerbedrijf; 199

  • e. regionale projectcoördinator: coördinator van de ITB-ers in de regio’s IJssel-Vecht, Stedendriehoek en Twente, die advies geeft ten aanzien van de plaatsing van een jongere bij een werkleerbedrijf; 200

  • f. individueel trajectplan: een plan waarin minimaal de volgende onderdelen voor de kwetsbare jongere zijn uitgewerkt: opleiding in combinatie met de werkleerplek, wonen, schuldsanering/financiën, gezondheidszorg, vrijetijdsbesteding; 201

  • g. werkleermeester: een deskundige werknemer die in dienst is van het werkleerbedrijf, de gelegenheid krijgt om de jongere te begeleiden gedurende minimaal 6 maanden en die in overleg met de ITB-er meewerkt aan het realiseren van het individuele trajectplan van de jongere.

Artikel 7.23b. Subsidiabele activiteiten

202

203

204

Na afronding van het werkleertraject heeft de kwetsbare jongere ten minste een kwalificatie gericht op een baan of blijft in dienst van het werkleerbedrijf.

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan een werkleerbedrijf dat een kwetsbare jongere een werkleertraject aanbiedt met deskundige begeleiding door een werkleermeester met perspectief op een reguliere baan.

Artikel 7.23c. Criteria

  • De aanvraag voor de subsidie als bedoel in artikel 7.23b voldoet aan de volgende criteria:

  • a. het werkleertraject duurt minimaal 6 maanden en een gemiddelde werkweek bedraagt minimaal 20 uur per week;

  • b. de jongere wordt begeleid door een werkleermeester;

  • c. de werkleermeester en de ITB-er werken nauw samen aan het realiseren van het individuele trajectplan van de kwetsbare jongere;

  • d. het werkleertraject is vastgesteld in een stageovereenkomst, een arbeidsovereenkomst of een detacheringsovereenkomst, die in overleg met de ITB-er is opgesteld;

  • e. het werkleertraject resulteert in ten minste een kwalificatie gericht op een baan voor de jongere of een reguliere baan bij het werkleerbedrijf of een andere onderneming.

Artikel 7.23d. Grondslag subsidie

205

De subsidie bedraagt maximaal € 10.000,-- per werkleertraject per kwetsbare jongere, uitgaande van een werkleertraject van 12 maanden, met een maximale subsidie van € 200.000,-- per werkleerbedrijf.

Artikel 7.23e. Gegevens en bescheiden bij de aanvraag

  • 206

  • In afwijking van artikel 1.14 overlegt de aanvrager:

  • a. een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

  • b. een ondertekend Werkgeversbijlage Plan van aanpak 1000 jongerenplan Provincie Overijssel;

Artikel 7.23f Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.6 derde lid zijn de activiteiten subsidiabel vanaf de ingangsdatum van de overeenkomst zoals bedoeld in artikel 7.23c sub d.

Paragraaf 4. Senioren

207

Artikel 7.24. Begripsbepalingen

  • 208

  • a. Senioren: personen vanaf 55 jaar.

  • b. Mantelzorg: zorg die mensen, langer dan drie maanden of meer dan acht uur per week, vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk.

  • c. Palliatieve zorg: zorg die zich richt op het verminderen van het lijden en op verbetering van de kwaliteit van het leven van patiënten in hun laatste levensfase.

Artikel  7.25. Subsidiabele activiteiten

  • 209

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van één of meerdere activiteiten die zich richten op:

    • a.

      het ondersteunen van het werven en behouden van seniore vrijwilligers;

    • b.

      het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod van vrijwilligerswerk voor senioren;

    • c.

      het uitvoeren van innovatieve projecten en het ontwikkelen van kennis ter ondersteuning van seniore mantelzorgers;

    • d.

      het ontwikkelen van vernieuwend of aanvullend respijtzorgaanbod voor seniore mantelzorgers;

    • e.

      het verbeteren van de aansluiting tussen vrijwilligerswerk, mantelzorg en palliatieve zorg.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen rechtspersonen uitnodigen om een subsidie aan te vragen voor doorontwikkeling van reeds door Gedeputeerde Staten gesubsidieerde activiteiten gericht op senioren. 210

Artikel 7.26. Criteria

  • 211

  • Een subsidieaanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 7.25 voldoet aan de volgende criteria:

  • a. er is voor ten minste 25% cofinanciering van de subsidiabele kosten;

  • b. het project heeft een regionaal karakter;

  • c. de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--;

  • d. Gedeputeerde Staten behouden zich het recht voor om te besluiten welke activiteiten op grond van artikel 7.25, lid 2, voor subsidie in aanmerking komen.

Paragraaf 5. Vrijwilligers

212

Artikel 7.27. Subsidiabele activiteiten

  • 213

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van één of meerdere activiteiten die zich richten op:

  • a. initiatieven die leiden tot werving en behoud van vrijwilligers;

  • b. het verbeteren van het imago van het vrijwilligerswerk en de inzet van waarderingsinstrumenten;

  • c. professionalisering en deskundigheidsbevordering van het vrijwilligerswerk;

  • d. het ontwikkelen en delen van kennis en methoden om de inzet van jeugdigen in het vrijwilligerswerk te vergroten of om het vrijwilligerswerk rond jeugdigen te versterken;

  • e. initiatieven die leiden tot de toename van het aantal vrijwilligers of het professionaliseren van vrijwilligers in de culturele sector;

  • f. initiatieven die leiden tot behoud en versterking van mantelzorg en palliatieve zorg;

  • g. het ondersteunen van mantelzorgers en het versterken van de zelfredzaamheid en kracht van mantelzorgers, met extra aandacht voor de ondersteuning van de allochtone mantelzorger;

  • h. het ondersteunen van innovatieve ontwikkelingen en regionale samenwerking op het terrein van de palliatieve zorg;

  • i. het ondersteunen van vrijwilligers die betrokken zijn bij hospices of het begeleiden van thuis sterven;

  • j. het ondersteunen van vrijwilligers die minderheden ondersteunen en coachen;

  • k. het stimuleren van vrijwilligerswerk door minderheden.

Artikel 7.28. Criteria

  • 214

  • 1. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 7.27 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      er is voor ten minste 25% cofinanciering van de subsidiabele kosten;

    • b.

      het project heeft een regionaal karakter;

    • c.

      de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--.

  • 2. Een initiatief op grond van artikel 7.27 onder sub a, leidt tot een aantoonbare toename van het aantal vrijwilligers van tenminste 10%.

  • 3. Een initiatief op grond van artikel 7.27 onder sub d, leidt tot een aantoonbare toename van het aantal jeugdigen dat vrijwilligerswerk van tenminste 10%.

  • 4. Een initiatief op grond van artikel 7.27 onder sub e, leidt tot een aantoonbare toename van het aantal vrijwilligers in de culturele sector van tenminste 10%.

  • 5. Een initiatief op grond van artikel 7.27 onder sub j en k, leidt tot een aantoonbare toename van het aantal vrijwilligers met een minderheidsachtergrond van tenminste 10%.

Paragraaf 6 Stimuleringsregeling vrijwilligers

215

Artikel  7.29. Begripsbepalingen

Vrijwilligersorganisatie: een instelling voor vrijwilligerswerk, niet zijnde een landelijke organisatie, die niet over een betaalde formatieplaats beschikt.

Artikel 7.30. Subsidievorm

216

Gedeputeerde Staten verstrekken deze subsidie in de vorm van een stimuleringssubsidie.

Artikel 7.31. Criteria

  • 217

  • De vrijwilligersorganisatie:

  • a. heeft op basis van de statuten haar zetel in Overijssel;

  • b. is hoofdzakelijk in Overijssel op tenminste regionaal niveau werkzaam;

  • c. de organisatie is naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in staat de bestuurskosten en de kosten van activiteiten en kadertraining uit eigen middelen te betalen. Dit betekent dat het liquiditeitssaldo niet hoger mag zijn dan twee keer de hoogte van de subsidie. 218

Artikel 7.32. Grondslag subsidie

Gedeputeerde Staten kunnen aan een vrijwilligersorganisatie voor het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft een stimuleringssubsidie verstrekken van € 2.100,-- voor de financiering van de bestuurskosten, de kosten van activiteiten of van kadertraining, opdat meer vrijwilligers kunnen worden geworven en behouden.

Artikel 7.33. Indieningstermijn aanvraag

219

In afwijking van artikel 1.9. kan een subsidieaanvraag voor het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft voor 1 oktober voorafgaand aan dat jaar worden ingediend.

Artikel 7.34. Aanvullende stukken bij de aanvraag

220

Onverminderd artikel 1.10. overlegt de aanvrager bij de aanvraag het gemiddelde aantal vrijwilligers van die organisatie in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie aangevraagd wordt.  

Artikel 7.35. Beslistermijn vaststelling stimuleringssubsidie

221

In afwijking van artikel 1.11. beslissen Gedeputeerde Staten omtrent subsidievaststelling binnen acht weken nadat de uiterste termijn voor het indienen van een aanvraag is verstreken.

Paragraaf 7 Zorg

222

Artikel 7.36. Subsidiabele activiteiten

  • 223

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van activiteiten die zich richten op één of meer van de volgende doelen:

  • a. het realiseren van vraaggerichte zorg;

  • b. versteviging van de collectieve belangenbehartigingsfunctie voor de doelgroepen: senioren, allochtonen, mantelzorgers en jeugd, aan de hand van de thema’s mobiliteit, participatie, kwaliteit, keuzevrijheid en palliatieve zorg.

Artikel 7.37. Criteria

  • 224

  • 1. Een activiteit als bedoeld in artikel 7.36 onder a, voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de zorgvrager of zorgvragersorganisatie is aantoonbaar actief bij de activiteit betrokken;

    • b.

      de activiteit wordt niet regulier gefinancierd door andere organisaties;

    • c.

      de vraaggerichtheid van de actviteit is expliciet aangetoond.

  • 2. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 7.36 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteit heeft een innovatief karakter;

    • b.

      de activiteit heeft een regionaal karakter;

    • c.

      er is voor ten minste 25% cofinanciering van de subsidiabele kosten;

    • d.

      de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal €10.000,--.

Paragraaf 7a. Sportaccommodaties en jeugd

225

Artikel 7.37a. Begripsbepalingen

  • 1. NOC*NSF: Nederlands Olympisch Comité* Nederlandse Sport Federatie is de bundeling van de georganiseerde sport in Nederland.

  • 2. Sportaccommodatie: een onroerende zaak welke specifiek permanent is ingericht voor actieve sportbeoefening van één of meerdere door NOC*NSF erkende takken van sport, niet zijnde een accommodatie ten behoeve van professionele sportorganisaties.

  • 3. Sportvereniging: Een volledige rechtsbevoegdheid bezittende vereniging die aangesloten is bij een landelijke of regionale sportbond die is aangesloten bij NOC*NSF. De sportverenigign biedt gedurende het sportseizoen minstens één keer per twee weken een sportactiviteit aan. 

Artikel 7.37b. Subsidiabele activiteiten

226

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan Overijsselse gemeenten voor de bouw of verbouw van sportaccommodaties van een sportvereniging die zich vrijwillig inzetten voor risico jongeren.

Artikel 7.37c. Criteria

  • 227

  • 1. Een sportvereniging als bedoeld in artikel 7.37b voldoet aan de volgende criteria. De sportvereniging:

    • a.

      staat ingeschreven in het verenigingsregister van de Kamer van Koophandel;

    • b.

      stelt zich ten doel om zonder winstoogmerk door sportbeoefening in clubverband de vorming en ontwikkeling van alle leden te bevorderen;

    • c.

      ontwikkelt beleid ter bevordering van haar maatschappelijke functie ten aanzien van risicojongeren;

    • d.

      ontwikkelt een maatschappelijke functie doordat deze zich vrijwillig inzet voor ‘risico jongeren’ door deel te nemen aan minimaal één van de volgende projecten of activiteiten:

    • i.

      project ‘Vitale sportvereniging’, gericht op versterking maatschappelijke rol van de vereniging;     

    • ii.

      trainingen en informatieavonden 'Vroegsignalering';

    • iii.

      scholing ‘Kanjers in de sport’;

    • iv.

      interculturalisatiescan sportverenigingen met vervolg verenigingsadvies traject;

    • v.

      opstellen van een jaarlijks sport- en beweegprogramma specifiek gericht op risicojongeren of gericht op jongeren die in de jeugdzorg verblijven of uitstromen uit de jeugdzorg;

    • vi.

      scholing ‘Triple P’;

    • vii.

      scholing ‘Vroegsignalering’ van Scouting voor het betaald kader van de sportvereniging.

  • 2. De activiteiten als bedoeld in artikel 7.37c lid 1 sub d zijn uiterlijk 31 december 2011 afgerond.

  • 3. De bouw- of verbouwwerkzaamheden als bedoeld in artikel 7.37b zijn uiterlijk 31 december 2012 gestart.

  • 4. De gemeente besteed minimaal 10% van de verleende subsidie aan de activiteiten of projecten zoals genoemd in artikel 7.37c lid 1 sub d.

Artikel 7.37d. Grondslag

228

De subsidie als bedoeld in artikel 7.37b bedraagt maximaal € 134.000,-- per gemeente.

Artikel 7.37e. Aanvullende stukken bij de aanvraag

  • 229

  • In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de gemeente:

  • a. een projectplan met een beschrijving van de bouw of verbouwwerkzaamheden en een beschrijving van de activiteiten als genoemd in artikel 7.37c lid 1 sub d.

  • b. een communicatieplan voorzien van een communicatiekalender.

Artikel 7.37f Verplichtingen subsidieaanvrager

De gemeente rapporteert jaarlijks voor 1 februari over de voortgang van de bouw- of verbouwwerkzaamheden. Tevens blijkt uit de rapportage van 1 februari 2012 dat de activiteiten zoals genoemd in artikel 7.37c lid 1 sub d zijn afgerond.

Paragraaf 8 Archeologie

Artikel 7.38. Begripsbepaling

230

Vooronderzoek: bureauonderzoek, het maken van proefsleuven en het doen van grondboringen.

Artikel 7.39. Subsidiabele activiteiten

  • 231

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de volgende activiteiten:

  • 1. archeologisch vooronderzoek op locatie op basis van een projectplan;

  • 2. projecten ter verbetering van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de archeologie (inclusief aardwaarden).

Artikel 7.40. Criteria

  • 232

  • 1. Het vooronderzoek, zoals genoemd in artikel 7.39 eerste lid wordt uitgevoerd door een deskundige organisatie.

  • 2. De projecten zoals genoemd in artikel 7.39 tweede lid vinden plaats onder begeleiding van een deskundige organisatie.

  • 3. In afwijking van artikel 7.6 starten de activiteiten binnen een jaar nadat de subsidie is verleend.

Artikel 7.41. Grondslag subsidie

  • 233

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.39, eerste lid, bedraagt ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,-- per projectplan.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.39, tweede lid, bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,--.

Artikel 7.42 Monumentencommissie

234

Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie, die binnen zes weken advies aan hen uitbrengt.

Paragraaf 9 Restauratieachterstanden Rijksmonumenten

235

Artikel 7.43. Begripsbepalingen

  • 236

  • a. Brim: Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten;

  • b. rijksregeling: de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008; Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007; Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2006; Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (Brrm 1997);

  • c. rijksbijdrage: een subsidie op grond van de rijksregeling;

  • d. restauratiekosten: de subsidiabele kosten als bedoeld in de rijksregeling. Indien er geen sprake is van een rijksbijdrage is artikel 8 van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008 van toepassing;

  • e. rijksmonument: een monument, dat op basis van zijn onderhoudstoestand niet kan instromen in de instandhoudingsregeling uit het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim); niet zijnde een woonhuis of boerderij zonder agrarische functie, door het Rijk aangewezen, dat is aangewezen op een laagrentende lening uit het Nationaal Restauratiefonds;

  • f. restauratieplan: plan als bedoeld in artikel 4, derde lid van de rijksregeling;

  • g. eigen bijdrage: het deel van de restauratiebegroting dat niet wordt gedekt uit het totaal van de subsidie als bedoeld in artikel 7.45.

Artikel 7.44. Criteria

  • 237

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de restauratiekosten van rijksmonumenten.

  • 2. De subsidieaanvraag voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      Het te restaureren rijksmonument heeft een restauratieachterstand waardoor het niet in aanmerking kan komen voor een reguliere instandhoudingssubsidie op grond van het Brim;

    • b.

      er is aantoonbaar voorzien in de eigen bijdrage;

    • c.

      de restauratiewerkzaamheden waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn nog niet begonnen;

    • d.

      het restauratieplan is aantoonbaar uitvoeringsgereed;

    • e.

      er kan aantoonbaar gestart worden met de restauratie voor 1 maart 2010;

    • f.

      de restauratie wordt uitgevoerd door, of in samenwerking met, een deskundig restauratiebouwbedrijf.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, sub a, kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verlenen aan kerken met restauratiekosten tussen de € 1 ton en € 1 miljoen die na de wijziging van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten van 24 april 2009 in aanmerking kunnen komen voor de reguliere instandhoudingssubsidie op grond van het Brim.

  • 4. Na de uitvoering van de restauratie moet het monument in een dusdanige onderhoudstoestand verkeren dat het kan instromen in de reguliere instandhoudingsregeling van het Brim.

  • 5. Per gemeente geldt een maximum van 4 restauratieprojecten met provinciale subsidie van maximaal 15% en 3 restauratieprojecten met een hoger subsidiepercentage, tot maximaal 85 %.

  • 6. Wanneer meerdere projecten in één aanvraag worden ingediend, dient de aanvrager zelf een onderlinge prioritering aan te brengen.

Artikel 7.45. Grondslag subsidie

  • 238

  • 1. Het totaal van de subsidie als bedoeld in artikel 7.44, eerste lid en de subsidie uit de rijksregeling of een andere vorm van rijksfinanciering, bedraagt ten hoogste 85% van de subsidiabele restauratiekosten.

  • 2. Het totaal van de subsidie als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal 75 % van de subsidieabele restauratiekosten, indien de eigenaar van het rijksmonument, recht heeft op fiscale aftrek van onderhoudkosten.

Artikel 7.45a. Aanvullende stukken bij de aanvraag

  • 239

  • 1. In afwijking van artikel 1.14 gaat een subsidieaanvraag vergezeld van de beschikking van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed waarin staat dat voor dit rijksmonument subsidie is verleend op basis van de rijksregeling.

  • 2. Indien geen beschikking van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, als bedoeld in het eerste lid, overlegd kan worden gaat de subsidieaanvraag vergezeld van:

    • a.

      een restauratieplan;

    • b.

      een door Monumentenwacht opgesteld bouwkundig inspectierapport van het rijksmonument dat niet ouder is dan twee jaar;

    • c.

      een financieel dekkingsplan waaruit blijkt dat in de eigen bijdrage is voorzien;

    • d.

      een afschrift van de voor de restauratie verleende vergunning, bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet of een schriftelijke verklaring van de gemeente dat deze vergunning niet van toepassing is voor de uitvoering van het restauratieplan;

    • e.

      Een lijst van bouwbedrijven die worden uitgenodigd om offerte uit te brengen voor de uitvoering van het restauratieplan.

Artikel 7.45.b. Wijze van behandeling van de aanvragen

  • 240

  • 1. In afwijking van artikel 1.4 hebben subsidieaanvragen, waarbij het rijksmonument op grond van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008 een subsidie heeft ontvangen, prioriteit. De overige aanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangstdatum.

  • 2. Indien er sprake is van meerdere aanvragen met dezelfde ontvangstdatum, waarmee het totaal van de subsidie als bedoelt in artikel 7.44, het subsidieplafond overschrijdt, worden subsidieaanvragen met de laagste subsidiabele kosten eerst in behandeling genomen.

Artikel7.45.c. Monumentencommissie

Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de monumentencommissie. De monumentencommissie is ondergebracht bij Het Oversticht.

Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.

Artikel 7.45.d Verplichtingen

241

Gedeputeerde Staten kunnen de eigenaar verplichten om de werkzaamheden onder nader door hen te stellen voorwaarden te doen begeleiden indien hiervoor de specifieke kennis is vereist.

Paragraaf 10 Podiumplan

242

Artikel 7.46. Begripsbepalingen

  • 243

  • a. OKTO: Overleg Kleine Theaters Overijssel

  • b. Podiumkunsten: verzamelnaam voor kunstvormen die een tijdelijk waarneembaar product opleve-ren, waarvoor het podium afhankelijk is van uitvoerende kunstenaars. Het gaat hierbij om ten min-ste één van de volgende kunstvormen: toneel, opera, muziek, cabaret, ballet, kleinkunst.

  • c. Uitkoopsom/garantie: het bedrag dat het podium betaalt aan een bespeler of kunstenaar voor het brengen van een podiumkunstproduct. Het podium betaalt de overeengekomen uitkoop(som), onaf-hankelijk van de hoogte van de recette.  

Artikel 7.47. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan een podium voor het programmeren van:

  • a. Oost-Nederlands podiumkunstenaanbod;

  • b. Landelijk podiumkunstenaanbod.

Artikel 7.48. Criteria

  • 1. Het podium als bedoeld in artikel 7.47 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      De totale capaciteit van het podium is minimaal 50 tot maximaal 500 zitplaatsen;

    • b.

      Het podium is actief lid van het OKTO;

    • c.

      Het organiseren van professionele podiumkunsten in een gebouw is aantoonbaar de hoofdtaak van het podium;

    • d.

      De personele organisatie van het podium bestaat voor meer dan 50% uit vrijwilligers of kan een vrijwilligersbeleid overleggen, waarbij aantoonbaar is dat het podium actief vrijwilligers werft met als doelstelling om meer vrijwilligeres bij de organisatie te be-trekken.

  • 2. Het podiumkunstenaanbod als bedoeld in artikel 7.47 is professioneel, financieel en artistiek kwetsbaar.

Artikel 7.49. Grondslag subsidie

  • 1. De subsidie op grond van artikel 7.47 sub a bedraagt maximaal 60% van de uitkoopsom/ ga-rantie van de productie.

  • 2. De subsidie op grond van artikel 7.47 sub b bedraagt maximaal 40% van de uitkoopsom/ ga-rantie met een maximum van € 10.000,-- per podium of theater per theaterseizoen.

Artikel 7.50 Aanvullende gegevens bij de aanvraag

In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij zijn subsidieaanvraag een financiële onderbouwing van de productie.

Artikel 7.50a. Verplichting subsidieontvanger

Het podium werkt mee aan monitoring met betrekking tot het evalueren van de resultaten van deze regeling.

Artikel 7.50b. Advies

Gedeputeerde Staten kunnen over een aanvraag aan het OKTO advies vragen ten aanzien van de professionaliteit en financiële en artistieke kwetsbaarheid van het podiumkunstenaanbod.

Paragraaf 11. Cultuurdeelname

Artikel 7.51. Begripsbepalingen

  • a. Actieve cultuurdeelname: actief bezig zijn met alle vormen van kunst en cultuur, als amateurkunstenaar, als cursist, deelnemer, vrijwilliger of liefhebber.

  • b. Amateurkunst: het actief beoefenen van kunst uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien.

  • c. Volkscultuur: het geheel van cultuuruitingen die als wezenlijk worden ervaren door specifieke groepen, steeds onder verwijzing naar traditie, verleden en nationale, regionale of lokale identiteiten.

  • d. Buitenschoolse cultuureducatie: de verzamelnaam voor cultuureducatieve activiteiten buiten schooltijd. Cultuureducatie is leren over, door en met cultuur. Ook het leren beoordelen en genieten van kunst en cultuur hoort daarbij.

Artikel 7.52. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van activiteiten op het terrein van amateurkunst, buitenschoolse cultuureducatie of volkscultuur. Het gaat hierbij om activiteiten die gericht zijn op de actieve cultuurdeelname.

Artikel 7.53. Subsidievorm

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie als bedoeld in artikel 7.52. in de vorm van een stimuleringssubsidie voor subsidies vanaf € 2.500,-- tot maximaal € 5.000,--.

  • 2. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie als bedoeld in artikel 7.52. in de vorm van een prestatiesubsidie voor subsidies vanaf € 5.000,-- tot maximaal € 50.000,--.

Artikel 7.54. Criteria

1. De aanvraag om subsidie op grond van artikel 7.52 voldoet aan de volgende criteria:

a. de activiteit moet aantoonbaar bijdragen aan het betrekken van meer actieve deelnemers en moet aanvullend zijn op de reguliere werkzaamheden of activiteiten van de aanvrager;

b. de activiteit moet aantoonbaar bijdragen aan de culturele ontwikkeling van de actieve deelnemer;

c. de activiteit vindt hoofdzakelijk plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel;

 d. er is sprake van voldoende artistieke en inhoudelijke kwaliteit

e. er is aantoonbaar voor minimaal 25% voorzien in financiering door andere partijen van de totale begrote kosten.

 2. Aanvullend op het eerste lid geldt voor een subsidieaanvraag op grond van artikel 7.53, tweede lid, voor een activiteit die zich afspeelt in de gemeenten Deventer, Enschede, Hebgelo of Zwolle dat:

a. de activiteit aantoonbaar overdraagbaar is naar tenminste twee andere gemeenten dan de gemeenten  Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle; 

b. de provinciale financiële bijdrage nooit hoger is dan de bijdrage van de gemeente Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle; 

c. de methodiek aantoonbaar overdraagbaar is.

Artikel 7.55. Grondslag

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.53 eerste lid bedraagt maximaal 50% van de totale kosten van de projectbegroting met een minimum van € 2.500,-- en met een maximum van € 5.000,--.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.53 tweede lid bedraagt maximaal 50% van de totale kosten van de projectbegroting met een minimum van € 5.000,-- en een maximum van € 50.000,--.

Artikel 7.56. Adviescommissie cultuurdeelname

  • Een subsidieaanvraag kan om advies worden voorgelegd aan de Adviescommissie Cultuurdeelname die binnen 4 weken een advies over de artistiek en inhoudelijke kwaliteit aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.

  • a. actieve cultuurdeelname: actief bezig zijn met alle vormen van kunst en cultuur, als amateurkunstenaar, als cursist, deelnemer, vrijwilliger of liefhebber.

  • b. amateurkunst: het actief beoefenen van kunst uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien.

  • c. volkscultuur: het geheel van cultuuruitingen die als wezenlijk worden ervaren door specifieke groepen, steeds onder verwijzing naar traditie, verleden en nationale, regionale of lokale identiteiten.

  • d. buitenschoolse cultuureducatie: de verzamelnaam voor kunsteducatie, erfgoededucatie en media-educatie in buiten schoolverband. Cultuureducatie is leren over, door en met cultuur. Ook het leren beoordelen en genieten van kunst en cultuur hoort daarbij.

    • • Kunsteducatie omvat de disciplines: beeldende kunst, dans, literatuur, muziek, theater en audiovisuele kunst. Ook toegepaste kunsten en wereldcultuur maken hier onderdeel van uit.

    • • Erfgoededucatie omvat een breed spectrum aan activiteiten die zowel kennis en begrip als beleving van erfgoed tot doel hebben. Bij erfgoed gaat het om: musea, monumenten, de gebouwde omgeving, archieven, archeologie, industrieel en mobiel erfgoed, landschap en immaterieel erfgoed en maatschappelijke leven. Ook het zelf gebruiken van media en het zelf vervaardigen van audiovisuele producties is onderdeel van media-educatie.

    • • Media-educatie gaat over het leren interpreteren van de inhoud van media, het bepalen door welke belangen of waardesystemen deze worden gestuurd en het bewust worden van de plaats en rol van de media in het persoonlijke en maatschappelijke leven.

  • e. artistieke en inhoudelijke kwaliteit: de kwaliteit van de activiteit in relatie tot de inhoudelijke visie en de  professionaliteit van de instelling en in samenhang daarmee aan de creativiteit en de actieve cultuurdeelname aspecten van de kwaliteit.

  • f. vernieuwend: de methode of activiteit is nieuw of heeft een andere vorm van innovatie in zich.

  • g. diversiteit: de activiteit draagt bij aan een brede deelname aan cultuur. Het gaat om alle leeftijden, bevolkingsgroepen en opleidingsniveau.

  • h. verankering: financiële en inhoudelijke inbedding in de aanvragende organisatie en/of andere organisaties. De activiteit is overdraagbaar naar plaats en tijd.

Paragraaf 12 Productiefonds Oost- Nederland 2010 t/m 2012

Artikel 7.57. Begripsbepalingen

  • 1. Oost-Nederland: de provincies Overijssel en Gelderland.

  • 2. Productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe, niet eerder gepresenteerde uiting op het terrein van ten minste één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur.

 Artikel 7.57a. Subsidiabele activiteiten

  • 244

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van een productie.

Artikel 7.58. Criteria

  • 245

  • Een aanvraag voor subsidie voor de kosten van een productie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de productie staat onder leiding van personen die aantoonbaar beschikken over artistieke kwaliteiten als maker en ervaring hebben in het artistiek en productioneel leiden van projecten;

  • b. de productie heeft een hoge artistieke kwaliteit;

  • c. de productie wordt ontwikkeld in Gelderland of Overijssel;

  • d. een substantieel deel van de uitvoeringen vindt plaats in Oost-Nederland;

  • e. een substantieel deel van de bij de productie betrokken kunstenaars is gevestigd in Oost-Nederland;

  • f. de productie heeft door thematiek, locatie of door de betrokken makers en uitvoerenden een relatie met Oost-Nederland;

  • g. de productie onderscheidt zich vanwege haar toegevoegde waarde voor het kunst- en cultuuraanbod in Oost-Nederland;

  • h. de productie heeft een landelijke of internationale uitstraling;

  • i. de productie maakt geen deel uit van reeds regulier door Rijk, provincie Overijssel of  provincie Gelderland gesubsidieerde activiteiten van de instelling;

  • j. de productie is geen festival.

Artikel 7.58a. Grondslag subsidie

  • De subsidie bedraagt maximaal 65% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidie van  € 125.000,--.

Artikel 7.59. Indieningstermijn aanvraag

  • In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag worden ingediend vóór 15 september of 1 april van het betreffende kalenderjaar.

Artikel 7.60. Aanvullende gegevens bij de aanvraag

  • 246

  • 1. In afwijking van artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij zijn subsidieaanvraag, een productieplan, een gespecificeerde begroting met dekkingplan, een marketingplan, een speellijst of expositieplan waarin de volgende onderwerpen zijn uitgewerkt:

    • a.

      het doel en het artistieke concept van de productie;

    • b.

      de wijze waarop de beoogde doelen worden bereikt;

    • c.

      de publieksgroep of publieksgroepen die aanvrager met de productie wil bereiken;

    • d.

      de marketinginstrumenten die worden ingezet;

    • e.

      de personen en instellingen uit Oost-Nederland die bij de productie betrokken zijn;

    • f.

      de geraamde kosten en opbrengsten van de productie.

  • 2. De subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier Productiefonds Oost-Nederland 2010 t/m 2012.

Artikel 7.60a. Wijze van behandeling van de aanvrage

  • Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 7.58 genoemde criteria in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat subsidie wordt verleend in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dit toestaat.

Artikel 7.61. Adviescommissie Productiefonds Oost Nederland 2010 t/m 2012

  • 247

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de adviescommissie Productiefonds Oost Nederland 2010 t/m 2012.

  • 2. De adviescommissie beoordeelt de mate waarin de aanvraag voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 7.58.en geeft de geadviseerde prioriteitsvolgorde aan.

Artikel 7.61a Subsidieplafond

  • Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Paragraaf 13: Beeldende Kunst en Vormgeving Art (E)motion

248

Artikel 7.62 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Beeldende kunst en vormgeving: schilder-, teken-, media- en beeldhouwkunst, grafische kunst, fotografie en kunst in de openbare ruimte, grafische en industriële vormgeving, mode, interieurontwerp en ruimtelijke vormgeving.

Artikel 7.63. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten op het terrein van de beeldende kunst en vormgeving, waarbij het publiek actief wordt opgezocht.

Artikel 7.64. Criteria

  • De activiteit als bedoeld in artikel 7.63 voldoet aan de volgende criteria:

  • a. de activiteit heeft artistieke en inhoudelijke kwaliteit; en 249

  • b. de activiteit wordt aantoonbaar uitgevoerd of ondersteund door een rechtspersoon die aantoonbaar beschikt over ervaring in het artistiek en productioneel uitvoeren of begeleiden van projecten; en 250

  • c. de activiteit is aantoonbaar vernieuwend voor de aanvrager; en 251

  • d. de activiteit is toegankelijk en niet op specifieke doelgroepen gericht; en 252

  • e. de activiteit mag maximaal 50% van de looptijd van het project, zijnde de tijd dat er daadwerkelijke interactie met het publiek plaatsvindt, op één en dezelfde locatie worden getoond; 253

  • f. voor activiteiten van een instelling of initiatief gevestigd in één van de steden Zwolle, Deventer of Enschede geldt dat deze voor minimaal 75% van de looptijd van het project, zijnde de tijd dat er daadwerkelijke interactie met het publiek plaatsvindt,  buiten de gemeentegrenzen van de gemeente waarin deze instelling gevestigd is, plaatsvindt; en 254

  • g. de activiteit start uiterlijk vóór 31 december 2012 en is afgerond vóór 31 december 2013.

Artikel 7.64a Subsidievorm

1. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie als bedoeld in artikel 7.63. in de vorm van een stimuleringssubsidie voor subsidies tot maximaal € 5.000,--.

2. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie als bedoeld in artikel 7.63. in de vorm van een prestatiesubsidie voor subsidies tot maximaal € 75.000,--.

Artikel 7.65. Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidie van € 75.000,--

Artikel 7.66. Aanvullende stukken bij de aanvraag

255

Aanvullend op artikel 1.14 overlegt de aanvrager een communicatie- en marketingplan, waarin de aanvrager duidelijk maakt wat de doelstelling van het project is. Ook brengt de aanvrager in beeld hoe hij invulling aan de interactie met het publiek geeft.

Paragraaf 14 Cultureel erfgoed

256

Artikel 7.68.Begripsbepalingen

  • 1. Cultureel erfgoed: gebouwen en bouwwerken die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied.

  • 2. Herstel- en restauratiewerkzaamheden: noodzakelijke renovatie werkzaamheden aan gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen, als bijvoorbeeld herstel voegwerk(knipvoeg, snijvoeg, platvol), inboetwerk (vervangend metselwerk invoegen in bestaand), herstel oorspronkelijke kozijnindeling, herstel/vervanging houten gevelbeschieting, herstel/vervanging dakkapel, herstel/vervanging goot/gootomtimmering/windveren, herstel cultuurhistorische elementen op een erf of landgoed, zoals stookhok/bakhuis/hooiberg en tuinornamenten, een en ander ter beoordeling van de Monumentencommissie.

  • 3. Transformatieplan: verkenning en beschrijving van de mogelijkheden van functieverandering in vrijkomend of vrijgekomen cultureel erfgoed, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en een nieuwe toekomst en exploitatie kunnen bieden.

  • 4. Stedelijk gebied: de steden Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle.

  • 5. Gebiedsontwikkeling: het project is onderdeel van een integraal plan voor de ontwikkeling van een gebied, waarbij de provincie al betrokken is als partner of regisseur.

  • 6. Herbestemmingsopgaven: cultureel erfgoed krijgt door aanpassing aan nieuwe functies en economische dragers een duurzame bestemming.

Artikel 7.69. Subsidiabele activiteiten

  • 257

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor

    • a.

      de uitvoering van herstel- en restauratiewerkzaamheden aan cultureel erfgoed, binnen een gebundelde aanpak, waardoor er een substantiële bijdrage wordt geleverd aan behoud, herstel of ontwikkeling van de karakteristieke identiteit van het gebied, inclusief voorbereidende werkzaamheden. Bij een integrale aanpak in het landelijk gebied is paragraaf 8.16 van toepassing op de groene elementen;

    • b.

      herstel- en restauratiewerkzaamheden van cultureel erfgoed dat onderdeel is van een gebieds-ontwikkeling; 258

    • c.

      herstel- en restauratiewerkzaamheden die plaatsvinden bij het uitvoeren van herbestemmings-opgaven waarbij de provincie Overijssel al betrokken is als partner of regisseur.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

    • a.

      opstellen van een transformatieplan op het gebied voor behoud, herstel en duurzame (her)bestemming van cultureel erfgoed, uitgezonderd agrarisch en industrieel erfgoed, als bedoeld in hoofdstuk 5, paragraaf 3;

    • b.

      het uitvoeren van een transformatieplan als bedoeld onder a.

Artikel 7.70. Criteria

  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.69 lid 1 moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De subsidieaanvraag wordt ingediend door een rechtspersoon;

    • b.

      Er is in voldoende mate sprake van advisering door een deskundige organisatie;

    • c.

      De werkzaamheden dienen door professionals met relevante expertise uitgevoerd te worden;

    • d.

      De subsidie die verleend wordt op basis van deze subsidieregeling kan niet gestapeld worden met andere subsidie voor restauratie- en herstelwerkzaamheden.

    • e.

      Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening dan wel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

  • 2. Aanvullend aan lid 1 dient een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.69 lid 2 te voldoen aan het volgende criterium: 259

    • a.

      Een transformatieplan als bedoeld in artikel 7.69 tweede lid onder a dient te worden opgesteld aan de hand van een aantal processtappen zoals opgenomen in het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde overzicht proces transformatieplan.

Artikel 7.71. Grondslag

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.69 eerste sub a, bedraagt 20% van de subsidiabele kosten voor werkzaamheden aan woonhuizen en bedrijfsgebouwen die in het kader van de reguliere bedrijfsvoering worden gebruikt, en 50% van de subsidiabele kosten voor overige gebouwen en bouwwerken met een maximum subsidiebedrag van € 200.000,-- per aanvraag. Hiervan wordt ten hoogste 10% besteed aan voorbereidende werkzaamheden.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.69 eerste lid sub b en c bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000,--.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 7.69 tweede lid sub a bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 30.000,--.

  • 4. De subsidie als bedoeld in artikel 7.69 tweede lid sub b bedraagt 40% van de subsidiabel kosten met een maximale subsidie van € 100.000,-- per projectplan.

Artikel 7.72. Aanvullende stukken bij de aanvraag

  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de subsidieaanvraag voor een transformatieplan als bedoeld in artikel 7.69 tweede lid sub b tevens:

  • a. kaarten en fotomateriaal van het betreffende erfgoed en het gebied waarin het is gelegen;

  • b. een beknopte toelichting over de cultuurhistorische waarden;

  • c. documenten waaruit blijkt dat de desbetreffende gemeente instemt met het opstellen van het transformatieplan;

  • d. informatie over opleiding en ervaring van de deskundige(n) die het transformatieplan zal (zullen) opstellen en begeleiden.

Artikel 7.73 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 260

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen drie maanden na subsidieverlening te zijn gestart met het opstellen van het transformatieplan als bedoel in artikel 7.69 tweede lid sub a,  dan wel met de uitvoering ervan als bedoeld in artikel 7.69 tweede lid sub b.

  • 2. Het opstellen van het transformatieplan als bedoel in artikel 7.69 tweede lid sub a dient binnen zes maanden na de start te zijn afgerond.

Artikel 7.72. Provinciale Monumentencommissie

De subsidieaanvraag kan om advies voorgelegd worden aan de provinciale Monumentencommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.

Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen Landelijk Gebied

261

262

Gedeputeerde Staten maken voor aanvang van het boekjaar bekend hoeveel geld beschikbaar is voor uitvoering van het pMJP. Daarbinnen kan onderscheid worden gemaakt per gebied en/of per (sub)doelstelling uit het pMJP.

Als op enig moment in de 7-jarige looptijd van het pMJP een bepaalde doelstelling (vrijwel) volledig is gerealiseerd kan in de jaren daarna voor dat doel geen of minder budget worden gereserveerd.

Omgekeerd kan Gedeputeerde Staten met dit artikel de uitvoering van bepaalde onderdelen naar voren halen door daarvoor in de eerste jaren relatief meer geld beschikbaar te stellen.

De verdeling van het budget over de ingediende aanvragen hangt af van de kwaliteit van de aanvragen in relatie tot de doelstellingen van het pMJP. Anders gezegd: het geld gaat naar die aanvragen die het beste/meeste bijdragen aan het realiseren van het pMJP. Daarbij zullen Gedeputeerde Staten ook rekening houden met de mate waarin bepaalde doelstellingen op het moment van het beoordelen van de aanvraag (al) zijn gerealiseerd. Aangezien de provincie een prestatieverplichting heeft naar het Rijk is het zaak de inzet over de hele planperiode te richten op de volle breedte van het pMJP.

Het bovenstaande is niet van toepassing voor aanvragen die het hele jaar kunnen worden ingediend; die worden ‘gewoon' op volgorde van binnenkomst behandeld.

Paragraaf 8.1. Algemene bepalingen

Artikel 8.1. Definities

  • In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun;

  • b. gebied: landelijke gebieden die in de systematiek van gebied gerichtwerken zijn aangewezen, te weten Noordoost-Twente, Zuidwest-Twente, Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Salland en Zwolle-Kampen;

  • c. gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied;

  • d. plattelandsontwikkelingsprogramma: programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013, zoals goedgekeurd door de Commissie krachtens artikel 18 van verordening (EG) nr. 1698/2005 of herzien krachtens artikel 19 van die verordening;

  • e. pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;

  • f. POP-verordening: Verordening (EG) 1698/2005 Pb L277/113 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

  • g. steunmaatregel: een steunmaatregel als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag;

  • h. uitvoeringsverordening POP: Verordening (EG) nr. 1974/2006 Pb L368/15 van de Raad van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;

  • i. vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordeningen op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen;

  • j. vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;

  • k. Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008, Pb L 214/3 van de commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening);

  • l. POP-maatregel: maatregel die uitvoering krijgt binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma. De criteria voor deze maatregelen zijn opgenomen in de onderscheiden maatregelfiches (http://www.regiebureau-pop.eu/nl/info/4/65/maatregelfiches).

  • m. BBL: Bureau Beheer Landbouwgronden.

Artikel 8.2. Criteria

263

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van het pMJP en die passen in een gebiedsprogramma.

Artikel 8.3. POP-subsidie Algemeen

  • 264

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma subsidie verstrekken voor in dit hoofdstuk nader aan te duiden activiteiten.265

  • 2. POP-subsidie wordt uitsluitend verstrekt onder de ter uitvoering van bijlage II, punt 5 van de Uitvoeringsverordening POP opgenomen voorwaarden in het Plattelandsontwikkelingsprogramma. De voorwaarden zijn van toepassing op de totale subsidie voor de activiteit. 266

  • 3. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking: 267

    • a.

      kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

    • b.

      kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de ontvangstbevestiging van de aanvraag, tenzij het betreft kosten van voorbereiding, planvorming, onderzoek en voorlichting;

    • c.

      verrekenbare belastingen, heffingen of lasten. Voor overheden geldt dat de BTW niet voor subsidie in aanmerking komt.

    • d.

      kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;

    • e.

      kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;

    • f.

      kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;

    • g.

      kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

    • h.

      normale exploitatiekosten;

    • i.

      de aankoop van grond voor een bedrag dat hoger is dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan er een hoger percentage worden vastgesteld voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud.

  • 4. De aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier. 268

  • 5. Aan POP-subsidie zijn de volgende voorschriften verbonden: 269

    • a.

      met de uitvoering van het project mag niet worden gestart voordat de ontvangstbevestiging van de aanvraag is ontvangen, tenzij het voorbereidings-, planvormings-, onderzoeks- of voorlichtingsactiviteiten betreft;

    • b.

      op moment van de beschikking tot subsidieverlening voor het project dienen de uit te voeren activiteiten obstakelvrij te zijn, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • c.

      de activiteiten starten uiterlijk binnen twee maanden na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • d.

      de activiteiten worden afgerond binnen twee jaren na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

    • e.

      Gedeputeerde Staten kunnen hiervan op basis van een gemotiveerd verzoek afwijken, indien er sprake is van niet verwijtbare, onvoorziene omstandigheden.

  • 6. De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat: 270

    • a.

      alle ontvangsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;

    • b.

      bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de gesubsidieerde en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;

    • c.

      de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden bewaard tot 31 december 2020.

  • 7. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag. Daarbij geldt het volgende: 271

    • a.

      de aanvraag wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier;

    • b.

      het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten, voor zover deze nog niet eerder bij een verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen;

    • c.

      Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van het bepaalde onder b, voordat kosten zijn betaald, een voorschot verstrekken aan een natuurlijk persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon als deze naar genoegen van Gedeputeerde Staten de financieringsbehoefte heeft aangetoond.

  • 8. Tenzij anders bepaald brengt de subsidieontvanger drie maal per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten en legt daarbij over een overzicht van boekingsbescheiden en een overzicht van betaalde facturen van die periode. 272

  • 9. In afwijking van artikel 1.18 dient de subsidieontvanger binnen drie maanden na afloop van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening een andere termijn hebben aangegeven. Bij de aanvraag wordt een goedkeurende accountantsverklaring overgelegd. 273

Artikel 8.3a. LEADER-aanpak

  • 1. POP-subsidie kan worden verleend voor de LEADER-aanpak, zoals bedoeld in As 4 van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en uitgewerkt in de plaatselijke ontwikkelingsstrategie. 274

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kosten van alle maatregelen die voldoen aan de criteria van maatregel 411, 413, 421 en 431 van bijlage 4 bij het Plattelandsontwikkelingsprogramma. 275

  • 3. In afwijking van artikel 1.13 wordt een aanvraag met betrekking tot de LEADER-aanpak ingediend vanaf zes weken vóór 1 november, 1 maart en 1 juli. 276

  • 4. Op een aanvraag wordt niet eerder beschikt dan nadat de desbetreffende door Gedeputeerde Staten ingestelde Plaatselijke Groep als adviesorgaan in de gelegenheid is gesteld ter zake advies uit te brengen. Het vierde lid geeft de rol van de Plaatselijke Groepen aan in het besluitvormingsproces.

Artikel 8.4. Staatssteun

  • 277

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 8.2 wordt een aanvraag voor subsidie op grond van dit hoofdstuk geweigerd indien sprake is van een steunmaatregel en verlening van de subsidie niet in overeenstemming is met een vrijstellingsverordening of aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als voor de betreffende activiteit een POP-subsidie wordt verleend als bedoeld in artikel 8.3.

  • 3. Het eerste lid is bovendien niet van toepassing als de omvang van de subsidie en de voorschriften waaronder de subsidie wordt verstrekt passen binnen een op grond van artikel 87, derde lid van het EG-Verdrag door de Commissie goedgekeurde regeling.278

  • 4. Indien de aanvrager niet tevens eindbegunstigde is, wordt bij de beoordeling van de aanvraag op grond van dit artikel uitgegaan van de positie van de eindbegunstigde.

Artikel 8.5. Bijzondere bepalinq over aanvraqen van qemeenten en waterschappen

  • 279

  • 1. Indien het gebiedprogramma is bekrachtigd in een convenant geldt de ondertekening van het convenant door de gemeente en waterschap als aanvraag voor een subsidie, onverminderd het bepaalde in artikel 8.3.

  • 2. De indieningstermijn uit artikel 1.13 is niet van toepassing indien de aanvraag bij convenant wordt ingediend.

  • 3. Indien en voorzover enig subsidieplafond niet is uitgeput kunnen aanvragen ook na aanvang van het subsidietijdvak worden ingediend. Gedeputeerde Staten zullen de betrokkenen voortijdig in kennis stellen van deze mogelijkheid.

Artikel 8.5a. Wijzigen van de subsidieverlening

Indien op grond van artikel 9 van de Wet Inrichting Landelijk gebied de bestuursovereenkomst tussen rijk en Gedeputeerde Staten van Overijssel wordt gewijzigd kan de subsidieverlening ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 8.6. Bijzondere bepaling over de aanvraag tot vaststelling

  • 280

  • 1. In aanvulling op de artikelen 1.19 en 1.20 van dit uitvoeringsbesluit, respectievelijk artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht is bij de aanvraag tot vaststelling een accountantsverklaring vereist, tenzij Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening anders bepalen. De accountantsverklaring heeft betrekking op de rechtmatigheid van de baten en lasten en op een deugdelijke totstandkoming van de prestaties.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen bovendien nadere voorschriften stellen in verband met de eisen die voorvloeien uit de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 12 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.

Artikel 8.6a. Meerjarige subsidies

  • 281

  • 1. Subsidie als bedoeld in deze paragraaf kan worden verleend voor prestaties in een reeks van jaren. In het besluit tot subsidieverlening wordt het totale subsidiebedrag verdeeld in jaarschijven, rekening houdend met het jaar waarin de prestaties worden voorzien.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.17 houden Gedeputeerde Staten bij het bepalen van de hoogte van het voorschot rekening met het jaar waarin prestaties worden gerealiseerd, alsmede met het bepaalde in artikel 11 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.

  • 3. De subsidieontvanger dient uiterlijk op 30 april een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie voor de prestaties die in het kalenderjaar daaraan voorafgaand zijn gerealiseerd. Artikel 8.6 is onverminderd van toepassing.

Paragraaf 8.2. Verplaatsing van intensieve veehouderijen (pMJP 1.1.1)

282

Artikel 8.7. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor het te verplaatsen van bedrijven (of delen daarvan) waarvoor een voorlopige koopovereenkomst met de provincie Overijssel is gesloten, als bedoeld in de Beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen Overijssel 2005.

Artikel 8.8. Criteria

De subsidie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

Artikel 8.9. Grondslag

  • 283

  • De subsidie bedraagt:

  • a. een vergoeding voor de sloopkosten van bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderij op de te verlaten locatie van € 25,-- per m² daadwerkelijk aanwezige oppervlakte aan bedrijfsgebouwen;

  • b. een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte verplaatsingskosten van maximaal € 500,-- per NGE aanwezige productiecapaciteit op het moment van aanvraag, tot een maximum van € 100.000,--. Als verplaatsingskosten worden aangemerkt de kosten van advies, ontwerp en onderzoek ten behoeve van de hervestiging, met uitzondering van leges, en de kosten van het verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestigingslocatie;

  • c. een bijdrage voor kosten van de verbetering van de publieke weginfrastructuur op de vestigingslocatie. De bijdrage aan de ondernemer bedraagt maximaal 25% van de totale investering in de weginfrastructuur met een maximum van € 50.000,--.

  • d. indien de hervestiginglocatie een bestaande agrarische bedrijfslocatie is én er geen sprake is van samenvoeging: een vergoeding voor de sloopkosten van € 25,-- per m² voor de sloop van op de hervestiginglocatie niet bruikbare bedrijfsgebouwen.

Artikel 8.10. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Artikel 8.10a. Accountantsverklaring bij vaststelling

  • 1. In afwijking van artikel 1.20 hoeft de aanvrager voor de vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 8.9, onder a en c, geen accountantsverklaring te overleggen.

  • 2. Indien de aanvraag tot vaststelling betrekking heeft op een subsidie als bedoeld in artikel 8.9, onder b en/of c, dan blijft de verplichting tot het overleggen van een accountantsverklaring onverminderd van toepassing voor de hele aanvraag.

Paragraaf 8.3. Omvorming van intensieve veehouderijbedrijven (pMJP 1.1.2)

284

Artikel 8.11. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen de omvorming van intensieve veehouderijbedrijven steunen door:

  • a. het aanbieden van adviesdiensten in natura;

  • b. het subsidiëren van investeringen (inclusief planvorming) die bijdragen aan de versterking en verbetering van de grondgebonden tak van het agrarische bedrijf;

  • c. het subsidiëren van investeringen (inclusief planvorming) gericht op diversificatie naar niet agrarische activiteiten.

Artikel 8.12. criteria

  • 285

  • 1. Aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwbedrijven in extensiveringsgebieden met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE en een minimale omvang van de intensieve veehouderij tak van 10 NGE. 286

  • 2. De intensieve veehouderij dient planologisch als gebruiksmogelijkheid onmogelijk te worden gemaakt.

  • 3. Niet meer gebruikte vrijkomende agrarische gebouwen van de intensieve veehouderijtak moeten worden gesloopt.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties, waarbij gebruik is gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor rood.

  • 5. De subsidie voor het aanbieden van adviesdiensten, als bedoeld in artikel 8.11, sub a, moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

  • 6. De subsidie voor investeringen als bedoeld in artikel 8.11, sub b, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

  • 7.Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.11, sub b, indien de bij het bedrijf behorende gronden geheel of gedeeltelijk begrensd zijn als ecologische hoofdstructuur, tenzij de als ecologische hoofdstructuur begrensde gebieden omgevormd worden tot natuur op grond van de, voor deze percelen geldende, subsidiemogelijkheden in het kader van het Subsidieregeling Natuur Overijssel of de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel. 287

Artikel 8.13. Grondslag

  • 1. De steun voor adviesdiensten als bedoeld in artikel 8.11, onder a, wordt in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De eigen bijdrage van de ondernemer bedraagt 50% van de waarde van de dienst.

  • 2. De subsidie voor investeringen als bedoeld in artikel 8.11, onder b en c, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per investering.

Artikel 8.14. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Paragraaf 8.4. Stimulering duurzame ontwikkeling landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s – pMJP 1.1.3)

288

Artikel 8.15. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van de duurzame ontwikkeling van de landbouw-ontwikkelingsgebieden in het Reconstructiegebied Salland-Twente subsidie verlenen voor:

  • a. de uitwerking van een Ontwikkelingsplan voor een landbouwontwikkelingsgebied (LOG’s);

  • b. publieke investeringen voor de verbetering van openbare wegen;

  • c. publieke investeringen voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

  • d. sloop van gebouwen ten behoeve van de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijvigheid;

  • e. modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen.

Artikel 8.16. Criteria

  • 1. De aanvraag is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon.

  • 2. De aanvraag heeft betrekking op een LOG in het reconstructiegebied Salland-Twente.

  • 3. Het Ontwikkelingsplan voor een LOG moet voldoen aan de volgende vereisten:

    • a.

      Het plan draagt bij aan het creëren van goede ruimtelijke randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de intensieve veehouderij;

    • b.

      Het plan bevat een (globale) indicatie en onderbouwing van het aantal nieuwvestigingslocaties in het LOG;

    • c.

      Het plan leidt tot een goede beeldkwaliteit in het LOG;

    • d.

      Het plan voldoet aan het relevante milieu- en waterbeleid;

    • e.

      Het plan bevat een uitvoeringsparagraaf.

  • 4. De verbetering en/of aanleg van de openbare wegen en/of nutsvoorzieningen is nodig in verband met de uitbreiding of vestiging van één of meerdere intensieve veehouderijen in het landbouwontwikkelingsgebied.

  • 5. De publieke investeringen in ruimtelijke kwaliteit zijn nodig voor de ontwikkeling van intensieve veehouderijen en zijn aanvullend op de investeringen in ruimtelijke kwaliteit die ondernemers op grond van het reconstructieplan Sallend-Twente en het Ontwikkelingsplan van het LOG geëist worden bij vestiging of uitbreiding van intensieve veehouderijen.

  • 6. De voordelen van de sloop van hinderende bebouwing dient aan minimaal 3 omliggende bedrijven ten goede te komen.

  • 7. Ingeval de aanvraag private investeringen betreft, voldoet de subsidie aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

  • 8. Een gemeente kan alleen een subsidie aanvragen voor projecten en activiteiten opgenomen in een ontwikkelingsplan voor een LOG zoals bedoeld in artikel 8.16, derde lid.

  • 9. Voor projecten en activiteiten waarvoor subsidie aangevraag dwordt dient een projectplan met kostenbegroting ingediend te worden.

  • 10. De noodzaak tot verbetering van openbare wegen wordt onderbouwd met verkeersonderzoek dat aantoont dat verbetering van de wegen nodig is als gevolg van de uitbreiding of vestiging van intensieve veehouderij waarvoor een aanvraag voor een bouwvergunning bij de gemeente is ingediend.

Artikel 8.16a. Aanvullende stukken bij de aanvraag

Ingeval de aanvraag afkomstig is van een gemeente overlegt zij in aanvulling op artikel 1.14 tevens het ontwikkelingsplan voor een LOG zoals bedoeld in artikel 8.16, lid 3.

Artikel 8.17. Grondslag

  • 1. Subsidie voor de opstellling van ontwikkelingsplannen bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Subsidie voor publieke investeringen in een LOG bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Indien er bij verbetering van de openbare wegen en/of nutsvoorzieningen sprake is van achterstallig onderhoud, behoudt Gedeputeerde Staten zich het recht voor een lager subsidiepercentage te hanteren.

  • 3. Subsidie voor private investeringen in een LOG bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten.

Artikel 8.17a. Wijze van ibehandelen aanvraag

In afwijking van artikel 1.4 behouden Gedeputeerde Staten zich het recht voor aanvragen te prioriteren, indien het beschikbare budget voor subsidies in verhouding tot de aanvragen voor subsidies beperkt is. Gedeputeerde Staten geven daarbij prioriteit aan ctiviteiten gericht op de ontwikkeling van intensieve veehouderijen die zich verplaatsen vanuit een extensiveringsgebied of vanuit een verwevingsgebied voor het oplossen van een stankknelpunt.

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor

Paragraaf 8.5. Verbetering ruimtelijke structuur grondgebonden landbouw en aanvullende opgave reconstructiegebied (pMJP 1.1.5 en 1.1.6)

289

Artikel 8.18. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

    • a.

      de voorbereiding van projecten voor wettelijke herverkaveling (o.a. voorlichting, verkavelingsanalyse, planvorming);

    • b.

      de uitvoering van projecten voor wettelijke herverkaveling (o.a. uitvoering ruilplan, ruilkosten, (lichte) kavelaanvaardingswerken); en daarmee samenhangende investeringen in energievoorzienings- en waterhuishoudingsmaatregelen die de duurzaamheid van de landbouw vergroten.

    • c.

      de voorbereiding en uitvoering van projecten voor planmatige vrijwillige kavelruil; en daarmee samenhangende investeringen in energievoorzienings- en waterhuishoudingsmaatregelen die de duurzaamheid van de landbouw vergroten.

    • d.

      vrijwillige kavelruil zonder planmatig karakter.

  • 2. De subsidiabele kosten bedoeld in lid 1, onder a, b en c, betreffen de kosten bedoeld in maatregel 125, onderdeel verbetering kavelstructuur, behorende bij het plattelands-ontwikkelingsprogramma.

Artikel 8.19. Criteria

  • 1. De aanvraag voor activiteiten genoemd in artikel 8.18, eerste lid, sub a, b en c, is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon.

  • 2. Bij de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub a, b en c, overlegt de aanvrager een projectplan dat aan de volgende eisen voldoet:

    • a.

      een duidelijke begrenzing van het projectgebied. De omvang van het projectgebied is minimaal 300 hectare;

    • b.

      het plan bevat de volgende elementen: beschrijving van de doelstelling en de beoogde resultaten, beschrijving van de aanpak en activiteiten, planning, organisatie, begroting en financieringsvoorstel.

  • 3. Bij de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub b en c, overlegt de aanvrager een projectplan dat in aanvulling op de in het tweede lid genoemde gegevens voldoet aan één van de volgende eisen:

    • a.

      door de uitvoering van het projectplan zal de gemiddelde kavelgrootte van de gronden in het projectgebied in gebruik van grondgebonden landbouwbedrijven met minimaal 10% vergroot worden;

      of:

    • b.

      ten minste 10% van de oppervlakte landbouwgrond in het projectgebied in gebruik bij grondgebonden landbouwbedriiven wordt geruild.

  • 4. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 8.18, eerste lid, sub a, b en c, is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 125.

  • 5. Aanvragen voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub d, voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      minimaal 3 grondeigenaren brengen onroerende zaken in en na de ruiling krijgen minimaal 2 eigenaren weer gronden terug;

    • b.

      de gronden waarvoor subsidie gevraagd worden liggen in de provincie Overijssel;

    • c.

      de ruiling leidt tot een betere verkaveling in het belang van landbouw al dan niet in samenhang met natuur of landschap.

  • 6. De subsidie als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub d, moet voldoen aan het bepaalde in artikel 13 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

Artikel 8.20. Grondslag

  • 1. De subsidie voor de voorbereiding van wettelijke herverkavelingsprojecten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub a, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie voor de uitvoering van wettelijke herverkavelingsprojecten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub b, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 90%. Subsidie voor investeringen in of door ondernemingen bedraagt maximaal 40%.

  • 3. De subsidie voor planmatige vrijwillige kavelruil als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub c, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 90% van de subsidiabele kosten. De bijdrage van de ondernemers bedraagt minimaal € 200,-- per geruilde hectare.Subsidie voor investeringen in of door ondernemingen bedraagt maximaal 40%.

  • 4. De subsidie voor vrijwillige kavelruil als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub d, bedraagt 90% van de notariële kosten die ten behoeve van de kavelruil worden gemaakt.

Artikel 8.21. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Artikel 8.21a. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub d, tevens een afschrift van de notariële akte van de aankoop van de betrokken gronden.

Paragraaf 8.6. Stimulering verplaatsing voor realisatie provinciale doelen natuur, water, recreatie of landschap en de verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw (pMJP 1.1.5, 2.1.1 en 2.1.5)

290

Artikel 8.22. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de verplaatsing van een landbouwbedrijf ter bevordering van de grondverwerving ten behoeve van de realisering van de provinciale doelen natuur, water, recreatie of landschap en de verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw.

  • 2. Gedeputeerde Staten maken bij de in lid 1 bedoelde subsidie onderscheid in aanvragen als gronden geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in:

    • a.

      een kaartbijlage bij dit besluit aangewezen gebied of

    • b.

      gebieden waarvoor een realisatieplan is opgesteld of 291

    • c.

      overige gronden.

Artikel 8.23. Criteria

  • 1. De aanvraag is afkomstig van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die beschikt over de eigendom of over het gebruiksrecht van de bij dit bedrijf behorende grond.

  • 2. De aanvraag heeft betrekking op gronden gelegen in Overijssel, met uitzondering van de Nadere Uitwerking Rivierengebied, waarbij:

    • a.

      alle grond die het te verplaatsen bedrijf in eigendom heeft dient, vrij van enig gebruiksrecht, aan BBL in eigendom te worden overgedragen op grond van een koopovereenkomst tussen BBL en de aanvrager, of

    • b.

      de overdracht aan BBL van alle grond die het te verplaatsen bedrijf in eigendom heeft, is geregeld in een overeenkomst tussen de aanvrager en Gedeputeerde Staten inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied, artikel 62 van de Reconstructiewet concentratiegebieden of inbreng van de bij het bedrijf behorende grond in een overeenkomst tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 196 van de Landinrichtingswet, of

    • c.

      de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf bij de aanvraag verklaart dat alle bedrijfsgrond of een overeenkomstige oppervlakte (als onderdeel van een inrichtingsplan) zodanig wordt ingericht, dat de provinciale doelen worden gerealiseerd.

      Bij de toepassing van de hiervoor genoemde onderdelen a tot en met c geldt een minimale oppervlakte voor overdracht in eigendom van 10 ha. Wanneer een bedrijf verplaatst ten behoeve van een integraal project dat de provinciegrens overschrijdt, worden deze gronden voor de berekening van de minimale oppervlakte beschouwd alsof deze in Overijssel liggen, mits de aangrenzende provincie of andere overheden een evenredige bijdrage in de kosten leveren.

  • 3. De hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats, dient door de aanvrager binnen vierentwintig maanden na het sluiten van de in het tweede lid bedoelde overeenkomsten daadwerkelijk plaats te vinden. Indien door aantoonbare overmacht de hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats binnen de gestelde termijn, niet mogelijk is kan de termijn voor hervestiging verlengd worden met maximaal vierentwintig maanden. De datum voor realisatie zal na verlenging nooit later zijn dan zestien maanden na het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor de hervestiging van het bedrijf. 292

  • 4. Voor zover de bedrijfsgebouwen gelegen zijn binnen de Ecologische Hoofdstructuur, een landinrichtingsproject, een wettelijk herverkavelingsproject of een overeenkomstige oppervlakte grond (als onderdeel van een inrichtingsplan) zodanig wordt ingericht, dat het provinciale doel wordt gerealiseerd, dient een clausule te worden opgenomen in de in het tweede lid, bedoelde overeenkomsten c.q. verklaringen dat de bedrijfsgebouwen aan het gebruik voor de landbouw worden onttrokken.

  • 5. De hervestiging van een landbouwbedrijf vindt plaats op een locatie die als duurzaam voor landbouwdoeleinden aangemerkt kan worden.

  • 6. Geen subsidie wordt verleend als:

    • a.

      de aanvrager voor dezelfde bedrijfsgebouwen gebruik heeft gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor Rood;

    • b.

      door of namens de aanvrager op de te verlaten locatie een of meerdere landgoederen worden gevormd, overeenkomstig het Uitvoeringskader Nieuwe Landgoederen;

    • c.

      de aanvrager voor dezelfde bedrijfsgebouwen gebruik maakt van de faciliteiten van de Beleidsregel Verplaatsing intensieve veehouderijen 2005;

    • d.

      aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling is betaald op grond van de hoofdstukken I, IV of VI van de Onteigeningswet;

    • e.

      aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling op vrijwillige basis is betaald.

  • 7. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van:

    • a.

      de in lid 2 omschreven verplichting dat alle bij het bedrijf van aanvrager behorende grond van minimaal 10 ha, of een overeenkomstige oppervlakte, aan BBL dient te worden overgedragen, dan wel ingericht (als onderdeel van een inrichtingsplan) ten behoeve van provinciale doelen;

    • b.

      artikel 4, dat bedrijfsgebouwen aan het gebruik voor landbouwdoeleinden wordt onttrokken indien de landbouwactiviteiten ten bate van provinciale doelen worden voortgezet;

    • c.

      artikel 6, onderdeel a en b, ingeval hiermee tegelijkertijd meerdere provinciale doelen worden gerealiseerd.

  • 8. De subsidie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

Artikel 8.24. Grondslag

  • 1. De subsidie voor aanvragen in aangewezen gebieden en gebieden waarvoor een realisatieplan is opgesteld zoals bedoeld in artikel 8.22, tweede lid, bedraagt:

    • a.

      100% van de daadwerkelijke gemaakte verplaatsingskosten tot een maximum subsidiebedrag van € 100.000,--, vermeerderd met

    • b.

      maximaal 40% van het verschil tussen de investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie en de door DLG getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie tot een maximum subsidiebedrag van € 300.000,--, waarbij € 10.000,-- per geleverde ha grond wordt toegekend;

    • c.

      als op grond van artikel 8.23, lid 7, onder a, niet alle grond die het bedrijf in eigendom heeft wordt overgedragen aan BBL, wordt de subsidie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel naar evenredigheid van de over te dragen oppervlakte grond berekend.

  • 2. Bij aanvragen door bedrijven buiten aangewezen gebieden zoals bedoeld in artikel 8.22, tweede lid, wordt het criterium van geleverde ha grond in artikel 8.24, lid 1b, gewijzigd in € 10.000,-- per geleverde ha Ecologische Hoofdstructuur en geleverde ha waarbij waterdoelen worden gerealiseerd, mits het waterschap evenredig in de kosten bjidraagt.

  • 3. In afwijking van de leden 1 en 2 is de maximum subsidiebedrag € 130.000,-- als verplaatsing plaatsheeft binnen een ruilverkavelingsgebied voor landbouwdoeleinden.

  • 4. Kosten van het saneren van de bodem en fiscale claims worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 5. De subsidie en het aankoopbedrag van het te verplaatsen bedrijf gezamenlijk bedraagt niet meer dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling.

Artikel 8.25. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Artikel 8.26. Aanvullende stukken bij aanvraag

  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:

  • a. een omschrijving van de voorgenomen activiteit;

  • b. een topografische kaart met een schaal van 1:10.000 waarop de ligging en oppervlakte van het te verplaatsen bedrijf en de bijbehorende gronden, alsmede de plaats van hervestiging, waar de subsidie betrekking op heeft, zijn aangegeven;

  • c. een investeringsbegroting van de nieuwe bedrijfslocatie opgesteld door een onafhankelijk deskundige, waaruit tevens de financiële haalbaarheid van de investering blijkt;

  • d. voor zover aan de orde, een verklaring van de eigenaar dat deze de grond in eigendom, vrij van enig gebruiksrecht, over zal dragen aan BBL, ingeval de aanvrager geen eigenaar is;

  • e. voor zover aan de orde, een verklaring van de eigenaar dat deze de grond inricht overeenkomstig het provinciale doel;

  • f. een document waarmee wordt aangetoond dat hervestiging overeenkomstig artikel 8.23, vijfde lid, zal plaatsvinden;

  • g. voor zover aan de orde, de in artikel 8.23, tweede lid, onderdeel b, bedoelde overeenkomst tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie inzake de inbreng en de toedeling van gronden.

Artikel 8.26a. Voorschotverlening

  • In afwijking van artikel 1.17 kunnen Gedeputeerde Staten alleen een voorschot verlenen:

  • a. ten behoeve van het onderdeel verplaatsingskosten op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten of binnenkort te maken kosten;

  • b. ten behoeve van het onderdeel investeringskosten als de verplaatsing obstakelvrij is.

Paragraaf 8.7. Stimuleren van innovatie in het agrocluster (pMJP 1.2.1)

Artikel 8.27. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

a. het inkopen van kennis voor het beantwoorden van een concrete kennisvraag met betrekking op een innovatief project in de landbouw- en voedselsector (vouchers);

b. activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven;

c. samenwerkingsprojecten voor de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën (keteninnovatie).

Artikel 8.28. Criteria

  • 1. De aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub a, heeft betrekking op het gebruik van adviesdiensten en/of kennisinstellingen door (een) landbouwondernemer(s) voor een innovatief project en is afkomstig van een landbouwbedrijf, van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties.

  • 2. De aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub b, kan betrekking hebben op ondersteuning van de vorming en professionalisering van clusters, ketens en netwerken van bedrijven gericht op innovatie en/of op kennisontwikkeling en/of op kennisspreiding in het agrocluster en is afkomstig van een landbouwbedrijf of van een samenwerkingsverband van agragrische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties, waarbij minimaal 10 bedrijven deelnemen in het project of waarbij het project direct bijdraagt aan het verhogen van het innovatief vermogen van een aanzienlijk gedeelte van de landbouw- en voedselsector.

  • 3. De aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub c, heeft betrekking op een samenwerkingsproject van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen, gericht op product-, proces- en systeeminnovaties in de landbouw- en voedselsector.

  • 4. De activiteit als bedoeld in artikel 8.27, sub c, heeft een innovatieve waarde voor de sector of een deel daarvan.

  • 5. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidies aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.29. Grondslag subsidie

  • 1. De steun voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub a (vouchers), wordt in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De subsidie voor deze activiteiten bedraagt maximaal 75% van de subsidiabel kosten per project, met een maximum subsidiebedrag van € 6.500,-- (een voucher) en voor samenwerkingsverbanden € 13.000, -- (twee vouchers).

  • 2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub b, bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.

  • 3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub c, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten per project met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per deelnemer en maximum subsidiebedrag van € 250.000,-- in totaal.

Artikel 8.30. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 worden subsidieaanvragen op grond van artikel 8.27, sub c (keteninnovatie), voor 1 september van het betreffende kalenderjaar ingediend.

Artikel 8.31. Adviescommissie

  • 1. Gedeputeerde Staten leggen subsidieaanvragen op grond van artikel 8.27, sub a (vouchers) en sub c, keteninnovatie) voor aan respectievelijk de adviescommissie landbouwinnovatie keteninnovatieregeling en de adviescommissie landbouwinnovatie agrokennisvouchers.

  • 2. De adviescommissies adviseren Gedeputeerde Staten over de innovatieve waarde en de kwaliteit van het project.

  • 3. De vergadering van de adviescommissies zijn niet openbaar.

  • 4. De adviescommissie hanteert bij haar taak een door Gedeputeerde Staten vastgesteld reglement.

Artikel 8.31a. Wijze van behandeling van de aanvragen

In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen op grond van artikel 8.27, sub c (keteninnovatie), in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dit toestaat

Paragraaf 8.8. Stimuleren toekomstgericht ondernemerschap (pMJP 1.2.2.)

293Bevorderen duurzaam ondernemen door middel van het toepassen van agrodiversiteit (pMJP 1.3.1) 294en Beperken van emissie van ammoniak, stank en stof vanuit de landbouw (pMJP 1.3.2)

Artikel 8.32. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

  • 1. projecten gericht op het opstellen van toekomstgerichte bedrijfsplannen voor landbouwondernemers;

  • 2. (samenwerkings)projecten gericht op investeringen in duurzaamheid van de leefomgeving. Dit moet gaan om maatregelen die verder gaan dan wettelijk vereist is of vooruitlopen op nieuwe wetgeving.

  • 3. a. diversificatie naar niet-agrarische activiteiten voor investeringen die gericht zijn op het starten, alsmede het verder ontwikkelen van verbredingsactiviteiten op een landbouwbedrijf;

  • b. samenwerkingsprojecten, gericht op het starten alsmede het verder ontwikkelen van verbredingsactiviteiten op landbouwbedrijven;

  • 4. projecten die voortvloeien uit de pilot ‘Agrobiodiversiteit’ en duurzame landbouw kunnen betrekking hebben op de in lid 1 en of lid 2 genoemde activiteiten.

Artikel 8.33. Criteria

  • 1. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend door landbouwondernemers met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE.

  • 2. Aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.32, eerste en tweede lid, kunnen ook worden aangevraagd door organisaties die dergelijke activiteiten organiseren.

  • 3. Indien investeringen in landbouwbedrijven gericht op duurzaamheid als bedoeld in artikel 8.32, tweede lid, betrekking hebben op voldoening aan communautaire normen, wordt alleen subsidie verleend om te voldoen aan een pas ingevoerde norm (maximaal 36 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de norm voor de onderneming dwingend wordt).

  • 4. Op grond van deze paragraaf wordt geen subsidie verleend aan intensieve veehouderijbedrijven in een extensiveringsgebied.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 8.32, eerste lid, aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan de vereisten voor de de-minimissteun.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 8.32, tweede lid, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

  • 7. Op subsidie voor diversificatie als bedoeld in artikel 8.32, derde lid, is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 311.

  • 8. Op subsidie voor de pilot ‘Agrobiodiversiteit’ en duurzame landbouw als bedoeld in artikel 8.32, lid 4, kan artikel 8.3 van toepassing worden verklaard. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van de maatregelen 111 en 121.

Artikel 8.34. Grondslag

  • 1. Indien de eindbegunstigde van de steun een landbouwer is, wordt de steun voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.32, sub 1, in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De eigen bijdrage van de ondernemer aan een bedrijfsplan bedraagt minimaal 30% van de waarde van de dienst. Als het opgestelde bedrijfsplan leidt tot het aanvragen van een overeenkomst op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel of de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, dan wel vanaf 1 januari 2010 leidt tot het aanvragen van een subsidie op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer of een bedrijfsverplaatsing t.b.v. de realisatie van de PEHS (Provinciale Ecologische Hoofdstructuur), bedraagt de eigen bijdrage van de ondernemer 10% van de waarde van de dienst. .

  • 2. Indien de aanvrager van subsidie een organisatie is die activiteiten als bedoeld in artikel 8.32 organiseert en uitvoert, bedraagt de subsidie maximaal 70% van de subsidiabele kosten. Voor aanvragen als bedoeld in artikel 8.32, eerste lid, waarbij de opgestelde bedrijfsplannen leiden tot het aanvragen van een subsidie op grond van de Subsidieregelling Natuurbeheer Overijssel of de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, dan wel vanaf 1 januari 2010 op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer, bedraagt de maximale subsidie 95% van de subsidiabele kosten. Voor aanvragen als bedoeld in artikel 8.32, sub 1 van een uitvoerende organisatie, waarbij de opgestelde bedrijfsplannen leiden tot het aanvragen van een overeenkomst op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel of de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, dan wel vanaf 1 januari 2010 leidt tot het aanvragen van een subsidie op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer of een bedrijfsverplaatsing t.b.v de realisatie van de PEHS, bedraagt de maximale subsidie 95% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.32, sub 2 en 3a, bedraagt voor individuele ondernemers maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per investering per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking. In afwijking van artikel 1.5 is de totale subsidie per 3 jaar (uitgaande van de datum van beschikking) nooit hoger dan 40% met een maximum van € 100.000,--, als ook gebruik wordt gemaakt van Europese cofinanciering of de subsidieregeling Bevorderen hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (paragraaf 8.21)..

Artikel 8.35. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag ingediend voor 1 april dan wel voor 1 oktober.

Artikel 8.35a. Wijze van behandeling van de aanvragen

  • 1. In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan het gestelde in de artikelen 8.32 en 8.33 in een prioriteitsvolgorde, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin de activiteiten gericht zijn op:

    • a.

      duurzaamheid van de leefomgeving (o.a. milieu), waarbij een beroep wordt gedaan op de veerkracht van de sector;

    • b.

      samenwerking met landbouwondernemers en keten;

    • c.

      verbreding en diversificatie.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen voor het bepalen van de rangschikking op de prioriteitenlijst aanvullende criteria formuleren.

  • 3. Indien Gedeputeerde Staten van hun bevoegdheid in het vorige lid gebruikmaken, maken zij deze criteria bekend gelijktijdig met de bekendmaking van het subsidieplafond.

  • 4. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag zulks toestaat.

Paragraaf 8.9. Stimuleren biologische landbouw door verbeteren afzet (pMJP 1.3.3)

295

Artikel 8.36. Subsidiabele activiteiten

  • Subsidie kan worden verleend voor activiteiten voor de bevordering van de afzet van biologische producten. Het gaat hierbij met name om:

  • 1. samenwerkingsprojecten gericht op de verbetering van de afzet bijvoorbeeld door het ontwikkelen van samenwerking in de keten en het optimaliseren van bestaande ketens;

  • 2. algemene promotie van biologische producten (informatie voor consumenten).

Artikel 8.37. Criteria

Subsidie voor het bevorderen van de afzet van biologische producten moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw danwel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.38. Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.

Artikel 8.39. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Paragraaf 8.10. Verwerven areaal nieuwe natuur voor EHS en RVZ (pMJP 2.1.1 en 2.1.5)

296

Artikel 8.40. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen voor de realisatie van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en/of Robuuste verbindingszones subsidie verlenen voor:

  • a. de verwerving van gronden;

  • b. de vergoeding van de kosten voor beëindiging van pachtovereenkomsten.

Artikel 8.41. Criteria

  • 1. Een aanvraag is afkomstig van Stichting Landschap Overijssel of de Vereniging natuurmonumenten;

  • 2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de te verwerven grond ligt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;

    • b.

      de te verwerven grond is begrensd als nieuwe natuur als bedoeld in het Natuurgebiedsplan of volgens een besluit van Gedeputeerde Staten zal worden begrensd als nieuwe natuur;

    • c.

      de subsidieaanvrager komt, gelet op de door Gedeputeerde Staten vast te stellen Eerstgegadigdenkaart, als eerste in aanmerking voor aankoop van de betreffende grond. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de toedeling, zoals in de Eerstgegadigdenkaart is geregeld.

  • 3. In bijzondere gevallen kan een subsidieaanvraag betrekking hebben op de verwerving van bestaande natuur indien deze gronden:

    • a.

      zijn gelegen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;

    • b.

      voor de verkopende partij, een niet af te splitsen onderdeel van een aankoop met cultuurgrond ten behoeve van een realisering nieuwe natuur vormt, of;

    • c.

      binnen een Natura 2000-gebied liggen, waarbij de verkopende partij geen subsidie op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel, dan wel vanaf 1 januari 2010 op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer, ontvangt waardoor de gestelde kwaliteitsdoelen niet worden gehaald, of;

    • d.

      een hydrologische eenheid vormen met locatiegebonden natuur.

  • 4. In bijzondere gevallen kunnen de subsidies als bedoeld in het tweede en derde lid tevens kosten van achterstallig onderhoud behelzen.

Artikel 8.42. Grondslag

  • 1. De subsidie voor grondverwerving als bedoeld in artikel 8.40, onderdeel a, bedraagt 100% van de verwervingskosten, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      de kosten van de aan te kopen grond, gebaseerd op de marktwaarde van vergelijkbare gronden in de omgeving. Deze marktwaarde wordt bepaald op basis van een door of namens de Dienst Landelijk Gebied door een voor het landelijk gebied gecertificeerde taxateur uitgebrachte taxatie; 297

    • b.

      de kosten van opstallen, die een onlosmakelijke eenheid met de aan te kopen grond vormen of waarbij de opstallen een duidelijke functie vervullen in het beheer van de grond;

    • c.

      de taxatiekosten;

    • d.

      de overdrachtskosten;

    • e.

      het afkoopbedrag van de landinrichtingsrente voor zover die rust op het te verwerven terrein;

    • f.

      kosten verbonden aan het verlies bij verkoop of sloop van gebouwen.

  • 2. Een subsidie voor beëindiging van een op een terrein gevestigde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 8.40, onderdeel b, bedraagt 100% van de kosten. De subsidie bedraagt niet meer dan de gebruikelijk betaalde vergoedingen ter compensatie van het nadeel bij vroegtijdige beëindiging van pachtovereenkomsten.

Artikel 8.42a Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.6 lid 3 zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 8.43. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Artikel 8.44. Aanvullende stukken bij aanvraag

  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:

  • a. een duidelijke topografische situatietekening, waarop de aan te kopen grond is aangegeven (schaal 1:25.000);

  • b. de kadastrale gegevens van de aan te kopen grond;

  • c. de naam van de verkoper(s);

  • d. zakelijke rechten en kwalitatieve verplichtingen, die eventueel op de aan te kopen grond zijn gevestigd;

  • e. een verklaring van de verkoper, waarin is aangegeven dat hij voor de betreffende grond niet geïnteresseerd is in de in het natuurgebiedsplan beoogde doelen van particulier natuurbeheer;

  • f. streekplan- en bestemmingsplansituatie van de aan te kopen grond;

  • g. een kostenoverzicht, gespecificeerd naar de in artikel 8.42, eerste lid, onderscheiden verwervingskosten;

  • h. een door of namens de Dienst landelijk Gebied, door een voor het landelijk gebied gecertificeerde taxateur, opgesteld taxatierapport van de aan te kopen grond;

  • i. omschrijving van het beoogde natuurdoel, met daarbij de verwachte resultaten overeenkomstig het betreffende natuurgebiedsplan;

  • j. een door de Grondkamer goedgekeurde pachtontbindingsovereenkomst, indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op beëindiging van een pachtovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 8.42, lid 2.

Artikel 8.44a. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tevens een afschrift van de notariële akte van de aankoop van de betrokken gronden.

Artikel 8.44b. Vervreemding

  • 1. De gronden en eventuele gebouwen waarvoor subsidie wordt verstrekt mogen niet zonder schriftelijke toestemming van Gedeputeerde Staten worden vervreemd, bezwaard of aan hun bestemming worden onttrokken.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen verplichtingen verbinden aan een toestemming tot het vervreemden, bezwaren of het onttrekken aan de bestaande bestemming.

Paragraaf 8.11 Nieuwe natuur op landgoederen (pMJP 2.1.3 en 2.1.6)

Artikel 8.44c. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor het stimuleren van aanleg en/of particulier beheer van nieuwe natuur op landgoederen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en Robuuste verbindingszones.

Artikel 8.44d. Criteria

  • 1. De aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.

  • 2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de stimuleringsactiviteiten richten zich op landgoederen, die gelegen zijn in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en Robuuste verbindingszones.

    • b.

      de nieuwe natuur is als zodanig begrensd in het natuurgebiedsplan of zal volgens een besluit van Gedeputeerde Staten worden begrensd als nieuwe natuur;

    • c.

      de activiteiten moeten direct of indirect bijdragen aan de toename van aanleg en/of particulier beheer van nieuwe natuur.

  • 3. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.44e. Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Paragraaf 8.12. Inrichten areaal EHS en RVZ conform natuurdoelen (pMJP 2.1.4, 2.1.7 en 2.2.6)

298

Artikel 8.45. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

  • 1. het inrichten van natuurgebieden binnen de EHS, die door de provincies in het kader van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel zijn aangewezen;

  • 2. hydrologische inrichtingsmaatregelen bovenop de in lid 1 bedoelde subsidie, ter bestrijding van verdroging om beoogde natuurdoelen in de TOP-gebieden te realiseren.

Artikel 8.46. Criteria

  • 1. De grond waarop het inrichtingsproject wordt uitgevoerd dient uit de primaire agrarische productie te worden genomen.

  • 2. Inrichting dient plaats te vinden conform het natuurdoeltype zoals opgenomen in het betreffende natuurgebiedsplan.

  • 3. Op subsidie voor hydrologische inrichtingsmaatregelen als bedoeld in artikel 8.45, lid 2, is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 216.

  • 4. Voor zover de inrichting is gericht op waterberging is in de aanvraag ten genoegen van Gedeputeerde Staten voldoende onderbouwd dat de waterberging het natuurdoeltype dan wel natuurdoeltypen in het betrokken gebied niet schaadt, rekening houdend met tenminste:

    • a.

      de bestaande natuurkwaliteit;

    • b.

      de waterkwaliteit, zowel chemisch als ecologisch;

    • c.

      de waterkwantiteit;

    • d.

      de tijdsduur dat een bepaalde hoeveelheid water aanwezig is;

    • e.

      de biodiversiteit;

    • f.

      de mate van robuustheid van de structuur.

  • 5. De subsidie wordt enkel verleend voor zover is aangetoond dat het beheer van het in te richten terrein duurzaam is geregeld.

Artikel 8.47. Grondslag

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.45 lid 1 zijn de kosten voor:

    • a.

      planvorming;

    • b.

      aanleg van beplantingen;

    • c.

      grondverzet;

    • d.

      aanpassingen waterbeheersing;

    • e.

      afgravingen bovenlaag, waaronder de afvoerkosten;

    • f.

      sanering van wegen;

    • g.

      drainage;

    • h.

      bebording;

    • i.

      afrastering;

    • j.

      overige maatregelen voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende inrichting.

Artikel 8.48. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Paragraaf 8.13. Uitvoeringsmaatregelen soortenbeschermingsplannen (pMJP 2.2.1)

[vervallen]

Paragraaf 8.13a. Uitvoering leefgebiedenbenadering (pMJP 2.2.1)

299

Artikel 8.53a. Begripsbepalingen

  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. beleidskader: Beleidskader Soorten 2010-2013, dat op 21 april 2009 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld;

  • b. Habitatrichtlijn: richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);

  • c. Natura 2000-gebied: gebied, zoals omschreven in artikel 1, sub n, van de Natuurbeschermingswet 1998;

  • d. provinciale aandachtssoort: soort, zoals vermeld in bijlage 1 van het Beleidskader.

Artikel 8.53b. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de uitvoering van de leefgebiedenbenadering in Overijssel.

Artikel 8.53c. Criteria

  • 1. Een aanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteit richt zich op uitvoering van maatregelen waardoor het leefgebied van meerdere provinciale aandachtssoorten wordt hersteld of ontwikkeld; 300

    • b.

      de activiteit richt zich op locaties waar de provinciale aandachtssoorten voorkomen of kunnen voorkomen; 301

    • c.

      de activiteit geeft invulling aan de thema's zoals die in hoofdstuk 5 en 6 van het Beleidskader staan beschreven; 302

    • d.

      de activiteit wordt gedragen door meerdere partijen; 303.

    • e.

      de noodzaak van de voorgenomen maatregelen in de activiteit wordt gemotiveerd aan de hand van de vierfasenstrategie uit hoofdstuk 3 van het Beleidskader. 304

    • f.

      Als de subsidie een steunmaatregel is, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 2. Geen subsidie wordt verleend voor:

    • a.

      activiteiten of delen daarvan die betrekking hebben op structurele financiering van beheer; 305

    • b.

      een activiteit, die zich richt op soorten die beschermd worden via de Habitatrichtlijn, buiten de voor deze soorten aangewezen Natura 2000-gebieden. 306

Artikel 8.53d. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per aanvraag.

it toestaat.

Paragraaf 8.14. Beschermen weidevogels (pMJP 2.2.2)

307

Artikel 8.54. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor extra maatregelen ter verbetering van biotoop, broedsucces en kuikenoverleving van weidevogels (experiment koplopers weidevogelboeren) in de vorm van:

    • a.

      vluchtstrokenbeheer: stroken met veel legsels en/of kuikens van minimaal 10 meter breed en 50 meter lang en met een totale oppervlakte van maximaal 1 hectare die minimaal 2 weken later worden gemaaid dan de rest van het perceel en niet eerder dan 22 mei;

    • b.

      voorbeweiding: in een periode tot uiterlijk 1 mei, met aansluitend een rustperiode tot 15 juni ofwel in een periode tot uiterlijk 24 april, met aansluitend een rustperiode tot 1 juni, waarbij in de betreffende rustperiode wordt afgezien van bemesten, rollen, slepen en maaien van het perceel. Ingeval deze activiteit wordt uitgevoerd met schapen, geldt een periode tot uiterlijk 15 april respectievelijk 8 april;

    • c.

      uitstel van maaien: op percelen met veel kuikens, ten minste 4 paar met kuikens van grutto, wulp en/of tureluur met minimaal 2 weken en niet eerder dan 1 juni of met minimaal 3 weken en niet eerder dan 8 juni;

    • d.

      nestbescherming waarbij:

    • • weidevogelnesten worden gemarkeerd en beschermd;

    • • op in te maaien percelen met kuikens, 1 tot 2 dagen voor het maaien stokken met plastic zakken worden geplaatst;

    • • in te beweiden percelen nestbeschermers over de legsels worden geplaatst;

    • • in de periode 15 april tot 15 juni niet ’s nachts wordt gemaaid.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor een succesvol uitgekomen nest van één of meerdere van de soorten: grutto, tureluur, wulp, slobeend, zomertaling, watersnip en kemphaan (Natuurproductiebetaling weidevogels).

Artikel 8.55. Criteria

  • 1. De aanvraag als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, is afkomstig van een landbouwonderneming of een andere onderneming, danwel een samenwerkingsverband daarvan.

  • 2. De aanvraag als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, is afkomstig van een grondgebruiker.

  • 3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      er is sprake van onderling samenhangend gebied van minimaal 100 hectare, waar minimaal de soorten grutto, tureluur en/of wulp voorkomen, met een minimale dichtheid van 15 broedparen per 100 hectare ofwel de aanvraag is afkomstig van een landbouwbedrijf, een onderneming of een samenwerkingsverband daarvan, die in één van de voorgaande 3 jaren minimaal 10 nesten gehonoreerd hebben gekregen in het kader van het project Natuurproductiebetaling;

    • b.

      de maatregelen als genoemd in artikel 8.54, eerste lid, moeten minimaal betrekking hebben op 1 hectare grond;

    • c.

      op de betreffende gronden rust geen beheersovereenkomst op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer of Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer, noch is er een contract Particulier Natuurbeheer afgesloten;

    • d.

      de betreffende gronden zijn niet in beheer bij of eigendom van een particuliere natuurbeschermingsorganisatie.

  • 4. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      op de gronden rust geen beheersovereenkomst op grond van het Programma Beheer dan wel de Subsidieregeling Natuurbeheer of Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en ook geen contract Particulier Natuurbeheer;

    • b.

      de gronden moeten liggen binnen beheersgebieden nieuwe natuur of gebieden met een weidevogeldoelstelling;

    • c.

      het nest is gemarkeerd.

Artikel 8.56. Grondslag

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, bedraagt: 308

    • a.

      voor vluchtstrokenbeheer € 442,-- per hectare; 309

    • b.

      voor voorbeweiding: 310

    • • € 273,-- per hectare voor de periode tot uiterlijk 1 mei of ingeval voorbeweiding wordt uitgevoerd met schapen tot uiterlijk 15 april, met een rustperiode tot 15 juni;

    • • € 200,-- per hectare voor de periode tot uiterlijk 24 april of ingeval voorbeweiding wordt uitgevoerd met schapen tot uiterlijk 8 april, met een rustperiode tot 1 juni;

    • c.

      voor nestbescherming: € 150,-- per aanvrager, vermeerderd met € 4,-- per hectare gebied waarbij dit bedrag per hectare is gekoppeld aan de oppervlakte waarmee het landbouwbedrijf of de onderneming deelneemt in de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. 311

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, bedraagt € 68,-- per succesvol uitgekomen nest. Voor 312

  • 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie € 100,-- per succesvol uitgekomen nest indien op de aangrenzende gronden een beheersovereenkomst van toepassing is op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer (Overijssel) of Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (Overijssel), danwel indien een contract Particulier Natuurbeheer is afgesloten.

Artikel 8.57. Indieningstermijn aanvraag

  • 313

  • In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag:

  • a. voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, ingediend voor 1 april van het betreffende kalenderjaar;

  • b. voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, ingediend binnen 6 dagen na het uitkomen van het legsel.

Artikel 8.58. Voorschotverlening

314

In afwijking van artikel 1.17 verlenen Gedeputeerde Staten geen voorschot op een subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid.

Artikel 8.59. Subsidievaststelling

  • 1. In afwijking van artikel 1.18 wordt voor subsidies als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, een aanvraag voor vaststelling ingediend uiterlijk 15 juli van het kalenderjaar ingediend.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, paragraaf 3, gaat aan de beslissing op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, niet een besluit tot subsidieverlening vooraf.

Artikel 8.60. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

315

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, tevens een afschrift van de bedrijfskaart.

Artikel 8.61. Beslistermijn subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.22 beslissen Gedeputeerde Staten binnen 4 weken op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid.

Paragraaf 8.15. Versterking van de twee Nationale Parken De Weerribben-Wieden en Sallandse Heuvelrug door uitvoering van de beheers- en inrichtingsplannen (pMJP 2.2.3)

316

Artikel 8.62. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten die gericht zijn op beheer, inrichting, voorlichting en onderzoek van nationale parken de Sallandse Heuvelrug of De Weerribben-De Wieden.

Artikel 8.63. Criteria

  • 1. De activiteit is opgenomen in het bestedingsplan van het desbetreffende Nationale Park.

  • 2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.64. Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 8.64a. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.6 lid 3 zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 8.65. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Paragraaf 8.16. Kwaliteit cultuurlandschap (pMJP 2.3.1, 2.3.2, 2.3.6)

317

Artikel 8.66. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor prestaties in het buitengebied die gericht zijn op:

  • 1. het opstellen van ontwikkelingsplannen in relatie tot de landschappelijke kwaliteit;

  • 2. het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van het cultuurlandschap. Subsidie voor de uitvoering kan betrekking hebben op een van de volgende thema’s:

    • a.

      uitvoering landgoedversterkingsplannen (onderdelen landschap en cultuurhistorie);

    • b.

      herstel cultuurhistorische elementen (groen of combinatie groen en rood);

    • c.

      integrale ervenprojecten (combinatie van groene én rode elementen);

    • d.

      innovatieve projecten

    • e.

      aanleg landschapselementen in wettelijke herverkavelingsprojecten;

  • 3. investeringen in de aanleg en herstel van groen in robuuste structuren aan de randen van stedelijke centra;

  • 4. investeringen in de aanleg en herstel van groene elementen t.b.v. landschappelijke inpassing van rommelige randen van bestaande kernen.

Artikel 8.67. Criteria

  • 1. [vervallen]

  • 2. Het beheer van de aan te leggen of te herstellen elementen moet duurzaam geregeld zijn.

  • 3. De objecten waarvoor subsidie wordt verleend zijn openbaar toegankelijk dan wel beleefbaar vanaf de openbare weg.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties die op grond van paragraaf 8.18 (Uitvoering Groene en Blauwe Diensten) of paragraaf 8.29 voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor aanleg en herstel van groene landschapselementen in grotere landgoedprojecten.

  • 5. Een project, als bedoeld in artikel 8.66, dient te passen binnen het gemeentelijke beleid zoals vastgelegd in een landschapsontwikkelingsplan of een daarmee vergelijkbare planvorm.

  • 6. Ervenprojecten als bedoeld in artikel 8.66 lid 2 onder c hebben een integrale, gebundelde aanpak. Dit betekent dat meerdere particuliere eigenaren in het project deelnemen en dat behalve de groene erfinrichting ook de gebouwen/bouwwerken en cultuurhistorische elementen op het erf aandacht krijgen.

  • 7. Een aanvraag voor subsidie, als bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, waarvan de projectomvang minder dan € 25.000,-- bedraagt, wordt niet in behandeling genomen.

  • 8. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.66, derde lid, heeft betrekking op gronden, die gelegen zijn binnen een straal van 5 km rond de bebouwde kom van grote steden en stedelijke agglomeraties met meer dan 50.000 inwoners. Een robuuste structuur heeft een minimale oppervlakte van 2 hectare.

  • 9. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 10. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 8.66, tweede lid, waarvan de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 150.000,-- is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken voor de onderdelen a tot en met d subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 323, voor het onderdeel e subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 125.

  • 11. Subsidies voor het herstel van waterpartijen als onderdeel van het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van cultuurlandschap zoals bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, worden alleen toegekend indien er sprake is van een sterke verhoging van de belevingswaarde van een landgoed.

Artikel 8.68. Grondslag

  • 1. De subsidie voor het opstellen van ontwikkelingsplannen als bedoeld in artikel 8.66, eerste lid, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 50.000,--. Voor het opstellen van Landgoedversterkingsplannen geldt een maximum subsidiebedrag van € 7.500,--.

  • 2. De subsidie voor het uitvoeren van projecten waarin geen productieve elementen zijn opgenomen, als bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 300.000,- per project indien artikel 8.67, lid 8, van toepassing is. Voor de overige aanvragen, als bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De subsidie voor aanleg en herstel van recreatief groen en groene elementen, zoals bedoeld in artikel 8.66, derde en vierde lid, bedraagt maximaal € 5.000,--/ha.

  • 4. Subsidie voor het herstel van waterpartijen als onderdeel van het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van cultuurlandschap zoals bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, bedragen maximaal €75.000,-- per landgoed.

Artikel 8.69. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Paragraaf 8.17. Uitvoeren van uitvoeringsprogramma's Nationale Landschappen (pMJP 2.3.3)

Artikel 8.70 Subsidiabele activiteiten

  • 318

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die passen in het ontwikkelingsprogramma van een Nationaal Landschap. Hierbij bestaat er onderscheid in:

  • 1. geprogrammeerde projecten, waarbij de uitvoerder is aangewezen in het betreffende Uitvoeringsprogramma;

  • 2. projecten die passen binnen een in het uitvoeringsprogramma uitgewerkte programmalijn;

  • 3. niet geprogrammeerde projecten voor kleinschalige initiatieven.

Artikel 8.71. Criteria

  • 319

  • 1. Het project past binnen het uitvoeringsprogramma. Het project of de activiteit draagt aantoonbaar bij  aan het realiseren van het uitvoeringsprogramma. Dit houdt in dat het project of de activiteit bijdraagt aan:

    • a.

      de versterking van het landschap volgens kernkwaliteiten omschreven in de Omgevingsverordening 

              (artikel 2.6.3) en 

    • b.

      de vergroting van de toegankelijkheid van het landschap voor toerist, recreant en inwoner en/of

    • c.

      de versterking van sociaaleconomische structuur van een voor landschapsbeheer of -ontwikkeling  belangrijke onderneming of gemeenschap.

  • 2. Een aanvraag die betrekking heeft op activiteiten waarvoor in het uitvoeringsprogramma de uitvoerder is aangewezen kan alleen worden ingediend door of namens de betreffende uitvoerder.

  • 3. In aanvulling op de leden 1 en 2 geldt in Nationaal Landschap IJsseldelta voor projecten als bedoeld in artikel 8.70 sub 3, dat de subsidieaanvraag afkomstig is van particulieren en rechtspersonen, niet zijnde publiekrechtelijke rechtspersonen.

  • 320

  • 4. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.72. Grondslag

  • 1. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.70, sub 1 is afhankelijk van het belang en de financieringsmogelijkheden van de aanvrager en bedraagt maximaal 75 % van de totale projectkosten, tenzij door de toepassing van artikel 1.4, lid 3, een ander maximum geldt.

  • 2. In afwijking van artikel 1.4, lid 3 geldt bij stapeling van deze subsidie met een subsidie uit paragraaf 8.18, 8.19 en 8.20  (Groene en Blauwe diensten) een maximum van 90% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.70, sub 3 bedraagt voor projecten in Nationaal Landschap IJsseldelta 75% van de totale projectkosten met een maximum van € 15.000.

  • 4. In uitzonderingsgevallen kunnen Gedeputeerde Staten besluiten in afwijking van artikel 1.3, tweede lid, een subsidie te verstrekken in de vorm van een stimuleringssubsidie. De hoogte van de stimuleringssubsidie is afhankelijk van het belang en de financieringsmogelijkheden van de aanvrager en bedraagt maximaal € 5.000,-- per activiteit en of project.

Artikel 8.73. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Paragraaf 8.18. Uitvoering Groene en Blauwe diensten (pMJP 2.4.1 - 2.4.3)

321

Artikel 8.78. Subsidiabele activiteiten

  • 322

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de vergoeding van maatregelen en activiteiten op het gebied van landschap, natuur, water, cultuurhistorie en recreatie die de kwaliteit van het landelijk en stedelijk gebied verhogen.

  • 2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de volgende activiteiten:

    • a.

      aanleg- en herstelwerkzaamheden;

    • b.

      inzet en gebruik van de grond;

    • c.

      onderhoudsactiviteiten waaronder mede begrepen het doelbewust nalaten of dulden hiervan;

    • d.

      gebruik van materialen;

    • e.

      educatie en professionalisering.

Artikel 8.79. Criteria

  • 323

  • 1. Een aanvraag past binnen het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006.

  • 2. Een aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon die ten behoeve van de uitvoering van de activiteiten zoals bedoeld in het eerste lid over een rekening-courant beschikt bij het Nationaal Groenfonds.

  • 3. In afwijking van lid 2 kan een aanvraag worden ingediend door een gemeente of waterschap indien daartoe bij een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten.

  • 4. Voor zover de subsidiabele activiteiten zoals bedoeld in arikel 8.78, uitvoering krijgen op grond van het besluit van de Europese Commissie van 19 februari 2007, steunnummer N577/2006, voldoen de activiteiten aan de gebruiksbepalingen en werkzaamheden alsmede aan de hiervoor te bepalen maximale vergoedingen die bij of krachtens dit besluit van de Europese Commissie zijn gesteld. De activiteiten in de clusters akkers, zeldzame huisdierrassen, botanische graslanden, grubben/graften, grote eenheden natuur, productiebos en eendenkooi uit de bijlage van dit besluit van de Europese Commissie vinden geen toepassing in Overijssel.

  • 5. Geen subsidie wordt verleend:

    • a.

      indien er op grond van enig wettelijk voorschrift de plicht bestaat tot het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      indien er voor de activiteiten een subsidiemogelijkheid bestaat op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, de Subsidieregeling Natuur Overijssel, de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel of subparagraaf 8.13 (Beschermen weidevogels) van dit besluit;

    324

    • c.

      indien er op grond van het projectvoorstel bedoeld in artikel 8.82, lid 1, sprake is van overcompensatie van de activiteiten of een samenloop van deze activiteiten zoals gesteld bij voornoemd besluit van de Europese Commissie van 19 februari 2007, steunnummer N577/2006;

    • d.aan

      gemeente, waterschappen, Staatsbosbeheer, de Vereniging Natuurmonumenten en de de Stichting Landschap Overijssel voor beheer van eigen terreinen;

    • e.

      voor aanleg, herstel en beheer van erfbeplanting;

    • f.

      voor maatregelen en activiteiten waartoe bij convenant zoals bedoeld in lid 3 is besloten.

Artikel 8.80. Grondslag

  • 325

  • 1. De subsidie voor aanleg, beheer en herstel bedraagt maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten:

    • a.

      indien:

       - de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP voor 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is  opgenomen voor de periode 2009-2011;

       - de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2011 gerealiseerd zijn, en

       - de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.

    • b.

      of indien:

       - de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP na 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is  opgenomen voor de periode 2010-2012,

       - de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2012 gerealiseerd zijn, en

       - de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.

  • 326

  • 2. De subsidie voor aanleg, beheer en herstel bedraagt in de overige gevallen maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid betreft de subsidie voor het randenbeheer, onderdeel natte randen, maximaal 25% van de totale kosten van activiteiten in de hiertoe in het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006 aangegeven gebieden met grote bestaande ecologische waarden.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid, bedraagt de subsidie voor het randenbeheer, onderdeel natte randen, in de Nationale Landschappen Noordoost Twente en IJsseldelta maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten, indien voor de periode 2009-2011, resp. 2010-2012, aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid, sub a of b is voldaan.

  • 327

Artikel 8.80a. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.6 lid 3 zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 8.81. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Artikel 8.82. Aanvullende stukken bij aanvraag

  • 328

  • 1. In afwijking van artikel 1.14, eerste lid, onder b en c, overlegt de aanvrager een projectvoorstel dat voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      een begrenzing van het gebied waarop het voorstel betrekking heeft;

    • b.

      een beschrijving en analyse van het landschap van het gebied waaronder opbouw en identiteit van het landschap, het in het gebied voorkomende watersysteem, de betekenis van en voor gebruiksfuncties, de cultuurhistorische, aardkundige, ecologische waarden, de belevingswaarden waaronder openheid, beslotenheid, zichtlijnen, opgaande begroeiing, recreatieve ontsluiting en de waardering van het landschap;

    • c.

      een visie op behoud en ontwikkeling van het landschap van het gebied;

    • d.

      een overzicht van meetbare doelstellingen met betrekking tot de inzet van Groene en Blauwe diensten in het gebied alsmede de wijze van monitoring en evaluatie hiervan;

    • e.

      een beschrijving van de wijze van uitvoering van Groene en Blauwe diensten in het gebied, waaronder een nauwkeurige omschrijving van te treffen maatregelen onderscheiden naar aanleg, beheer en herstel;

    • f.

      een beschrijving van de wijze van financiering en een begroting van de benodigde financiële middelen;

    • g.

      een beschrijving van de wijze van organisatie;

    • h.

      een beschrijving van de manier waarop de communicatie zal plaatsvinden;

    • i.

      de waarborgen voor een duurzaam behoud van het resultaat van de uitgevoerde Groene en Blauwe diensten in het gebied.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.14, eerste lid, onder a, overlegt de aanvrager tevens een afschrift van een overeenkomst met het Nationaal Groenfonds, strekkende tot de openstelling van een rekening-courant.

  • 3. Lid 1 en 2 zijn niet van toepassing ingeval de aanvrager een gemeente of waterschap is, mits de aanvraag bij het sluiten van het convenant zoals bedoeld in artikel 8.79 lid 3 past in het gemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan of enig vergelijkbare planvorm.

Artikel 8.83. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 329

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht de gesubsidieerde activiteiten te laten uitvoeren door één of meerdere particuliere beheerders. Onder particuliere beheerders wordt hierbij verstaan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik en beheer van gronden gelegen binnen het betreffende projectvoorstel. Deze verplichting geldt niet indien Gedeputeeerde Staten toepassing geven aan artikel 8.79 lid 5.

  • 2. De subsidieontvanger sluit met de beheerders bedoeld in het eerste lid schriftelijke overeenkomsten waarbij de beheerder zich bij voorbaat verbindt tot nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieontvanger uit hoofde van deze subparagraaf met betrekking tot de gronden binnen het betreffende projectvoorstel gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van die gronden. Tevens verbindt de beheerder zich, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht van de verkrijger daarvan te bedingen dat deze vanaf het moment van verkrijging de in deze volzin bedoelde verplichtingen zal nakomen en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen.

Artikel 8.84. Voorschot

In afwijking van artikel 1.17 verlenen Gedeputeerde Staten op schriftelijk verzoek van de aanvrager een voorschot tot maximaal 100% van de verleende subsidie.

Artikel 8.84a. Overgangsbepaling

ingetrokken

Paragraaf 8.19. Projectvoorstel Groene en Blauwe diensten (pMJP 2.4.1 - 2.4.3)

Artikel 8.85. Subsidiabele activiteiten

  • 330

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82, eerste lid.

  • 2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lidf betreft de volgende activiteiten:

    • a.

      advieskosten, gebaseerd op een dagdeeltarief;

    • b.

      rapportagekosten;

    • c.

      reiskosten;

    • d.

      vergaderkosten.

Artikel 8.86. Criteria

  • 331

  • 1. Een aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.

  • 2. De subsidie voldoet aan artikel 3 van de EG-Verordening 1860/2004 dan wel wanneer de subsidie niet wordt toegekend aan een onderneming in de landbouwsector als bedoeld in die verordening, aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 3. Geen subsidie wordt verleend indien voor dezelfde activiteiten een financiële bjidrage door de gemeente is verstrekt die indirect van de provincie is ontvangen.

Artikel 8.87. Grondslag

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten:

    • a.

      indien:

      - de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP voor 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2009-2011;

       - de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2011 gerealiseerd zijn, en

      - de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten. 

    • b.

      of indien:

      - de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP na 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2010-2012,

      - de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2012 gerealiseerd zijn, en

       - de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant  opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.

  • 332

  • 2. De subsidie bedraagt in de overige gevallen maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.

  • 3. Het maximale subsidiepercentage wordt naar rato verminderd voor zover het totaal van die subsidie vermeerderd met die krachtens enig ander wettelijk voorschrift verstrekte subsidie meer dan 100% van de bedoelde kosten bedraagt.

Artikel 8.87a Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.6 lid 3 zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 8.88. Indieningstermijn aanvraag

Artikel 1.13 is niet van toepassing indien de aanvraag afkomstig is van een gemeente of waterschap. Alsdan zijn de hiertoe strekkende bepalingen in het convenant van toepassing.

Paragraaf 8.20. Organisatie van uitvoering Groen-Blauwe diensten (pMJP 2.4.1 - 2.4.3)

Artikel 8.89. Subsidiabele activiteiten

  • 333

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie per boekjaar verstrekken aan een rechtspersoon die uitvoering gaat geven aan één of meerdere projectvoorstellen.

  • 2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de kosten van organisatie en personeel en zijn bestemd voor de volgende activiteiten:

    • a.

      oprichting;

    • b.

      bestuurs- en secretariaatskosten;

    • c.

      fondsbeheer en - werving;

    • d.

      gebiedsmakelaardij;

    • e.

      advies;

    • f.

      professionalisering en educatie;

    • g.

      communicatie;

    • h.

      controle en monitoring.

Artikel 8.90. Criteria

  • 334

  • 1. De aanvraag is afkomstig van:

    • a.

      een privaatrechtelijke rechtspersoon die blijkens de statuten of oprichtingsakte specifiek is opgericht voor dan wel zich onderscheidenlijk met geen andere activiteiten bezighoudt dan het verduurzamen en overdragen van onder andere uit een of meerdere subsidies verkregen middelen voor activiteiten uit het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82 van dit besluit. Artikel 8.4, vierde lid van dit besluit is niet van toepassing.

    • b.

      Een gemeente of waterschap indien hiertoe bij een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten. In afwijking van artikel 8.89 lid 1 verlenen Gedeputeerde Staten een niet per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidie. De gemeente of waterschap is verplicht de subsidie te bestemmen voor privaatrechtelijke rechtspersonen zoals bedoeld in sub a.

  • 2. De kosten als bedoeld in artikel 8.89 bedragen maximaal 15% van de totale met de uitvoering van het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82 gemoeide kosten. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere situaties een hoger percentage toestaan.

  • 3. Geen subsidie wordt verleend indien:

    • a.

      in de rechtspersoon sprake is van deelneming van een natuurlijk persoon die tevens eindbegunstigde is;

    • b.

      de rechtspersoon economische activiteiten ontplooit en als onderneming in de zin van artikel 87, eerste lid van het EG-Verdrag moet worden aangemerkt.

    • c.

      voor dezelfde activiteiten een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten.

Artikel 8.91. Grondslag

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 75% van de totale kosten van activiteiten:

    • a.

      indien:

      - de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP voor 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2009-2011;

      - de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2011 gerealiseerd zijn, en

      - de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.

    • b.

      of indien:

      - de provincie met aanvrager in het kader van de uitvoering van het pMJP na 1 januari 2010 een convenant heeft afgesloten, waarin de uitvoering van groene en/of blauwe diensten is opgenomen voor de periode 2010-2012,

      - de activiteiten en maatregelen uiterlijk 31 december 2012 gerealiseerd zijn, en

      - de in het convenant opgenomen eigen bijdrage van de aanvrager voor groene en blauwe diensten over de periode 2007-2013 minimaal € 100.000,-- bedraagt. Deze in het convenant opgenomen eigen bijdrage dient ingezet te blijven voor Groene en Blauwe diensten.

    335

  • 2. De subsidie bedraagt in de overige gevallen maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.

Artikel 8.91a. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.6 lid 3 zijn de kosten van dat deel van de activiteiten dat al heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 8.92. Voorschotverlening

  • 336

  • 1. In afwijking van artikel 1.26, tweede lid, wordt het voorschot in het begin van de maanden juni en december van het betrokken boekjaar beschikbaar gesteld.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing indien de aanvraag afkomstig is van een gemeente of waterschap. Alsdan zijn de hiertoe strekkende bepalingen in het convenant van toepasssing.

Paragraaf 8.21. Bevorderen hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB - pMJP 3.1.1)

337

Artikel 8.93. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het opstellen van een erfinrichtingsplan en geschikt maken van de VAB voor andere economische functies dan landbouw;

  • 338

  • b. het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de VAB waarin een nieuwe economische functie komt en/of het erf waarop dit plaatsvindt, mits dit gebaseerd is op een transformatieplan dat voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk 5, paragraaf 3.

Artikel 8.94. Criteria

  • 1.

  • 2. De nieuwe functie past binnen het gemeentelijk VAB-beleid.

  • 3. Het moet gaan om een renderende investering die een substantieel (extra) inkomen oplevert.

  • 4. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening, danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

  • 5. Geen subsidie wordt verleend voor het ombouwen of geschikt maken van de VAB voor het stallen van caravans.

  • 6. Subsidie voor slopp wordt alleen toegekend wanneer het een cultuurhistorisch waardevol gebouw betreft met een slechte bouwkundige staat dat in de oorspronkelijke staat met gebruik van oorspronkelijke materialen wordt herbouwd.

Artikel 8.95. Grondslag

  • 1. De subsidie voor het opstellen van een erfinrichtingsplan en het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 8.93, sub a, bedraagt maximaal 25% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking. Als ook gebruik wordt gemaakt van de subsidiemogelijkheid van paragraaf 8.8 is de totale subsidie per 3 jaar (uitgaande van de datum van beschikking) nooit hoger dan 40% met een maximum van € 100.000,--.

  • 2. Subsidie voor het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 8.93, sub a, in combinatie met subsidie voor het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 8.93, sub b, bedraagt maximaal 40% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 150.000,--.

Artikel 8.96. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Artikel 8.97. Aanvullende stukken bij de aanvraag

In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.

Paragraaf 8.22. Kwantitatieve uitbreiding routenetwerken (pMJP 3.2.1 3.2.2, 3.2.3 en 3.2.4)

339

Artikel 8.98. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het ontwikkelen en onderhouden van landelijke routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen;

  • b. promotie en marketing van deze netwerken;

  • c. het oplossen van knelpunten in deze landelijke routenetwerken;

  • d. activiteiten die bijdragen aan de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden;

  • e. uitbreiding en innovatie van routes voor wandelen, fietsen en paardrijden;

  • f. realisatie van wandelpaden/-routes over boerenland.

Artikel 8.99. Criteria

  • 1. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub a en b, kunnen uitsluitend worden ingediend door de Stichtingen Landelijk Fietsplatform, Wandelplatform LAW en Recreatietoervaart Nederland (SRN).

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub c, kunnen uitsluitend worden ingediend door overheden.

  • 3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub d en e, kunnen uitsluitend worden ingediend door instanties en overheden.

  • 4. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98 sub d moeten als zodanig zijn opgenomen op het actuele raamplan fietspaden.

  • 5. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub e en f, dienen aan te sluiten bij en een bijdrage te leveren aan een regionaal routenetwerk. Aan te leggen recreatieve fietspaden waarvoor een subsidieverzoek wordt ingediend moeten als zodanig zijn opgenomen op het actuele raamplan fietspaden.

  • 6. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

Artikel 8.100. Grondslag

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.98 bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van lid 1 geldt voor artikel 8.98, sub a, b en c, een afwijkend percentage van maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De subsidiabele kosten van een kilometer recreatief fietspad dat als zodanig is opgenomen op het actuele raamplan fietspaden bedragen ten hoogste € 105.000,-- per kilometer. Voor veengebieden en overige bijzondere gebieden kan het bedrag verhoogd worden met € 45.000,-- per kilometer.

  • 4. Bij artikel 8.98 onderdeel f zijn de subsidiabele kosten € 0,45 per meter per jaar.

  • 5. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

    • a.

      interne kosten;

    • b.

      verrekenbare belastingen, heffingen of lasten;

    • c.

      rente, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

    • e.

      kosten van planschade;

    • f.

      kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;

    • g.

      grondverwervingskosten.

Artikel 8.101. Indieningstermijn

[vervallen]

Paragraaf 8.23. Bedrijfsnatuurplannen recreatieondernemers (pMJP 3.2.5)

340

Artikel 8.102. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen en uitvoeren van bedrijfsnatuurplannen op bestaande recreatiebedrijven, die als zodanig zijn bestemd in een goedgekeurd bestemmingsplan. Voor kampeerterreinen geldt een minimum van 25 standplaatsen.

Artikel 8.103. Criteria

  • 341

  • 1. Een subsidieaanvraag dient gericht te zijn op:

    • a.

      het opstellen en uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan dat zich richt op de inrichting en ontsluiting van het recreatiebedrijf;

    • b.

      een betere inpassing van het bedrijf in het landschap en;

    • c.

      en dat leidt tot een verbetering van de natuurwaarden en biodiversiteit op en rond het recreatiebedrijf.

  • 2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

Artikel 8.104. Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor het opstellen en uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan met een maximum subsidiebedrag van € 20.000,-- per recreatiebedrijf, indien het recreatiegebied is gelegen in reconstructiegebied. Buiten reconstructiegebied bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor het opstellen en uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan per recreatiebedrijf met een maximum subsidiebedrag van eveneens € 20.000,--.

Artikel 8.105. Indieningstermijn

[vervallen]

Paragraaf 8.24. Ontwikkeling plattelandstoerisme (pMJP 3.2.6)

342

Artikel 8.106. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a. het ontwikkelen en promoten van toeristische producten;

  • b. het opzetten van samenwerkingsverbanden en –arrangementen;

  • c. het verbeteren van ondernemersschap en ketenvorming.

Artikel 8.107. Criteria

  • 1. Aanvragen dienen gericht te zijn op samenwerking tussen meerdere instanties of personen.

  • 2. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

Artikel 8.108. Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten.

Artikel 8.109. Indieningstermijn

[vervallen]

Paragraaf 8.25. Behouden, bundelen en ontwikkelen van voorzieningen en diensten (pMJP 4.1.1

343

Artikel 8.110. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan gemeenten voor:

  • 1. de bouw of verbouw van een openbaar toegankelijke voorziening, waarin diensten worden aangeboden op minimaal drie van de gebieden van welzijn, sport, cultuur, educatie, zorg, maatschappelijke dienstverlening en commerciële dienstverlening (kulturhus);

  • 2. een onderzoek naar de financiële en inhoudelijke haalbaarheid van de bouw of verbouw van een kulturhus (haalbaarheidsonderzoek);

  • 3. experimenten die bijdragen aan kennis en ervaring voor het ontwikkelen van toekomstbestendige kulturhusen;

  • 4. het leveren van een extra impuls aan de gezamenlijke programmering en/of het gezamenlijke beheer van een kulturhus.

Artikel 8.110a. Criteria

  • 1. De aanvraag voor de bouw en verbouw van kulturhusen als bedoeld in artikel 8.110, eerste lid, voldoet aan de volgende criteria: 344

    • a.

      het kulturhus ligt in een kern, niet zijnde de stadskern van Zwolle, Deventer, Enschede, Hengelo en Almelo;

    • b.

      er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, tenminste door de aanvragende gemeente;

    • c.

      er is een haalbaarheidsonderzoek bijgevoegd als bedoeld in artikel 8.110a, tweede lid, sub b en deze is op alle genoemde punten positief.

  • 2. De aanvraag voor een haalbaarheidsonderzoek als bedoeld in artikel 8.110a, tweede lid, voldoet aan de volgende criteria:Als de gemeente zelf het haalbaarheidsonderzoek uitvoert, kunnen eigen uren worden opgevoerd, maar zal expliciet moeten worden aangetoond dat deze uren specifiek zijn gemaak t.b.v. de pMJP-prestatie (en anders niet zouden zijn gemaakt). Werkzaamheden die ook het algemeen belang dienen of als regulier/gangbaar kunnen worden aangemerkt, zijn niet subsidiabel. Alleen de directe kosten (loon/salaris incl. sociale lasten, maar excl. overhead) kunnen als subsidiabele kosten worden aangemerkt.

    • a.

      er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, in ieder geval door de aanvragende gemeente;

    • b.

      het haalbaarheidsonderzoek moet inzicht geven in de volgende aspecten:

    • 1.

      de financiële haalbaarheid van de bouw/verbouw;

    • 2.

      de exploitatie van het kulturhus in de eerste 5 jaren na realisatie van de bouw of verbouw;

    • 3.

      mate van burgerparticipatie en draagvlak onder de lokale bevolking in de voorbereidende, opstartfase en exploitatiefase;

    • 4.

      afstemming tussen behoeften van de lokale bevolking op (middel)lange termijn en aanbod van het te verbouwen of op te richten kulturhus;

    • 5.

      indien er sprake is van verbouwing van een bestaande voorziening wordt aangetoond dat er substantieel nieuwe activiteiten worden ontplooid of nieuwe doelgroepen worden bereikt of dat zonder deze impuls voorzieningen uit de kern dreigen te verdwijnen.

  • 3. De aanvraag voor experimenten als bedoeld in artikel 8.110, derde lid, voldoet aan de volgende criteria: 345

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon;

    • b.

      het project is innovatief;

    • c.

      de resultaten van het project zijn overdraagbaar aan andere kulturhusen. In het projectplan wordt aangegeven hoe de projectuitvoerder actief zal bijdragen aan deze overdracht;

    • d.

      bij experimenten met commerciële partijen dient het project aantoonbaar een bijdrage te leveren aan de duurzame exploitatie van kulturhusen.

  • 4. De aanvraag voor gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering als bedoeld in artikel 8.110, vierde lid, voldoet aan de volgende criteria: 346

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon;

    • b.

      de activiteiten dragen aantoonbaar bij aan het ontwikkelen van gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering van het betrokken kulturhus;

    • c.

      er is in het verleden geen provinciale subsidie van 500.000 gulden ontvangen voor het betreffende kulturhus.

Artikel 8.110b. Grondslag

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.110, eerste lid, voor investeringskosten in bouw of verbouw van het kulturhus en met de bouw of verbouw samenhangende aard- en nagelvaste inventaris bedraagt driemaal de gemeentelijke bijdrage, tot maximaal 50% van genoemde investeringskosten tot een subsidiebedrag bedrag van ten hoogste € 100.000,--.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 8.110, tweede en vierde lid, bedraagt maximaal 50% van de kosten met als maximum subsidiebedrag € 25.000,--.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 8.110 derde lid, bedraagt maximaal € 40.000,--.

Artikel 8.110c. Indieningstermijn

  • 347

  • In afwijking van artikel 8.5 kunnen aanvragen gedurende het hele jaar worden ingediend voor experimenten respectievelijk voor gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering, zoals bedoeld in artikel 8.110, leden 3 en 4.

Paragraaf 8.26. Ontwikkelen van woonzorgzones met dienstenstructuur wonen-zorg-welzijn (pMJP 4.1.2)

Artikel 8.111. Subsidiabele activiteiten

  • 348

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor

  • a. proceskosten in verband met het ontwikkelen van één of meerdere woonzorgzones, zijnde een (deel van een) wijk of een dorp, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg en welzijn, tot en met niet-planbare 24-uurs zorg.

  • b. het opstellen van een masterplan woonzorgzones waarin aangegeven is waar de zones in de gemeente worden ontwikkeld.

Artikel 8.112. Criteria

  • 349

  • 1. De aanvraag is afkomstig van een gemeente.

  • 2. Er is sprake van cofinanciering door andere gemeenten en/of participanten.

  • 3. De ontwikkeling van woonzorgzones dient aan te sluiten en nader te worden uitgevoerd in het kader van het gemeentelijk woon-/welzijnbeleid.

Artikel 8.113. Grondslag

  • 350

  • a. De subsidie bedraagt afhankelijk van de aard en omvang van de te ontwikkelen zone maximaal € 42.667,--.

  • b. Maximaal 50% van de verstrekte subsidie kan worden aangewend voor éénmalige activiteiten en kosten die gelieerd zijn aan het proces.

Paragraaf 8.27. Vergroten van betrokkenheid van bewoners en burgerparticipatie (pMJP 4.2.1)

Artikel 8.115. Subsidiabele activiteiten

351

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het gebruikmaken van de DOP+-regeling waarbij een integraal dorpsplan wordt gemaakt, waarin samenhangende knelpunten en/of kansen binnen een dorpskern worden aangepakt.

Artikel 8.116. Criteria

  • 1. De aanvraag is afkomstig van een gemeente. 352

  • 2. Het dorpsplan heeft betrekking op een kern tussen circa 500 en 4.000 inwoners. 353

  • 3. Met behulp van de hiertoe ontwikkelde Toolkit wordt de bevolking uitgedaagd en gestimuleerd een bijdrage te leveren aan het dorpsplan en de uitvoering. 354

  • 4. Het resultaat van de DOP+ is een korte ontwikkelingsvisie met een uitvoeringsprogramma (UP). 355

  • 5. Het betreft een integrale aanpak, waarbij de sociale, economische en fysieke pijlers in kaart zijn gebracht 356

  • 6. Er wordt specifieke expertise ingezet voor het aanpakken van knelpunten en kansen uit elk van de drie pijlers. 357

  • 7. Gedurende 4 jaar of tot de uitvoering van het UP is afgerond wordt er een aantoonbare inspanning geleverd om het UP uit te voeren. De gemeente dient binnen 1 jaar na oplevering van het dop+ een tussenrapportage in over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het dop+ 358

Artikel 8.117. Grondslag

De provinciale bijdrage betreft maximaal 67% van de totale kosten tot een maximum subsidiebedrag van € 35.000,-- per integraal dorpsplan en wordt in principe besteed aan het bij 8.116, zesde en zevende lid, bedoelde inzet van expertise en het nazorgtraject. Indien een volwaardig DOP+ gerealiseerd kan worden voor een lagere kostprijs kunnen resterende middelen ingezet worden voor het aanjagen van de uitvoering.

Paragraaf 8.28. Procesgelden ondersteuning gebiedsprogrammering (pMJP 4.2.2, 6.1.1 en 6.1.3)

359

Artikel 8.118. Subsidiabele activiteiten

  • 360

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het stimuleren van de uitwerking van een gebiedsprogramma.

  • 1. Subsidie is onder meer te besteden aan:

    • a.

      het vergroten van betrokkenheid van bewoners en burgerparticipatie;

    • b.

      het inschakelen van een leefbaarheidsmakelaar die activiteiten verricht die bijdragen aan de betrokkenheid, het verbeteren van sociale verbanden en de organisatie van voorzieningen en diensten;

    • c.

      vrijwilligersondersteuning;

    • d.

      een loketfunctie in de gebieden;

    • e.

      gebiedsmakelaardij;

    • f.

      voorlichting en communicatie;

    • g.

      het aanjagen van de uitvoering.

  • 2. Het opstellen en begeleiden van plan- en gebiedsuitwerkingen en uitvoeringsmodules hiervan. Subsidie is onder meer te besteden aan:

    • a.

      opstellen van de uitwerking/uitvoeringsmodule;

    • b.

      vergaderkosten en vacatiegelden;

    • c.

      communicatie.

Artikel 8.119. Criteria

  • Bij vaststelling van plan- of gebiedsuitwerkingen en uitvoeringsmodulen let de provincie op de volgende punten:

  • a. het plan bevat een probleemanalyse, met een overzicht van te realiseren pMJP-prestaties;

  • b. het plan beschrijft de gewenste oplossingen en maatregelen;

  • c. het plan bevat een plan-MER als de maatregelen vogel- en habitatrichtlijngebieden kunnen beïnvloeden;

  • d. het plan voldoet aan het relevante milieu- en waterbeleid;

  • e. het plan bevat een uitvoeringsprogramma, inclusief begroting.

  • 1. De aanvraag als bedoeld onder 8.118, lid 1, is afkomstig van een gemeente.

  • 2. De aanvraag als bedoeld onder 8.118, lid 2:

    • a.

      is afkomstig van een gemeente of waterschap die het trekkerschap van een plan- of gebiedsuitwerking op zich heeft genomen;

    • b.

      maakt onderdeel uit van het gebiedsprogramma;

    • c.

      wordt vergezeld van een plan van aanpak waarin de beoogde resultaten, te volgen werkwijze, doorlooptijd en benodigd procesgeld is beschreven.

Artikel 8.120. Grondslag

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 8.118, lid 1, bedraagt € 18.000,-- per jaar. De eigen bijdrage is minimaal 50%.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 8.118, lid 2, bedraagt indien deze zijn gekoppeld aan andere pMJP-prestaties maximaal 75% van de benodigde proceskosten. De eigen bijdrage bedraagt minimaal 25%.

Paragraaf 8.29. Behoud en bescherming cultureel erfgoed (pMJP 4.3.2)

361

Artikel 8.123. Begripsbepaling

  • a. Cultureel erfgoed: gebouwen en bouwwerken die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied.

  • b. Herstel- en restauratiewerkzaamheden: noodzakelijke renovatie werkzaamheden aan gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen, als bijvoorbeeld herstel voegwerk (knipvoeg, snijvoeg, platvol), inboetwerk (vervangend metselwerk invoegen in bestaand), herstel oorspronkelijke kozijnindeling, herstel/vervanging houten gevelbeschieting, herstel/vervanging dakkapel, herstel/vervanging goot/gootomtimmering/windveren, herstel cultuurhistorische elementen op een erf of landgoed, zoals stookhok/bakhuis/hooiberg en tuinornamenten, een en ander ter beoordeling van de Monumentencommissie.

  • c. Transformatie- en haalbaarheidsstudies: onderzoeken op welke wijze een verandering van functionaliteit het betreffende cultureel erfgoed een nieuwe toekomst en exploitatie kan geven.

  • d. Integrale aanpak: in het project worden niet alleen de gebouwen of bouwwerken maar ook de groene cultuurhistorische (landschaps-) elementen meegenomen.

  • e. Gebundelde aanpak: individuele particuliere aanvragen maken onderdeel uit van een grotere projectaanvraag met meer dan één eigenaar.

Artikel 8.124. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van herstel- en restauratiewerkzaamheden aan cultureel erfgoed binnen een gebundelde aanpak, waardoor er een substantiële bijdrage wordt geleverd aan behoud, herstel of ontwikkeling van de karakteristieke identiteit van het gebied, inclusief voorbereidende werkzaamheden. Bij een integrale aanpak is paragraaf 8.16 van toepassing op de groene elementen.

  • 362

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • 363

    • a.

      planontwikkeling in de vorm van transformatie- en haalbaarheidsstudies op het gebied van behoud, herstel en duurzame (her)bestemming van cultureel erfgoed, uitgezonderd agrarisch en industrieel erfgoed, zoals genoemd in hoofdstuk 5, paragraaf 3;

    • b.

      de uitvoering van projecten gericht op het realiseren van een duurzame herbestemming van cultureel erfgoed, gebaseerd op een plan als bedoeld onder a;

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten op het gebied van erfgoededucatie en toerisme in relatie tot cultureel erfgoed. 364

Artikel 8.125. Criteria

  • 365

  • 1. De aanvraag voldoet aan de volgende criteria: 366

    • a.

      Er is in voldoende mate sprake van advisering door een deskundige organisatie;

    • b.

      De werkzaamheden dienen door professionals met relevante expertise uitgevoerd te worden;

    • c.

      Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening dan wel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

  • 2. Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 8.124 lid 1 en lid 2 kan artikel 8.3 van toepassing worden verklaard. In deze situatie verstrekken Gedeputeerde Staten subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 323. Alle staatssteun toegekend in het kader van deze maatregelen aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr, 1998/2006.

  • 3. Voor zover de in deze paragraaf opgenomen criteria afwijken van de voorwaarden zoals opgenomen in maatregel 323, worden de criteria in deze paragraaf bij toekenning van steun in het kader van maatregel 323 alleen meegenomen, voor zover deze criteria strikter zijn dan of aanvullend zijn op de voorwaarden in maatregel 323.

Artikel 8.126. Grondslag

  • 367

  • 1. De subsidie voor uitvoering als bedoeld in artikel 8.124, eerste lid, bedraagt 20% voor werkzaamheden aan woonhuizen en bedrijfsgebouwen die in het kader van de reguliere bedrijfsvoering worden gebruikt, en 50% voor overige gebouwen en bouwwerken met een maximum subsidiebedrag van € 200.000,-- per aanvraag. Hiervan wordt ten hoogste 10% besteed aan voorbereidende werkzaamheden.

  • 2. De subsidie voor planontwikkeling als bedoeld in artikel 8.124, tweede lid onder a, bedraagt 50% van de totale kosten met een maximum subsidiebedrag van € 25.000,--.

  • 3. De subsidie voor uitvoering als bedoeld in artikel 8.124 tweede lid onder b, bedraagt 40% van de totale kosten tot een maximum subsidiebedrag van € 75.000,-- per projectplan.

  • 4. De subsidie als bedoeld in artikel 8.124 derde lid, bedraagt voor project gericht op erfgoededucatie maximaal € 25.000,-- in combinatie met een bijdrage aan toeristische arrangementen maximaal € 35.000,-.

Artikel 8.127. Indieningstermijn

[vervallen]

Artikel 8.128. Monumentencommissie

368

Een subsidieaanvraag wordt, indien nodig, voor advies voorgelegd aan de Monumentencommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.

Paragraaf 8.30. Kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (pMJP 5.1.1 - 5.2.9

369

Artikel 8.129. Verwijzing

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor prestaties die leiden tot een duurzame inrichting van en/of een verbeterde waterkwaliteit in het watersysteem in Overijssel en die zijn opgenomen in een gebiedsprogramma.

Artikel 8.129a. Criteria

  • 1. De aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.

  • 2. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 3. Geen subsidie wordt verleend indien de prestatie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten is aan te merken als reguliere dan wel wettelijk voorgeschreven activiteit van de subsidieaanvrager.

  • 4. Voor bepaalde prestaties kan artikel 8.3 van toepassing zijn. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken onder de voorwaarden als bedoeld in maatregel 216.

Artikel 8.129b. Grondslag subsidie

  • 1. De provinciale subsidie wordt gebaseerd op een door de aanvrager te overleggen plan met een onderbouwing van de te leveren prestatie(s).

  • 2. De provinciale subsidie is een vast bedrag per prestatie. Daarbij geldt dat indien de aanvrager BTW kan compenseren, de bijdrage per prestatie met 19% wordt verminderd.

  • 3. Voor prestaties die zijn opgenomen in een vastgesteld gebiedsprogramma en niet zijn opgenomen in Bijlage A bedraagt de subsidie maximaal 50% van de projectkosten zoals opgenomen in het projectplan dit tot een maximumbedrag van € 500.000,--.

  • 4. Van hetgeen bepaald in lid 3 kan in bijzondere situaties door Gedeputeerde Staten worden afgeweken.

    Bijlage A

    Tabel waterprestaties

    prestatie

    indicator

    subsidiebedrag

    realisatie waterberging

    m3

    € 1,60

    realisatie waternood

    ha

    € 600,--

    afkoppelen verhard oppervlak

    ha

    € 25.000,--

    saneren overstorten

    aantal

    € 75.000,--

    realisatie helofytenfilter

    ha

    € 17.500,--

    beek en rivierherstel

    km

    € 60.000,--

    aankoppelen van Vecht-meanders

    aantal

    € 375.000,--

Paragraaf 8.31. Landelijke niet-reconstructiegebieden (pMJP 6.2.8)

370

Artikel 8.130. Criteria

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten in de landelijke niet-reconstructiegebieden van Overijssel.

  • 2. Een aanvraag om subsidie moet passen in het gebiedsprogramma en de -visie voor het landelijke niet-reconstructiegebied waarbinnen het project zal plaatsvinden (Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Zwolle Kampen of Salland).

  • 3. Aanvullend op het tweede lid moet het project waarvoor subsidie wordt gevraagd voldoen aan de criteria van de betreffende paragraaf van dit hoofdstuk waarbinnen dat project subsidiabel zou zijn indien het in reconstructiegebied zou plaatsvinden.

  • 4. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.131. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Paragraaf 8.32 Beheervergoeding rietimpuls 2009/2010

371

Artikel 8.132 Begripsbepalingen

  • a. Particuliere eigenaren: eigenaren van grond in Wieden of Weerribben niet zijnde een overheid, een terreinbeherende organisatie (Natuurmonumenten (NM), Staatsbosbeheer (SBB)) of Vitens;

  • b. Wieden; Weerribben: de gronden gelegen binnen de ecologische hoofdstructuur in het gebied de Wieden of de Weerribben, zoals die is aangegeven in het meest recente natuurbeheerplan van de provincie.

  • c. Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL): Regeling van 24 maart 2009 houdende regels inzake de subsidieverstrekking ten behoeve van natuur- en landschapsbeheer.

  • d. Beheertypenkaart: Een kaart waarop de beheertypen worden aangewezen. Er zijn drie verschillende beheertypenkaarten:

    - voor de terreinen van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer de door de terreinbeheerder vast gestelde beheertypenkaart;

    - voor overige particuliere eigenaren de door gedeputeerde staten vast gestelde beheertypenkaart.

  • e. pachters van Staatsbosbeheer: onder pachters van Staatsbosbeheer worden ook begrepen de leden van de "Cooperatie De Weerribben", gevestigd te Marijenkampen (gemeente Steenwijkerland).

Artikel 8.133 Subsidiabele activiteiten

372

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten die bijdragen aan het door middel van rietbeheer in stand houden van de op de desbetreffende percelen grond liggende beheertypen zoals genoemd in SNL en zoals weergegeven op de beheertypenkaart, in de Wieden of de Weerribben.

Artikel 8.134 Criteria

  • 1. De aanvraag is afkomstig van: 373

    • a.

      pachters van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer in de Wieden of de Weerribben of

    • b.

      particuliere eigenaren van een perceel in de Wieden of de Weerribben.

  • 2. De eigenaar heeft toestemming aan de pachter verleend om de subsidiabele activiteiten te verrichten op de grond die in hun eigendom is.

  • 3. Er is een verklaring ondertekend waaruit blijkt dat de eigenaar eventueel in samenwerking met pachter voor de deelnemende percelen voor het rietbeheer vanaf 2011 een subsidieaanvraag op grond van de SNL of een vergelijkbare regeling zal indienen. 374

  • 4. Het perceel grond moet worden beheerd in overeenstemming met de omschrijving van de beheertypen genoemd in de SNL. 375

  • 5. De subsidie moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening. 376

Artikel 8.135 Grondslag

  • 1. De subsidie bedraagt per jaar: 377

    • a.

      voor beheertype N 05.01 overjarig rietland (moeras) € 526 per ha;

    • b.

      voor beheertype N 05.02 gemaaid rietland € 510 per ha;

    • c.

      voor beheertype N 06.01 veenmosrietland en moerasheide € 1331 per ha;

    • d.

      voor beheertype N 06.02 trilveen € 1550 per ha;

    • e.

      voor beheertype N 10.01 nat soortenrijk grasland (nat schraalland) € 1285 per ha;

    • f.

      voor beheertype N 10.02 vochtig hooiland € 923 per ha.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, bedraagt de subsidie per jaar voor het vervoer van groenafval naar een verzameldepot: 378

    • a.

      voor beheertype N 05.01 overjarig rietland € 86 per ha;

    • b.

      voor beheertype N 05.02 gemaaid rietland € 71 per ha;

    • c.

      voor beheertype N 06.01 veenmosrietland en moerasheide € 173;

    • d.

      voor beheertype N 06.02 trilveen € 164;

    • e.

      voor beheertype N 10.01 nat soortenrijk grasland (nat schraalland) € 219;

    • f.

      voor beheertype N 10.02 vochtig hooiland € 89.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid, indien het tweede lid niet van toepassing is, bedraagt de subsidie per jaar voor het vervoer van groenafval naar een afnemer: 379

    • a.

      voor beheertype N 05.01 overjarig rietland € 172 per ha;

    • b.

      voor beheertype N 05.02 gemaaid rietland € 142 per ha;

    • c.

      voor beheertype N 06.01 veenmosrietland en moerasheide € 346;

    • d.

      voor beheertype N 06.02 trilveen € 328;

    • e.

      voor beheertype N 10.01 nat soortenrijk grasland (nat schraalland) € 438;

    • f.

      voor beheertype N 10.02 vochtig hooiland € 178.

  • 4. In afwijking van artikel 1.6 lid drie, zijn de kosten die gemaakt zijn vanaf 1 januari 2009 tot 1 maart 2010 wel subsidiabel.

  • 5. Bijdragen die uit andere hoofde voor dezelfde activiteiten door aanvrager worden ontvangen, worden in mindering gebracht op deze subsidie.

  • 380

Artikel 8.136 Indieningstermijn aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag ingediend voor 1 maart van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid wordt de subsidieaanvraag voor 2009 ingediend voor 1 maart 2010.

Artikel 8.137 Gegevens en bescheiden bij aanvraag tot verlening prestatiesubsidie

  • 381

  • 1. Indien de aanvrager pachter is van de percelen grond waarop de aanvraag betrekking heeft, moeten de navolgende aanvullende stukken worden verstrekt:

    • a.

      een verklaring van de eigenaar dat de subsidiabele werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de eisen van SNL, met een bijbehorende kaart waarop per perceel het beheertype is aangegeven.

    • b.

      een ondertekende de-minimisverklaring

    • c.

      een verklaring zoals bedoeld in artikel 8.134, lid 3.

    • d.

      Een verklaring het beheer te (doen) voeren in overeenstemming met de beheertypen-omschrijving van SNL.

    • e.

      Voor het jaar 2009 een verklaring van de eigenaar dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd.

  • 2. Indien de aanvrager eigenaar van de percelen grond is, waarop de aanvraag betrekking heeft, moeten de navolgende stukken worden verstrekt:

    • a.

      een kaart waarop per perceel het beheertype is aangegeven

    • b.

      een ondertekende de-minimisverklaring

    • c.

      een verklaring zoals bedoeld in artikel 8.134, lid 3

    • d.

      Een verklaring het beheer te (doen) voeren in overeenstemming met de beheertypen-omschrijving van SNL.

Artikel 8.138 Wijze van behandeling van de aanvragen

In afwijking van artikel 1.4 kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de subsidieaanvragen wordt verdeeld.

Artikel 8.139 Indieningstermijn aanvraag tot vaststelling prestatiesubsidie

In afwijking van artikel 1.18 dient de subsidieontvanger binnen drie maanden na afloop van het jaar waarover subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 8.140 Gegevens en bescheiden bij aanvraag tot vaststelling prestatiesubsidie

382

In aanvulling op artikel 1.19 verstrekt de pachter bij de aanvraag een verklaring van de eigenaar dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd.

Paragraaf 8.33 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

383

Artikel 8.141 Subsidiabele activiteiten

384

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor uitbreiding van de investering ter versterking van ruimtelijke kwaliteit die een particulier of onderneming moet leveren op basis van artikel 2.1.6 Omgevingsverordening.

Artikel 8.142 Criteria

  • De  aanvraag voor een subsidie Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. De aanvrager van de subsidie is een gemeente in Overijssel;

  • b. De extra investering moet bijdragen aan een versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving door versterking van de gebiedskenmerken en moet bijdrageb aan realisering van de provinciale beleidsdoelstellingen;

  • 385

  • c. De extra investering moet plaats vinden in de Groene Omgeving zoals bedoeld in de Omgevingsvisie;

  • d. Het mag niet gaan om kosten die de aanvrager moet maken op basis van reguliere taakuitoefening of om kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

  • 386

  • e. Het beheer van de investering in de ruimtelijke kwaliteit moet duurzaam geregeld zijn.

  • 387

Artikel 8.143 Grondslag subsidie

388

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van 3x het bedrag dat de particulier moet investeren ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving met een maximum van € 100.000,-- per aanvraag.

Artikel 8.144 Aanvullende/andere stukken bij de aanvraag

  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag tevens een plan inhoudende de extra investering ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit. In het plan is minimaal opgenomen:

  • a. Een onderbouwd kostenoverzicht van de investering die gedaan wordt door de particulier of de ondernemer;

  • b. Een onderbouwd kostenoverzicht van de kosten van de extra investering die gedaan wordt door de gemeente;

  • c. Hoe het beheer van de ruimtelijke kwaliteit in de toekomst is gewaarborgd;

  • d. Een motivatie waarom de extra investering bijdraagt aan een versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving door versterking van de gebiedskenmerken en bijdraagt aan de realisering van de provinciale beleidsdoelstellingen.

Artikel 8.145 Verplichtingen subsidieontvanger

De gemeente moet voor 2012 zijn begonnen met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten.

Paragraaf 8.34 Stimulering toepassing stikstof emissiebeperkende maatregelen en technieken op landbouwbedrijven in het kader van Natura2000

389

Artikel 8.146 Definities

  • a. Landelijke regelgeving: de vigerende regelgeving van de Rijksoverheid ter beperking van stikstofemissies uit huisvestingssystemen van veehouderijen: de Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijen.

  • b. Beleidskader stikstof: Beleidskader Natura 2000 stikstof en veehouderijen (Besluit Gedeputeerde Staten van Overijssel van 27 april 2010).

  • c. Beleidsregel stikstof: Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen (besluit Gedeputeerde staten van 13 april 2010);

  • d. Drempelwaarde: depositie, op de rand van een Natura 2000 gebied, van één procent van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen datzelfde Natura 2000-gebied;

  • e. N-depositie: neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat binnen een beschermd natuurgebied, waarbij de belasting op het meest belaste punt binnen het habitat uitgedrukt wordt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat als geheel in mol N/jr; De berekening vindt plaats overeenkomstig artikel 7, lid 2 van de Beleidsregel stikstof;

  • f. N-emissie: uitstoot van ammoniak vanuit een veehouderij. Deze wordt uitgedrukt in kilogram ammoniak per dierplaats per jaar.

  • g. Kritische depositiewaarde: de in Alterra-rapport 1654 per Natura 2000-gebied vastgelegde waarde die aangeeft wat de gevoeligheid van een in het betrokken gebied voorkomend habitattype is voor de invloed van stikstofdepositie;

Artikel 8.147 Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

  • 1. projecten gericht op de kennisontwikkeling en de verspreiding van kennis met betrekking tot technieken en maatregelen voor de vermindering van stikstofemissie vanuit veehouderijbedrijven in Overijssel;

  • 390

  • 2. investeringen in stikstofemissiebeperkende maatregelen en technieken op landbouwbedrijven in Overijssel waarmee lagere stikstofemissies vanuit deze bedrijven gerealiseerd worden dan die op grond van de normen van de landelijke regelgeving vereist zijn.

  • 391

Artikel 8.148. Criteria

  • Een aanvraag voor een activiteit genoemd in artikel 8.147. moet voldoen aan de volgende criteria:

  • 1. De aanvraag voor de activiteiten als bedoeld in artikel 8.147. lid 1 moet betrekking hebben op projecten voor:

    • a.

      Kennisontwikkeling en kennisverspreiding door middel van praktijknetwerken.

    • b.

      Advisering aan landbouwers voor de opstelling en uitvoering van bedrijfsplannen voor de vermindering van de stikstofemissie.

  • 2. Aanvragen voor activiteiten zoals bedoeld onder artikel 8.147, eerste lid, kunnen worden ingediend door een samenwerkingsverband van landbouwbedrijven of van landbouwbedrijven met andere partners (keten en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen.

  • 3. Aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.147, tweede lid, kunnen worden

    ingediend door landbouwbedrijven met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE.

  • 4. Investeringen zoals bedoeld in artikel 8.147 lid 2 moeten gebruikt worden om lager gemiddelde          stikstofemmissie per dierplaats te realiseren.

  • 5. Geen subsidie wordt verleend voor:

    • a.

      investeringen in gecombineerde luchtwassers op landbouwbedrijven;

    • b.

      vervangingsinvesteringen;

    • c.

      investeringen op intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebieden in het  Reconstructiegebied Salland-Twente.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 8.147 eerste lid, waarbij een landbouwbedrijf eindbegunstigde is moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie waarbij andere ondernemingen eindbegunstigde zijn moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 7. Subsidie als bedoeld in artikel 8.147, tweede lid, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

Artikel 8.149.Grondslag

  • 1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.147, lid 1, bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.147, lid 2, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking. 

  • 3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.147, lid 2, waarbij sprake is van investeringen die leiden tot extra kosten voor de bescherming van het milieu en die geen uitbreiding van de productiecapaciteit tot gevolg hebben, bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 400.000,-- per bedrijf in een periode van drie fiscale jaren, uitgaande van de datum van beschikking.

Artikel 8.150. Subsidiabele kosten

  • 1. In aanvulling op artikel 1.6 lid 1 komen voor subsidie als bedoeld in artikel 8.147, lid 2 de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      De bouw en de aanpassing van de inrichting van bedrijfsgebouwen;

    • b.

      De aanschaf van machines en apparatuur;

    • c.

      Met de onder a en b genoemde investeringen samenhangende advieskosten tot een maximum van 10% van de totale investering;

  • 2. De subsidiabele kosten zoals genoemd in lid 1 zijn maximaal de meerkosten van investeringen om lagere stikstofemissies te realiseren dan vereist op grond van de landelijke regelgeving ten opzichte van de kosten van de investeringen die gemaakt zouden moeten worden om te voldoen aan de normen van de landelijke regelgeving.

Artikel 8.151. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag twee keer per jaar, voor 1 december en 1 juni van het betreffende kalenderjaar ingediend.

Artikel 8.152. Aanvullende stukken bij de aanvraag

  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag om subsidie tevens:

  • a. een berekening en onderbouwing van de meerkosten van de investering om stikstofemissiebeperkende maatregelen te treffen, die verder gaan dan is voorgeschreven in de landelijke regelgeving;

  • b. een berekening van de huidige N-emissie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de N-emissie van dit landbouwbedrijf na de investering;

  • c. een berekening van de huidige N-depositie van het landbouwbedrijf van de aanvrager en de nieuwe N-depositie na de investering van dit landbouwbedrijf op het nabij gelegen Natura 2000 gebied, indien van toepassing.

Artikel 8.153. Volgorde van behandeling

  • 1. In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan het gestelde in de artikelen 8.147 in een prioriteitsvolgorde:

    • a.

      Ten eerste wordt prioriteit gegeven aan aanvragen van landbouwbedrijven met een N-depositie op een Natura 2000-gebied boven de dempelwaarde van 1% van de kritische depositiewaarde.

    • b.

      Ten tweede worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd verminderde N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.

    • c.

      Ten derde worden de aanvragen geprioriteerd op basis van de door de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd vermeden N-depositie op een nabij gelegen Natura 2000 gebied.

  • 2. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dat toestaat.

Artikel 8.154. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 9.1. Onvoorziene omstandigheden

Gedeputeerde Staten treffen de nodige voorzieningen of nemen de nodige besluiten in de gevallen waarin de verordening of dit besluit niet voorziet.

Artikel 9.2. Overgangsrecht

  • 392

  • 1. Aanvragen die voor de inwerkingtreding van dit besluit worden ontvangen en betrekking hebben op het jaar 2007 worden geacht te zijn ingediend op grond van dit besluit. 393

  • 2. Subsidies die zijn verleend onder de werking van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2005 worden vastgesteld op basis van dat ingetrokken besluit. 394

  • 3. Paragraaf 3.3.4 ‘roetfilter in voertuig’ van dit besluit werkt terug tot 1 juli 2006. 395

Artikel 9.3. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007’.


Noot
1

[Toelichting: Zie de toelichting bij artikel 2 van de verordening.

De bijdragen die OV-ondernemingen ontvangen voor het verrichten van personenvervoer zijn in de wet personenvervoer 2000 aangewezen als subsidie. Het is echter niet wenselijk dat daarop de regels uit dit uitvoeringsbesluit van toepassing zijn. De relatie tussen de provincie en de vervoersbedrijven is ‘tailor made' en wordt beheerst door het bestek waarop door de concessiehouder en diens concurrenten is ingeschreven in een openbare aanbestedingsprocedure. Daarin liggen ook de regels vast voor de hoogte van de subsidie, bevoorschotting, de vaststelling etcetera. In artikel 6 van de Algemene subsidieverordening zijn afwijkingsmogelijkheden van bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening opgenomen. Wanneer naast de provincie ook andere overheden of derden subsidiëren, kan een subsidieontvanger te maken krijgen met niet op elkaar afgestemde subsidiebepalingen. Elke subsidiënt heeft immers vaak zijn eigen specifieke bepalingen. Bij de afhandeling van europese subsidies (EFRO (regionale ontwikkeling), ESF (sociaal fonds) en het EOGFL (landbouw)) (inclusief provinciale cofinanciering) wordt de Europese regelgeving gevolgd. De regelingen en programma's met betrekking tot bijdragen uit de Europese fondsen kennen hun eigen criteria en procedureregels. Het uitvoeringsbesluit kent eigen procedureregels. Gedeputeerde Staten kunnen door maatwerk één of meerdere bepalingen van de verordening of het uitvoeringsbesluit buiten toepassing te laten. Voor het deel provinciale cofinanciering kan maatwerk worden toegepast. ]

Noot
2

[Toelichting: In het project Stroomlijning en sturing subsidierelaties is gedachtegoed ontwikkeld over de wijze waarop de provincie om wil gaan met organisaties waaraan zij subsidie verstrekt. Dit heeft geresulteerd in verschillende sturingsmodellen; te weten het stimuleringsmodel aan de ene kant en het (vergelijkend) prestatiemodel en het directief model aan de andere kant. Het directief model is een opschaling van het prestatiemodel. Dit betekent dat bij dat sturingsmodel niet alleen gestuurd wordt op prestaties maar ook op bedrijfsvoering en/of middelen. ]

Noot
3

[Toelichting: Artikel 5 van de verordening bepaalt dat Gedeputeerde Staten een subsidieplafond kunnen vaststellen en dat dit kan worden onderverdeeld in deelplafonds per subsidietijdvak of per onderdeel van provinciaal beleid. Genoemd artikel is de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:25 Awb. In de meeste gevallen zullen Gedeputeerde Staten voor de in dit uitvoeringsbesluit geregelde subsidies een subsidieplafond vaststellen dat een heel kalenderjaar geldt. Omdat de artikelen over het subsidieplafond, de indieningstermijn en de wijze van behandelen van aanvragen een drie-eenheid moeten vormen, vloeit uit deze keuze automatisch voort dat (volledige) aanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst. ]

Noot
4

[Toelichting: Niet zelden worden provinciale bijdragen aan activiteiten van aanvragers ‘gestapeld’ met subsidies van andere overheden. Stapeling kan ook bínnen de provincie, bijvoorbeeld omdat er overlap zit tussen onderdelen van provinciaal beleid. Kulturhusen zijn daarvan een goed voorbeeld. Op grond van het beleid voor ‘vitaliteit kleine kernen’ kan daarvoor subsidie worden verleend. Leefbaarheid van het platteland is echter ook één van de doelstellingen in het reconstructiebeleid en ook in dat kader kan subsidie worden verleend voor de bouw van een kulturhus.

Daarnaast kan stapeling zich voordoen als een activiteit bijdraagt aan meerdere provinciale beleidsdoelstellingen bijvoorbeeld als een waterschap een werk uitvoert dat bijdraagt aan de capaciteit voor waterberging en tegelijk ‘natte natuur’ realiseert.]

Noot
5

[Toelichting: Dit lid heeft betrekking op stapeling uit regelingen waar dezelfde beleidsdoelstelling onder ligt of waarvan de doelstellingen min of meer in elkaars verlengde liggen. In de toelichting op het eerste lid worden kulturhusen genoemd als voorbeeld.

Artikel 7.37. bepaalt de maximale bijdrage voor kulturhusen op 50%. De reden daarvoor is dat we het belangrijk vinden dat ook de gemeente en andere derden bijdragen. Als de gestapelde bijdrage groter zou zijn dan 50% wordt dit beleidsuitgangspunt doorkruist. Daarnaast geldt een maximale bijdrage van € 100.000,--. Dat maximum heeft te maken met het beschikbare budget voor kulturhusen vanuit het programma Cultuur en maatschappelijke ontwikkeling. Dat bedraagt in 2006 circa € 500.000,--. Als er een aanvraag komt van een gemeente waarin de bouw meer dan € 1.000.000,-- één miljoen euro kost zou je het hele budget in één keer kwijt kunnen zijn. Om ervoor te zorgen dat er uit dat budget meerdere kulturhusen kunnen worden ondersteund, is er een absoluut maximum opgenomen. Dit maximum laat echter onverlet dat uit andere budgetten wordt gestapeld boven het genoemde bedrag van € 100.000,--. Stapeling is dus mogelijk. Kortom, er kan een totale provinciale bijdrage worden verleend die hoger is dan € 100.000,-- zolang die niet groter is dan 50%. Eén van de budgetten waaruit kan worden gestapeld is het reconstructiebudget (mits het kulturhus past in het Uitvoeringsprogramma reconstructie). In de betreffende paragraaf is bepaald dat het maximum uit die regeling eveneens € 100.000,-- is. Daarmee komt de totale gestapelde bijdrage op maximaal 50% tot maximaal € 200.000,--.]

Noot
6

[Toelichting: Waar het tweede lid betrekking heeft op stapeling uit regelingen waar dezelfde beleidsdoelstelling onder ligt, gaat het derde lid over stapeling uit regelingen met onderscheiden beleidsdoelstellingen.

Stel dat een waterschap een werk wil uitvoeren dat bijdraagt aan de capaciteit voor waterberging (40% subsidiabel op grond van artikel 6.10) en tegelijk ‘natte natuur’ realiseert (50% subsidiabel op grond van artikel 4.8., mits het past in de gebiedsuitwerking van het reconstructieplan).

Om te bepalen of stapeling in dit geval mogelijk is en tot welk percentage zullen Gedeputeerde Staten bij de beoordeling van de aanvraag kijken naar de extra inspanning die moet worden geleverd gelet op de aanvullende doelstelling. Stel dat het project van het waterschap is begroot op € 1.000.000,--. Zou het waterschap zich alleen richten op waterberging dan zou het project kunnen worden uitgevoerd voor € 800.000,--. Dan kan 40% van € 800.000,-- uit de waterparagraaf worden gesubsidieerd. Stapeling uit het natuurbudget is mogelijk maar niet meer dan 50% van € 200.000,--. De totale bijdrage is derhalve € 420.000,--.

Bij een theatervoorstelling waarin diverse minderheden meedoen en die (dus) zou kunnen worden gesubsidieerd vanuit cultuur en/of vanuit minderheden betekent de betrokkenheid van allochtonen in de meeste gevallen geen extra inspanning of kosten. In dat geval moet worden gekozen voor één van de regelingen en is stapeling geen optie.]

Noot
7

[Toelichting: Voor bijdragen uit de Europese structuurfondsen is een voorwaarde dat er cofinanciering komt uit de lidstaat. Het is niet gewenst dat de normale regels daarop van toepassing zijn. Met de Europese bijdrage komt het totaal dikwijls boven het maximum in een provinciale regeling uit. In sommige gevallen is in dit uitvoeringsbesluit overigens een bijzondere regeling opgenomen voor stapeling met Europees geld. Voor kulturhusen geldt bijvoorbeeld in de regel dat de provincie maximaal 50% bijdraagt maar inclusief Europese middelen bedraagt de subsidie maximaal 75%.]

Noot
8

[Toelichting: De voorschriften met betrekking tot bevoorschotting, verantwoording, enz. zijn niet bij alle subsidies hetzelfde. Om te voorkomen dat een aanvrager met verschillende regimes wordt geconfronteerd – hetgeen tot extra inspanningen en kosten zou leiden – dienen Gedeputeerde Staten in de beschikking tot subsidieverlening te vermelden welke voorschriften van toepassing zijn. Daarbij kan derhalve worden afgeweken van de regels die normaal gelden voor de verschillende deelbijdragen. Overigens speelt naast het belang van de aanvrager ook het gelijkheidsbeginsel een rol bij de toepassing van dit artikel. Als een aanvrager aanzienlijke voordelen geniet in vergelijking met een aanvrager die geen gestapelde bijdrage ontvangt, dan zal terughoudend worden omgegaan met het afwijken van de normale voorschriften.”]

Noot
9

[Toelichting: Dit artikellid is de logische kapstok om in de subsidiegrondslag alleen redelijke kosten mee te nemen. Uiteraard gaat het ons er in eerste instantie om dat de afgesproken prestatie wordt geleverd door de subsidieontvanger, maar gemeenschapsgeld is niet bedoeld om standaard organisatiekosten mee te betalen. Voorbeelden van kosten die over het algemeen niet rechtstreeks zijn toe te rekenen aan een prestatie zijn:

a. interne kosten, o.a. huurkosten, kosten voor gas, elektriciteit en verzekeringen;

b. personele kosten;

c. verrekenbare heffingen, belastingen of lasten;

d. rente-, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

e. afschrijvingskosten;

f. dat deel van de kosten dat niet noodzakelijk is voor de realisatie van de activiteit.

Personele kosten zijn over het algemeen geen kosten die rechtstreeks toe te rekenen zijn aan een prestatie. Als de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten wel noodzakelijk zijn voor de prestatie dan kunnen Gedeputeerde Staten deze kosten wel als subsidiabel aanmerken. ]

Noot
10

[Toelichting: De Wet op het BTW-compensatiefonds stelt overheden in staat om in rekening gebrachte BTW voor een groot deel te compenseren. In relatie daarmee is op de algemene uitkeringen gekort. De bedoeling is dat deze korting door de ontvangsten uit het BTW-compensatiefonds gecompenseerd worden. De vraag of overheden taken in eigen beheer uitvoeren of uitbesteden wordt dan niet meer beïnvloed door de kosten van BTW. Ook gemeenten die van de provincie subsidie ontvangen kunnen een beroep doen op het BTW-compensatiefonds, maar ook andere organisaties, indien zij op gelijke voet als de overheid opereren. Het is uiteraard niet de bedoeling dat terugvorderbare bedragen ook nog eens gesubsidieerd worden. Om dat duidelijk te markeren is deze bepaling opgenomen, waarin dat gedeelte niet-subsidiabel verklaard wordt. De bepaling is algemeen geredigeerd, zodat alle potentiële terugvorderbare BTW eronder valt. Met de bepaling wordt de verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijk terugvorderen bij de subsidieontvanger gelegd. Er is geen sprake van een (verkapte) vermindering van subsidies. Ook onder werking van de Algemene subsidieverordening Overijssel 1997 was verrekenbare BTW niet subsidiabel.]

Noot
11

[Toelichting: Wanneer de uitvoering van een activiteit start op 1 januari en de complete subsidieaanvraag wordt ontvangen op 1 februari, dan zijn de kosten die gemaakt zijn van 1 januari tot 1 februari niet subsidiabel. ]

Noot
12

[Toelichting: In afdeling 4.2.4 Awb staan bepalingen over verplichtingen van de subsidieontvanger. De categorieën van verplichtingen genoemd in artikel 4:37, eerste lid Awb, kunnen Gedeputeerde Staten in ieder geval verbinden aan de subsidieverlening. Deze standaardverplichtingen behoeven in verband met het voorkomen van herhaalde normstelling geen herhaling in dit uitvoeringsbesluit. Daarnaast kunnen ook andere verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd. Het betreft andere doelgebonden verplichtingen (artikel 4:38 Awb) en oneigenlijke verplichtingen (artikel 4:39 Awb). Voor beide geldt dat als de subsidie berust op een wettelijke grondslag die verplichtingen ook op een wettelijke grondslag moeten berusten. De in artikel 1.7 opgenomen verplichting is aan te merken als een oneigenlijke verplichting. Vanuit Europese regelgeving geldt voor subsidieontvangers eveneens de soortgelijke verplichting om bij projecten die met subsidie vanuit Europa mogelijk worden gemaakt hiervan ter plaatse van het project melding te maken. ]

Noot
13

[Toelichting: Met het verstrekken van een stimuleringssubsidie wordt tot uitdrukking gebracht dat Gedeputeerde Staten wensen bij te dragen aan het bestaan van een organisatie (de aanwezigheid). De (statutair bepaalde) doelstelling van een organisatie wordt van belang geacht. Ook wordt geen verantwoording achteraf gevraagd. Het is de meest elementaire vorm van subsidieverstrekking. De administratieve lasten zijn beperkt. Gedeputeerde Staten kunnen aan de subsidieontvanger doelgebonden verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 Awb opleggen. Dit betekent dat Gedeputeerde Staten aan een stimuleringssubsidie die gelijk vastgesteld wordt de verplichting kan opleggen om de subsidie aan te wenden voor specifieke prestaties.  

De subsidiebeschikking stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde subsidiebedrag. De termijn waarbinnen op een aanvraag moet worden beslist, sluit aan bij de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:13 Awb.

Omdat het om publieke middelen gaat, hebben Gedeputeerde Staten vastgesteld dat het niet gewenst is grote bedragen via stimuleringssubsidie en daarmee zonder verantwoording achteraf weg te zetten. Gedeputeerde Staten achten een bedrag van € 30.000,-- alleszins redelijk als bovengrens voor stimuleringssubsidie. Dit is vastgelegd in artikel 1.8.

Van belang is artikel 4:43 Awb dat een aantal artikelen van die Awb van toepassing verklaart op de beschikking tot subsidievaststelling in de situatie dat daaraan voorafgaand geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven (het betreft de artikelen 4:32, 4:35, tweede lid, 4:38 en 4:39 Awb). ]

Noot
14

[Toelichting: Prestatiesubsidie kan worden verstrekt voor de looptijd van activiteiten of voor één of meer boekjaren, waarbij een boekjaar gelijk staat aan een kalenderjaar. Deze bepaling is een uitwerking van de artikelen 4:32 en 4:67 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hieruit volgt dat meerjarige subsidies kunnen worden verstrekt.

Wordt een meerjarige subsidie verstrekt dan moet gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid die artikel 4:34 Awb biedt om bij de subsidieverlening een begrotingsvoorbehoud te maken. Dit is de oplossing voor het probleem dat het bij meerjarige subsidies onvermijdelijk is om subsidies te verlenen ten laste van een nog niet vastgestelde of goedgekeurde begroting. Door een begrotingsvoorbehoud te maken, kunnen Gedeputeerde Staten op de subsidieverlening terugkomen. Een begrotingsvoorbehoud is een aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden opschortende of ontbindende voorwaarde. De keuze voor de soort voorwaarde is afhankelijk van de vraag of al voor de vaststelling of goedkeuring van de begroting voorschotten moeten worden uitbetaald. Is dat het geval dan moet gekozen worden voor de vorm van de ontbindende voorwaarde.

Willen Gedeputeerde Staten het begrotingsvoorbehoud inroepen en daadwerkelijk terugkomen op de subsidieverlening dan moet dat binnen de in de Awb genoemde termijn expliciet gebeuren. De leden 4 en 5 van artikel 4:34 Awb geven aan op welke wijze dat moet gebeuren.

Als een subsidie wordt verstrekt voor een periode van drie jaar of langer voor steeds min of meer dezelfde activiteiten is het van belang te weten dat de subsidie dan niet zonder meer kan worden beëindigd (artikel 4:51 Awb).  ]

Noot
15

[Toelichting: Met het verstrekken van subsidie via het prestatiemodel wordt de gedachtegang uit het Onderhandelingsakkoord en de statenmotie van juni 2004 (ingediend bij de Perspectievennota 2005) tot uitdrukking gebracht. “Met maatschappelijke organisaties en instellingen willen wij outputgerichte prestatieafspraken maken, die volstrekt recht doen aan ieders verantwoordelijkheid en het maatschappelijke resultaat dat wij willen bereiken.” Subsidieverstrekking wordt gestuurd op rendement. Daarbij hoort per definitie verantwoording achteraf. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoording zich richt op de geleverde prestaties en activiteiten en de manier waarop die aansluiten bij het provinciaal beleid. Dat kan ook, omdat vooraf (bij subsidieverlening) afspraken tussen subsidieontvanger en provincie zijn gemaakt over wat en waaraan de subsidieontvanger bij gaat dragen en wat zij daarvoor gaat doen. Daarbij wordt tevens bepaald waarover en hoe en wat de mate van verantwoording nadien moet zijn. De uitwerking van het prestatiemodel biedt ruimte om flexibel en naar instelling gedifferentieerd om te kunnen gaan met het concretiseren van prestaties en daarmee met de verantwoording achteraf. ]

Noot
16

[Toelichting: Dit artikel dient in samenhang met artikel 1.6 en artikel 1.16 te worden gelezen. Na ontvangst van de aanvraag hebben Gedeputeerde Staten op basis van artikel 1.16 13 weken de tijd om te beslissen over de subsidieaanvraag.

Als het project start op 1 januari 2010, dan wordt geadviseerd om de aanvraag voor 1 oktober 2009 in te dienen. Stel dat de aanvraag voor dit project wordt ingediend op 1 december 2009, dan beslissen Gedeputeerde Staten voor 1 maart 2010. Als het project reeds is begonnen op 1 januari 2010 en de aanvraag wordt afgewezen door Gedeputeerde Staten, dan loopt de subsidieontvanger een financieel risico. Dit risico is voor eigen rekening van de aanvrager.

Stel dat de aanvraag voor dit project wordt ingediend na 1 januari 2010, dan zijn de kosten die reeds gemaakt zijn niet subsidiabel, op basis van artikel 1.6. ]

Noot
17

[Toelichting: In dit artikellid wordt de aanzet gegeven voor het opschalen van prestatiesubsidie naar een prestatiesubsidie met directieve elementen, waarbij in grotere mate wordt gestuurd op bedrijfsvoering en/of middelen. Vaak zijn de statuten en het prestatieplan voldoende om een aanvraag te kunnen beoordelen. Het kan echter ook voorkomen dat voor bepaalde subsidies ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag aanvullende documenten worden gevraagd. In de hoofdstukken 2 t/m 7 van dit uitvoeringsbesluit zal dan ten aanzien van diverse subsidies verdergaande opschaling plaatsvinden. Vanuit het gedachtegoed van het project Stroomlijning en sturing subsidierelaties zijn overwegingen om hiertoe over te gaan het financiële en juridische risico voor de provincie, de kenmerken en eigenschappen van de subsidieontvanger, contextvariabelen waaronder de maatschappelijke aandacht en het op doelgerichte en doelmatige wijze inzetten van de middelen door de provincie.]

Noot
18

[Toelichting: Gelet op het maximaal te verlenen subsidiebedrag is er de mogelijkheid gebruik te maken van een vrijstellingsverordening van de EG nr. 1998/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 EG op de-minimissteun. Dit betekent dat de subsidieontvanger (dus per onderneming, alsmede het eventuele gehele moederconcern waartoe de onderneming behoort) niet meer dan € 200.000,-- aan subsidie over een periode van drie belastingjaren (dus inclusief eerdere ontvangen subsidies overheidsinstanties) aan steun mag ontvangen. De aanvrager moet daarom aangeven hoeveel de-minimussteun door de aanvrager in het lopende en de twee daar aan voorafgaande belastingjaren ontvangen is en verklaren dat de totale steun niet meer dan € 200.000,-- bedraagt. De vrijstelling is ook van toepassing op de afzet en verwerking van landbouwproducten en op de sector vervoer. Ten aanzien van het laatste geldt een specifieke beperking: de-minimissteun voor ondernemingen actief in de sector wegvervoer wordt beperkt tot € 100.000,--. Aankoop van vervoermiddelen voor vrachtvervoer over de weg (vrachtwagens) blijft uitgesloten. De de-minimisegel is onder andere niet van toepassing op de primaire productie van landbouwproducten en de visserijsector (voor deze twee sectoren gelden eigen de-minimisdrempels, zie hieronder), exportsteun en steun waardoor binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden bevoordeeld.

Voor landbouwbedrijven (een primaire producent van landbouwproducten in de zin van Bijlage I EG-Verdrag) bedraagt de maximale steun € 7.500,--. Een vissersbedrijf kan tot € 30.000,-- steun binnen een periode van drie belastingjaren ontvangen, zonder dat de overheid dat vooraf aan de Europese Commissie moet melden.]

Noot
19

[Toelichting: In dit artikel staat het uitgangspunt vermeld dat de beslistermijn van dertien weken begint op het moment van ontvangst van een aanvraag. Voor een niet-volledige aanvraag geldt artikel 4:5 Awb. Op grond van dat artikel kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager een termijn geven waarbinnen hij zijn aanvraag alsnog kan aanvullen. Doet hij dat niet, dan kan de aanvraag na die termijn buiten behandeling worden gelaten. Worden de ontbrekende gegevens wel tijdig ingezonden, dan volgt behandeling van de aanvraag volgens de normale procedure. Gedurende de termijn dat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, wordt de beslistermijn opgeschort (artikel 4:15 Awb).

In dit algemene deel van het uitvoeringsbesluit zijn geen weigeringsgronden opgenomen. Artikel 4:35 Awb bevat een aantal niet-limitatieve algemeen geldende gronden om subsidieverlening te weigeren. Deze kunnen in de hoofdstukken 2 t/m 7 worden aangevuld met specifieke op de betreffende subsidie betrekking hebbende weigeringsgronden.

Artikel 4:36 Awb maakt het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst (eerste lid) of afdwingovereenkomst (tweede lid) mogelijk. De afdwingovereenkomst verschaft Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om in rechte nakoming te vorderen van het verrichten van de gesubsidieerde activiteit c.q. prestatie. Het geeft zekerheid over het daadwerkelijk verrichten van de activiteit/prestatie door de subsidieontvanger. Op grond van artikel 4:33, aanhef en onder a Awb, mag in de beschikking tot subsidieverlening als voorwaarde worden opgenomen dat de subsidieontvanger verplicht is mee te werken aan het sluiten van een uitvoerings- of afdwingovereenkomst. ]

Noot
20

[Toelichting: De betaling van het subsidiebedrag en de verleende voorschotten en de terugvordering daarvan zijn geregeld in afdeling 4.2.7 Awb. De bevoegdheid tot voorschotverlening, waarmee vooruit wordt gelopen op de betaling van het subsidiebedrag zelf, moet een wettelijke grondslag hebben. Hiertoe strekt artikel 1.17. ]

Noot
21

[Toelichting: De uitzondering in het tweede lid ziet op subsidies die worden verleend in het kader van Investeren in Overijssel/Investeren met gemeenten.]

Noot
22

[Toelichting: De in dit artikel genoemde documenten zijn de verantwoordingsvarianten van de documenten genoemd in artikel 1.14., eerste lid. Als onderbouwing van het financiële verslag kunnen deugdelijke kopieën van facturen, bankafschriften, kwitanties en overige betalingsbewijzen gelden. Prestaties zijn beter te beordelen als inzicht is verkregen in de kosten.  ]

Noot
23

[Toelichting: De kern van Sisa is dat de provincie Overijssel bij het doorgeven van specifieke uitkeringen via bijvoorbeeld subsidies naar informatie vraagt die zoveel mogelijk aansluit bij de informatiebehoefte en verantwoordingsmomenten van de gemeente. Dat betekent dat de provincie in principe voldoende heeft aan een jaarverslag en de jaarrekening van de subsidieontvangende gemeente. Deze jaarstukken moeten met een bijlage, waarin de verantwoordingsinformatie staat opgenomen, ieder jaar volgend op het jaar waarover verantwoording wordt afgelegd, uiterlijk 15 juli via het CBS bij de provincie worden aangeleverd. Dit houdt in dat:

De provincie Overijssel gebruik maakt van de reguliere jaarstukken van de gemeente: het jaarverslag en de jaarrekening die een accountant heeft voorzien van een rechtmatigheidsoordeel.

Van de voor de specifieke uitkering door de accountant gecontroleerde apart voorgeschreven verantwoording wordt afgezien. In plaats daarvan wordt de noodzakelijke met name financiële beleidsinformatie per specifieke uitkering opgenomen in een bijlage bij de (reguliere) jaarrekening en tijdens de jaarrekening controle door de accountant gecontroleerd.

Met uitzondering van de onder punt b) genoemde financiële verantwoordingsplicht blijven de voorwaarden die in de beschikking of overeenkomst hebben gestaan van kracht.

Wat betreft het verantwoordingsmoment wordt aangesloten bij de procedure die voor de reguliere jaarstukken geldt: uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het jaar of tijdvak waar over verantwoording moet worden afgelegd aan de provincie worden de stukken via het CBS bij de provincie aangeleverd.

Na ontvangst van de verantwoordingsinformatie kan de provincie Overijssel de regeling financieel vaststellen. Hierbij kan worden vertrouwd op de van de gemeente ontvangen gecertificeerde jaarstukken, welke zijn getoetst aan de afgesproken controles. Daarbij wordt ook het rapport van de bevindingen van de accountant en in het bijzonder de hierin opgenomen tabel met fouten en onzekerheden bij de vaststelling van de specifieke uitkering betrokken. Op basis van de verkregen verantwoordingsinformatie vindt vervolgens de inhoudelijke toets bij de provincie plaats. Dit kan leiden tot nadere vragen of maatregelen vanuit de provincie. ]

Noot
24

[Toelichting: De kruisjeslijst ontvangende medeoverheden (kruisjeslijst sisa) en het format worden jaarlijks aangepast en gepubliceerd op de website van het ministerie van BZK. De Sisa systematiek wordt voor de regelingen uit de kruisjeslijst op alle openstaande beschikkingen en/of tweezijdige rechtshandelingen toegepast waaruit informatieverplichtingen voortvloeien. Uitzondering hierop vormen:

• De regeling bodemsanering, daar wordt deze systematiek toegepast voor alle na 1 januari 2008 aangegane overeenkomsten; ]

Noot
25

[Toelichting: In de Invulwijzer sisa medeoverheden Overijssel is per regeling aangegeven hoe het verzoek tot vaststelling dient te worden gedaan.]

Noot
26

[Toelichting: De Sisa-verantwoording geldt als financiële verantwoording van de subsidie. Gedeputeerde Staten vragen niet langer een door de accountant gecontroleerd financieel verslag. De accountant controleert de gemeentelijke jaarrekening en daarmee ook met name de financiële indicatoren zoals deze in de SISA-bijlage zijn opgenomen. Gedeputeerde Staten kunnen op basis van artikel 1.19, sub a, wel om een inhoudelijk verslag vragen. ]

Noot
27

[Toelichting: Sinds 2006 wordt het principe van Sisa toegepast op specifieke uitkeringen die door het Rijk aan gemeenten en/of provincies worden verstrekt. Vanaf 2010 wordt de verantwoording door middelen van het Sisa principe ook toegepast in de relatie provincie-gemeenten voor de autonome middelen die via het IMG aan de gemeenten worden beschikt. ]

Noot
28

[Toelichting: Dit artikel verplicht de subsidieontvanger in bepaalde gevallen tot het laten verrichten van een accountantscontrole. Voor publiekrechtelijke rechtspersonen wordt een uitzondering gemaakt voor het overleggen van een accountantsverklaring in verband met het verplichte accountantsonderzoek op basis van de Provincie- of Gemeentewet en het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten. ]

Noot
29

[Toelichting: Dit lid maakt het mogelijk om bij subsidieverlening aan de accountant van de subsidieontvanger tevens de taak te geven controle uit te oefenen op de naleving van de subsidieverplichtingen. Wordt dit toegepast dan zal daarbij een aanwijzing moeten worden gegeven over de reikwijdte en de intensiteit van de accountantscontrole. Omdat accountants werken conform de richtlijnen voor de accountantscontrole sluiten wij voor het voorschrijven van het soort onderzoek daarbij aan. De richtlijnen onderscheiden de beoordelingsopdracht (over de betrouwbaarheid van stukken) en de controleopdracht (over de getrouwheid van stukken).

De verklaring omtrent de getrouwheid van het financiële verslag c.q. de jaarrekening behelst de uitslag van het onderzoek of het financiële verslag c.q. de jaarrekening voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen en of het prestatieverslag, voorzover hij dat kan beoordelen, daarmee verenigbaar is. Of de hoogte van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten moet blijken uit de bijzondere subsidieparagraaf dan wel uit de beschikking.]

Noot
30

[Toelichting: In een situatie dat binnen een prestatiesubsidie de kosten een rol spelen bij de hoogte van de subsidie, is het niet gewenst dat de subsidieontvanger ‘winst' maakt op een activiteit. Artikel 4:46 Awb bepaalt daarom onder meer dat subsidie lager kan worden vastgesteld als de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden.

In aanvulling daarop bepaalt artikel 1.21. dat subsidie ten opzichte van de subsidieverlening lager vastgesteld wordt als de gesubsidieerde activiteiten meer opbrengen of minder kosten dan van te voren begroot. De subsidieontvanger zou anders immers gemeenschapsgeld overhouden (‘ongerechtvaardigde verrijking'). Aan de andere kant is het niet zo dat wij het subsidiebedrag verhogen als de gesubsidieerde activiteiten minder opbrengen of meer kosten dan van te voren begroot. Dit risico is voor rekening van de subsidieontvanger.

Als de werkelijke kosten van activiteiten bepalend zijn voor de hoogte van de subsidie, dan worden op grond van artikel 4:46, derde lid Awb, overigens ook kosten die redelijkerwijze als niet noodzakelijk kunnen worden beschouwd, niet in aanmerking genomen. Dat betekent dat ook bij verlening de aanvraag moet worden ‘gecorrigeerd' voor kosten die bij vaststelling als redelijkerwijs niet noodzakelijk zullen worden beschouwd.

De oude subsidieregelingen kenden een aantal bepalingen waarin situaties werden geschetst waarin sprake is van redelijkerwijs niet noodzakelijke kosten (artikelen 18 en 19 van de Algemene subsidieverordening 1997). Die situaties zullen wij in ieder geval blijven hanteren bij het beoordelen van de aanvraag tot vaststelling. Het gaat dan om:

  • 1lasten die ten laste van de exploitatierekening zijn gebracht waarvoor op de begroting van de subsidieontvanger voor dat jaar geen post is opgenomen, of
  • 2lasten zonder noodzaak tot een onevenredig hoog bedrag die ten laste van de exploitatierekening zijn gebracht, of
  • 3lasten die in de exploitatierekening zijn opgenomen met het kennelijke doel van kapitaal- of reservevorming. ]
Noot
31

[Toelichting: Dit artikel regelt dat de artikelen 4:60 t/m 4:80 Awb van toepassing zijn op per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies aan rechtspersonen. Deze artikelen zijn een uitwerking van en een aanvulling op de andere bepalingen van de subsidietitel. Steeds zijn naast afdeling 4.2.8 Awb ook die andere bepalingen van toepassing.

Het gros van de bepalingen van afdeling 4.2.8 Awb geeft Gedeputeerde Staten rechtstreeks bepaalde bevoegdheden en legt subsidieontvangers rechtstreeks bepaalde verplichtingen op. Enkele bepalingen gelden echter pas als dat uitdrukkelijk in een wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald. Het betreft de artikelen:

• 4:64, derde lid (vrijstelling/ontheffing accountantsverklaring bij aanvraag);

• 4:68 (definitie boekjaar);

• 4:71 (rechtshandelingen waarvoor voorafgaande toestemming van Gedeputeerde Staten

• 4:72 (egalisatiereserve);

• 4:77 (inhoud financieel verslag als subsidieontvanger in overwegende mate zijn inkomsten ontleent aan de subsidie);

• 4:78, vijfde lid (vrijstelling/ontheffing accountantscontrole);

• 4:79, eerste en tweede lid (uitbreiding accountantscontrole tot naleving subsidieverplichtingen) Awb.

In de volgende twee artikelen worden de artikelen 4:72 en 4:79, eerste en tweede lid Awb, uitgewerkt. De overige onderwerpen kunnen indien gewenst in de hoofdstukken 2 t/m 7 of in een beschikking tot subsidieverlening worden uitgewerkt.]

Noot
32

[Toelichting: Omdat in afdeling 4.2.8 Awb niets wordt geregeld ten aanzien van de beslistermijnen op aanvragen om subsidieverlening en -vaststelling, wordt aangesloten bij de bepalingen in dit besluit voor ‘niet per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies’.]

Noot
33

[Toelichting: Een egalisatiereserve werkt als buffer, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar, zodat een doelmatige besteding en beheer van subsidiegelden kan worden bereikt.

Gelet op artikel 4:72, tweede lid van de wet, komt het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve. Tot de werkelijke kosten worden niet gerekend niet-toegestane reserveringen en dotaties aan voorzieningen.

Bij de vaststelling van de egalisatiereserve worden, naast de subsidie-inkomsten, ook alle inkomsten betrokken die mede ten doel hebben bij te dragen aan het realiseren van de prestatieafspraken met Gedeputeerde Staten. Te denken valt onder meer aan eigen bijdragen van afnemers van producten, incidentele en structurele subsidies van derden en sponsorbijdragen. Inkomsten van derden ten behoeve van niet-gesubsidieerde activiteiten worden buiten beschouwing gelaten.

In de Algemene subsidieverordening Overijssel 1997 was gelet op artikel 4:71, eerste lid, onder g Awb, opgenomen dat de subsidieontvanger toestemming nodig heeft van Gedeputeerde Staten voor het vormen van andere reserves en voorzieningen dan een egalisatiereserve. In de subsidiepraktijk werd zo'n verzoek om toestemming echter vrijwel nooit gedaan, terwijl er wel reserves en voorzieningen werden aangelegd. Omdat het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving regels geven voor het hanteren van reserves en voorzieningen, waaraan subsidieontvangers toch al moeten voldoen, is de toestemmingsverplichting niet in dit uitvoeringsbesluit opgenomen. ]

Noot
34

[Toelichting: Zie toelichting op artikel 1.20., vierde lid. ]

Noot
35

[Toelichting: De vergelijkingspocedure is van toepassing op het op basis van vergelijking verstrekken van subsidie aan één of meer subsidieontvanger voor het gedurende een subsidietijdvak uitvoeren van dezelfde of in hoofdzaak dezelfde prestaties die bijdragen aan één of meer doelen van provinciaal beleid. Een transparant en vergelijkingsgerichte subsidieprocedure strekt ertoe dat een breder scala van potentiële subsidieaanvragers wordt aangetrokken en dat economisch-voordelige prestaties aan provinciale doelen bijdragen. Gedeputeerde Staten staan hiermee een zo efficiënt mogelijk gebruik van provinciale gelden voor.

Deze procedure beoogt een vereenvoudigde evenknie te zijn van de welbekende (europese) aanbestedingsprocedure. Het voordeel van deze analogie is dat er bij het volgen van de vergelijkingsprocedure sprake zal zijn van marktconformiteit, waardoor staatssteun niet aan de orde zal zijn. Bij het plaatsen van uitvragen zullen Gedeputeerde Staten de door het Europese Hof van Justitie ontwikkelde basisnormen voor het plaatsen van overheidsopdrachten analoog toepassen. Dit betekent dat Gedeputeerde Staten zich verplichten tot transparantie, non-discriminatie en gelijke behandeling en evenredigheid. ]

Noot
36

[Toelichting: De transparantieverplichting houdt in dat een passende mate van openbaarheid wordt gegarandeerd aan elke potentiële aanvrager om subsidie.  Potentiële subsidieaanvragers moeten toegang kunnen hebben tot alle relevante informatie over een uitvraag om desgewenst belangstelling te kunnen tonen.  Daarom zal voor iedere uitvraag onderzocht moeten worden welk medium het meest geschikt is voor de bekendmaking van die betreffende uitvraag. Hierbij zullen gedeputeerde Staten zich laten leiden door de omvang van het belang van de uitvraag voor de samenleving. Hoe groter dat belang, hoe meer ruchtbaarheid aan de uitvraag gegeven zal worden. Passende en algemeen gebruikte media zijn bijvoorbeeld internet, het Provinciaal Blad en regionale kranten.

De inhoud van de kennisgeving moet voldoende transparant zijn en mag dus beperkt blijven tot een korte beschrijving van de essentiële gegevens van de uitvraag en de beoordelingsprocedure. Dit kan zo nodig worden aangevuld met informatie die beschikbaar is via internet en/of opvraagbaar is bij de provincie. Van belang is dat de kennisgeving en eventuele aanvullende documentatie die informatie zullen bevatten die organisaties en instellingen redelijkerwijs nodig hebben om te beslissen of zij een subsidieaanvraag zullen indienen. ]

Noot
37

[Toelichting: Met het opnemen van selectiecriteria kan op voorhand het aantal instellingen en organisaties worden beperkt, die mogelijk zullen reageren op de uitvraag. Gedacht kan worden aan objectieve criteria als bijvoorbeeld ervaring in de desbetreffende sector, omvang en infrastructuur van de organsisatie, technische en professionele vaardigheden. Een andere mogelijkheid is het opstellen van een lijst van gekwalificeerde organisaties en instellingen voor bijvoorbeeld een specifiek onderdeel van provinciaal beleid. Gedeputeerde Staten kunnen vervolgens uit deze lijst specifieke organisaties en instellingen selecteren en uitnodigen te reageren op een bepaalde uitvraag.]

Noot
38

[Toelichting: Het is van belang dat het uiteindelijke besluit over het vertrekken van subsidie in overeenstemming is met de vooraf vastgestelde procedurevoorschriften en dat volledig de hand wordt gehouden aan de beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling. Dit betekent dat alle subsidieaanvragers voor een bepaalde uitvraag altijd toegang hebben tot dezelfde hoeveelheid informatie en geen van die subsidieaanvragers op ongerechtvaardigde  wijze wordt bevoordeeld. ]

Noot
39

[Toelichting: Dit artikel is bedoeld als vangnet voor de beleidslijnen binnen het Meerjarig Economisch Uitvoeringsperspectief. Wanneer Gedeputeerde Staten van oordeel zijn, dat de te subsidiëren activiteit niet wordt beoogd onder de hierna volgende subparagrafen 2.4 tot en met 2.7, maar wel past binnen het MEUP, dan kunnen Gedeputeerde Staten een aanvraag honoreren.

Overigens beoogt het provinciebestuur met het Meerjarig Economisch Uitvoeringsperspectief provincie Overijssel (MEUP) uitdrukkelijk een verbinding te leggen met andere beleidsvelden die kunnen bijdragen aan het thema. Bijvoorbeeld met cultuur, zorg, wonen, platteland. Deze integraliteit willen wij bij de uitvoering vasthouden.]

Noot
40

[Toelichting: De provinciale benadering met betrekking tot de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen is gewijzigd. De provincie wil partijen verbinden en versnelling van het herstructureringsproces. Naast behoud van de economische functie, zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit kernbegrippen die bij herstructurering zichtbaar moeten worden. Herstructurering staat voorop in de discussie over locaties voor vestiging van bedrijven. Het provinciale Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015 heeft vooral betrekking op revitalisering en herprofilering van verouderde bedrijventerreinen.

Om de beleidsintensivering op dit dossier te doen slagen, is het financiële instrumentarium daarop aangepast. De aanvankelijk centraal staande provinciale subsidielijn, is omgebogen in verband met de oprichting van een Herstructureringsmaatschappij bedrijventerreinen Overijssel (HMO). De HMO richt zich alleen op het private deel dat zich bij herprofilering voordoet. Daarbij gaat het om aankoop, sanering en het opnieuw uitgeven van (voorheen verouderde) bedrijfskavels, waarbij het behoud van de economische functie voorop staat.

Beperkte herstructureringsvormen (de zogenoemde beperkte herstructurering en revitalisering, waarbij de economische functie van het bedrijventerrein dezelfde blijft), bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte. Deze zijn primair de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenten en de op het betreffende bedrijventerrein gevestigde ondernemers, en vallen buiten het bereik van de HMO. Reden om de provinciale subsidie te richten op de publieke aspecten van herstructurering.

Bij de opzet van de aanpassing van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 (Ubs) hebben Gedeputeerde Staten niet alleen gebruikgemaakt van het advies over de financiële instrumenten voor herstructurering. Ook de praktijkervaringen met het Ubs in de afgelopen jaren, hebben een rol gespeeld bij de nieuwe opzet van deze paragraaf.

Het Ubs heeft uitsluitend betrekking op de kosten van werkzaamheden in de publieke ruimte

Het doet daarbij niet ter zake van welk type herstructurering die werkzaamheden deel uitmaken. Wel dat de werkzaamheden in de publieke ruimte verder moeten gaan dan bijvoorbeeld verbetering van het wegdek of een ander solitair aspect. Dat is vaak immers niet meer dan gewoon onderhoud. De werkzaamheden maken onderdeel uit van een herstructureringsplan, waarin alle maatregelen zijn opgenomen die de veroudering van het terrein als geheel bestrijden en de kwaliteit van het bedrijventerrein verbeteren. Aspecten als duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn in het herstructureringsplan opgenomen. Subsidiëring van transformatie is van subsidieverlening uitgesloten.

Het Ubs heeft bijvoorbeeld betrekking op de volgende aspecten/werkzaamheden in de publieke ruimte

  • 1Slecht wegdek en/of slecht wegenprofiel (veroorzaakt door slechte kwaliteit van de weg; verschil in breedte van de weg; parkeren op de openbare weg of op grasbermen). Aanpak door een nieuw wegenplan. Alle wegen krijgen een nieuw, uniform straatprofiel, met onderscheid tussen de rijbaan (voor gemotoriseerd verkeer en fietsers), aanstraatstrook (voor laden en lossen, toegang tot inritten en draairuimte voor vrachtverkeer), parkeervakken (voor bezoekers), voetpaden en groenstroken.
  • 2Slechte verkeersveiligheid (veroorzaakt door slechte kwaliteit van de weg; slecht wegenprofiel; door parkeren op de weg; geen of onduidelijke afbakening van de openbare weg en private terreinen). Aanpak door aanleg van voldoende duidelijk afgebakende openbare parkeerruimte. Privégebruik van de openbare ruimte, waaronder groenstroken, voor bijvoorbeeld parkeren, opslag of tuinen is niet toegestaan. De gemeente schrijft eigenaren/huurders hierover individueel aan. Ook op andere overtredingen van wet- en regelgeving wordt strenger gehandhaafd.
  • 3Ontbreken van voldoende parkeergelegenheid (voor medewerkers, bezoekers en bezorgend verkeer). Zie vorig punt.
  • 4Ontbreken goede bewegwijzering (geheel niet aanwezig/onduidelijk/verschillende uitvoeringen), veroorzaakt onnodige verkeersbewegingen door zoekgedrag. Via collectief parkbeheer kan hierin worden voorzien met een uniforme benadering.
  • 5Slechte verlichting. Vereist nieuw verlichtingsplan, waarbij verkeersveiligheid en sociale veiligheid voorop staan.
  • 6Beperkt groen/-onderhoud. Vereist nieuw groenplan (aanleg en onderhoud). Ook daarbij spelen verkeersveiligheid en sociale veiligheid een belangrijke rol.
  • 7Veiligheid, waaronder sociale veiligheid. Door collectief parkbeheer kan beveiliging door onder meer cameratoezicht en surveillances tot stand komen. Dit gevoegd bij een duidelijke en goede structuur van wegen, parkeren, groen en verlichting, komt de sociale veiligheid ten goede.
  • 8Digitale infrastructuur. De aansluiting van een bedrijventerrein op een open glasvezelnetwerk.

Let wel, het gaat om verouderde bedrijventerreinen. De slechte kwaliteit beslaat de voorzieningen in de publieke ruimte en die van de private eigendommen. Dit is de reden om via het Ubs, een samenhang tussen publieke voorzieningen en private voorzieningen aan te brengen. Althans, als er in de gegeven situatie maatregelen nodig zijn in zowel de publieke, als in de private ruimte. Dat kan door alleen die werkzaamheden voor de publieke ruimte te subsidiëren, die a) vooral voortvloeien uit de kwaliteitsscan, maar ook b) die onderdeel uitmaken van het gehele herstructureringsplan. Als het herstructureringsplan zowel werkzaamheden in de publieke ruimte als in de private sector omvat, dan worden deze werkzaamheden in samenhang in het herstructureringsplan beschreven en uitgevoerd. Samenhang creëert niet alleen een meer afgestemde planopzet, maar het leidt ook tot meer betrokkenheid tussen gemeente en ondernemers. ]

Noot
41

[Toelichting: -Herstructureringsproject

Een herstructureringsproject betreft alle voorbereidingshandelingen en uitvoeringswerkzaamheden die nodig zijn voor de herstructurering van een bedrijventerrein als opgenomen in een herstructureringsplan. Zij hebben betrekking op het totale bedrijventerrein, waarvan de begrenzing in het herstructureringsplan met een kaart is aangegeven. De intensiteit en de aard van de werkzaamheden kan binnen het begrensde gebied variëren. De subsidie wordt slechts eenmaal per bedrijventerrein verstrekt.

-Paragraaf Bedrijventerreinen

Een paragraaf Bedrijventerreinen maakt in principe onderdeel uit van een door het gemeentebestuur vast te stellen structuurvisie. Die structuurvisie is vereist op basis van de nWro. De paragraaf Bedrijventerreinen bevat een samenhangende en zorgvuldige beleidsvisie voor de lange termijn voor bedrijventerreinen waarmee een goede ruimtelijke ordening wordt bevorderd. De volgende aspecten worden daarbij uitgewerkt: inventarisatie huidige data; een reële vraagprognose, voorraad beschikbare terreinen, herijking huidig aanbod; mogelijkheden van herstructurering; toetsing van de vraagprognose aan de geactualiseerde behoeftenraming van het CBP-middenscenario; fysieke en digitale bereikbaarheid; garanties voor de aspecten duurzaamheid, zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit; grondprijzen; inhoudelijke regionale afstemming.

Mocht de betreffende gemeente bij de indiening van de subsidieaanvraag nog niet beschikken over een vastgestelde structuurvisie, dan kan zij, vooruitlopend daarop, een separaat document over bedrijventerreinen vaststellen en bij de subsidieaanvraag overleggen. Het document moet wel een gelijkwaardige status hebben als bedoelde paragraaf.

-Structureel beheer

Dit heeft tot doel het structureel op peil houden van het gewenste kwaliteitsniveau van het bedrijventerrein nadat er herstructurering heeft plaatsgevonden. Hierbij gaat het om beheer en onderhoud dat via een publiek-private samenwerking vorm krijgt en zorg draagt voor het op een adequaat niveau houden van voorzieningen en het beheer van een bedrijventerrein. Dat kan ook binnen de structuur van een parkmanagementorganisatie worden geregeld. De monitoring van de instandhouding van een adequaat kwaliteitsniveau kan plaatsvinden door eenmaal per drie jaar een kwaliteitsscan uit te voeren.

-Opbrengst

Als opbrengst wordt in aanmerking genomen de opbrengst uit uitgifte, verhuur (ook tijdelijk) en verpachting van grond, de opbrengst uit verhuur en verkoop van gebouwen en eventue(e)l(e), verkregen subsidie(s).

-Duurzaamheid, zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit

Duurzaamheid, zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit zijn belangrijke aspecten die bij herstructurering steeds meer een rol moeten gaan spelen. Deze aspecten komen al direct tot uitdrukking in de hoofddoelstelling van herstructurering. Namelijk door het bedrijventerrein kwalitatief zodanig te verbeteren dat zich nieuwe ondernemers daar vestigen en dat de gevestigde ondernemers daar blijven. Door vertrek van ondernemers te voorkomen, wordt de vraag naar nieuwe bedrijvenlocaties afgeremd. In een toelichting op een subsidieparagraaf kan op de uitwerkingsaspecten van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit niet diep en volledig worden ingegaan. In het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015 zal dat meer tot uitdrukking gaan komen. Hoewel een bestaand bedrijventerrein in dit opzicht beperkingen heeft ten opzichte van een nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein, is ook op bestaande bedrijventerreinen duurzaamheid een aspect dat meer aandacht moet hebben. De focus moet komen te liggen op de vermindering van de milieubelasting en een efficiënter ruimtegebruik. Zowel de sociaal-maatschappelijke aspecten, bescherming van het milieu en economische ontwikkeling krijgen evenwichtige aandacht. Het gaat om de waarde van het terrein voor de langere termijn, waarbij ‘waarde' niet alleen een economische maar ook een sociale en een ecologische betekenis heeft. Duurzaamheid speelt op de niveaus van de inrichting van het terrein, de samenwerking tussen de bedrijven onderling en tussen bedrijfsleven en overheid en tenslotte op individueel bedrijfsniveau.

In het kwaliteitsscoresysteem vormt duurzaamheid een relevant aspect voor de bepaling van de kwaliteit. Daarbij gaat het om zaken als, energie, duurzaam bouwen, luchtkwaliteit, bodemverontreiniging en intensief ruimtegebruik. De daarop gebaseerde kansenkaart geeft de opties aan waarmee het bedrijventerrein, ook op onderdelen van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit, te verbeteren valt.

Bij intensief of zorgvuldig ruimtegebruik worden de grond en opstallen zodanig benut, dat het grondbeslag per eenheid economische activiteit of werknemer wordt beperkt en de bedrijfseconomische positie en de kwaliteit van het bedrijventerrein gelijk blijft of verbetert. Zorgvuldig ruimtegebruik heeft meerdere dimensies, zoals:

  • 1intensivering van ruimtegebruik. Geen verkoopbepaling met betrekking tot maximaal te bouwen oppervlakte, maar minimaal te bebouwen oppervlakte. Geen blijvend onbebouwde kavels of delen van kavels. Een bouwplicht opleggen in die zin dat bijvoorbeeld binnen twee jaar na uitgifte van de bouwkavel en/of verlenen van de bouwvergunning het bouwwerk gerealiseerd is. Is dit niet het geval dan wordt de grond - tegen de aanvankelijke betaalde verkoopprijs - weer eigendom van de vorige eigenaar, bijvoorbeeld de gemeente of de HMO;
  • 2parkeerplaatsen niet per definitie op maaiveldniveau, maar ook onder of op gebouwen. Ook gebruikmaken van elkaars parkeermogelijkheden kan een optie zijn;
  • 3verticaal bouwen, de hoogte of de diepte in. Minimale bouwhoogte;
  • 4zorgvuldig ruimtegebruik is nauw verweven met onderwerpen als herstructurering, duurzaamheid, landschappelijke inpassing, parkmanagement, criminaliteitsbestrijding en architectuur. Voor wat dat laatste betreft is het vooral van belang dat er gestreefd wordt naar een goed ontwerp en aansluiting bij ter plaatse logische bouwhoogtes en dichtheden. Zonering met uitstraling aan de openbare ruimte en verhouding publieke en private ruimte.

-Uitsluitingen

  • 1Werkzaamheden die geen betrekking hebben op het doel van herstructurering in het kader van het Ubs, namelijk de bestrijding van de veroudering van het bedrijventerrein als geheel;
  • 2werkzaamheden die tot het reguliere onderhoud gerekend worden, dus ook groot onderhoud;
  • 3werkzaamheden die betrekking hebben op de private eigendommen (zoals kavels en bedrijfsgebouwen);
  • 4de aanleg of verbetering van bovenwijkse infrastructuur naar en van een bedrijventerrein;
  • 5transformatie van een bedrijventerrein.

Mocht op een bedrijventerrein, waarop slechts voor een deel transformatie plaatsvindt, op andere delen van het terrein sprake zijn van (een) andere vorm(en) van herstructurering, dan is de uitsluiting niet van toepassing op dat deel waarop de andere vorm(en) van herstructurering plaatsvind(t)(en). ]

Noot
42

[Toelichting: Voor de toepassing van het Ubs, gaat het over een terrein ouder dan tien jaar gerekend vanaf het moment van eerste bedrijfsvestiging. Het betreffende bedrijventerreinen moet voorts opgenomen zijn in het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015.]

Noot
43

[Toelichting: Een kwaliteitsscan vindt plaats door middel van een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein. De scan is een onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem. Dit systeem wordt door Gedeputeerde Staten als een gekwalificeerd systeem beschouwd. Deze moet zijn geborgd in een onafhankelijke stichting. De scan vindt plaats in opdracht van het gemeentebestuur. Door middel van objectieve en toetsbare criteria volgen vanuit de toepassing van dit systeem, de scores met betrekking tot de kwaliteit op de diverse relevante aspecten. Dit leidt tot het geven van één of meer sterren, naar analogie van het hotel-classificatiesysteem. Vervolgens worden door middel van een kansenkaart aanbevelingen gedaan en de concrete activiteiten benoemd, die moeten worden getroffen om een hogere en duurzamere kwaliteit van het bedrijventerrein te bereiken. Dit instrument scherpt de discussies aan tussen de gemeente en de ondernemers over het te bereiken kwaliteitsniveau van een bedrijventerrein. Voorafgaand aan de opstelling van een herstructureringsplan, vindt de scan plaats als nul-meting. Na uitvoering van het herstructureringsproject wordt de kwaliteit als gevolg van de genomen maatregelen, opnieuw met een scan bepaald. Hiermee vindt monitoring van de kwaliteit plaats.]

Noot
44

[Toelichting: Een herstructureringsplan komt tot stand in overleg tussen het gemeentebestuur en de ondernemers of de ondernemersvereniging. Het plan wordt door het gemeentebestuur vastgesteld. Het plan is (mede) gebaseerd op de daaraan voorafgaande kwaliteitsscan. Het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het aspect duurzaamheid, waaronder ruimtewinst, maar ook het aspect ruimtelijke kwaliteit, wordt in het plan zichtbaar gemaakt. Het herstructureringsplan is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten en het daarbij behorende financieringsplan (inclusief kosten, c.q. exploitatiebegroting). Als het herstructureringsplan zowel werkzaamheden in de publieke ruimte als in de private sector omvat, dan worden deze in samenhang in het plan beschreven en in samenhang uitgevoerd. Het plan bevat voorts een overzicht van subsidieabel geachte kosten, waarover – via vooroverleg tussen gemeente en provincie – overeenstemming bestaat. Dit overzicht dient ter bepaling van de prestaties in de beschikking tot subsidieverlening. Het overzicht is tevens basis voor de beoordeling van geleverde prestaties ten behoeve van de vaststelling van de subsidie.

Uit het plan blijkt dat alle bij het herstructureringsproject betrokken partijen de uitvoering ervan onderschrijven. Het herstructureringsplan bevat voorts een plan van aanpak om het met de herstructurering bereikte kwaliteitsniveau te borgen. Dat kan zijn door middel van afspraken tussen gemeente en bedrijven over beheer en onderhoud, het structureel beheer. Ook kan dat plaatsvinden door middel van parkmanagement. Voor zover (de) initiatiefnemer(s) bij het project een betrokkenheid wensen van de HMO, bevat het herstructureringsplan de gemotiveerde reden(en) hiertoe.]

Noot
45

[Toelichting: Er zijn vier typen herstructurering:

• beperkte herstructurering (groot onderhoud): grote opknapbeurt bij (deels) technische veroudering van het terrein;

• revitalisering: een integrale aanpak is nodig om de deels technische, economische en maatschappelijke veroudering tegen te gaan. Het vestigingsmilieu wordt vernieuwd waarbij bestaande economische functies behouden blijven;

• herprofilering: het terrein krijgt (deels) een andere werkfunctie, met een hogere vastgoedwaarde (bijvoorbeeld kantoren). Een integrale aanpak bestrijdt de economische, maatschappelijke en ruimtelijke veroudering;

• transformatie: het terrein met economische en ruimtelijke veroudering krijgt door integrale aanpak een andere functie, zoals wonen, leisure en/of retail.]

Noot
46

[Toelichting: Aspecten als parkmanagement en beveiliging worden niet meer specifiek gesubsidieerd. Voor nieuwe bedrijventerreinen maken dat soort voorzieningen vanzelfsprekend onderdeel uit van de exploitatie. Voor bestaande terreinen zullen dergelijke aspecten onderdeel uitmaken van het herstructureringsplan. Bedoelde aspecten zijn in de afgelopen jaren steeds nadrukkelijker in beeld gekomen en in de praktijk toegepast. De mogelijkheden ervan zijn algemeen bekend. Er is geen noodzaak meer om via specifieke – vaak kleine – subsidies  invoering van parkmanagement en beveiliging ingang te doen vinden. Die aspecten liggen besloten in de kwaliteitsscan en het herstructureringsplan.]

Noot
47

[Toelichting: De uitvoering van de kwaliteitsscan komt voor subsidiëring in aanmerking als deze op grond van het Ubs vereist is. Vereist in die zin dat deze vooraf moet gaan aan een herstructureringsplan waarvoor subsidie wordt gevraagd. De scan wordt uitgevoerd conform de systematiek van het kwaliteitsscoresysteem. Het gaat hier om de eerste nul-meting, ter voorbereiding van de opstelling van het herstructureringsplan. Voor die scan kan subsidie worden aangevraagd. Ook vindt er een (monitoring)scan plaats, nadat het herstructureringsproject is afgerond. Laatstbedoelde scan, waarvoor specifiek subsidie moet worden aangevraagd, is gekoppeld aan de aanvraag voor vaststelling van de subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan.]

Noot
48

[Toelichting: Het herstructureringsplan is mede gebaseerd op de kwaliteitscan. In de toelichting op het begrip herstructureringsplan wordt op de bedoeling en inhoud van het plan ingegaan.]

Noot
49

[Toelichting: Het onderdeel project- en procesmanagement vormt in de praktijk nogal eens een zwakke schakel. Hierdoor komen herstructureringsprojecten niet van de grond, of hebben een erg lange doorlooptijd. Om ook hierin verbetering te brengen bieden Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om hiervoor een subsidie te verkrijgen.]

Noot
50

[Toelichting: De bedrijventerreinen die in het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015 zijn opgenomen, voldoen aan het begrip bedrijventerrein, als bedoeld in de toelichting. In de praktijk zou kunnen blijken dat volgens het gemeentebestuur een bepaald bedrijventerrein binnen de planperiode dringend zou moeten worden geherstructureerd, terwijl deze niet is opgenomen in het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-20015. Als het gemeentebestuur met onderzoek de herstructureringsnoodzaak van een niet in het meerjarenprogramma opgenomen terrein binnen de planperiode kan aantonen, dan kan dit aan Gedeputeerde Staten worden voorgelegd. Gedeputeerde Staten zullen een besluit kunnen nemen waarbij in dat geval niet aan de eis van opname in bedoeld meerjarenprogramma behoeft te worden voldaan. De inventarisatie en de definitieve vaststelling van de lijst van te herstructureren projecten, waar een kwaliteitsscan moet plaatsvinden is in gang gezet. De vaststelling van het bedoelde meerjarenprogramma staat gepland in de vergadering van Provinciale Staten van juni 2009.]

Noot
51

[Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben tijdsbepalingen opgenomen. Versnelling van de opzet en uitvoering van de herstructureringsprojecten is een belangrijke doelstelling van het provinciale beleid. Met de tijdsbepalingen beogen Gedeputeerde Staten te voorkomen:

a. dat het herstructureringsplan gebaseerd zou worden op een kwaliteitsscan die op onderdelen al weer achterhaald kan zijn;

b. dat de opstelling van de kwaliteitsscan en de opstelling, respectievelijk de uitvoering van het herstructureringsplan te veel in tijd uiteen gaan lopen;

c. dat een herstructureringsproject een eindeloos aantal jaren doorlooptijd heeft. De termijnen vereisen van initiatiefnemers een voortdurende actieve opstelling met betrekking tot de doorlooptijd van het proces. Om die reden is ook subsidie voor procesmanagement mogelijk gemaakt.

Onder “met de uitvoeringswerkzaamheden moet zijn begonnen”, wordt het volgende verstaan. De werkzaamheden moeten niet alleen zijn aanbesteed en gegund, maar ook daadwerkelijk zijn gestart. Die start mag geen pro forma karakter hebben, maar moet werkzaamheden betreffen, die een fysieke betekenis hebben en een continu karakter. Bodemonderzoek valt daar bij voorbeeld niet onder.

De maand waarin de eerste voortgangsrapportage door het gemeentebestuur wordt verstrekt, is de maand waarin vervolgens de rapportage jaarlijks wordt verstrekt. Op basis van de overgelegde voortgangsrapportage vindt er jaarlijks een voortgangsgesprek plaats tussen de gemeente en de provincie.]

Noot
52

[Toelichting: Hierbij wordt verwezen naar de toelichting op het begrip ‘Paragraaf Bedrijventerrein’.]

Noot
53

[Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben tijdsbepalingen opgenomen. Versnelling van de opzet en uitvoering van de herstructureringsprojecten is een belangrijke doelstelling van het provinciale beleid. Met de tijdsbepalingen beogen Gedeputeerde Staten te voorkomen:

a. dat het herstructureringsplan gebaseerd zou worden op een kwaliteitsscan die op onderdelen al weer achterhaald kan zijn;

b. dat de opstelling van de kwaliteitsscan en de opstelling, respectievelijk de uitvoering van het herstructureringsplan te veel in tijd uiteen gaan lopen;

c. dat een herstructureringsproject een eindeloos aantal jaren doorlooptijd heeft. De termijnen vereisen van initiatiefnemers een voortdurende actieve opstelling met betrekking tot de doorlooptijd van het proces. Om die reden is ook subsidie voor procesmanagement mogelijk gemaakt.

Onder “met de uitvoeringswerkzaamheden moet zijn begonnen”, wordt het volgende verstaan. De werkzaamheden moeten niet alleen zijn aanbesteed en gegund, maar ook daadwerkelijk zijn gestart. Die start mag geen pro forma karakter hebben, maar moet werkzaamheden betreffen, die een fysieke betekenis hebben en een continu karakter. Bodemonderzoek valt daar bij voorbeeld niet onder.

De maand waarin de eerste voortgangsrapportage door het gemeentebestuur wordt verstrekt, is de maand waarin vervolgens de rapportage jaarlijks wordt verstrekt. Op basis van de overgelegde voortgangsrapportage vindt er jaarlijks een voortgangsgesprek plaats tussen de gemeente en de provincie.]

Noot
54

[Toelichting: Met het hanteren van een subsidiepercentage, wordt de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor herstructurering benadrukt. De gemeente zal in alle gevallen een aanzienlijk deel moeten financieren.

De subsidies worden eenmaal per bedrijventerrein verstrekt. Dat wil zeggen dat binnen hetzelfde bedrijventerrein, waarvan de grenzen op een kaartje zijn aangegeven, geen eventuele deelprojecten naderhand voor subsidie in aanmerking komen. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat voor hetzelfde bedrijventerrein meerdere malen subsidie moet worden toegekend. ]

Noot
55

[Toelichting: BTW is niet subsidiabel, omdat de BTW compensabel is (BTW-compensatiefonds).

Bovenwijkse infrastructuur dient bij aanleg van het bedrijventerrein toegesneden te zijn op een goede bereikbaarheid van onder meer het bedrijventerrein. Daar waar de bereikbaarheid tekort zou schieten, is dat geen aspect dat in het kader van deze paragraaf van het Ubs voor subsidie in aanmerking komt.]

Noot
56

[Toelichting: Gebruikelijk is dat op aanvraag om subsidie eerst een beschikking tot verlening van subsidie wordt vastgesteld. Nadat het project is afgerond, wordt op basis van overgelegde stukken, de subsidie definitief vastgesteld. Gelet op het karakter van de werkzaamheden en het feit dat de kosten van de kwaliteitscan beperkt zijn, kan op de subsidieaanvraag voor de kwaliteitsscan direct een definitieve beslissing worden genomen.]

Noot
57

[Toelichting: Gelet op de toelichting op artikel 3.31, vindt geen bevoorschotting plaats op de kosten van uitvoering van de kwaliteitsscan. Nadat de kwaliteitsscan is uitgevoerd, kan hiervan, onder overlegging van de scan en de verantwoording van de kosten, mededeling aan Gedeputeerde Staten worden gedaan. Als aan de criteria is voldaan, wordt de subsidie betaalbaar gesteld.]

Noot
58

[Toelichting: Hierbij wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.29, tweede en vierde lid.]

Noot
59

[Toelichting: Hierbij wordt verwezen naar de toelichting op het begrip ‘Paragraaf Bedrijventerrein’.]

Noot
60

[Toelichting: Het uitvoeringsprogramma Pieken in de Delta Oost-Nederland is verkrijgbaar bij:

Ministerie van Economische Zaken, regiokantoor Oost

Postbus 324

6800 AH Arnhem

Telefoon 026 352 58 88

Netwerkstad Zwolle-Kampen bestaat uit de gemeenten Zwolle en Kampen.

Noordwest-Overijssel bestaat uit de gemeenten Steenwijkerland en Zwartewaterland.

Noordoost-Overijssel bestaat uit de gemeenten Dalfsen, Hardenberg, Ommen en Staphorst.

Salland bestaat uit de gemeenten Raalte en Olst-Wijhe. Voor de Stedendriehoek zijn alleen de activiteiten die in de gemeente Deventer plaatsvinden subsidiabel.]

Noot
61

[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen innovatie in Overijssel stimuleren door subsidies te verstrekken en goede ideeën en kennis met elkaar te verbinden voor economische innovatie in Overijssel. MKB-ondernemers met plannen voor innovatie moeten daarom zoveel mogelijk gestimuleerd kunnen worden. De doelgroep van deze regeling bestaat uit MKB bedrijven in de sector industrie. De regeling richt zich op drie fases van het innovatieproces: onderzoek, ontwikkeling en de implementatie hiervan. De regeling Overijssel Innoveert Verder! voorziet in een behoefte aan ‘kleinere' investeringen in innovatieve projecten door het MKB.

De regeling Overijssel Innoveert Verder! subsidieert de externe kosten van de innovatieprojecten. Ondernemers kunnen voor hun interne loonkosten ten aanzien van onderzoek en ontwikkelingsactiviteiten een aanvraag  indienen via de WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk). Dit betreft een fiscale faciliteit voor ondernemers. ]

Noot
62

[Toelichting: Gelet op Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 (Publicatieblad Europese Gemeenschappen, L124, 20 mei 2003, p.36) gelden o.a. de volgende normen voor een MKB-onderneming:

• een onderneming die minder dan 250 werknemers in dienst heeft, berekend naar voltijdsfuncties,

• de omzet bedraagt minder dan 50 miljoen euro of de jaarbalans bedraagt minder dan 43 miljoen euro.]

Noot
63

[Toelichting: Het gaat om een door een adviseur uitgevoerd onderzoek zijnde: een marktonderzoek, octrooionderzoek, technisch haalbaarheidsonderzoek of een onderzoek gericht op het oplossen van technologische vraagstukken met als doel de technische of economische haalbaarheid van een innovatie in te schatten.Het gaat om een door een adviseur uitgevoerd onderzoek zijnde: een marktonderzoek, octrooionderzoek, technisch haalbaarheidsonderzoek of een onderzoek gericht op het oplossen van technologische vraagstukken met als doel de technische of economische haalbaarheid van een innovatie in te schatten.]

Noot
64

[Toelichting: Ontwikkelingsactiviteiten binnen Overijssel Innoveert Verder! hebben betrekking op technisch nieuwe (onderdelen van) producten, (productie)processen of diensten. De ontwikkeling moet een R&D-karakter hebben. Dat wil zeggen dat er wordt gezocht naar een technisch nieuwe oplossing voor een technisch probleem en dat er een werkingsprincipe bewezen wordt door bijvoorbeeld een prototype. Een ontwikkelingstraject kenmerkt zich door technische onzekerheden en wordt systematisch georganiseerd. Het resultaat van de ontwikkelingsactiviteiten kan zijn dat het werkingsprincipe is aangetoond, bijvoorbeeld in een prototype, model of applicatie. Onder een ontwikkelproject wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijzigingen van bestaande producten, productielijnen of fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, en andere reguliere werkzaamheden, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen zijn. Het project moet in technisch opzicht aantoonbare, meer dan marginale, vernieuwende elementen bezitten.]

Noot
65

[Toelichting: Implementatieactiviteiten welke noodzakelijk zijn om de uitkomsten van de onderzoeks- of ontwikkelingsactiviteiten te implementeren bij de subsidieaanvrager met als doel economische innovatie voor de MKB- onderneming. Voorbeelden van implementatieactiviteiten zijn:

• procesinnovatie door gebruik van informatie- en communicatietechnologie,

• organisatorische innovatie,

• technologische bijstand,

• diensten inzake technologieoverdracht,

• onderzoek in verband met de verwerving, de bescherming en het verhandelen van intellectuele eigendomsrechten en in verband met licentiering overeenkomsten,

• onderzoek in verband met het gebruik van normen,

• diensten in verband met kwaliteitslabels, testen en certificeren.]

Noot
66

[Toelichting: De aanvraag moet zijn ingediend door een Industriële MKB-onderneming die valt onder de bedrijfsgroep industrie van de SBI-2008. Onder de SBI Industrie vallen de volgende bedrijfsgroepen:

10. Vervaardigen van voedingsmiddelen

11. Vervaardigen van dranken

12. Vervaardigen van tabaksproducten

13. Vervaardigen van textiel

14. Vervaardiging van kleding

15. Vervaardiging van leer, lederwaren en schoenen

16. Primaire houtbewerking en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet en vlechtwerk (geen meubels)

17. Vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren

18. Drukkerijen, reproductie van opgenomen media

19. Vervaardiging van cokesovenproducten en aardolieverwerking

20. Vervaardiging van chemische producten

21. Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten

22. Vervaardiging van producten van rubber en kunststof

23. Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten

24. Vervaardiging van metalen in primaire vorm

25. Vervaardiging van producten van metaal (geen machines en apparaten)

26. Vervaardiging van computers en van elektronische en optische apparatuur

27. Vervaardiging van elektrische apparatuur

28. Vervaardiging van overige machines en apparaten

29. Vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers

30. Vervaardiging van overige transportmiddelen

31. Vervaardiging van meubels

32. Vervaardiging van overige goederen

33. Reparatie en installatie van machines en apparaten

De subsidieaanvraag wordt ingediend bij SenterNovem te Zwolle, met gebruikmaking van het aanvraagformulier Overijssel Innoveert Verder!. Vanaf 1 januari 2010 zal SenterNovem Agentschap Nl heten. ]

Noot
67

[Toelichting: Naast de criteria die genoemd zijn in artikel 3.49e zijn de voorwaarden en voorschriften van de kaderverordening, de EFRO-verordening, het besluit EFRO programmaperiode 2007-2013 en de EFRO regeling doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013 van toepassing.]

Noot
68

[Toelichting: Het is niet mogelijk deze regeling te cumuleren met andere Europese subsidies. ]

Noot
69

[Toelichting: Als subsidiabele kosten worden uitsluitend de volgende rechtstreeks aan het project toe te rekenen externe kosten in aanmerking genomen; door de subsidieontvanger gemaakt en betaald, conform onderstaand schema.

• Kosten derden: aan derden verschuldigde kosten;

• Materialen & hulpmiddelen: kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aantoonbare aanschafprijzen;

• Machines & apparatuur: kosten van de voor het project aangeschafte machines en apparatuur en productiemiddelen, gebaseerd op een onafhankelijke waardebepaling;

• Octrooikosten: kosten voor financieel juridische diensten, patenten en bankkosten, met uitzondering van debetrente, boetes, financiële sancties en gerechtskosten; Subsidiabele kosten per subsidiabele activiteit:

Tabel Subsidiabele kosten

 ;  Onderzoek (artikel 3.49d, sub a);  Ontwikkeling (artikel 3.49d, sub b) ; Implementatie (artikel 3.49d, sub c)  ;

 Kosten derden;  x;  x;  x;

 Materialen en hulpmiddelen;  x;  x;  x;

 Machines en apparatuur; ;  x;  x;

 Octrooikosten ;  x;  x;  x;

 De aanschafkosten voor machines en apparatuur worden niet aangemerkt als subsidiabele kosten bij onderzoek ten behoeve van een innovatieproject.

Machines en apparatuur die uitsluitend voor het project worden aangeschaft en benut, worden als zodanig als projectkosten in aanmerking genomen zonder de noodzaak van een evenredige tijdstoerekening.

De aanschafkosten van machines en apparatuur is gebaseerd op onafhankelijke waardebepaling.

Onder verbruikte materialen en hulpmiddelen worden stoffen verstaan die bestemd zijn voor eenmalig gebruik ten behoeve van het project en die na be- of verwerking geen zelfstandige zaak meer zijn. Onder de kosten hiervan worden ook begrepen de kosten van verloren productie bij beproevingen. Een prototype of pilotplant valt daarom niet onder dit begrip verbruikt materiaal, omdat dit wel zelfstandige zaken zijn. Hulpmiddelen zijn zelfstandige zaken die speciaal voor het project worden aangeschaft, niet langer dan gedurende het project worden gebruikt en na afloop van het project niet meer bruikbaar zijn. Hierbij valt bij voorbeeld te denken aan proefmatrijzen. In geval van leasing kan uitgegaan worden van de leasetermijnen binnen de projectperiode  exclusief financieringskosten.

Kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen zijn gebaseerd op historische aanschafprijzen. ]

Noot
70

[Toelichting: Een subsidie verstrekt op grond van deze subsidieregeling zou als ‘staatssteun’ kunnen worden aangemerkt (artikel 87 lid 1 van het EG Verdrag). Gelet op het maximaal te verlenen subsidiebedrag is er de mogelijkheid gebruik te maken van een vrijstellingsverordening van de EG nr. 1998/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 EG op de de-minimissteun. Dit betekent dat de subsidieontvanger (dus per onderneming, alsmede het eventuele gehele moederconcern waartoe de onderneming behoort) niet meer dan € 200.000,-- aan subsidie over een periode van drie belastingjaren (dus inclusief eerdere ontvangen subsidies van overheidsinstanties) aan steun mag ontvangen. De aanvrager moet daarom aangeven hoeveel de-minimissteun door de aanvrager in het lopende en de twee daar aan voorafgaande belastingjaren ontvangen is en verklaren dat de totale steun niet meer dan € 200.000,-- bedraagt. De vrijstelling is ook van toepassing op de afzet en verwerking van landbouwproducten en op de sector vervoer. Ten aanzien van het laatste geldt een specifieke beperking: de-minimissteun voor ondernemingen actief in de sector wegvervoer wordt beperkt tot € 100.000,--. Aankoop van vervoermiddelen voor vrachtvervoer over de weg (vrachtwagens) blijft uitgesloten. De de-minimisregel is onder andere niet van toepassing op de primaire productie van landbouwproducten en de visserijsector (voor deze twee sectoren gelden eigen de-minimisdrempels), exportsteun en steun waardoor binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden bevoordeeld.]

Noot
71

[Toelichting: Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt. Indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag is ontvangen, stelt Gedeputeerde Staten de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.]

Noot
72

[Toelichting: In afwijking van artikel 1.14 dienen alle stukken die in het aanvraagformulier zijn vermeld meegestuurd te worden. ]

Noot
73

[Toelichting: Het voorschot van maximaal 50% wordt ambtshalve verstrekt.]

Noot
74

[Toelichting: In afwijking van artikel 1.19 overlegt de aanvrager een inhoudelijk verslag van de gepresteerde activiteiten en alle facturen, van de door hem gemaakte en betaalde kosten, aangegane verplichtingen en verrichte betalingen en de eventueel aan het project toe te rekenen opbrengsten.

De subsidieontvanger dient tevens te verklaren dat de met de subsidie verkregen goederen en rechten in stand worden gehouden voor een periode van minimaal twee jaar na de subsidievaststelling. ]

Noot
75

[Toelichting: Voor de vaststelling van de subsidie is geen accountantverklaring nodig.]

Noot
76

[Toelichting: Of een activiteit subsidiabel is of niet hangt ervan af of de activiteit past binnen het kader van het Programmaplan Kennisparkt Twente. Dit plan is opvraagbaar bij Team EMT-EE of te downloaden via de website www.overijssel.nl/innovatie of de website van Kennispark Twente http://www.kennispark.nl/.]

Noot
77

[Toelichting: Er kunnen diverse redenen zijn om af te wijken van artikel 1.13. ter illustratie twee redenen (er kunnen echter ook andere redenen zijn). 1. Een aanvraag kan pas bij de provincie worden ingediend nadat de Stuurgroep Kennispark daar een positief advies over heeft gegeven. Vanuit de voortgang van het project is het wenselijk dat vanaf dat moment kosten kunnen worden gemaakt. 2. Binnen Kennispark komen projecten voor die te maken hebben met intellectuele rechten en geheimhouding. Sommige projectuitvoerders mogen pas een aanvraag indienen als met de geheime gegevens naar buiten mag worden getreden. Toch worden voor deze projecten al wel activiteiten uitgevoerd en kosten gemaakt. Ook in deze gevallen kunnen kosten met terugwerkende kracht meegenomen worden.]

Noot
78

[Toelichting: Het programma Nano4Vitality richt zich op het versterken van industrieel onderzoek en product-ontwikkeling op het snijvlak van nanotechnologie, voeding en gezondheid in Oost-Nederland. Samengewerkt wordt met bedrijven en de universiteiten van Nijmegen, Wageningen en Twente. Overijssel is uitvoerder van de tenderregeling namens Gelderland. ook het Ministerie van Economische Zaken draagt financieel bij aan het programma.]

Noot
79

[Toelichting: Wij verwachten dat een projectaanvraag ‘SMART’is geformuleerd: met specifieke doelen (beoogde resultaten), die meetbaar zijn gemaakt, op een acceptabele en geloofwaardige manier te bereiken, relevant voor de doelstellingen arbeidsmarkt en tijdgebonden. De projectaanvragers dienen ook in de aanvraag aandacht te besteden aan de overdaagbaarheid van het project. ]

Noot
80

[Toelichting: De volgende kosten worden als niet subsidiabel aangemerkt:

a. interne kosten;

b. dat deel van de kosten dat niet noodzakelijk is voor de realisatie van de activiteit;

c. verrekenbare heffingen, belastingen of lasten;

d. rente-, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetse en sanctiekosten;

e. afschrijvingskosten;

f. winstoplagen bij transacties binnen een groep van ondernemingen;

g. de aanvrager dient te zorgen voor een sluitende begroting. ]

Noot
81

[Toelichting: Onder openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur wordt verstaan de gerealiseerde recreatieve fietspaden op het provinciale Raamplan fietspaden. Verder de gerealiseerde subsidiabele recreatieve voorzieningen en infrastructuur in het werkgebied van de Regio IJssel-Vecht, de Regio Twente, de Recreatiegemeenschap Salland en het Waterschap Reest en Wieden. Dit is inclusief de onderhoudskosten van de LAW's, LF's en het provinciale fietsroute-, paardrijroute- en kanoroutenetwerk en de gerealiseerde dagrecreatieparken het Hulsbeek, het Rutbeek, het Arboretum Poort-Bulten, het Lageveld, de Wythmenerplas en de passantenhaven Wijhe.

Onder recreatieve routestructuren wordt verstaan de routestructuren voor fietsen, wandelen, paardrijden en varen. Initiatieven dienen bij te dragen aan een regionaal routenetwerk. Recreatieve fietspaden zijn die fietspaden die als zodanig zijn opgenomen op het provinciale Raamplan fietspaden. Tevens worden inbegrepen de ondersteunende voorzieningen zoals picknicktafels, bankjes, informatieborden en voorzieningen (ook digitaal), toeristische parkeerfaciliteiten e.d. Incidenteel kunnen ook ontbrekende schakels in regionale wandelnetwerken worden ondersteund. Voor de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden, recreatieve routestructuren en recreatieve voorzieningen geldt dat de subsidie is gebaseerd op het principe van ten hoogste 50% provinciale bijdrage in het niet door derden gedekte deel van de subsidiabele kosten. Van de subsidieaanvrager wordt verlangd dat een maximale inspanning wordt verricht om subsidie van derden (bijvoorbeeld Rijk of EU) te verkrijgen.

Bij subsidies voor het beheer en het onderhoud van de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur geldt het principe van gedeelde verantwoordelijkheid. Een en ander op basis van de in het verleden gemaakte afspraken tussen de provincie en projectpartners. ]

Noot
82

[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen via de subsidieregeling KITO 2010 de kwaliteit van de Overijsselse ondernemingen verbeteren. Het doel van deze regeling is versterking van de toeristische sector door middel van subsidiëring van strategische activiteiten van toeristische ondernemingen in de provincie Overijssel op het gebied van kwaliteitsverbetering, innovatie, natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing en duurzaamheid. ]

Noot
83

[Toelichting: Tot de doelgroep van de subsidieregeling behoren toeristische ondernemingen die voor eigen rekening en risico en zonder steun van de overheid een onderneming in de toeristische sector exploiteren, met het oogmerk om winst te behalen. De onderneming moet geregistreerd zijn in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Toeristische nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, waarbij de activiteiten in bedrijfseconomisch opzicht in voldoende mate afgezonderd opereren, kunnen behandeld worden als een toeristische onderneming. Ook hierbij geldt dat deze activiteiten staan ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. De activiteiten mogen geen betrekking hebben op de primaire agrarische bedrijfsvoering zoals uiteengezet in de EU-verdragen/verordeningen.

Ter voorkoming van misverstanden volgt hierna een niet-limitatieve opsomming van ondernemingen die niet voor subsidie in aanmerking komen:

• sport- en recreatie-instellingen;

• exploitatie van en handel in onroerende zaken;

• (café-)restaurants;

• musea.]

Noot
84

[Toelichting: Passiefhuiscertificaat wordt behaald wanneer de warmtevraag voor het huis minder dan 15 kWh/m2 en het totale energiegebruik < 120 kWh/m2 (primaire energie) op jaarrondbasis.]

Noot
85

[Toelichting: De subsidieregeling KITO 2010 is gericht op het verbeteren van de kwaliteit en uitstraling van een toeristische onderneming.

  • 1Investeringen die leiden tot verbetering van de fysieke kwaliteit van de onderneming. De fysieke kwaliteit van een onderneming wordt bijvoorbeeld verbeterd door productvernieuwing, door een nieuw bedrijfsconcept of als er nieuwe digitale technieken worden toegepast. De hoofddoelstelling is dat het resultaat van de investering een voor de consument zichtbare verbetering van de kwaliteit en uistraling van de onderneming is. Als de investering is gericht op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van een onderneming is de subsidieregeling Bedrijfsnatuurplannen recreatieondernemers (paragraaf 8.23) van toepassing.
  • 2Duurzaamheid is een aspect dat de kwaliteit van de onderneming ten goede komt. Daarom is er voor gekozen om drie items met betrekking tot duurzaamheid te subsidiëren. Het gaat hierbij om het behalen van een Green Key, Energiezuinig bouwen en Elektrisch varen.
  • 3Verder biedt deze subsidieregeling de mogelijkheid om samenwerking binnen de toeristische sector te stimuleren door samenwerkingsprojecten die nieuw in Overijssel zijn, te subsidiëren.
  • 4Uit ervaringen van de brancheorganisaties (Recron, Hiswa en KHN) blijkt dat slechts een gering aantal ondernemers beschikt over een goed ondernemersplan. Dit is een gemis, waardoor veel beslissingen omtrent investeringen vaak op een ad hoc-wijze worden genomen en niet zijn ingebed in een bedrijfsstrategie. Het stimuleren van het opzetten van een investeringsplan komt de kwaliteit van de onderneming ten goede. Daarom heeft Gedeputeerde Staten ervoor gekozen om het adviestraject dat leidt tot een investeringsplan te subsidiëren.]
Noot
86

[Toelichting: KITO 2010 is een zgn. de-minimisregeling. Dit betekent dat op deze subsidieregeling de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Europese Commissie van 15 december 2006 PbEU, L379 van 28 december 2006, blz. 5, van toepassing zijn. Tevens geleden de verordenigen 70/2001 van 12 januari 2001 (MKB-steunregeling) van de Commissie en 1/2004 van 23 december 2003 (staatssteun MKB-landbouwproducten) van de Commissie.]

Noot
87

[Toelichting: Gedeputeerde Staten subsidiëren de kosten van een adviestraject. Een adviestraject wordt uitgevoerd door een externe deskundige en resulteert in een investeringplan waarin de aard en omvang van de toeristische onderneming, de doelgroep, de visie op toekomstige ontwikkelingen van de toeristische onderneming ten aanzien van drie tot vijf jaren en de ruimtelijke ordening is beschreven. Subsidiabel zijn de aan de toeristische onderneming op factuur in rekening gebrachte kosten door de deskundige. De kosten bedragen minimaal € 3.000,--.]

Noot
88

[Toelichting: De subsidieaanvraag wordt ingediend aan de hand van een daarvoor bestemd aanvraagformulier KITO 2010. In het aanvraagformulier wordt aangegeven welke stukken de aanvrager moet overleggen bij de subsidieaanvraag.]

Noot
89

[Toelichting: Rijk en decentrale overheden zijn in het landelijke programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling overeengekomen, dat zij gezamenlijk uitvoering aan dit programma zullen gaan geven. De provincie Overijssel heeft het beleid vastgelegd in het Provinciaal Ambitiestatement Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2008-2011 (PAS). In dit kader kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verlenen voor activiteiten die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen. Het provinciebestuur is voor het ontvangen van de rijksbijdrage gebonden aan de voorwaarden van het landelijke uitvoeringskader.]

Noot
90

[Toelichting: Het PAS geeft dwingend recht aan de besteding van de subsidie. De provincie Overijssel geeft daarmee uitvoering aan het landelijke programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2008-2011, zoals dat is overeengekomen tussen de Ministeries van LNV, VROM, BuZa/OS, OCW, het IPO en de UvW. In het eerste lid van artikel 3.74 geven wij aan, wie een aanvraag kan indienen: gemeente- of waterschapsbesturen – meesteal Burgemeester en Wethouders of het dagelijks bestuur van het waterschap –   of het bestuur van een organisatie of instelling met rechtspersoonlijkheid (vereniging of stichting) die activiteiten uitvoert in Overijssel. Dit betekent dat ook rechtspersonen van buiten bij de provincie een ontvankelijke aanvraag kunnen indienen. Soms zal met de provincies Drenthe en Gelderland afstemming nodig zijn voor aanvragen van de waterschapsbesturen. Afhankelijk van de beoogde doelgroep en het betrokken deel van het waterschapsgebied zullen aanvragen bij beide betrokken provincies en in goede afstemming tussen de betrokken colleges van Gedeputeerde Staten worden behandeld. In het tweede lid van artikel 3:74 is de eis opgenomen van ‘additionaliteit’. Dat wil zeggen dat wij de verwachting hebben dat men ten behoeve van Leren voor duurzame ontwikkeling een extra inspanning levert.]

Noot
91

[Toelichting: De aanvrager dient te zorgen voor een sluitende begroting waarbij men zelf een belangrijk deel van de kosten draagt. Deze eigen bijdrage kan ook uit sponsoring of andere wervingsacties worden verkregen. In bijzondere gevallen kunnen gedeputeerde staten het provinciale subsidiepercentage verhogen. Dit geldt voor projecten die van bijzonder belang zijn voor het realiseren van het PAS en die zonder een hogere bijdrage niet zouden kunnen worden uitgevoerd.]

Noot
92

[Toelichting: In artikel 3.77 staan de eisen vermeld waaraan een aanvraag moet voldoen.

Wij verwachten dat een projectaanvraag ‘SMART' is geformuleerd: met specifieke doelen (beoogde resultaten), die meetbaar zijn gemaakt, op een acceptabele en geloofwaardige manier te bereiken, relevant voor de doelstellingen uit het PAS en tijdgebonden.

De projectaanvrager moet in beginsel met andere partijen samenwerken. De voorkeur wordt gegeven aan projecten waarbij een consortium van ten minste drie partijen is gevormd, waarbij een van de partijen als formele aanvrager (penvoerder) optreedt.

De overdraagbaarheid van het project (aanpak en resultaten) vraagt bewust de aandacht van de uitvoerders; zij moeten daarvoor middelen in de projectbegroting opnemen.]

Noot
93

[Toelichting: De provincie Overijssel geeft een extra impuls aan het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen door de versnelling van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen.

De provincie Overijssel beoogt samen met een groot aantal partners uit bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere overheden een structurele samenwerking aan te gaan in het kader van het Energiepact Overijssel. Doel van dit energiepact is een duurzame energiehuishouding en een reductie van schadelijke uitstoot te bereiken.

Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidie ter stimulering, ondersteuning en versnelling van projecten ten behoeve van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen. Nevendoelen zijn het stimuleren van het delen van kennis en het vergroten van het bewustzijn van de noodzaak van een duurzame energiehuishouding.

De regeling richt zich expliciet op opschaling/schaalvergroting van projecten door samenwerking tussen verschillende partijen in de keten te bevorderen en daarmee een versnelling te bewerkstellingen van de gewenste resultaten. Vanuit deze ketenbenadering willen wij met name initiatiefnemers ondersteunen die samenwerken in de keten:

  • 1verkenning (haalbaarheid): zoals initiatiefnemers, onderzoeks- en kennisinstellingen, gemeenten en waterschappen;
  • 2realisatie (ontwikkeling): zoals projectontwikkelaars, investeringsmaatschappijen, corporaties, branchevertegenwoordigingen, energiebedrijven, enz.;
  • 3uitvoering: zoals installatiebedrijven, bouwbedrijven en (maak)industrie.

De resultaten van deze studies dienen beschikbaar te zijn voor een ieder die geïnteresseerd is in de resultaten en opgedane kennis. Aanvragers kunnen in bijzondere gevallen een voorbehoud maken ten aanzien van gegevens die haar in haar commerciële of andere belangen kunnen schaden.

De regeling is gebaseerd op een ‘tendersysteem'. Dat houdt in dat alle aanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend en gelijktijdig worden beoordeeld in welke mate ze voldoen aan de criteria van de regeling. De hoogst gerangschikte aanvragen worden vervolgens toegewezen voor zover het jaarlijks vast te stellen subsidieplafond dat toelaat. ]

Noot
94

[Toelichting: De protocollen monitoring broeikasgassen conform het Kyoto-protocol zijn te vinden op de website http://www.broeikasgasemissies.nl/.

Het protocol monitoring energiebesparing is de vinden op de website http://www.ecn.nl/.

Het protocol Monitoring Duurzame Energie is te vinden op de website http://www.senternovem.nl/. ]

Noot
95

[Toelichting: De bio-energieregeling van de provincie Overijssel is per eind 2007 beëindigd. Op grond van deze regeling kan ook de komende jaren subsidie worden aangevraagd voor bio-energieprojecten.

De toepassingsgebieden kunnen als volgt worden omschreven:

  • 1haalbaarheidsstudies (toepassingsgebied A)

Uitvoeren van haalbaarheidsstudies naar de opwekking en toepassing van duurzame energievoorzieningen, energiebesparingsmaatregelen en verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen. Het kan hierbij gaan om haalbaarheidsstudies op economisch, sociologisch en technisch gebied of een combinatie hiervan;

  • 1investeringen (toepassingsgebied B)

Onder dit toepassingsgebied vallen investeringen in zowel innovatieve als bewezen technieken of voorbereidende activiteiten daarvoor (zoals engineeringstudies);

  • 1voorlichting en educatie (toepassingsgebied C)

Het ontwikkelen en uitvoeren van projecten en programma's gericht op de bewustwording en gedragsverandering bij particulieren en bedrijven met betrekking tot energiebesparingsmaatregelen en CO2-emissiereductie en de ontwikkeling van de hiervoor benodigde activiteiten en instrumenten.

Uitgesloten van subsidiëring zijn:

  • 1energieprojecten in de sector woning- en utiliteitsbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen. Dit stimuleert de aanvragers om met projecten van een substantiële omvang te komen.
  • 2Energieprojecten in woningbouw of utiliteitsbouw die niet ambitieus genoeg zijn (vereist is een label A of B bij bestaande woning/utiliteitsbouw dan wel een EPC 25% lager dan wettelijk voorgeschreven bij nieuwe woning/utiliteitsbouw);
  • 3energieprojecten in woonwijken met een te realiseren EPL kleiner dan 8.0. Dit stimuleert de aanvragers om met substantiële projecten te komen;
  • 4energiebesparing in huishoudens. Om te bereiken, dat het energieverbruik van huishoudens minder CO2-uitstoot veroorzaakt, worden met instemming van de aandeelhouders, uit de middelen van Essent (het Essent Bespaarplan) subsidies verstrekt voor investeringen in energiebesparende maatregelen en de toepassing van duurzame energietechnieken in huishoudens.

Het gebruik en toepassing van biomassa en biobrandstoffen staat ter discussie, omdat het ten koste kan gaan van de biodiversiteit (kappen van regenwouden) en sprake kan zijn van verdringing van voedselgewassen door biobrandstofgewassen, met hogere voedselprijzen tot gevolg. De provincie Overijssel wil voorkomen dat zij met deze regeling zou bijdragen aan genoemde problemen.

De Europese Commissie bereidt een Europese richtlijn voor de duurzaamheid van biobrandstoffen voor. Voor de beoordeling van de duurzaamheid van biomassa heeft de Europese Commissie drie criteria vastgesteld:

1. de CO2-balans van de biomassa moet positief zijn, dus er moet ten opzichte van het gebruik van fossiele brandstoffen een netto CO2-emissiereductie resulteren uit de hele keten van productie, oogst, transport, bewerking en verwerking van de biomassa;

2. het gebruik van de biomassa mag de biodiversiteit niet doen afnemen (bijvoorbeeld door de kap van tropische regenwouden);

3. het gebruik van de biomassa mag er niet toe leiden dat in de bodem aanwezige koolstofvoorraden vrijkomen (bijvoorbeeld als gevolg van oxidatie van veen bij grondwaterpeilverlaging voor biomassateelt).

De Nederlandse regering wil daarnaast nog vier andere criteria hanteren:

4. geen verdringing van de teelt van voedselgewassen (tevens verbod op concurrentie met andere hoogwaardige toepassingen, zoals gebruik als constructiemateriaal);

5. het gebruik van de biomassa mag niet tot verontreiniging van het milieu leiden, bijvoorbeeld als gevolg van het gebruik van pesticiden of kunstmest;

6. het gebruik van de biomassa moet bijdragen aan de lokale economie op de plaats van herkomst;

7. het gebruik van de biomassa mag geen afbreuk doen aan het welzijn van de lokale bevolking.

De regering is daarnaast van mening, dat niet alleen de CO2-balans, maar de totale broeikasgasbalans positief moet zijn, voor minimaal 50% (inclusief emissies van lachgas en methaangas, uitgedrukt in CO2-equivalent).

Met betrekking tot de beoordeling van de duurzaamheid van biomassa en biobrandstoffen volgt de provincie Overijssel het landelijke beleid. Voor brandstofproductie en energieopwekking uit biomassa geeft de provincie Overijssel de voorkeur aan het gebruik van organisch afval en natuurlijke reststromen. Biomassaprojecten die niet leiden tot voedselverdringing of aantasting van natuurgebieden worden door de provincie gestimuleerd. In afwachting van definitieve duurzaamheidscriteria zullen wij toetsen aan de meest recente inzichten.

Subsidiabele kosten zijn de voor de activiteiten of het project noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de door de aanvrager te leveren prestatie.

De kosten van activiteiten zijn niet subsidiabel voor zover deze door de aanvrager van een subsidie kunnen worden teruggevorderd op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds, de Wet op de omzetbelasting 1968, of op grond van enige andere voorziening.

De resultaten en effecten van de activiteiten dienen direct bruikbaar te zijn voor natuurlijke personen en rechtspersonen binnen de provincie Overijssel.

Projecten dienen in hoofdzaak (> 50% van de ingezette middelen) binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden. Hiermee is provinciegrensoverschrijdende samenwerking mogelijk gemaakt.

Onder het starten van projecten wordt ook verstaan het maken van kosten of het aangaan van verplichtingen (opdrachtverstrekking) in het kader van de uivoering van het project.

De doorlooptijd van de projecten in het toepassingsgebieden A en B is gesteld op maximaal 1 jaar aangezien het hier gaat om activiteiten die een relatief korte realisatietijd nodig hebben. In de Awb is geregeld dat de subsidieontvanger elke vertraging hierin onmiddellijk bij de provincie moet melden.

Een verzoek tot uitstel zal worden beoordeeld waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met voorzienbaarheid, en of de vertraging aan de aanvrager redelijkerwijs te verwijten is, dan wel voor zijn rekening dient te komen.

Is een project, eventueel na verlening van de maximale uitsteltermijn van één jaar, niet afgesloten, dan wordt op basis van de op dat moment bekende declareerbare kosten een vaststelling gedaan. ]

Noot
96

[Toelichting: Samenwerking tussen verschillende partijen bevordert opschaling/schaalvergroting van projecten en daarmee versnelling van de gewenste resultaten. Bij samenwerking wordt verschillende expertise benut. Hierdoor neemt de kosteneffectiviteit van de verstrekte subsidie toe. Wel moeten de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de partijen duidelijk zijn afgebakend.

Samenwerking in de relatie opdrachtgever-opdrachtnemer/adviseur of opdrachtgever-leverancier wordt niet als samenwerking aangemerkt. Samenwerking kan blijken uit een ondertekende samenwerkingsovereenkomst of door gezamenlijke ondertekening van de subsidieaanvraag; in beide gevallen moet blijken wat de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de afzonderlijke partijen zijn. De aanvragende partij wordt ook aangemerkt als een van de twee samenwerkende partijen.  ]

Noot
97

[Toelichting: Gedeputeerde Staten geven een extra impuls aan het opwekken van duurzame energie doormiddel van zonne-energie. Zonne-energie is momenteel in verhouding een dure bron van duurzame energie. Dit komt door de hoge investeringskosten ten opzichte van de CO2-besparing. Omdat zonne-energie in verhouding slecht scoort bij het berekenen van het CO2-rendement in deze regeling, is het nodig om zonne-energie apart te beoordelen. Gedeputeerde Staten wil hiermee het aantal zonne-energieprojecten vergroten en daardoor de zichtbaarheid van zonne-energie in Overijssel vergroten.]

Noot
98

[Toelichting: Subsidiabele kosten zijn de voor de activiteiten of het project noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de door de aanvrager te leveren prestatie.

Voor toepassingsgebied B geldt daarbij dat de zekere opbrengsten van het project in mindering dienen te worden gebracht op de kosten van het project. Zekere opbrengsten wordt hier gedefinieerd als de vermeden kosten voor het gebruik van energie en/of fossiele brandstoffen. In het aanvraagformulieren worden kengetallen geleverd voor de berekening van de zekere opbrengsten. Ook worden kengetallen geleverd voor de berekening van de exploitatiekosten in de vorm van prijzen per eenheid biomassa. Subsidiabele kosten voor toepassingsgebied B betreffen alleen die kosten die na vijf jaar niet worden gecompenseerd door de opbrengsten.  

Maatregelen die zich in vijf jaar of minder terugverdienen worden in principe als ‘redelijk' beschouwd (zie ook de Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven door Infomil) en komen daarom niet in aanmerking voor subsidie. Hierbij kan gedacht worden aan wamtepompen. Ook houtkachels komen hierdoor niet altijd in aanmerking voor subsidie.   

Voorts zijn de kosten van activiteiten niet subsidiabel voor zover deze door de aanvrager van een subsidie kunnen worden teruggevorderd op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds, de Wet op de omzetbelasting 1968, of op grond van enige andere voorziening. Tevens zijn onderhoudskosten niet subsidiabel.]

Noot
99

[Toelichting: Artikel 3.95 lid 3 is toegevoegd omdat Europese regelgeving het voorlopig (tot eind 2010) mogelijk maakt om de-minimissteun toe te laten tot €500.000,-. Gedeputeerde Staten kunnen overwegen deze mogelijkheid te benutten voor projecten met een aanzienlijk grote bijdrage aan de CO2-reductie in het geval ze van mening zijn dat het een project betreft waar een extra stimulans nodig is. Hierbij wordt gedacht aan de realisatie van (mest)vergistingsinstallaties in Overijssel. De bijdrage aan de CO2-reductie betreft dan de bijdrage van alle broeikasgassen uitgedrukt in CO2-equivalenten, d.w.z. de vermeden CO2-emissie gerelateerd aan fossiele brandstoffen (referentie), en/of de vermeden methaanemissie, en/of lachgasemissie bij o.a. de mestopslag, uitgedrukt in CO2-equivalenten.]

Noot
100

[Toelichting: Voor indiening dient gebruik te worden gemaakt van een formulier dat bij de provincie verkrijgbaar is. Het desbetreffende formulier kan worden opgevraagd bij provincie Overijssel (team ZCS), Postbus 10078, 8000 GB Zwolle, onder vermelding van de naam van de regeling. Daarnaast kan het formulier worden gedownload van internet (http://www.provincie.overijssel.nl/e-loket). ]

Noot
101

[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen bij de beoordeling van de projecten onder meer gebruik maken van externe advisering. De aanvragen zullen worden beoordeeld op basis van een aantal criteria zoals in dit artikel weergegeven. ]

Noot
102

[Toelichting: Toepassingsgebied A

De potentiele bijdrage van de haalbaarheidsstudie heeft betrekking op de verwachte meerwaarde van de te onderzoeken oplossing ten opzichte van de huidige situatie of gangbare oplossing, maar ook de mate waarin het project ruimte biedt voor  toepassing en navolging van de resultaten door andere partijen.

Bij het criterium innovatie gaat het om in Nederland nieuwe of vernieuwende haalbaarheidsstudies naar energiebesparingsmaatregelen, opwekking en toepassing van duurzame energievoorzieningen en verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen. Met dit criterium wordt beoogd om een prikkel te bieden voor het ontwikkelen van nieuwe ideeën voor projecten.

Bij realiseerbaarheid of haalbaarheid van het beoogde resultaat valt te denken aan de mate waarin praktisch gevolg kan worden gegeven aan het uitgevoerde onderzoek. Dit zou bijvoorbeeld een programma van eisen kunnen zijn voor een aanbestedingstraject. Dit uit zich ook in helderheid van de doelstellingen en de gekozen aanpak van het projectvoorstel, aan de kwaliteit van de aanvrager(s) en aan de kwaliteit van de organisatie, die zich uit in beschikbare kennis, middelen en expertise.

Tot slot wordt veel waarde gehecht aan kennisoverdracht zowel tijdens als na het project. De activiteiten hiervoor dienen duidelijk omschreven te worden in de aanvraag. ]

Noot
103

[Toelichting: Toepassingsgebied B

De subsidieaanvragen worden gerangschikt onder meer op basis van de verwachte bijdrage aan de CO2-reductie per te subsidiëren euro. De bijdrage aan de doelen wordt beoordeeld op de bijdrage aan de vermindering van CO2 (kt) emissiereductie en vermeden GJ/MW fossiele brandstoffen ten opzichte van een opgave over de in het voorgaande jaar opgewekte en/of verbruikte energie op basis van fossiele brandstoffen, herhaalpotentieel voor het project en de kans dat dit wordt benut. Bij economisch risico kan worden gedacht aan de robuustheid van het perspectief van een technologie ten opzichte van de te verwachten kostprijsontwikkeling; de mate waarin het project leidt tot kostenbesparings ten opzichte van referentie technologie en de mate waarin marktverwachtingen realistisch zijn.

Daarnaast worden subsidieaanvragen voor toepassingsgebied B beoordeeld op basis van de verwachte bijdrage aan de CO2-reductie (over 15 jaar) per te subsidiëren euro. Bij slaagkans valt te denken aan de helderheid van de doelstellingen en de gekozen aanpak van het projectvoorstel, aan de kwaliteit van de aanvrager(s) en aan de kwaliteit van de organisatie, die zich uit in beschikbare kennis, middelen en expertise.

Bij praktische navolging gaat het om het inzicht in de ontwikkeling van de technologie nadat het project is afgerond waarbij ook niet-technologische aspecten een belangrijke rol spelen.]

Noot
104

[Toelichting: Toepassingsgebied C

Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken in hoeverre de in de aanvraag gedefinieerde doelgroep wordt bereikt. In de beoordeling zal daarbij worden meegenomen in hoeverre het project meer mensen bereikt en beter aantoonbaar is dat er veel mensen worden bereikt. Daarnaast wordt ook beoordeeld in hoeverre de activiteit(en) tot de beoogde effecten leidt. ]

Noot
105

[Toelichting: Zichtbaar betekent dat de zonnepanelen zichtbaar zijn doordat ze op gebouwen in (dezelfde) straat of buurt geplaatst worden. De subsidieaanvrager kan dit omschrijven aan de hand van bijvoorbeeld het verwachte aantallen passanten of bezoekers dit te zien krijgen. ]

Noot
106

[Toelichting: Om kleinere haalbaarheidsstudies niet onnodig op de volgende sluitingsdatum van de tender te laten wachten is het mogelijk om voor subsidies tot € 5000,- het gehele jaar door aanvragen in te dienen. Hiervoor wordt in het subsidieplafond een apart tussenschot ingebouwd en deze aanvragen worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld op de criteria. Indien de projecten voldoen worden ze, voor zover het plafond dat toelaat, gehonoreerd.

Aan dergelijke kleine haalbaarheidsstudies worden geen eisen voor samenwerking met andere partijen gesteld. ]

Noot
107

[Toelichting: Op 25 juni 2008 hebben Provinciale Staten van Overijssel het Programma Energiepact Overijssel vastgesteld. Met dit programma wil de provincie Overijssel een substantiële bijdrage leveren aan het terugdringen van broeikasgassen. Energiebesparing in de gebouwde omgeving is één van de speerpunten in het energiebeleid van de provincie. Een derde van de CO2-emissies is gerelateerd aan energiegebruik in gebouwen. Deze uitstoot kan aanzienlijk beperkt worden bij de bouw en verbetering van woningen en andere gebouwen. Het programma Energiepact zoekt nadrukkelijk de samenhang met andere programma's op het gebied van wonen en herstructurering. De strategie is gericht op een kennisnetwerk met andere overheden en partners in de bouw (bestaande en nieuwe woningen). Maar ook verkenningen van financiële ondersteuning voor investeringen in maatregelen bij bestaande woningen hebben prioriteit. Bij het bereiken van de doelstellingen is een belangrijke taak weggelegd in samenwerking met en tussen gemeenten. In 2010 hebben Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van de Overijsselse gemeenten prestatieafspraken gemaakt over een breed pakket van onderwerpen op het gebied van bouwen en wonen. De prestatieafspraken zijn in samenwerking met  gemeenten opgesteld en zijn in de eerste helft van 2010 ondertekend. In deze prestatieovereenkomst zijn ook afspraken gemaakt over de beleidsthema Energie & duurzaamheid. Deze subsidieregeling vormt mede de juridische grondslag om de prestatieafspraken die met de gemeenten zijn gemaakt op het gebied van Energie & duurzaamheid uitvoering te geven. De provincie en gemeenten stimuleren hiermee energiebesparingsmaatregelen bij particuliere woningbezitters. Een laagrentende duurzaamheidslening zoals via een revolverend fonds bij SVn is ook financiële maatregel ter stimulering van energiemaatregelen. De provincie vergroot ook budgetten voor dergelijke leningen bij SVn, maar Overijsselse gemeenten kunnen daar een beroep op doen bij het Provinciale Energieleningenfonds Overijssel bij SVn en hoeven daarvoor dus geen subsidieverzoek bij de provincie in te dienen. ]

Noot
108

[Toelichting: Een passiefhuis heeft per jaar een energiebehoefte voor ruimteverwarming van 15 kWh/m², dit komt ongeveer overeen met een gasverbruik van 1.5 m³ gas/m² vloeroppervlak. Niet alleen het energieverbruik voor verwarming (15 kWh/m²a), maar ook het totale primaire energiegebruik per huishouden blijft begrensd tot max 120 kWh/m² per jaar. De geringe resterende energiebehoefte wordt zo duurzaam mogelijk geproduceerd, zodat een nog grotere reductie in CO2-uitstoot mogelijk is. (zie www.passiefhuis.nl).]

Noot
109

[Toelichting: Bij onderdeel a gaat het om gemeentelijk regelingen voor energiebesparing bij particulieren in de bestaande woningbouw, die door Gedeputeerde Staten verhoogd kunnen worden. Ook reeds bestaande gemeentelijke regelingen met nieuwe budgetten komen in aanmerking om qua budget verhoogd te worden.

De reden voor de cofinanciering van financieringsarrangementen is dat de particuliere woningbezitter voor de provincie een moeilijk te bereiken doelgroep is. Gemeenten staan veel dichter bij deze doelgroep. Daar komt bij dat gemeenten zelf al financieringsarrangementen hebben of overwegen in te stellen: met een vergroting van het budget door de provincie kan een extra groot aantal woningen verbeterd worden. 

Bij onderdeel b gaat het om uitvoeringskosten rondom energiebesparing in de bestaande woningbouw zoals het opstellen van een  financieringsconstructies, loketvorming, voorlichting en begeleiding woningbezitters etc;

Onderdeel c is gericht op pilotprojecten waarmee de gemeente een energieleverende (nieuwbouw) en/of energiebesparende bestaande woning gaat realiseren en belangstellenden daarvoor werft en daarover informeert. De subsidie is zowel bedoeld voor de bouwkosten, als voor voorlichtingsactiviteiten in de 2 jaren na de bouw van de woning. Energieleverend/energiebesparend kan gerealiseerd worden met innovatieve maatregelen maar ook met bestaande, bewezen maatregelen en technieken.

Bestedingsmogelijkheden voor de subsidie voor de pilots energieleverende/energiebesparende woning:

• extra proces en begeleidingskosten om dit duurzame concept te kunnen realiseren (b.v. inhuur deskundigen)

• meerkosten van energiemaatregelen: investeringen in concrete energiebesparingsmaatregelen en in de maatregelen voor opwekking van duurzame energie.

• kosten voor publiciteit en kennisoverdracht om dit concept gedurende 2 jaren na de bouw uit te dragen

Bij onderdeel d gaat het om investeringsprojecten met betrekking tot de gemeentelijke voorbeeldfunctie op het gebied van energiebesparing zoals voorbeeldprojecten inzake gemeentelijke gebouwen, inkoop, eigen beheer zoals openbare verlichting etc. De reden voor de cofinanciering van gemeentelijke voorbeeldprojecten is dat daarmee investeringen gepleegd kunnen worden die soms economisch niet rendabel zijn, maar waarmee de gemeente wel het goede voorbeeld kan geven.]

Noot
110

[Toelichting: Subsidiabel zijn onderzoeksprojecten of experimenten van corporaties die als doel hebben waargenomen blokkades van bijvoorbeeld juridische of organisatorische aard te weg te nemen. Niet subsidiabel zijn investeringsprojecten van woningcorporaties. Voor investeringssubsidies kunnen corporaties een beroep doen op subparagraaf 3.3.6 (tenderregeling Duurzame energie en energiebesparing Overijssel).]

Noot
111

[Toelichting: Deze subsidieparagraaf is een voorzetting van reeds bestaande co-financieringsmogelijkheden voor gemeenten op grond van de provinciale middelen uit het Essent Bespaarplan voor Aandeelhouders (waarover gemeenten met onze brief van 5 december 2008, kenmerk 2008/0174233 zijn geïnformeerd). Activiteiten die op grond van deze co-financieringsmogelijkheid reeds zijn gesubsidieerd zijn daarom niet subsidiabel op grond van deze subsidieregeling.]

Noot
112

[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen een extra impuls geven aan de aanpak van het binnenmilieu van het primair onderwijs. Dit betekent dat er voor meer leerlingen een gezond leefmilieu wordt gecreëerd, als gevolg van een verbeterd binnenmilieu van klaslokalen. Deze subsidieregeling sluit aan bij de Rijksregeling ‘verbetering binnenklimaat huisvesting primair onderwijs 2009’. De provincie wil met dit project meerdere scholen in Overijssel helpen. De provincie draagt hierdoor bij aan een gezond leefmilieu voor een grote groep leerlingen en docenten.]

Noot
113

[Toelichting: Om aanspraak te maken op de provinciale subsidieregeling Gezonde scholen, moet de gemeente subsidie verleend hebben gekregen van het Rijk op grond van de Rijksregeling ‘Verbetering binnenklimaat huisvesting primair onderwijs 2009’.]

Noot
114

[Toelichting: Gedeputeerde Staten sluiten aan bij de rijksregeling. Indien het Rijk besluit om tussentijds de subsidieverlening te verhogen te wijzigen of in te trekken, dan zal Gedeputeerde Staten naar aanleiding van het besluit van het Rijk de subsidieverlening aanpassen. Op grond van artikel 1.14 dient de gemeente Gedeputeerde Staten binnen vier weken schriftelijk op de hoogte te brengen.]

Noot
115

[Toelichting: Gedeputeerde Staten verlenen maximaal 1/3 deel van de verleende Rijkssubsidie. Dit betekent dat indien de gemeente van het Rijk een subsidie heeft ontvangen van € 90.000,--, Gedeputeerde Staten maximaal € 30.000,-- subsidie zullen verlenen.]

Noot
116

[Toelichting: De gemeente ontvangt uiterlijk 1 mei 2010 de beslissing van het Rijk. Voor 1 augustus 2010 dient de gemeente de subsidieaanvraag in bij de provincie .]

Noot
117

[Toelichting: De uitvoering van de faunabeheerplannen is in handen van de Stichting Fauna Beheer Eenheid Overijssel (FBE) te Deventer.]

Noot
118

[Toelichting: De provincie Overijssel kent een subsidiemogelijkheid voor projecten die bijdragen aan de hoofdpunten van het provinciaal ruimtelijk beleid zoals dit is vastgelegd in de vigerende beleidsdocumenten op het terrein van de ruimtelijke ordening, zoals o.m. de Omgevingsvisie Overijssel. Subsidie kan worden verleend in de kosten van uitbesteding van voorbereidend onderzoek en/of planontwikkeling met betrekking tot een concreet ruimtelijk project of ruimtelijke voorziening. Uitvoeringskosten zoals bouw- en sloopkosten, evenals investeringen, exploitatiekosten en overhead zijn uitdrukkelijk uitgesloten van subsidie. ]

Noot
119

[Toelichting: De doelstelling van deze regeling laat geen ruimte voor particuliere initiatieven, omdat alleen projecten met een algemeen en publiek belang kunnen worden nagestreefd, zoals genoemd in sub b van dit lid.]

Noot
120

[Toelichting: uitvoeringsgerichtheid: de projecten vormen veelal de schakel tussen geformuleerd beleid en de concrete uitvoering, en zijn uitvoeringsgericht van aard, zoals bijvoorbeeld een plan van aanpak, Masterplan of een haalbaarheidsstudie, gekoppeld aan een afgebakend beleidsonderwerp, probleemstelling of ruimtelijke voorziening. Voor algemeen onderzoek is deze regeling niet bedoeld. ]

Noot
121

[Toelichting: bovengemeentelijke c.q. regionale betekenis: de projecten zijn strategisch van aard en hebben daardoor veelal een regionaal schaalniveau en/of uitstralingseffect.]

Noot
122

[Toelichting: voorbeeldwerking: de projecten moeten min of meer ‘model kunnen staan’ voor vergelijkbare projecten en vormen zelfs vaak een pilotproject. ]

Noot
123

[Toelichting: katalysatorwerking: meerdere partners trekken gezamenlijk op, ook financieel, en kunnen een impuls geven aan eventuele vervolgprojecten. ]

Noot
124

[Toelichting: integraliteit: de projecten dragen bij aan beleidsdoelstellingen vanuit meerdere sectoren en worden veelal ook uit deze sectoren gecofinancierd.]

Noot
125

[Toelichting: structureel effect: de projecten zijn ook op de langere termijn van belang voor de (duurzame) ruimtelijke ontwikkeling.]

Noot
126

[Toelichting: In de kostenverdeling komt de verhouding van de belangen, evenals het draagvlak, van partijen tot uitdrukking. Het is dan ook niet logisch om als provincie méér dan de helft van de kosten van een project van derden voor haar rekening te nemen. Daarom is daar een maximum aan gesteld van 50%. Dit maximum wordt uitsluitend verleend in gevallen dat de aanvrager geen medefinancier(s) voor het project heeft. Is er wél sprake van medefinancier(s), dan kunnen de kosten dus over meer partijen worden verdeeld. Dit komt tot uitdrukking in de begroting van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Zo’n begroting is uitgangspunt  voor de bepaling van de hoogte van de subsidie. Daarnaast wordt de hoogte van de bijdrage gerelateerd aan de mate waarin aan de criteria uit artikel 5.1 wordt voldaan. ]

Noot
127

[Toelichting: Deze subsidieregelgeving is onderdeel van het stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel'. Met dit stimuleringsprogramma wil de provincie Overijssel het vernieuwend hergebruik van vrijkomend industrieel en agrarisch erfgoed bevorderen. Paragraaf 8.29 en 7.14 zijn van toepassing op het overige erfgoed.

Initiëren, uitdagen en faciliteren is de kern van het stimuleringsprogramma. Voorkantsturing en samenwerking met gemeenten, eigenaren van erfgoed, ondernemers, agrariërs en andere marktpartijen staan centraal.  ]

Noot
128

[Toelichting: Hoe komt u te weten of u te maken heeft met agrarisch of industrieel erfgoed, wat waardevol is en wat niet en welke mogelijkheden er zijn voor vernieuwend hergebruik van de fabriek of de boerderij?

In het op te stellen transformatieplan worden al deze vragen beantwoord.

Het transformatieplan bestaat uit een viertal onderdelen:

  • 1inzicht in de historische ontwikkeling, de bestaande situatie en de cultuurhistorische waardering vormt de basis;
  • 2het onderdeel ‘architectuurverkenning en verkenning van de mogelijkheden van functieverandering' is het creatieve deel van het transformatieplan. Het kan zijn dat er nog geen duidelijk beeld bestaat over de toekomstige functie. Het ligt dan voor de hand diverse alternatieve functies te bestuderen. Is de toekomstige functie van de gebouwen wel bekend dan beperkt de opgave zich tot de vraag of de beoogde functie op een zodanige wijze kan worden gerealiseerd, dat er sprake zal zijn van behoud c.q. versterking van cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit;
  • 3een goede inrichting van de omgeving van de fabrieken of boerderijen draagt ook bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Een terreinontwerp of erfplan is daarom een wezenlijk onderdeel van het transformatieplan;
  • 4tenslotte gaat het transformatieplan ook in op belangrijke uitvoeringsaspecten, bijvoorbeeld op planologisch en financieel gebied.

De mate van detaillering van deze ontwerpopgaven uit het transformatieplan kan worden omschreven als schetsplan of schetsontwerp.

Ook is een checklist opgenomen, via de provinciale website www.overijssel.nl/erfgoed kunt u kennisnemen van de checklist met daarin de inhoudelijke onderdelen van transformatieplannen voor agrarisch en industrieel erfgoed. Tevens is een overzicht opgenomen van de processtappen die bij de opstelling van een transformatieplan moeten worden gezet.  ]

Noot
129

[Toelichting: a. De doelstellingen van het stimuleringsprogramma als bedoeld in sub a zijn:

• een bijdrage leveren aan de identiteit c.q. uitstraling van de specifieke (ruimtelijke) kwaliteiten van Overijsselse regio’s, steden, landschappen en dorpen door vernieuwing van het industrieel en agrarisch erfgoed;

• het economisch belang van stad en land versterken doordat deze eigen identiteit een grotere herkenbaarheid betekent en wervingskracht bezit;

• innovatieve ontwikkelingen stimuleren. Vernieuwing van industrieel en agrarisch erfgoed vergt namelijk een grote mate van creativiteit. De specifieke opgaven verbinden diverse werkvelden/specialismen met elkaar;

• bevorderen van duurzaamheid door hergebruik van gebouwen, terreinen en grondstoffen;

• het vergroten van het inzicht in cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten bij zowel een breed publiek als ook bij bestuurders en (agrarische) ondernemers;

• cultuurtoerisme versterken door vernieuwing van het industrieel en agrarisch erfgoed, o.a. in de vorm van themaroutes en netwerken van ‘pleisterplaatsen’ van agrarisch en industrieel erfgoed.

c. In het Reconstructieplan Salland-Twente zijn landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen die bedoeld zijn voor de ontwikkeling van de intensieve veehouderij. Om die reden is het ongewenst om in deze gebieden de transformatie van agrarische bedrijven gericht op niet agrarische functies te ondersteunen. De ligging van deze landbouwontwikkelingsgebieden vindt u op de website van de provincie.

e. Het transformatieplan dient te worden uitgevoerd door een ontwerper/architect en landschapsarchitect die beschikt over een gedegen ontwerpkwaliteit. Voor diverse onderdelen van het transformatieplan kan hij/zij de hulp inroepen van andere deskundigen, bijvoorbeeld een cultuurhistoricus, een financieel deskundige, een constructeur of een stedenbouwkundige. ]

Noot
130

[Toelichting: Het proces transformatieplan staat op de website www.overijssel.nl/erfgoed. Voor het opstellen van een transformatieplan kan de aanvrager een professionele procesbegeleider die aantoonbare ervaring heeft  op dit gebied, inschakelen.]

Noot
131

[Toelichting: a. Voordat een subsidieaanvraag voor een project ter uitvoering van het transformatieplan

wordt aangevraagd, dient uit vooroverleg met de desbetreffende gemeente te blijken dat er naar verwachting geen planologische bezwaren tegen het project zullen zijn. Eventueel subsidie wordt daarom verleend onder voorwaarde dat de bouwvergunning wordt verleend.]

Noot
132

[Toelichting: De werkzaamheden voor het opstellen van een transformatieplan, dan wel voor de uitvoering ervan, moeten binnen drie maanden na het verlenen van de subsidie zijn gestart. Een transformatieplan dient binnen zes maanden na de start te zijn afgerond.

In de rapportage(s) van het project c.q. bij de uitvoering van het transformatieplan wordt duidelijk vermeld dat het project mede mogelijk is gemaakt met een subsidie uit het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel'. ]

Noot
133

[Toelichting: Op grond van de Wet brede doeluitkering verkeer en vervoer (Wet BDU) ontvangt de provincie van het Rijk financiële middelen voor de uitvoering van het verkeers- en vervoersbeleid op regionaal niveau. Daardoor wordt het mogelijk op het decentrale en regionale schaalniveau een integrale afweging te kunnen maken tussen verkeers- en vervoersprojecten en maatregelen en de daarvoor in te zetten middelen. Deze financiële middelen mogen op het gehele terrein van het verkeer en vervoer worden ingezet. Het betreft onder meer de verdeling over openbaar vervoer, bereikbaarheid en verkeersveiligheid.

De provincie dient op grond van de Wet BDU jaarlijks een bestedingsplan op te stellen. Bij de voorbereiding daarvan worden de gemeenten betrokken. In het bestedingsplan worden de voorgenomen uitgaven, verdeling over de beleidssectoren en reserveringen met betrekking tot de BDU-middelen opgenomen. Het bestedingsplan bevat eveneens een verdeling van de BDU-middelen over:

  • 1maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;
  • 2en maatregelen met betrekking tot het gemeentelijke en intergemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband. ]
Noot
134

[Toelichting: De projecten moeten passen binnen de doelstellingen uit de Omgevingsvisie Overijssel en de in het jaarlijkse bestedingsplan opgenomen accenten voor de verdeling van bijdragen aan gemeenten of samenwerkingsverband.

Bij de uitvoeringsgereedheid van een project voor gedragsbeïnvloedingsprojecten wordt gedacht aan uitvoering in het kalenderjaar waarin de subsidie wordt verleend. Bij de uitvoeringsgereedheid van infrastructurele projecten wordt gedacht aan de start van de uitvoering  binnen twee jaren na subsidieverlening, tenzij er volgens Gedeputeerde Staten bijzondere redenen aanwezig zijn die een later tijdstip rechtvaardigen. Het aangaan van de juridische verplichting in de vorm van gunnen wordt als start van een project beschouwd. ]

Noot
135

[Toelichting: Aangegeven wordt voor welke kosten wel en niet subsidie kan worden verkregen en tot welke hoogte. Het betreft hier maximale subsidiepercentages. De hoogte van de te verlenen subsidie is mede afhankelijk van de totale omvang van het project en het probleemoplossend vermogen van te leveren prestatie in relatie tot de beperkt beschikbare middelen. Planvorming, onderzoek/analyses alsmede kosten eigen dienst komen in principe niet voor subsidie in aanmerking.

De verkeersongevallenconcentraties, die voor een subsidie van ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten in aanmerking komen, betreffen de ongevallenconcentraties die voorkomen op de laatst uitgegeven VOC-lijst Overijssel. Deze lijst is een gezamenlijke uitgave vande provincie Overijssel en de Regio Twente. ]

Noot
136

[Toelichting: Ten behoeve van een goede beoordeling van de aanvraag hebben Gedeputeerde Staten een aanvraagformulier vastgesteld dat bij de aanvraag dient te worden overlegd. Dit aanvraagformulier is op te vragen bij het team RWB Mobiliteit van de provincie. ]

Noot
137

[Toelichting: De in artikel 5.14 genoemde criteria zijn hiervoor richtinggevend. In het jaarlijks op te stellen bestedingsplan zullen voor de subsidieverlening de accenten worden aangegeven c.q. nader worden uitgewerkt. Onder meer zal in dat verband aan het bestedingsplan een opsomming van duurzaam veilig projecten worden toegevoegd ten behoeve van de subsidieverlening voor gedragsbeïnvloedingsprojecten. ]

Noot
138

[Toelichting: Voor de verslaglegging c.a. van de gedragsbeïnvloedingsprojecten dient gebruik te worden gemaakt van het verantwoordingsformulier. Dit formulier is op te vragen bij het team RWB Mobiliteit van de provincie Overijssel. ]

Noot
139

[Toelichting: Op 3 oktober 2005 heeft het Rijk ten behoeve van de bouw van woningen in stedelijke regio's een nieuw Besluit locatiegebonden subsidies 2005 (BLS) vastgesteld. Het belangrijkste doel van dit besluit is het terugdringen van het woningtekort in Nederland tot 1,5% in 2010.

Ter uitvoering hiervan heeft het Rijk met de provincie Overijssel en de gemeenten Zwolle en Kampen woningbouwafspraken gemaakt en middelen beschikbaar gesteld. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Convenant woningbouwafspraken 2005 tot 2010 provincie Overijssel (provincie Overijssel, Stedelijke regio Zwolle-Kampen) en zijn het vervolg op het BLS uit 1995 (Vinex-afspraken).

De provincie Overijssel verdeelt als budgethouder via de Bijzondere bepalingen Locatiegebonden subsidies, Stedelijke regio Zwolle-Kampen het geld over de gemeenten Zwolle en Kampen naar rato van de behaalde resultaten. De bijzondere bepalingen treden met terugwerkende kracht in werking tot en met 1 januari 2005 in verband met de aanvang van het tijdvak van het BLS op die datum.

De bijzondere bepalingen gelden uitsluitend voor de gemeenten Zwolle en Kampen.

De gegevens over de gebouwde woningen in deze gemeenten worden ontleend aan de woningstatistieken die door het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn opgesteld. ]

Noot
140

[Toelichting: Voor lid 2 geldt dat het voorschot van de provincie is gemaximaliseerd aan het betalingsritme van het Rijk aan de provincie Overijssel.]

Noot
141

[Toelichting: Het Rijk stelt de subsidie van de provincie Overijssel vast over de toevoegingen aan de woningvoorraad in het gehele grondgebied. Dit betekent dat het Rijk de provincie Overijssel niet afrekent op basis van prestaties per gemeente, maar op basis van prestaties over het gehele grondgebied. ]

Noot
142

[Toelichting: Voor de leden 1 en 2 geldt dat de eindrapporten van 15 maart 2010 en 2011 een verslag dienen te zijn van de geleverde prestaties en dienen gegevens te bevatten over:

a. het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende het tijdvak, evenals over de besteding van de aan hem daarvoor verleende subsidie, en

b. de in het tijdvak gerealiseerde aantallen eigenbouw.]

Noot
143

[Toelichting: Voor de leden 1 en 2 geldt dat de eindrapporten van 15 maart 2010 en 2011 een verslag dienen te zijn van de geleverde prestaties en dienen gegevens te bevatten over:

a. het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende het tijdvak, evenals over de besteding van de aan hem daarvoor verleende subsidie, en

b. de in het tijdvak gerealiseerde aantallen eigenbouw.]

Noot
144

[Toelichting: Voor lid 4 geldt dat de subsidie conform artikel 13 BLS lager kan worden vastgesteld indien:

a. de subsidie niet of niet geheel is besteed aan het doel waarvoor zij is verleend;

b. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

c. de ontvanger niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen;

d. de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

e. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.]

Noot
145

[Toelichting: In het kader van de economische crisis heeft het Rijk op grond van de Wet stedelijke vernieuwing een tijdelijke subsidieregeling ingesteld om de woningbouw te stimuleren. Belangrijke projecten op het gebied van uitbreidingsbouw en herstructurering vallen stil, zowel door een afnemende vraag als door een terughoudende opstelling van financiers en vermogensverstrekkers. Gemeenten kunnen bij het Rijk een aanvraag indienen voor projecten van koop- en huurwoningen boven de liberalisatiegrens van enige omvang en die direct als gevolg van de kredietcrisis geen doorgang vinden. Het Rijk voert de regeling uit in drie tranches. De provincie neemt ook maatregelen om de woningbouw te stimuleren en sluit omwille van eenvoud en slagvaardigheid aan bij de tranches in de rijksregeling. Bij de eerste tranche zijn de rijksbijdragen verdubbeld, voor de tweede tranche is een bijdrage van € 5.000 bovenop de rijksbijdrage verleend en ook voor de derde tranche is  besloten maximaal € 5.000 euro bovenop de rijksbijdrage te verstrekken.. ]

Noot
146

[Toelichting: Er wordt aangesloten bij de subsidieverlening van het Rijk. Dit betekent dat indien de subsidie door het Rijk tussentijds wordt gewijzigd of wordt ingetrokken Gedeputeerde Staten hier ook toe zal besluiten. ]

Noot
147

[Toelichting: In aansluiting op initiatieven vanuit het ministerie van VROM wil de provincie het Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) stimuleren. De daarvoor bestemde rijksmiddelen worden beschikbaar gesteld voor initiatieven van georganiseerde groepen huishoudens die gezamenlijk de bouw van hun toekomstige woningen ter hand nemen. Daarnaast kunnen gemeenten uit door de provincie beschikbaar gestelde middelen een subsidie krijgen het vergroten van interne deskundigheid, voor het geven van voorlichting en voor het stimuleren van initiatieven binnen de gemeente. Gedeputeerde Staten willen in aansluiting op initiatieven vanuit het ministerie van VROM - het Collectief Particulier Opdrachtgeverschap sterker dan voorheen stimuleren. De daarvoor bestemde rijksmiddelen worden via deze paragraaf beschikbaar gesteld voor initiatieven van georganiseerde groepen huishoudens die gezamenlijk de bouw van hun toekomstige woningen ter hand nemen. De CPO houdt in dat een groep particulieren, georganiseerd in een vereniging of stichting, in eigen beheer met zelf gekozen partners zonder winstoogmerk een (woning)bouwproject ontwikkelt en realiseert. Om particulieren in de opstartfase te ondersteunen zijn twee verschillende subsidies beschikbaar:

- aan groepen particulieren georganiseerd in een rechtspersoon zoals een vereniging of stichting

- aan gemeenten die particulieren willen ondersteunen.  De subsidie aan particulieren kan bijvoorbeeld worden aangevraagd voor het inschakelen van deskundige procesondersteuning, en bijvoorbeeld een architect, ter voorbereiding van hun woningbouwplan. De subsidie aan gemeenten is bedoeld voor enerzijds het stimuleren van CPO binnen de eigen gemeente en anderzijds het vergroten van de eigen kennis over CPO. ]

Noot
148

[Toelichting:  Ter uitwerking van de Provinciale Omgevingsvisie 2010-2019 hebben Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van de Overijsselse gemeenten prestatieafspraken gemaakt over een breed pakket van onderwerpen op het gebied van bouwen en wonen. De prestatieafspraken zijn in samenwerking met  gemeenten opgesteld en zijn in de eerste helft van 2010 ondertekend. Gedeputeerde Staten en de Burgemeester en Wethouders hebben afspraken gemaakt over de volgende beleidsthema's:

  • 1Ruimtelijke kwaliteit: stimulansen voor ruimtelijke kwaliteit (cultureel erfgoed, stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen, overgang stad en platteland en verruiming van de openbare ruimte),
  • 2Energie & duurzaamheid (energiebesparing bij de sociale sector, stimuleringsregeling particuliere sector, loket voor begeleiding particulieren, pilotprojecten),
  • 3Woningbouwprogramma (minimaal en maximaal aantal woningen, maximale bestemmingsplancapaciteit),
  • 4Binnenstedelijke vernieuwing (percentage binnenstedelijk en uitleg, herstructurering, bodem, geluid)
  • 5Wonen, zorg en welzijn (realisatie van woonservicegebieden en huisvesting bijzondere doelgroepen),
  • 6Geluid,
  • 7Bodem en
  • 8Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).

Met deze subsidieregeling wordt uitvoering gegeven aan de afspraken die gemaakt zijn op het gebied van:

  • 1binnenstedelijke vernieuwing,
  • 2wonen, zorg en welzijn,
  • 3geluid.

Voor de prestatieafspraken onderdeel Energie & duurzaamheid is subparagraaf 3.3.7 Energiebesparingsfonds woningen Overijssel, van toepassing.

De prestatieafspraken voor het onderdeel  ‘Collectief Particulier Opdrachtgeverschap' is paragraaf 5.8 van toepassing.

De prestatieafspraken voor de onderdelen ‘Ruimtelijke Kwaliteit' en ‘Bodem' worden nader uitgewerkt.

Aanvraag

Indien anders bepaald in de subparagrafen van paragraaf 5.9 geldt de ondertekende prestatieovereenkomst als subsidieaanvraag. Na ondertekening van de prestatieafspraken kunnen Gedeputeerde Staten over gaan tot subsidieverlening.

Voor de subsidie als bedoeld in subparagraaf 5.9.3. en 5.9.4. moet de gemeente een  beleidvisie en een uitvoeringsplan over wonen en zorg respectievelijk een uitvoeringsplan voor het te saneren A-lijst woningen als aanvulling op de prestatieafspraken in te dienen om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie.

Beschikking

De gemeente ontvangt voor elk beleidsthema een afzonderlijke beschikking.

Jaarlijkse voortgangsrapportage

Jaarlijks dient de gemeente vóór 31 december een voortgangsrapportage in. Naar aanleiding van de behaalde resultaten kunnen Gedeputeerde Staten een aanvullend voorschot tav de thema's "Binnenstedelijke vernieuwing" en "Wonen, zorg en welzijn" verlenen.

Voorschot

Indien anders bepaald is artikel 1.17 van toepassing.

Vaststelling subsidie

Voor de vaststelling van de subsidie zijn artikel 1.18, 1.19 en 1.22 van toepassing. De subsidieontvanger dient voor 1 juli 2015 een aanvraag tot vaststelling van de totale subsidie, dat verleend is op basis van deze paragraaf (5.9) in. De aanvraag tot vaststelling bestaat uit een inhoudelijk verslag en een financieel verslag. ]

Noot
149

[Toelichting: De gemeente kan subsidie ontvangen voor de realisatie van binnenstedelijke nieuwbouwwoningen. Binnenstedelijk betekent dat de woningen worden gerealiseerd op locaties binnen de contouren van feitelijk bebouwd gebied per 1 januari 2010. Locaties aan de rand van de kern, Vinex-locaties en uitleggebieden vallen hier niet onder. Vinex locaties zijn locaties die zijn aangewezen om op korte termijn een groot aantal woningen te realiseren (Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra). Deze locaties bevinden zich buiten de bestaande bebouwde omgeving. Uitleggebieden zijn gebieden waar de functie verandert in een woon- en/of werkfunctie en daarmee een nieuw stuk stad of dorp wordt ontwikkeld buiten diens bestaande bebouwingscontouren. Meestal heeft het gebied vóór de ontwikkeling een agrarische- of een natuur bestemming.

Niet subsidiabel zijn woningen die gerealiseerd worden als onderdeel van een project waarvoor Gedeputeerde Staten een subsidie hebben verstrekt in het kader van ISV I of II, de Bouwimpuls  en/of de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw.  ]

Noot
150

[Toelichting: Gedeputeerde Staten verlenen een subsidie van maximaal € 5.000,--  per gerealiseerde en gereed gemelde woning. De gemeente moet de woningen gereed moet melden vóór 31 december 2014. ]

Noot
151

[Toelichting: Voorschot bij verlening bedraagt 20% van de verleende subsidie. Dit wordt als volgt berekend:

In de prestatieafspraken staat vermeld wat het aantal binnenstedelijk te realiseren woningen zijn. Stel dat dit 200 woningen zijn, dan bedraagt de subsidie 200 x €5.000,-- = € 1000.000,--. Het eerste voorschot is dan 20% van € 1.000.000,-- is  € 200.000,--. Jaarlijks dient de gemeente voor 31 december een voortgangsrapportage in, waarin de gemeente onder andere rapporteert over het aantal gereed gemelde woningen bij het CBS. Naar aanleiding van deze opgave kunnen Gedeputeerde Staten een aanvullend voorschot verlenen. Stel dat uit de voortgangsrapportage over 2010 blijkt dat de gemeente 20 woningen heeft gereed gemeld in 2010, dan bedraagt het tweede voorschot 20 x  5.000,-- is € 100.000,--. ]

Noot
152

[Toelichting: De gemeente moet de prestatieafspraken aanvullen met een beleidvisie en uitvoeringsplan ten aanzien van realisatie van woonservicegebieden. Naar aanleiding van dit uitvoeringsplan kunnen Gedeputeerde Staten een subsidie verlenen aan realisatiekosten van het uitvoeringsplan, die het langer zelfstandig wonen mogelijk maken in enigerlei vorm van een woonservicegebied. Een woonservicegebied biedt allerlei voorzieningen en of aanpasbare woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden bijvoorbeeld: levensloopbestendige of 0-trede woningen. ]

Noot
153

[Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben een format opgesteld dat per project ingevuld dient te worden en als bijlage met het uitvoeringsplan wonen en zorg meegestuurd dient te worden. Dit kan gedownload worden van de website van de provincie Overijssel provincie.overijssel.nl/subsidie. ]

Noot
154

[Toelichting: De subsidie voor de activiteit zoals genoemd in artikel 5.54.  is bepaald aan de hand van de verdeelsleutel op basis van het percentage 65 plussers binnen de gemeente op 1 januari 2015 conform PRIMOS 2007. ]

Noot
155

[Toelichting: De gemeente dient een beleidvisie en een uitvoeringsplan als aanvulling op de prestatieafspraken in te dienen om in aanmerking te kunnen komen voor de subsidie als bedoeld in artikel 5.55. ]

Noot
156

[Toelichting: Voorschot bij verlening bedraagt 10% van de verleende subsidie. Dit wordt als volgt berekend:

In de prestatieafspraken staat vermeld wat het maximale subsidie voor het onderdeel ‘Wonen, zorg en welzijn bedraagt. Stel dat dit € 100.000,-- is , dan bedraagt het eerste voorschot bij subsidieverlening € 10.000,--, te gebruiken voor het opstellen van het uitvoeringsplan.

Het aanvullende voorschot wordt bepaald aan de behaalde resultaten blijkend uit het jaarlijkse voortgangsrapportage. Gedeputeerde Staten bepalen zelf wat het aanvullende voorschot zal zijn. ]

Noot
157

[Toelichting: Sanering betekent het verminderen van geluidhinder door gevelisolatie of andere maatregelen die het geluidsniveau op de gevel naar beneden brengen. ]

Noot
158

[Toelichting: De gemeente dient voor de aanvraag voor subsidie de prestatieafspraken aan te vullen met een uitvoeringsplan geluidsanering. Het gaat hierbij om geluidssanering van A-lijst woningen. ]

Noot
159

[Toelichting: Met de subsidie Stimulering bodemonderzoek wordt beoogd dat derden (meer) initiatieven zullen ontplooien om bodemonderzoeken uit te voeren waardoor stagnatie van maatschappelijke ontwikkelingen op onder meer ruimtelijk, infrastructureel en economisch gebied wordt weggenomen of voorkomen.

De subsidie Stimulering bodemonderzoek is onder andere bedoeld voor bedrijven, overheden, organisaties, maar ook particulieren die met bodemverontreiniging te maken hebben en waarbij het onderzoek naar bodemverontreiniging een bijdrage kan leveren om een maatschappelijk knelpunt op te heffen. Het doel van de subsidie is: “Het in het belang van het milieu stimuleren van initiatieven die leiden tot het doen van bodemonderzoek waardoor stagnatie van door de provincie Overijssel gewenste maatschappelijke ontwikkelingen wordt voorkomen of opgeheven.”

Onder wenselijke ontwikelingen wordt onder meer verstaan economische ontwikkelingen, woningbouw en natuurontwikkeling. Het gaat niet alleen om grootschalige projecten maar juist ook om stimulering van kleinschalige projecten (bijvoorbeeld kleinschalige stads- en dorpsvernieuwing of de ontwikkeling van kleinere bedrijventerreinen). Indien het betreft een bodemverontreiniging met asbest, voor zover ontstaan voor 1 januari 1993, en voor zover de aanvraag is ingediend door een natuurlijk persoon of eigenaar van een agrarisch bedrijf, dan gelden de minder vereisten, zoals vermeld in artikel 6.1c, tweede lid]

Noot
160

[Toelichting: Onder externe kosten van een bodemonderzoek worden verstaan de kosten die niet door de aanvrager zelf zijn gemaakt, maar door een derde, bijvoorbeeld bij de inschakeling van een milieukundig adviesbureau.]

Noot
161

[Toelichting: Een aanvraag voor een subsidie stimulering bodemonderzoek moet voldoen aan de volgende criteria: het betreft een bodemonderzoek op een locatie waar de provincie Overijssel bevoegd gezag is op grond van de Wet bodembescherming en waar de bodemverontreiniging de door het provinciaal bestuur gewenste ontwikkelingen op het gebied van ruimtelijk, infrastructureel of economisch gebied belet of belemmert. De bodem-verontreiniging is ontstaan voor 1987. Voor bodemverontreiniging door asbest geldt dat de verontreiniging is ontstaan voor 1993.

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag op het grondgebied van Overijssel, behalve de gemeenten Enschede, Hengelo, Almelo, Zwolle en Deventer. Deze zogenaamde rechtstreekse gemeenten zijn zelf bevoegd gezag Wet bodembescherming voor hun grondgebied. ]

Noot
162

[Toelichting: De subsidie voor natuurlijke personen als eigenaar van grond voor particulier gebruik en agrarisch gebruik voor een bodemonderzoek van verontreiniging met asbest bedraagt 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--. Voor het overige bodemonderzoek bedraagt de subsidie 50% van de subsidiabele kosten van het bodemonderzoek en maximaal € 50.000,--.

De subsidiabele kosten zijn alle rechtstreeks aan het bodemonderzoek gerelateerde externe kosten. Vaststelling vindt achteraf plaats op basis van werkelijk gemaakte kosten. Indien de kosten lager uitvallen dan verwacht, zal de subsidie hierop lager worden vastgesteld overeenkomstig het vastgestelde percentage van de kosten.

Tot de kosten van een bodemonderzoek worden gerekend:

  • 1de kosten van uitvoeren van een oriënterend onderzoek;
  • 2de kosten van uitvoeren van een nader onderzoek;
  • 3de kosten van uitvoeren van een saneringsonderzoek;
  • 4de kosten van het opstellen van een saneringsplan.

Dit betekent dat indien de aanvrager eerst een subsidie van bijvoorbeeld € 10.000,-- ontvangt voor een oriënterend onderzoek, de vervolgsubsidie voor bijvoorbeeld het saneringsonderzoek maximaal € 40.000,-- zal zijn. Tot de kosten van een onderzoeksproject worden niet gerekend de interne kosten van de opdrachtgever. De kostenbegroting kan worden getoetst aan marktconforme prijsopgaven of vergelijking tussen meerdere offertes.]

Noot
163

[Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben hiervoor een aanvraagformulier vastgesteld. Dit formulier kan worden verkregen via de provinciale website (provincie.overijssel.nl) en dient volledig te worden ingevuld. Bij de aanvraag dient een goede beschrijving van het project te worden gegeven (projectvoorstel). In het projectvoorstel moet voor zover van toepassing o.a. een omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden/activiteiten worden opgenomen, een onderbouwing van de kosten, de aanleiding van het onderzoek en een motivatie van het maatschappelijk belang.  Gegevens over historie en bodemonderzoek maken deel uit van de beschrijving. Daarnaast moet inzicht worden gegeven in de ontwikkeling die tengevolge van de bodemverontreiniging wordt belet of belemmerd.]

Noot
164

[Toelichting: In het provinciale coalitieakkoord van april 2007 is het programma ‘Ruimte voor de Vecht' als een van de speerpunten benoemd in het provinciaal beleid.  Voor de uitvoering van Ruimte voor de Vecht heeft de provincie Overijssel een vitale coalitie gevormd met de gemeenten Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle, de waterschappen Velt en Vecht, Groot Salland en Regge en Dinkel, Staatsbos beheer, het Overijssels Particulier Grondbezit en het Regionaal Bureau voor Toerisme. Ruimte voor de Vecht is daarmee een programma van en voor gebiedspartners. Paragraaf 6.4 regelt de subsidieverlening voor projecten uit het programma Ruimte voor de Vecht.

Programmadoelen

Ruimte voor de Vecht is een ambitieus integraal gebiedsontwikkelingsprogramma gebaseerd op prioriteiten en ambities van de gebiedspartners en gericht op het verzilveren van kansen om de ruimtelijke kwaliteit van het Vechtdal te vergroten. De activiteiten vanuit dit programma leiden tot een gedeeld en wenkend perspectief voor de toekomst van het Vechtdal.

In het startdocument Masterplan Ruimte voor de Vecht zijn de doelen van de vitale coalitie vastgelegd. Deze doelen laten zich samenvatten tot:

1. Veiligheid; het zorgdragen voor de waterveiligheid voor mens en dier in het Vechtdal, het voorkomen van wateroverlast.

2. Sociaal-economische impuls; het versterken van de economische dragers landbouw en toerisme en het verbinden van bewoners en bebouwing met de Vecht

3. Natuuropgaven; het integraal realiseren van de natuuropgaven (zowel water- als landnatuur) die in het gebied liggen.

Om dit te kunnen bereiken is afgesproken dat de partners uit de coalitie intensief samenwerken.

Vijf statements

In het startdocument Masterplan Ruimte voor de Vecht zijn vijf statements neergelegd die de inhoudelijke basis voor de visie op de Vecht en het Vechtdal in 2050 vormen. Deze statements bieden aanknopingspunten voor het verbinden van de plannen van verschillende partners en vormen zo de basis waarop de verantwoordelijke partners in het gebied verder willen werken. De vijf statements zijn hierna kort toegelicht.

1. Ga voor de volle winst van de levende rivier.

De Vecht moet meer ruimte krijgen, zodat de bewoners in het Vechtdal beschermd blijven tegen overstromingen. Dit biedt kansen om de meer natuurlijke loop van de rivier terug te brengen en natuur te ontwikkelen. De volle winst van de levende rivier vraagt om de Vecht te beschouwen als een samenhangend geheel.

2. Maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur, recreatie en landschap.

Het winterbed is een open landschap en biedt kansen voor landbouw, natuur èn voor toerisme en recreatie. We zoeken naar mogelijkheden om deze functies te verbinden. Hier is het streven om grotere gebieden als geheel te bekijken. Dat vergt innoverende technieken en goede inpassing van landbouw en natuur, zonder daarbij de verschillende belangen uit het oog te verliezen.

3. Maak de rivier de voorkant van het Vechtdal.

De Vecht kan een verbindende schakel zijn voor wonen, werken en recreëren in het gebied. Op goed gekozen plekken kan de Vecht toegankelijker worden, waardoor bewoners en bezoekers de Vecht meer kunnen "beleven". De Vecht mag op sommige plekken wel nadrukkelijk zichtbaar worden en deel gaan uitmaken van het landschap.

4. Organiseer de bezoekersstromen.

Verschillende groepen hebben verschillende wensen. Grotere publiekstrekkers moeten de rust en natuur in andere gebieden niet verstoren. Het is denkbaar om zones voor verschillende functies te maken, waarbij zowel rust als drukte en vermaak een plek hebben. Het Vechtdal kan het decor zijn voor de verschillende activiteiten. Het aanbod is gericht op diverse doelgroepen. Daarnaast blijft de natuur rond de Vecht iets om zuinig op te zijn.

5. Maak de Vecht manifest.

De Vecht en het Vechtdal hebben een rijke geschiedenis. De Vecht verbindt plaatsen, mensen en verhalen. Zoveel moois mag bekend worden. Een stevige identiteit kan helpen om duidelijk te maken hoe mooi het Vechtdal is. Het is goed om dat bekend te maken aan bezoekers. Ook voor bewoners heeft de Vecht veel te bieden.

Projectenoverzicht Vecht en Vechtdal 2009

Om de visie te realiseren wordt er een projectenoverzicht Vecht en Vechtdal 2009 opgesteld. Er is gekozen voor de naam Vecht en Vechtdal omdat het programmagebied van Ruimte voor de Vecht breder is dan alleen het winterbed van de Vecht. Daarnaast maakt het projectenoverzicht ook onderdeel uit van de grensoverschrijdende samenwerking met Duitsland rond de Duits-Nederlandse Vechtvisie.

In het projectenoverzicht vindt u de gerealiseerde en te realiseren projecten en projectideeën die bijdragen aan de doelstellingen en passen binnen de uitgangspunten van het programma Ruimte voor de Vecht. Het is de bedoeling om via het projectenoverzicht concrete initiatieven en kansrijke projecten te versnellen om zo zichtbare resultaten te bereiken.

Alleen Vechtdaloverheden (gemeenten en waterschappen) kunnen subsidie aanvragen. Dat wil niet zeggen dat alleen Vechtdaloverheden kunnen meedoen in projecten en/of middelen kunnen inbrengen die dienen als co-financiering. Andere partijen (maatschappelijke organisaties, ondernemers, etc.) kunnen ook  als partij optreden bij een project dat subsidie ontvangt op basis van deze paragraaf. Deze partijen kunnen zelfs in belangrijke mate het project uitvoeren. Voor de provincie blijft de Vechtdaloverheid echter altijd het eerste aanspreekpunt en de verantwoordelijke partner/partij voor de subsidie.

Realisatieovereenkomst Ruimte voor de Vecht

Voor de uitvoering van de projecten uit het projectenoverzicht Vecht en Vechtdal 2009 wordt een realisatieovereenkomst Ruimte voor de Vecht gesloten tussen de partners. Door ondertekening van de realisatieovereenkomst vragen de trekkers van de projecten die zijn opgenomen in de realisatieovereenkomst subsidie in het kader van het programma Ruimte voor de Vecht aan bij de provincie Overijssel aan. ]

Noot
165

[Toelichting: Met de subsidie asbestsanering bodem voor particulieren en agrariërs wordt vanuit het rijks en provinciaal belang zoveel mogelijk gestimuleerd, dat ernstige asbestverontreinigingen door hen worden uitgevoerd vanwege het belang van de volksgezondheid en het milieu. Deze subsidieregeling voorziet daarmee in een lacune in de bestaande subsidieregelingen op dit gebied.

Bijgevolg is deze subsidieregeling alleen bedoeld voor natuurlijke personen, voorzover eigenaar van grond voor particulier gebruik of een agrarisch bedrijf (overige bedrijven en instellingen zijn uitgesloten). Dit betekent, dat een huurder van een woning, als gebruikelijk, zich hier moet wenden tot de eigenaar van de woning.

Ten slotte kan in dit verband worden gewezen op de regeling stimulering bodemonderzoek van dit Uitvoeringsbesluit , die wat betreft het onderdeel asbest hier tevens van toepassing kan zijn. ]

Noot
166

[Toelichting: Onder een ernstige verontreiniging met asbest wordt verstaan: een asbestverontreiniging met een gehalte van meer dan 100 mg/kg d.s. gewogen gehalte.]

Noot
167

[Toelichting: De provincie Overijssel is geen bevoegd gezag voor de rechtstreekse gemeenten Zwolle, Deventer, ALmelo, Hengelo en Enschede. De aanwezigheid van asbest in de bodem moet geheel of in overwegende mate dateren van voor 1 januari 1993. Indien bewijsstukken onvoldoende zijn, dient dit ten minste aannemelijk te worden gemaakt voor Gedeputeerde Staten.

Onder een agrarisch bedrijf wordt verstaan: een bedrijf dat als zodanig wordt beschouwd door de Belastingdienst of als zodanig staat ingeschreven bij een Kamer van Koophandel.

Toetsing marktconforme prijs: doel is mogelijke grondspeculatie op grond van kennis van de aanwezigheid van de asbestverontreiniging tegen te gaan. Toetsing zal steeds plaatsvinden, indien de verwerving op of na 1 juli 2008 heeft plaatsgevonden. Er is sprake van een niet-marktconforme koopsom als deze 10% of meer lager blijkt te zijn geweest dan de getaxeerde waarde op het moment van verwerving als bijv. vastgelegd in een taxatierapport ten behoeve van hypotheekverstrekking. Een dergelijk taxatierapport dient dan bij de subsidieaanvraag te worden meegezonden.

Bij eerdere verwerving dan 1 juli 2008 zal door Gedeputeerde Staten deze toets eveneens worden uitgevoerd, indien op grond van bekend geworden feiten en gedragingen de noodzaak daartoe blijkt. Dan zullen aanvullende gegevens als een dergelijk taxatierapport bij de aanvrager worden opgevraagd. ]

Noot
168

[Toelichting: Onder grond voor particulier gebruik wordt tevens een woning of andere opstallen van de aanvrager begrepen. Onder agrarisch bedrijf worden alle daartoe behorende kadastrale percelen begrepen, ongeacht hun situering ten opzichte van de boerderij. ]

Noot
169

[Toelichting: De subsidie bedraagt 100% van de totale kosten voor de asbestbodemsanering als bedoeld in artikel 6.24a. In de subsidieverleningsbeschikking van Gedeputeerde Staten wordt het maximaal uit te keren bedrag aangegeven.

Vaststelling van de subsidie door Gedeputeerde Staten vindt achteraf plaats aan de hand van de werkelijk gemaakte kosten (subsidievaststellingsbeschikking). Indien de kosten lager uitvallen dan verwacht, wordt de subsidie navenant lager vastgesteld. Op grond van het Uitvoeringsbesluit is voorschotverlening tot 90% van het verleende subsidiebedrag mogelijk.

Bij een gebleken niet-marktconforme koopsom zullen Gedeputeerde Staten de subsidie als bedoeld in het eerste lid zodanig verminderen, dat de geconstateerde waardeverminderende invloed  op de koopsom zoveel mogelijk teniet wordt gedaan. De kosten van een adviesbureau voor het opstellen van een subsidieaanvraag behoren tot de subsidiabele kosten. ]

Noot
170

[Toelichting: Om tot een goede onderbouwing van de subsidieaanvraag te komen, wordt aan de subsidieaanvrager de gelegenheid tot vooroverleg met de provincie geboden. Tijdens het vooroverleg wordt door de provincie aangegeven hoe de aanvrager tot keuze van een erkend milieukundig adviesbureau kan komen, welk adviesbureau vervolgens namens de aanvrager de subsidieaanvraag voorbereidt (o.a. aanvragen drie offertes bij erkende aannemers met beoordeling daarvan in overleg met provincie), en deze bij Gedeputeerde Staten indient. Tevens wordt in dit vooroverleg besproken hoe het aanvraagformulier voor de subsidieaanvraag volledig moet worden ingevuld, inclusief de daarbij te voegen bijlagen. Dit formulier subsidieaanvraag is te vinden op de provinciale website www.overijssel.nl/subsidie.]

Noot
171

[Toelichting: Aan de beslissing op de subsidieaanvraag dient altijd een BUS meldingsprocedure of een procedure goedkeuring saneringsplan op grond van de Wet bodemsanering vooraf te gaan. Voordat de aanvraag voor subsidie in behandeling kan worden genomen, dient vast te staan dat de aanvragen voor de benodigde besluiten als bedoeld in het eerste lid door de aanvrager zijn gedaan. ]

Noot
172

[Toelichting: Een project voldoet aan één van bovengenoemde criteria, en levert tevens een bijdrage aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel 2009. Het voldoen aan de criteria moet aangetoond worden. Dit gebeurt door inzichtelijk te maken wat de meerwaarde is ten opzichte van de huidige situatie of het huidige beleid. Dit kan plaatsvinden op kwantitatieve basis (berekeningen) of kwalitatieve basis (bijvoorbeeld een expertoordeel of een argumentatie waarom sprake is van een klimaatbestendige inrichting in het project).

a. Hierbij kan het onder meer gaan om projecten die zorgen voor ontlasting  van het rioleringssysteem om overlast (bijvoorbeeld water op straat door extreme buien) te voorkomen.

b. Er zijn diverse voorbeelden waarbij bijvoorbeeld na extreme hitte grootschalige vissterfte optreedt in het stedelijk watersysteem of dat er blauwalg aanwezig is, soms doorslaand naar botulisme. Deze effecten kunnen doorwerken op de volksgezondheid.

c. Hierbij kan gedacht worden aan projecten die zich  richten op het bieden van mogelijkheden voor duurzame waterconservering; infiltratie, langdurig vasthouden voor voorraadvorming, besproeiing en peilbeheer.  Ook kan worden gedacht aan het inpassen van planten met een hoge mate van droogtetolerantie.

d. Het kan in dit geval gaan om waterelementen, beschaduwing, de aanwezigheid van bomen, begroeiing dan wel vegetatie op daken (‘groene daken 'of verticale groenstructuren op gevels; ‘groene gevels') of gebouwen met grote overstekken.

e. Voorbeelden van deze categorie zijn fonteinen of laagdrempelige, veilige waterelementen in de openbare ruimte.]

Noot
173

[Toelichting: Op 18 juni 2008 is door Provinciale Staten de beleidsnota ‘Samen & Overijssel - Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur 2009-2012' vastgesteld. In deze nota is het beleid voor de provincie, op de terreinen van jeugd, sociale infrastructuur en cultuur vastgesteld voor de periode 2009 - 2012. Deze nota vervangt de nota Sociale Actie 2005-2008. In het nieuwe beleid richt de provincie zich op de versterking van sociale cohesie en participatie. Voor wat betreft het cultuurbeleid kiest de provincie nadrukkelijk voor cultuur als factor voor een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat. In het beleid zijn scherpe keuzes gemaakt en dat geldt ook voor de instrumenten die worden gebruikt bij de uitvoering. Het Meerjarenprogramma Jeugdbeleid van de provincie Overijssel ‘Nieuwe Bezems' is door Provinciale Staten vastgesteld op 24 oktober 2007. ‘Nieuwe Bezems' staat in de eerste plaats voor de vernieuwingen in het provinciale Jeugdbeleid. Provinciale Staten wil dat er in de jeugdzorg en het preventieve Jeugdbeleid sneller en meer resultaten worden geboekt. Daarvoor zijn nieuwe werkwijzen nodig, nieuwe instrumenten, nieuwe attitudes en nieuwe verhoudingen. Gedeputeerde Staten moeten regels stellen om de uitwerking van deze nota, onder andere het verstrekken van subsidies, goed te laten verlopen. De uitwerking van de nota Samen & Overijssel 2009 - 2012 is geregeld in  hoofdstuk 7 van dit Uitvoeringsbesluit. De uitwerking van ‘Nieuwe Bezems' is nog niet geregeld in hoofdstuk 7 van dit Uitvoeringsbesluit. Wel is paragraaf 3 bestemd voor jeugdzorg. In deze paragraaf is paragraaf 12 van de vorige versie van het Uitvoeringsbesluit, ongewijzigd overgenomen.

In 2009 zal paragraaf 3 jeugdzorg aangepast worden aan ‘Nieuwe Bezems'. Niet alleen hoofdstuk 7 is belangrijk. In hoofdstuk 1 zijn de algemene bepalingen geregeld die ook op dit hoofdstuk van toepassing zijn. Wanneer er in hoofdstuk 7 niet nadrukkelijk wordt afgeweken van hoofdstuk 1, zijn die bepalingen rechtstreeks van toepassing op dit hoofdstuk.  ]

Noot
174

[Toelichting: In deze paragraaf zijn de bepalingen genoemd die voor heel hoofdstuk 7 van toepassing zijn. Deze bepalingen hebben een algemeen karakter. ]

Noot
175

[Toelichting: In dit artikel worden algemene begrippen die in hoofdstuk 7 met enige regelmaat terugkomen en om een nadere verklaring vragen toegelicht. Op 18 juni 2008 hebben Provinciale Staten de beleidsnota ‘Samen & Overijssel – Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur 2009-2012’ vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten, doelen en hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de periode 2009-2012 vastgelegd. Het Meerjarenprogramma Jeugdbeleid van de provincie Overijssel ‘Nieuwe Bezems’ is door Provinciale Staten vastgesteld op 24 oktober 2007. Hoofdstuk 7 van het Uitvoeringsbesluit Subsidies 2007 is door Gedeputeerde Staten vastgesteld om uitvoering te geven aan deze Nota. De uitvoering van het Jeugdbeleid is nog niet geregeld in dit hoofdstuk. Dit zal naar verwachting in de tweede helft van 2009 gebeuren. ]

Noot
176

[Toelichting: Dit artikel bepaalt dat Gedeputeerde Staten slechts die activiteiten kunnen bekostigen die passen binnen de doelen en kaders van de Nota of de provinciale begroting. ]

Noot
177

[Toelichting: In sommige gevallen raadplegen Gedeputeerde Staten een onafhankelijke adviescommissie omtrent een subsidieaanvraag. In dat geval wordt afgeweken van de reguliere behandeltermijn van 13 weken. Gedeputeerde Staten beslissen dan in ieder geval binnen acht weken nadat het advies van de adviescommissie is ontvangen. ]

Noot
178

[Toelichting: Wanneer Gedeputeerde Staten de subsidieaanvraag positief beoordelen, en daarmee de subsidie verleend wordt, kan de subsidieontvanger starten met het project. Deze start moet echter uiterlijk binnen zes maanden nadat de verleningsbeschikking door Gedeputeerde Staten is verzonden plaatsvinden. Dit betekent dat wanneer Gedeputeerde Staten op 1 september 2008 een verleningsbeschikking verzenden, de activiteiten uiterlijk op 1 maart 2009 starten. Elke vertraging hierin moet door de subsidieontvanger onmiddellijk aan Gedeputeerde Staten worden gerapporteerd. ]

Noot
179

[Toelichting: In deze paragraaf is geregeld hoe Gedeputeerde Staten organisaties inzetten om steunfunctietaken uit te voeren (de tweedelijnsorganisaties) (Hoofdstuk 6 Nota). Organisaties die het maatschappelijke veld en gemeenten (de eerstelijnsorganisaties) ondersteunen, kunnen door Gedeputeerde Staten worden uitgenodigd om een subsidieaanvraag in te dienen. Gedeputeerde Staten nodigen organisaties met rechtspersoonlijkheid met de kaderbrief ‘Steunfunctietaken 2009-2012' uit om voor 1 oktober 2008 een subsidieaanvraag in te dienen. Gedeputeerde Staten vragen deze organisaties aan te geven welke activiteiten zij zullen ondernemen in de periode 2009-2012 om aan de steunfunctietaken uit de Nota uitvoering te geven. De uitvoering van die steunfunctietaken draagt bij aan de instandhouding en versterking van de sociale en culturele infrastructuur in Overijssel. De organisaties die steunfunctietaken uitvoeren ondersteunen het maatschappelijke veld en de gemeenten. Het accent ligt op ondersteunen en nadrukkelijk niet op het uitvoeren van activiteiten die tot de taken van de uitvoerende organisaties behoren.

Gedeputeerde Staten verlenen een subsidie voor de periode 2009-2012. In 2013 zal de subsidie echter worden vastgesteld. Daarom kan de organisatie die steunfunctietaken verricht de subsidie flexibel inzetten. De organisaties ontvangen een doorlopend voorschot. Gedeputeerde Staten passen de bevoorschotting jaarlijks aan, aan de gehanteerde index voor subsidies van de provinciale begroting van dat jaar. De organisaties worden over deze aanpassing voor 1 januari schriftelijk geïnformeerd. ]

Noot
180

[Toelichting: Een organisatie kan verschillende steunfunctietaken uitvoeren.

Onder advies en informatieverstrekking wordt verstaan: het op verzoek van de uitvoerende organisaties geven van voorlichting, advisering en documentatie- en informatieverstrekking. Tot deze taak behoort ook het fungeren als expertisecentrum voor het maatschappelijke veld en de gemeenten.

De steunfunctietaak onderzoek en innovatie betekent het adviseren en ondersteunen van het maatschappelijk veld en de gemeenten bij innovatieve projecten en experimenten. Deze steunfunctietaak is vooral gericht op het ontwikkelen van nieuwe methodieken.

De steunfunctietaak deskundigheidsbevordering en professionalisering is gericht op het beter in staat stellen van vrijwilligers(organisaties) hun vrijwilligerswerk te doen en projecten uit te voeren door middel van trainingen en begeleiding. Met deze steunfunctietaak wordt een beroep gedaan op de specifiek aanwezige ervaring en deskundigheid bij de organisatie die een steunfunctietaak uitvoert.

De steunfunctietaak onderhouden van netwerken in de Overijsselse samenleving richt zich er op dat de organisatie die steunfunctietaken uitvoert de uitvoerende instellingen, gemeenten en andere relevante organisaties in de provincies kent. Het verwerven en behouden van een kennisnetwerk is van groot belang. Contacten tussen verschillende organisaties worden bevorderd en kennisuitwisseling en afstemming wordt gestimuleerd. Dit vereist van organisaties die steunfunctietaken verrichten regionale kennis, inzichten in netwerken en verhoudingen en een proactieve houding. ]

Noot
181

[Toelichting: In artikel 7.9 worden een drietal criteria opgesomd waaraan een organisatie die steunfunctietaken uitvoert moet voldoen. Deze opsomming is limitatief, dit betekent dat aan alle voorwaarden moet worden voldaan. Hierop gelden geen uitzonderingen. Gezien de aard van de steunfunctietaken is het noodzakelijk dat de organisatie die steunfunctietaken uitvoert beschikt over ervaring in de provincie Overijssel. De organisatie ondersteunt gemeenten en uitvoerende organisaties. Deze ondersteuning kan alleen dan goed verlopen indien de organisatie voldoende ervaring heeft in de provincie Overijssel met betrekking tot de uitvoering van die steunfunctietaak. De organisatie moet deze expertise kunnen aantonen door bijvoorbeeld te beschrijven sinds wanneer de organisatie actief met betrekking tot deze steunfunctietaak in de provincie Overijssel werkzaam is. Ook moet er een effectief netwerk zijn dat ook op de langere termijn wordt onderhouden. Daarnaast staat het de organisaties vrij om ook andere activiteiten te ondernemen en andere geldstromen te genereren. Ook kunnen zij subsidie aanvragen voor de uitvoering van activiteiten die niet tot de steunfunctietaken behoren. Een en ander mag niet leiden tot een ongewenste belangenverstrengeling.]

Noot
182

[Toelichting: In de eerste plaats moeten bij de aanvraag de gegevens worden verstrekt zoals die van de subsidieaanvrager in artikel 1.14 worden gevraagd. Naast die gegevens verstrekt de subsidieaanvrager ook een plan van aanpak waarin wordt beschreven door middel van welke prestaties een steunfunctietaak zoals bepaald in artikel 7.8 uitgevoerd wordt en hoe die prestaties bijdragen aan de provinciale beleidsdoelen zoals omschreven in de Nota.

In de tweede plaats omschrijft de subsidieaanvrager in het plan van aanpak op welke wijze de tevredenheid onder de afnemers, dus de gemeenten en het veld, jaarlijks gemeten wordt. De steunfunctietaken worden nadrukkelijk uitgevoerd ter ondersteuning van het maatschappelijke veld en de gemeenten. Daarom is het belangrijk dat de afnemertevredenheid gemeten wordt. Wanneer een organisatie reeds over een dergelijke kwaliteit- of klanttevredenheidsmeting beschikt dan kan daarbij worden aangesloten. Ook verstrekt de subsidieaanvrager een begroting met betrekking tot de uitvoering van de steunfunctietaak: Gedeputeerde Staten willen inzicht hebben in de kosten van de steunfunctietaken. Er kan worden volstaan met een zo goed mogelijke toedeling per steunfunctietaak en een toelichting daarop. Wanneer er een direct verband bestaat tussen de kosten en de steunfunctietaak zullen deze kosten rechtstreeks aan de steunfunctietaak worden toegerekend. Als er sprake is van indirecte kosten, zoals de kosten van huisvesting, dan worden deze kosten door middel van verdeelsleutels naar redelijkheid aan de betreffende steunfunctietaken toegerekend. In de toelichting van de begroting wordt melding gedaan van de samenstelling van de gemiddelde uurprijs voor de te leveren uren ondersteuning en de gehanteerde verdeelsleutel ten aanzien van de toerekening van indirecte lasten. Ook moet worden beschreven hoe aan de criteria uit artikel 7.9 wordt voldaan. ]

Noot
183

[Toelichting: Wanneer Gedeputeerde Staten hebben besloten de subsidie te verlenen dient de subsidieontvanger jaarlijks voor 1 februari, dus voor het eerst uiterlijk voor 1 februari 2010, een rapportage in. Dit houdt verband met de jaarlijkse rapportage aan Provinciale Staten. In deze rapportage komen een tweetal elementen terug. In de eerste plaats wordt gerapporteerd over de inhoudelijke voortgang met betrekking tot de uitvoering van de steunfunctietaken. In de tweede plaats worden de uitkomsten van de meting bij de afnemers over de tevredenheid genoemd. Deze afnemertevredenheid weegt mee bij de beoordeling van de voortgang van de prestatieafspraken. ]

Noot
184

[Toelichting: Gezien de lange periode waarvoor de subsidie wordt verleend kunnen omstandigheden zich voordoen die een tussentijdse wijziging van de afspraken afdwingen. Dit artikel regelt onder welke omstandigheden de prestatieafspraken gewijzigd kunnen worden. In de eerste plaats kunnen Gedeputeerde Staten de prestaties in overleg met de subsidieontvanger wijzigen als daar op grond van de besluitvorming van Provinciale Staten of de jaarlijkse voortgangsrapportage als bedoeld in het vorige artikel aanleiding toe is. In de tweede plaats kan de subsidieontvanger in overleg met Gedeputeerde Staten de prestatieafspraken wijzigen als de prestatieafspraken niet effectief gerealiseerd kunnen worden door de gewijzigde vraag bij de afnemers of gemeenten. Wanneer deze wijziging minder dan 10% van het jaardeel van de subsidie bedraagt, dan is er geen overleg vereist met Gedeputeerde Staten, maar kan worden volstaan met een schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten. ]

Noot
185

[Toelichting: Het Meerjarenprogramma Jeugdbeleid van de provincie Overijssel ‘Nieuwe Bezems’ is door Provinciale Staten vastgesteld op 24 oktober 2007. ‘Nieuwe Bezems’ staat in de eerste plaats voor de vernieuwingen in het provinciale Jeugdbeleid. Provinciale Staten wil dat er in de jeugdzorg en het preventieve Jeugdbeleid sneller en meer resultaten worden geboekt. Daarvoor zijn nieuwe werkwijzen nodig, nieuwe instrumenten, nieuwe attitudes en nieuwe verhoudingen.

De uitwerking van ‘Nieuwe Bezems’ is nog niet geregeld in deze paragraaf. Deze paragraaf is ongewijzigd overgenomen en zal naar verwachting in de tweede helft van 2009 worden aangepast. Wel is de nummering van de paragraaf en artikelen aangepast en achterhaalde informatie uit de oorspronkelijke toelichting gehaald.  Deze paragraaf was eerder paragraaf 12 van hoofdstuk 7 van het Uitvoeringsbesluit.

De provincie heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het subsidiëren van de activiteiten van Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJzO) en het zorgaanbod jeugdhulpverlening. Vanuit deze verantwoordelijkheid stelt de provincie de subsidie en de daarvoor te leveren prestatie vast. De voor de diverse organisaties maximaal beschikbare bedragen zijn opgenomen in het (ontwerp) Uitvoeringsprogramma jeugdzorg Overijssel 2009.

BJzO

De provincie ontvangt van het Rijk een Doeluitkering Bureau Jeugdzorg. Voor de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg stelt het Rijk normprijzen per taak vast. Het betreft hier de zogenaamde justitiële taken van Bureau Jeugdzorg in het kader van het uitvoeren van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering. In de doeluitkering is hiervoor een bedrag opgenomen dat resulteert door vermenigvuldiging van deze landelijke normprijzen (P) met het aantal uitgevoerde justitiële taken (Q) in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de doeluitkering betrekking heeft (de zogenaamde t-1 systematiek, gebaseerd op een 12-maandsgemiddelde). Voor de overige niet-justitiële taken van BJzO is in de doeluitkering een bedrag begrepen dat is gebaseerd op landelijk vastgestelde normprijzen.

De provinciale subsidiesystematiek van BJzO is op hoofdlijnen gelijk aan de landelijk gehanteerde P maal-Q-systematiek bij het vaststellen van

de Doeluitkering Bureau Jeugdzorg. De landelijke normprijzen die het Rijk hanteert zijn in relatie tussen Rijk en provincie een vast gegeven en vormen de basis voor de vaststelling van de provinciale subsidie aan BJzO. 

BJzO moet bij het uitvoeren van de taken zoveel mogelijk in staat worden gesteld aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de behoefte gedurende het jaar. Daarom moet de subsidieaanvraag gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten omvang van de verschillende taken van het bureau. Afhankelijk van de vraagontwikkeling kan de werkelijke kwantitatieve inzet van taken hiervan afwijken.

Bij het vaststellen van de prestatiesubsidie gaat de provincie uit van de werkelijke omvang van de uitgevoerde taken en de daarvoor bij de subsidieverlening gehanteerde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde taken, vermenigvuldigd met de vastgestelde tarieven overeenkomen met de maximaal verleende prestatiesubsidie. Alleen wanneer het langs deze weg becijferde totale bedrag lager is dan de maximaal verleende subsidie, kan een lagere prestatiesubsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt een maximale flexibiliteit voor BJzO gerealiseerd, om bij de inzet van de beschikbare middelen optimaal aan te sluiten bij de behoefte aan de verschillende taken.

BJzO wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om die taken uit te voeren die gelet op de vraag noodzakelijk zijn, binnen de grenzen van de aan haar door de provincie maximaal verleende subsidie.

Uitzondering hierop vormt de subsidiëring van de taak als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ, waaronder advies en deskundigheidsbevordering, het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen en het door vrijwilligers per telefoon laten adviseren van jeugdigen. Evenals dit het geval is bij de bepaling van de doeluitkering door het Rijk wordt vanaf het moment dat hiervoor de landelijke normtarieven bekend zijn door de provincie voor deze taak een prestatiesubsidie berekend op basis van een bedrag per jeugdige inwoner in de provincie.

Zorgaanbod

Voor de subsidiëring van het zorgaanbod ontvangt de provincie een ‘doeluitkering zorgaanbod’ van het Rijk. Dit betekent dat deze uitkering gebaseerd wordt op de te verwachten aantallen geïndiceerde zorgeenheden, vermenigvuldigd met een landelijke normprijs voor die zorgeenheden/bekostigingseenheden: prijs (p) x benodigde kwantiteit (q). Deze zorgeenheden worden landelijk omschreven en vastgesteld en vormen daarmee de basis voor de bij provinciale subsidiëring te hanteren bekostigingseenheden.

Met de invoering van de WJZ is onder meer beoogd te komen tot meer marktwerking in het zorgaanbod, onder andere met als doel een zo efficiënt en effectief mogelijk zorgaanbod te bereiken. Daarom zijn de landelijke normprijzen voor de te leveren zorgeenheden niet bindend voor de te hanteren tarieven bij de subsidiëring van de zorgeenheden door de provincie. De uiteindelijk door de provincie gehanteerde tarieven per zorgaanbieder kunnen verschillen. Dit kan als prikkel worden gebruikt om een zo efficiënt mogelijke uitvoering van zorg te realiseren.

Wel vormt het – op basis van de landelijke normprijzen vastgestelde – provinciale totaalbudget voor het zorgaanbod het maximale financiële kader, waarbinnen een op de vraag afgestemd zorgaanbod door de provincie gesubsidieerd moet worden.

Binnen de doeluitkering zorgaanbod moet de provincie voldoende zorgaanbod ‘inkopen’ bij zorgaanbieders, om de aanspraken op zorg van cliënten te kunnen waarborgen. Uitgangspunt daarbij is dat de provincie over adequate informatie beschikt over de omvang van de door BJzO geïndiceerde zorgeenheden en over de ontwikkeling hiervan.

In de subsidieaanvraag geeft de zorgaanbieder aan, voor welke zorgeenheden de subsidie wordt aangevraagd. Ook geeft de zorgaanbieder aan voor hoeveel en tegen welk tarief voor de verschillende zorgeenheden subsidie wordt aangevraagd. Daarmee heeft de aanvraag het karakter van een offerte.

Mede op basis van de subsidieaanvraag en het inzicht in de benodigde zorg bepaalt de provincie welke, hoeveel en tegen welk tarief zij zorgeenheden wenst in te kopen bij de zorgaanbieder. Dit tarief hoeft niet gelijk te zijn aan de prijs die de zorgaanbieder in de aanvraag/offerte heeft opgenomen. De zorgaanbieder en provincie kunnen hierover onderhandelen. Uiteindelijk stellen Gedeputeerde Staten het tarief vast waartegen zij de desbetreffende zorgaanbieder wenst te subsidiëren. Daarbij zal onder meer de gerealiseerde kostprijs van de zorgaanbieder in de voorgaande jaren betrokken worden.

In de beschikking tot subsidieverlening geeft de provincie aan welke, hoeveel en tegen welk tarief zorgeenheden worden gesubsidieerd. Dit tarief hoeft niet gelijk te zijn aan de normprijzen die het Rijk hanteert voor de vaststelling van de doeluitkering zorgaanbod en kunnen ook voor de verschillende zorgaanbieders verschillen. Ook de mate van detaillering van de zorgeenheden kan afwijken van de landelijk vastgestelde eenheden. Wel moeten de tarieven van de eenheden gedetailleerder zijn opgebouwd en op een transparante en controleerbare manier vertaald kunnen worden naar het niveau van de eenheid van het Rijk. De op deze manier berekende maximale subsidie wordt in principe alleen verleend voor de taken, waarop de subsidie betrekking heeft, die worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verbleven in de provincie Overijssel. 

De subsidieaanvraag van een zorgaanbieder moet gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten inzet van de verschillende zorgeenheden. Om zorgaanbieders bij het uitvoeren van de zorg zoveel mogelijk in staat te stellen om gedurende het jaar aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de vraag, geldt de kwantitatieve basis bij toekenning van de subsidie primair als middel ter bepaling van het totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van zorgeenheden. Afhankelijk van de feitelijke vraagontwikkeling gedurende het jaar kan de werkelijke inzet van zorg hiervan afwijken.

Bij het vaststellen van de subsidie gaat de provincie uit van de werkelijk geleverde aantallen zorgeenheden en de daarvoor bij de verlening van subsidie vastgestelde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen eenheden, vermenigvuldigd met de vastgestelde prijzen overeenkomen met de maximaal verleende subsidie. Wanneer het langs deze weg totstandgekomen totale bedrag lager is dan het maximaal toegekende subsidie, wordt een lagere subsidie vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor de zorgaanbieder gerealiseerd om bij de inzet van zorg optimaal aan te sluiten bij de door BJzO in de indicatie vastgestelde behoefte aan zorg.

Een zorgaanbieder wordt daarmee, binnen de grenzen van de hen door de provincie maximaal verleende subsidie, uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om, mede gelet op haar zorgplicht, die zorg te bieden die gelet op de vraag nodig is.

Wel is het zo dat zorgaanbieders in beginsel slechts die zorgeenheden kunnen uitvoeren, die bij de subsidieverlening door de provincie zijn aangegeven. Met andere woorden indien bij een zorgaanbieder geen zorgeenheden in het kader van pleegzorg worden gesubsidieerd, dan komt het uitvoeren van dergelijke eenheden in beginsel niet voor subsidiëring door de provincie in aanmerking. Voor het uitvoeren van voor de zorgaanbieder nieuwe zorgvormen is vooraf toestemming van de provincie nodig, die zich hierbij laat adviseren door BJzO.

Ten slotte komen alleen zorgeenheden in aanmerking voor subsidie indien hieraan een geldige indicatie van BJzO aan ten grondslag ligt en die zijn uitgevoerd ten behoeve van een cliënt uit de subsidiërende provincie, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bepaald in artikel 7.23.    ]

Noot
186

[Toelichting: Dit artikel bevat de begripsbepalingen. De begrippen zoals opgenomen in de Wet op de Jeugdzorg zijn hier niet herhaald. Het onderdeel d heeft betrekking op het begrip zorgeenheid. In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg is op basis van het advies van Deloitte ‘Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod', besloten tot invoering van een bekostigingsstelsel voor de provinciale doeluitkering zorgaanbod op basis van een systematiek van zorgeenheden.

Op grond van de WJZ zijn in het Besluit jeugdzorgaanspraken drie aanspraken op jeugdzorg vastgesteld: jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek. Deze algemeen geformuleerde aanspraken worden door middel van een indicatiebesluit van een Bureau Jeugdzorg gevestigd. Het indicatiebesluit geeft daarbij een nadere concretisering van de aanspraken op basis van de eisen die daaraan in het Besluit indicatiestelling zijn gesteld. Dit kan leiden tot meerdere concrete pakketjes van zorg die door de zorgaanbieder dienen te worden geleverd en die tevens als eenheid dienen voor de subsidiëring van het zorgaanbod. ]

Noot
187

[Toelichting: Dit artikel bevat de criteria voor het verlenen van prestatiesubsidies voor experimenten. ]

Noot
188

[Toelichting: Afwijking van artikel 7.3 is wenselijk omdat in de praktijk blijkt dat kinderen in noodsituaties direct zorg krijgen terwijl er nog geen formele subsidieaanvraag is ingediend. In het belang van het kind, wordt in overleg met de provincie of BJzO afgesproken dat het kind alvast in zorg wordt genomen, in afwachting van de aanvraag. De zorg is dan al begonnen. ]

Noot
189

[Toelichting: Dit artikel bevat de grondslag voor de subsidieverlening. Voor subsidiëring van BJzO komen in aan-merking de taken zoals genoemd in de artikelen 5 en 10 van de WJZ. De subsidiëring van de overige uit de WJZ voortvloeiende taken maakt onderdeel uit van de tarieven voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ. Hierin wordt bepaald dat in principe alleen subsidie wordt verleend voor zover de uitvoering van taken betrekking heeft op cliënten afkomstig uit Overijssel. De laatste zin van dit artikel maakt hierop een uitzondering mogelijk. Deze is gedurende een overgangsfase noodzakelijk in verband met de landelijke afspraken over het kader voor de decentralisatie van de voorheen landelijk werkende instellingen die taken van een Bureau Jeugdzorg uitvoeren. Over de in-richting van deze overgangsfase voor de afzonderlijke instellingen worden nadere afspraken ge-maakt tussen de desbetreffende instellingen en provincies. In de subsidiebeschikking worden de hieruit voort vloeiende aanvullende subsidievoorwaarden vastgesteld.

Voor subsidiëring van het zorgaanbod komen in aanmerking de uitvoering van zorgeenheden c.q. bekostigingseenheden, die door de ministers worden gehanteerd voor het vaststellen van de lande-lijke normbedragen. Op basis van deze landelijke normbedragen wordt de provinciale doeluitkering zorgaanbod door het rijk berekend. Dit is opgenomen in het Besluit uitkeringen jeugdzorg. Deze zorgeenheden komen alleen dan voor subsidiëring in aanmerking indien deze worden uitgevoerd op basis van een daartoe strekkend indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg.

Het zesde lid leidt ertoe dat de subsidiëring slechts betrekking heeft op de uitvoering van zorg eenheden voor cliënten die voorafgaand aan het uitvoeren hiervan duurzaam verbleven in Overijssel. Dit betekent dat de zorgplicht van de zorgaanbieder op grond van de WJZ alleen betrek-king heeft op cliënten uit een provincie waarvan Gedeputeerde Staten van die provincie de betref-fende zorgaanbieder ook een subsidie hebben verleend voor het uitvoeren van zorgeenheden. Om-dat provincies bij het inkopen van jeugdzorg niet gehouden zijn deze in te kopen bij zorgaanbie ders in de eigen provincie, kan een zorgaanbieder ook zorg verlenen aan cliënten uit een andere provin-cie dan de provincie van vestiging van de zorgaanbieder, als de betreffende provincie ook bij deze zorgaanbieder zorg heeft ingekocht. Als dit niet het geval is dan kan deze zorgaanbieder geen zorg voor dergelijke cliënten uitvoeren. De betreffende cliënt zal zijn aanspraak op zorg daarom slechts tot gelding kunnen brengen bij een zorgaanbieder, die hiervoor wordt gesubsidieerd door de provin-cie waarin hij of zij voorafgaand aan het tot stand komen van de aanspraak duurzaam ver bleef.

Gedurende de overgangsperiode tot aan invoering van de P-maal-Q-systematiek, is echter een uit-zonderingsbepaling (artikel 7.23 ) van kracht, die ertoe strekt het bieden van zorg aan cliënten uit een provincie die geen zorg heeft ingekocht bij de zorgaanbieder, onder bepaalde voorwaarden mo-gelijk te maken. Dit kan noodzakelijk zijn als gevolg van een nadere uitwerking van de gemaakte landelijke afspraken over de overgangsperiode voor de decentralisatie van enkele voorheen landelijk werkende en landelijk gesubsidieerde zorgaanbieders. Uitgangspunt bij deze afspraken is dat één provincie gedurende deze overgangsperiode als inkoper en daarmee als subsidiënt van deze zorg aanbieders voor meerdere provincies optreedt. De voorwaarden waaronder een dergelijke uit-zondering mogelijk is worden in de subsidiebeschikking opgenomen. ]

Noot
190

[Toelichting: Hierin is bepaald welke gegevens in de aanvraag moeten zijn opgenomen en welke documenten moeten worden gevoegd bij de subsidieaanvraag. ]

Noot
191

[Toelichting: In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen over het afsluiten van bepaalde verzekeringen en het voeren van de (cliënten)administratie. Zo zal het boekjaar samen moeten vallen met het kalenderjaar en zal een betrouwbaar beeld moeten ontstaan over de gegevens van cliënten, de omvang van de uitgevoerde zorgeenheden en hieraan ten grondslag liggende indicatiebesluiten en financiële gegevens. ]

Noot
192

[Toelichting: Dit artikel regelt de inhoud waaraan het (inhoudelijke) verslag van de geleverde prestaties minimaal dient te voldoen.

Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende gegevens vragen over de uitgevoerde activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Deze vragen mogen geen wezenlijke verstoring van de dagelijkse werkzaamheden teweegbrengen. ]

Noot
193

[Toelichting: Dit artikel regelt de voorwaarden waaraan de financiële verantwoording minimaal dient te voldoen en uit welke onderdelen deze bestaat. Ook wordt bepaald dat de verantwoording moet worden voorzien van een accountantsverklaring die wordt ingericht volgens het model uit de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg.

De jaarrekening van de subsidieontvanger moet voldoen aan de ministeriële richtlijnen.

In onderdeel e wordt bepaald dat BJzO ook informatie verschaft over het aantal gestelde indicaties die gedurende het verantwoordingsjaar zijn verzilverd bij een daartoe niet door de provincie Overijssel gesubsidieerde zorgaanbieder. Dit vloeit voort uit de overgangsregeling met betrekking tot de provinciale subsidiëring v an zorgaanbieders, die provincies zijn overeengekomen gedurende de periode waarin nog geen sprake is van een vraaggestuurde berekening door het Rijk van de provinciale uitkering zorgaanbod op basis van de P-maal-Q-systematiek. Het invoeren hiervan is voorzien met ingang van 2010. Dit betekent dat gedurende deze periode vaak nog sprake is van een per provincie voor het zorgaanbod beschikbaar budget dat nog onvoldoende is afgestemd op de behoefte per provincie. Daarom is het gewenst dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook te gelde moeten kunnen maken bij een zorgaanbieder, die daarvoor niet wordt gesubsidieerd door de provincie van herkomst. Dergelijke jeugdzorg is alleen mogelijk als:

het Bureau Jeugdzorg van de provincie van herkomst hiertoe een indicatiebesluit heeft vast gesteld;

het betreffende Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat de geïndiceerde jeugdzorg, en het vervangende jeugdzorgaanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gereali seerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gesubsidieerd door de provincie van herkomst van de cliënt en de zorgaanbieder deze vaststelling aan kan tonen;

de zorgaanbieder wordt gesubsidieerd voor de zorgeenheid opgenomen in het betref fende indicatiebesluit;

hiermee niet het maximum wordt overschreden van 10% van de subsidie die door de provincie Overijssel aan de zorgaanbieder is toegekend voor het bieden van zorgeenheden.

Deze overgangsregeling vervalt, tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de nieuwe landelijke subsidiesystematiek.

Uitgangspunt daarbij is dat vanaf dat moment sprake is van een vraaggestuurde subsidiëring door het Rijk van de provinciale jeugdzorg. Hierdoor zijn de afzonderlijke provincies in staat voldoende zorg in te kopen voor de aanspraken van de cliënten afkomstig uit de eigen provincie.

Tijdens de overgangsperiode moeten de provincies zicht krijgen op de zorg die aan ‘hun’ kinderen wordt verleend en die niet door hen wordt gesubsidieerd. Onderdeel f voorziet in de hiervoor nood zakelijke informatieverschaffing door Bureau Jeugdzorg.

Het eerste lid, onder g, geeft nadrukkelijk aan dat de te verstrekken informatie over de gereali seerde zorgeenheden slechts betrekking heeft op die zorgeenheden waarvoor door Bureau Jeugd zorg een daartoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld. Uitgevoerde zorg waaraan geen geldig indicatiebesluit ten grondslag ligt, komt niet voor subsidiëring in aanmerking.

De tweede volzin geeft aan dat alleen die zorgeenheden in de verantwoording mogen worden opgenomen waarop de te verantwoorden subsidie betrekking heeft. Dit betekent onder meer dat alleen de zorgeenheden die zijn uitgevoerd voor Overijsselse cliënten en die op grond van de overgangsregeling van artikel 7.23 in de verantwoording worden opgenomen.

Onderdeel g geeft aan dat alle op basis van een indicatie uitgevoerde zorgeenheden worden opgenomen, gespecificeerd naar de in het kader van de subsidiëring verschillende eenheden.

Onderdeel h bepaalt dat de zorgeenheden die specifiek op grond van artikel 7.23 zijn uitgevoerd voor cliënten uit andere provincies, ook afzonderlijk zichtbaar in de verantwoording worden opgenomen. Dit uiteraard alleen ingeval deze zorgeenheden ten laste worden gebracht van het door de provincie Overijssel gesubsidieerde zorgaanbod. De desbetreffende zorgeenheden worden per soort gespecificeerd. Ook wordt het totale aantal cliënten aangegeven voor wie deze zorgeenheden zijn uitgevoerd.

In onderdeel i van het eerste lid is genoemd, dat in de verantwoording moet worden aangegeven welke kostprijs de zorgaanbieder in het betreffende jaar heeft gerealiseerd voor de verschillende zorgeenheden. Deze informatie is van belang voor het actualiseren van de landelijke normbedragen die door het Rijk worden gehanteerd bij het bepalen van de doeluitkering zorgaanbod aan provincies.

Ook biedt deze informatie de provincie inzicht in de feitelijke ontwikkeling van de kostprijzen van de zorgaanbieder. In het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt en effectief mogelijke besteding van de doeluitkering zorgaanbod, kan de provincie deze informatie betrekken bij de subsidiëring in volgende jaren.

Onderdeel j bepaalt dat het totale aantal cliënten wordt aangegeven waarvoor door de zorgaanbie der zorgeenheden zijn uitgevoerd. Uiteraard geldt ook hier dat het alleen de cliënten betreft voor zover de kosten van de daarvoor uitgevoerde zorgeenheden ten laste worden gebracht van de subsidie die de zorgaanbieder heeft ontvangen van de provincie Overijssel.

In het kader van de financiële verantwoording kan ook nadere informatie van belang zijn. In ver band hiermee is bepaald dat Gedeputeerde Staten dergelijke informatie van de zorgaanbieder en de stichting kan vragen.  ]

Noot
194

[Toelichting: In dit artikel zijn bepalingen over het toestaan van reserveringen en het vormen van vermogen opgenomen. ]

Noot
195

[Toelichting: Bureau Jeugdzorg

Dit artikel regelt het overgangsrecht dat noodzakelijk is omdat er nog geen sprake is van door de minister vastgestelde normbedragen voor de niet-justitiële taken van BJzO. Het eerste lid bepaalt dat Gedeputeerde Staten in afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, tarieven kan vast stellen die aansluiten op de subsidiegrondslag zoals door haar is gehanteerd in het jaar voorafgaand aan het in werking treden van de WJZ. Dit betekent ook dat de afbakening van de te onderscheiden taken waarop deze tarieven betrekking hebben, moeten aansluiten bij deze subsidiegrondslag.

Natuurlijk geldt daarbij dat de in de WJZ voor BJzO genoemde taken het uitgangspunt vormen. Bij de nade re afbakening van taken door Gedeputeerde Staten kan bijvoorbeeld voor de toegangstaken van het bureau uitgegaan worden van de functies/taken en de tarieven welke worden gehanteerd in de zogenaamde KPMG-normering. Voor de taken van het AMK zijn sinds een aantal jaren voorlopige landelijke normen overeengekomen. Voor de taken van het uitvoeren van maatregelen van kinder bescherming en jeugdreclassering worden wel de daarvoor door de minister van Justitie vast gestelde normbedragen als basis genomen voor de door de provincie te hanteren tarieven. Voor de taken gericht op versterking van het lokale jeugdbeleid is geen sprake van een vorm van normering per taak. Gedeputeerde Staten kan bij het verlenen van de subsidie aansluiten op de werkwijze in het jaar voorafgaande aan de WJZ.

Het tweede lid bepaalt dat wanneer de subsidie als gevolg van de hantering van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven voor het eerste jaar substantieel hoger is dan de subsidie in het daarop volgende jaar op basis van de door de minister vastgestelde tarieven, Gedeputeerde Staten de mogelijkheid heeft om ter overbrugging hiervan gedurende maximaal één jaar een overbrug gingssubsidie te verlenen. BJzO wordt zo in staat gesteld haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met de nieuwe tarieven. Dit is echter geen wettelijke verplichting. Gedeputeerde Staten maakt in dit verband, mede in relatie tot de hiervoor beschikbare middelen in de Doeluitkering Bureau Jeugdzorg, een eigen afweging over de noodzakelijkheid hiervan.

Zorgaanbieders

Gedurende de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de WJZ, wordt de doeluitkering zorgaanbod door het Rijk bepaald door de in de rijksbegroting beschikbare middelen voor de jeugdzorg. De ver deling tussen provincies is deels op historische basis gebaseerd.

In de rijksbegroting is wel een zekere groei van de middelen voorzien, maar gedurende deze periode is nog geen sprake van invoering van een vraaggestuurde financiering op basis van de benodigde hoeveelheid jeugdzorg (p maal q).

Dit betekent dat gedurende deze periode veelal nog sprake van een voor het zorgaanbod beschik baar budget per provincie dat nog niet is afgestemd op de behoefte per provincie.

In verband hiermee is het wenselijk dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugd zorg ook kunnen verzilveren bij een zorgaanbieder die daarvoor niet wordt gesubsidieerd door de provincie waaruit de cliënt afkomstig is. Dit artikel maakt het mogelijk tijdens de periode waarin de zogenaamde P-maal-Q-systematiek nog niet wordt gehanteerd voor de bepaling van de doel uitkering het zorgaanbod. Binnen het door de provincie Overijssel gesubsidieerde volume aan jeugdzorg mag een zorgaanbie der tot de invoering van het zogenaamde P-maal-Q systematiek ook jeugdzorg bieden aan jeugdigen uit een andere provincie. Daarbij gelden vier beperkingen:

in de eerste plaats moet Bureau Jeugdzorg van de provincie waaruit de jeugdige afkomstig is, hiertoe een indicatiebesluit hebben vastgesteld;

in de tweede plaats moet het betreffende Bureau Jeugdzorg hebben vastgesteld dat de geïndi ceerde jeugdzorg en het eventueel vervangende jeugdzorgaanbod, niet binnen dertien weken kan worden geleverd door een zorgaanbieder die door de provincie van herkomst van de cliënt daar voor wordt gesubsidieerd. Een dergelijke vast stelling dient door de zorgaanbieder aantoonbaar te zijn;

ten derde moet de betreffende zorgaanbieder door de provincie Overijssel gesubsidieerd worden voor de in het indicatiebesluit vastgestelde zorgeenheid. Wanneer bijvoorbeeld een cliënt uit een andere provincie is geïndiceerd voor pleegzorg, dan is deze zorg niet subsidiabel binnen de door de provincie Overijssel beschikbaar gestelde subsidie, indien de subsidie geen betrekking heeft op het bieden van pleegzorg;

ten slotte is het verlenen van jeugdzorg aan cliënten afkomstig uit een andere provincie slechts subsidiabel op grond van deze regeling, voor zover daarmee niet meer dan tien procent is gemoeid van het totaal voor de uitvoering van zorgeenheden door de provincie Overijssel verleende subsidie.

Voor de goede orde wordt vermeld dat, met inachtneming van het hiervoor gestelde, aanspraken van cliënten afkomstig uit andere provincies, voor het overige op dezelfde wijze worden behandeld als aanspraken van cliënten uit de provincie Overijssel. Dit betekent dat op dergelijke aanspraken dezelfde prioritering van toepassing is in geval van bijvoorbeeld wachtlijsten, als voor aanspraken van cliënten afkomstig uit de provincie Overijssel.

In het 3e lid is geregeld dat, zolang in afwachting van de invoering van de landelijke P-maal-Q-systematiek de systematiek van normharmonisatie wordt gehanteerd, in de prestatiesubsidie naast het berekende budget voor variabele kosten ook een (maximaal) bedrag voor accommo datiekosten wordt begrepen. Onder accommodatiekosten verstaan wij huur of hypothecaire rente en afschrijvingen, dotatie voorziening groot onderhoud en dergelijke, berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer. ]

Noot
196

[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen kwetsbare jongeren een toekomst bieden door sterk in te zetten op werk voor deze groep. ]

Noot
197

[Toelichting: Het werkleerbedrijf is al dan niet een rechtspersoon of een (semi)overheidsorganisatie die een werkleertraject voor een kwetsbare jongere biedt. Het werkleerbedrijf stelt een deskundige werkleermeester beschikbaar die tijd en ruimte krijgt om de jongere praktijkbegeleiding te bieden en de gemaakte afspraken met de ITB’er te realiseren. Dit betekent dat alle ondernemingen met rechtspersoonlijkheid en zonder rechtspersoonlijkheid een aanvraag kunnen indienen. De belangrijkste voorbeelden van ondernemingen met rechtspersoonlijkheid zijn de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BV) of de naamloze vennootschap (NV). Voorbeelden van ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn de eenmanszaak, de maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap. Onder overheidsorganisatie vallen alle soorten organisaties die overheidstaken uitvoeren. Dit zijn overheidsinstanties die door de overheid zijn ingesteld, zoals ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen en uitvoerende organisaties en diensten zoals inspecties, agentschappen, politiediensten en rechterlijke macht. ]

Noot
198

[Toelichting: Het gaat hierbij om jongeren tussen de 16 en 27 jaar die ingeschreven is als werkzoekende bij het UWV-jongerenloket en die door opleidingstekorten geen kwalificatie gericht op een baan heeft kunnen behalen. De jongere woont in een van de regio’s IJssel-Vecht, Stedendriehoek of Twente of heeft geïndiceerde jeugdzorg bij een Overijsselse jeugdzorgaanbieder. De jongere is arbeidgeschikt en kan moeilijk aan een baan komen en behouden omdat de jongere naast een niet afgeronde opleiding te maken heeft met minstens één van de volgende problemen: psychosociale problemen, schulden, verslaving, justitieverleden, problematische woonsituatie of maatschappelijk isolement;]

Noot
199

[Toelichting: De ITB’er stelt in overleg met de jongere en het werkleerbedrijf een individueel ontwikkelingsplan op. De ITB’er werkt onder begeleiding van de regionale projectcoördinator. De ITB’er is bevoegd om te beoordelen of sprake is van een kwetsbare jongereop gornd van deze subsidieregeling.]

Noot
200

[Toelichting: De regionale projectcoördinator is de coördinator van de ITB’ers en geeft advies ten aanzien van de plaatsing van de jongere. ]

Noot
201

[Toelichting: De kwetsbare jongere wordt door een ITB’er begeleid naar een werkleerbedrijf waar deze jongeren een werkleertraject aangeboden krijgt voor minimaal 12 maanden.

De taken van de ITB’er zijn onder andere:

• de ITB’er indiceert of een jongere aangemerkt kan worden als een kwetsbare jongere op grond van deze subsidieregeling;

• de ITB’er stelt het contract tussen werkleerbedrijf en jongere op, waarin onder andere werkzaamheden, voorwaarden, traject naar regulier werk, scholingsafspraken, regeling vergoeding/ uitkering (in samenwerking met bedrijf, gemeente en/of UWV) en organisatie scholingstraject geregeld zijn;

• de ITB’er stelt een individueel plan van aanpak voor de jongere op waarin gemaakte afspraken met het werkleerbedrijf worden vastgelegd;

• de ITB’er begeleidt de jongeren in de realisatie van het individuele plan van aanpak en communiceert met de werkleermeesters in het werkleerbedrijf;

• de de ITB’er en de werkleermeester werken nauw samen.

Gedurende het werkleertraject kent de jongere twee begeleiders. Vanuit het werkleerbedrijf heeft de jongere te maken met een werkleermeester die praktijkbegeleiding biedt ten aanzien van alle aspecten van de baan/werkplek. Daarnaast is de ITB’er die op alle andere gebieden de begeleiding verzorgt en die ook contactpersoon is naar gemeente, UWV, school, woningcoörporaties, enz. ]

Noot
202

[Toelichting: Het werkleertraject duurt minimaal 6 maanden. De gemiddelde werkweek bedraagt minimaal 20 uur per week. 

Er zijn verschillende vormen van een overeenkomst tussen een werkleerbedrijf en de jongere mogelijk: ]

Noot
203
  • 1[Toelichting: een stageovereenkomst, waarbij de jongere een inkomensondersteuning krijgt;
  • 2een (tijdelijke) arbeidsovereenkomst, waarin het bedrijf vanaf de start optreedt als formele werkgever. In dit geval wordt het bedrijf door de ITB'er ondersteund bij het aanvragen van loonkostensubsidie en afdrachtskorting;
  • 3een detacheringsovereenkomst waarbij een deelnemer formeel in dienst is van een detacheringsbedrijf, dat juridisch aansprakelijk is (inclusief loonbetaling). ]
Noot
204

[Toelichting: Het werkleerbedrijf:

- stelt een ervaren werknemer beschikbaar die voldoende tijd en ruimte krijgt om de jongere te begeleiden;

- biedt perspectief op een reguliere baan;

- biedt de mogelijkheid om de werkplek te koppelen aan een opleiding. ]

Noot
205

[Toelichting: De subsidie bedraagt maximaal € 10.000,-- per werkleertraject van 12 maanden of langer. De minimale duur van het werkleertraject bedraagt 6 maanden. Indien het werkleertraject 6 maanden duurt dan bedraagt de subsidie € 5.000,-- met dien verstande dat wordt afgerond op hele maanden. Indien een werkleertraject 8 maanden duurt dan bedraagt de subsidie € 10.000/12 x 8 = € 6.667,--. Indien een werkleertraject  13 maanden of langer duurt dan bedraagt de subsidie vooralsnog maximaal € 10.000,--. Als een werkleertraject vroegtijdig wordt afgebroken dan wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld. Stel dat een werkleertraject van 6 maanden (subsidie is  5.000,--) dat op 5 juni start wordt afgebroken na 1 maand, dus op 5 juli dan wordt de subsidie vastgesteld op € 5.000/6 x 1 = € 883,--. De minimale omvang van de werkweek heeft geen gevolgen op de hoogte van de subsidie. Dit betekent dat de maximale subsidie voor een werkleertraject van 12 maanden bij een gemiddelde werkweek van 20 uur even hoog is als een werkleertraject van 12 maanden bij een gemiddelde werkweek van 40 uur.]

Noot
206

[Toelichting: Het werkleerbedrijf kan een subsidieaanvraag indienen bij de provincie Overijssel wanneer deze een schriftelijk advies heeft van de regionale projectcoördinator ten aanzien van de plaatsing van een kwetsbare jongere bij het werkleerbedrijf. De subsidieaanvrager kan hiervoor het aanvraagformulier Kwetsbare jongeren en arbeidsmarkt gebruiken. ]

Noot
207

[Toelichting: In het huidige seniorenbeleid van de provincie staat het versterken van de zelfredzaamheid van senioren centraal. Kennis en levenservaringen van senioren in de maatschappij worden zo lang mogelijk ingezet op verschillende terreinen zoals: vrijwilligerswerk, mantelzorg en zelfstandigheid. Dit kan worden gerealiseerd door middel van de subsidieregeling voor senioren. De subsidie is een prestatiesubsidie. Dit betekent dat paragraaf 3 van hoofdstuk 1 van toepassing is op deze subsidie. ]

Noot
208

[Toelichting: In dit artikel worden enkele begrippen die om een nadere verklaring vragen toegelicht. Voor wat betreft het begrip onder b. moet het gaan om die zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk.]

Noot
209

[Toelichting: Een subsidie kan worden verleend voor het verrichten van een of meer van de in artikel 7.25 genoemde activiteiten. Een groot deel van de senioren doet vrijwilligerswerk of overweegt dit te gaan doen. Vrijwilligerswerk is een middel tegen eenzaamheid en vergroot de eigen kracht van de senioren. Daarom ondersteunen Gedeputeerde Staten activiteiten die zich richten op het behoud en verwerving van seniore vrijwilligers. Bestaande organisaties kunnen meer senioren aantrekken wanneer de vraag naar en aanbod van vrijwilligerswerk beter op elkaar afgestemd worden. Gedeputeerde Staten ondersteunen organisaties, gemeenten en instellingen daarbij. Veel senioren zijn mantelzorgers. Oudere mantelzorgers lopen echter een vergroot risico op overbelasting. Wanneer zij voldoende ondersteund worden zijn zij in staat het langer vol te houden. Respijtzorg is een verzamelterm voor een scala van voorzieningen dat mantelzorgers in de gelegenheid stelt hun zorgtaken af en toe of regelmatig even helemaal over te laten aan een beroepskracht of een vrijwilliger. Gedeputeerde Staten ondersteunen activiteiten die dergelijke voorzieningen ontwikkelen of aanvullen. Gedeputeerde Staten ondersteunen partijen in het maatschappelijke veld die samenwerken en netwerken vormen zodat vrijwilligerswerk, mantelzorg en palliatieve zorg beter op elkaar aansluiten. ]

Noot
210

[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de doorontwikkeling van projecten gericht op senioren. Het gaat op projecten waarvan de resultaten die in de ontwikkelingsfase behaald zijn, gebruikt worden ter verbetering van de activiteiten waarvoor eerder door Gedeputeerde Staten subsidie is verleend. Gedeputeerde Staten nodigen rechtspersonen uit om een subsidieaanvraag in te dienen. Dit betekent dat voor dit onderdeel niet alle rechtspersonen een subsidieaanvraag kunnen indienen.]

Noot
211

[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen niet de totale kosten van de activiteiten subsidiëren. De cofinanciering kan ook in de loop van het project worden geregeld. De subsidieaanvrager moet altijd kunnen voorzien in 25% van de kosten. Het kan zijn dat deze 25% uit eigen middelen bestaat, echter kan het ook zijn dat een andere partij 25% van de kosten draagt. Wanneer een andere partij voorziet in 25% van de kosten moet dat blijken uit de begroting. De activiteiten moeten plaats vinden in minimaal 3 Overijsselse gemeenten. De gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--. Gedeputeerde Staten streven naar grotere projecten. Daarom worden subsidieaanvragen onder een bedrag van € 10.000,-- niet in behandeling genomen. Naast deze criteria moet een subsidieaanvraag ook voldoen aan de criteria genoemd in artikel 1.14. ]

Noot
212

[Toelichting: De provincie richt zich op de ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgers op regionaal niveau. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het vrijwilligerswerk op lokaal niveau. Dit is geregeld in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Met als uitgangspunt integratie en innovatie zet de provincie vrijwilligerswerk ook in op verschillende terreinen zoals jeugd en cultuur, zoals blijkt uit deze subsidieregeling. ]

Noot
213

[Toelichting: Dit artikel regelt op welke thema’s Gedeputeerde Staten activiteiten subsidiëren. In de Nota Samen & Overijssel wordt het vrijwilligerswerk breed ingezet.

Gedeputeerde Staten ondersteunen initiatieven die leiden tot een toename van het aantal vrijwilligers in Overijssel, dit wordt onder andere bereikt door het verbeteren van het imago van het vrijwilligerswerk.

De professionalisering en deskundigheidsbevordering van het vrijwilligerswerk wordt bereikt door de inzet van verschillende instrumenten, zoals een kennisconsortium, een vrijwilligersprijs en het opzetten van steunpunten. Gedeputeerde Staten ondersteunen initiatieven die hieraan bijdragen. Het ontwikkelen van een provinciaal masterplan “promotie en innovatie vrijwillige inzet/vrijwilligerswerk” is hiervan een voorbeeld.

Daarnaast worden ook activiteiten ondersteund die zich richten op de groei van het aantal jeugdige vrijwilligers. Daarmee worden initiatieven ondersteund die het vrijwilligerswerk ten behoeve van jongeren bevorderen. De maatschappelijke stage is een belangrijk instrument voor deze beoogde groei. Daarom worden eveneens initiatieven ondersteund die leiden tot een groei van maatschappelijke stages.

Ook worden initiatieven ondersteund die leiden tot een toename van het aantal vrijwilligers in de culturele sector. Gedeputeerde Staten ondersteunen daarom ook die initiatieven die leiden tot professionalisering van de vrijwilligers in de culturele sector.

Gedeputeerde Staten subsidiëren activiteiten die bijdragen aan een provinciaal dekkend aanbod van ondersteuningsvoorzieningen voor mantelzorgers.

Daarnaast ondersteunen Gedeputeerde Staten activiteiten die zich richten op het behoud en het versterken van vrijwilligers in de palliatieve zorg. Het begrip palliatieve zorg is toegelicht in paragraaf 4, artikel 7.24 onder c.

Activiteiten die zich richten op de groei van het vrijwilligerswerk door en voor minderheden worden tot slot ook door Gedeputeerde Staten ondersteund. Het begrip minderheid moet in deze zin breed worden opgevat: mensen met andere leefwerelden, opvattingen, gewoonten of culturen en mensen die vanwege hun seksuele geaardheid, handicap, afkomst of geloof minder zijn opgenomen in onze samenleving worden ook onder dit begrip verstaan.]

Noot
214

[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen niet de totale kosten van de activiteiten subsidiëren. De cofinanciering kan ook in de loop van het project worden geregeld. De subsidieaanvrager moet altijd kunnen voorzien in 25% van de kosten. Het kan zijn dat deze 25% uit eigen middelen bestaat, echter kan het ook zijn dat een andere partij 25% van de kosten draagt. Wanneer een andere partij voorziet in 25% van de kosten moet dat blijken uit de begroting. De activiteiten moeten plaats vinden in minimaal 3 Overijsselse gemeenten. De gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--. Gedeputeerde Staten streven naar grotere projecten. Daarom worden subsidieaanvragen onder een bedrag van € 10.000,-- niet in behandeling genomen. Naast deze criteria moet een subsidieaanvraag ook voldoen aan de criteria genoemd in artikel 1.14. Gedeputeerde Staten willen door het verlenen van deze subsidie een groei van minstens 10% zien van het aantal vrijwilligers wanneer de activiteiten zich richten op de onder a, d, e, j, en k genoemde prioriteiten. ]

Noot
215

[Toelichting: Een vrijwilligersorganisatie kan subsidie ontvangen als bijdrage in de bestuurskosten, de kosten van de activiteiten en de kadertraining. Reeds gevestigde vrijwilligersorganisaties in Overijssel worden hierdoor gestimuleerd om meer vrijwilligers te werven en behouden. De subsidie wordt bij de verlening direct vastgesteld en uitbetaald. Er hoeft achteraf geen verantwoording te worden afgelegd. Of de activiteiten passen binnen de Nota Samen & Overijssel wordt bij de aanvraag getoetst. ]

Noot
216

[Toelichting: Dit artikel geeft aan dat ook paragraaf 2 van hoofdstuk 1 van toepassing is op deze subsidieregeling. Wanneer er niet nadrukkelijk van de bepalingen in paragraaf 2 van hoofdstuk 1 wordt afgeweken, dan zijn die artikelen rechtstreeks van toepassing. ]

Noot
217

[Toelichting: In dit artikel staan de criteria waaraan voldaan moet worden om voor deze subsidie in aanmerking te komen. Het eerste criterium geeft aan dat de organisatie gevestigd moet zijn in de provincie Overijssel. Het tweede criterium geeft aan dat de organisatie hoofdzakelijk werkzaam is in minimaal drie Overijssels gemeenten. Landelijke organisaties zijn uitgesloten van deze subsidieregeling. ]

Noot
218

[Toelichting: De subsidieaanvrager is onvoldoende in staat de bestuurskosten en de kosten van de activiteiten en kadertraining uit eigen middelen betalen. Dit wordt gemeten aan de hoogte van de liquiditeitspositie.

Wanneer de liquiditeitspositie volgens de meegestuurde jaarrekening ten minste € 4.200,-- bedraagt, zal de subsidie worden geweigerd.]

Noot
219

[Toelichting: Een subsidieaanvraag moet uiterlijk op 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft ingediend worden. Aanvragen die na 1 oktober worden ingediend worden niet in behandeling genomen.]

Noot
220

[Toelichting: Aanvullend op hetgeen geregeld in artikel 1.10, moet bij de aanvraag een opgaaf worden gedaan van het gemiddelde aantal vrijwilligers van de organisatie van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft ]

Noot
221

[Toelichting: In artikel 1.11 is vermeld dat Gedeputeerde Staten binnen acht weken na ontvangst van de subsidieaanvraag beslissen omtrent de subsidievaststelling. In dit artikel wordt hier nadrukkelijk van afgeweken. Gedeputeerde Staten beslissen binnen acht weken nadat de uiterste termijn voor het indienen van een aanvraag is verstreken. In artikel 7.33 is bepaald dat de aanvraag uiterlijk op 1 oktober ingediend moet zijn. Binnen acht weken na 1 oktober, dat is dus uiterlijk 26 november, hebben Gedeputeerde Staten een beslissing genomen omtrent de subsidieaanvraag. ]

Noot
222

[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen dat er ingespeeld wordt op de behoeften van zorgvragers. De zorg moet vraaggericht zijn. Daarom worden initiatieven die leiden tot een goede belangenbehartiging in zorg en welzijn ondersteund. Samenwerking en de bundeling van belangenbehartiging zullen leiden tot een betere kwaliteit van zorg. ]

Noot
223

[Toelichting: In dit artikel worden de activiteiten genoemd die voor een subsidie in aanmerking komen. Belangen worden beter behartigd wanneer de zorg vraaggericht is. Onder zorg wordt zowel de feitelijk gele-verde zorg bedoeld als de organisatie van de zorg. Initiatieven die leiden tot een vraaggericht aan-bod van zorg kunnen door Gedeputeerde Staten worden ondersteund. De nadruk ligt hierbij op vraaggericht. Dit betekent dat de zorg aansluit bij de behoefte van de zorgvragers. Daarom stelt Gedeputeerde Staten de voorwaarde dat de zorgvragers expliciet betrokken zijn bij de activiteiten en dat de vraaggerichtheid is aangetoond (bijvoorbeeld  dmv een behoeftenonderzoek). Te-vens ondersteunen Gedeputeerde Staten alleen vernieuwende vormen van zorg. Bestaand zorgaan-bod of zorgaanbod dat reeds regulier gefinancierd is door andere organisaties komt niet in aanmer-king voor subsidie.

Ook willen Gedeputeerde Staten een verregaande samenwerking en een bundeling van de belan-genbehartiging voor iedere doelgroep: senioren, allochtonen, mantelzorgers en jeugd. Zoveel moge-lijk gebeurt dit aan de hand van de thema’s mobiliteit, participatie, kwaliteit, keuzevrijheid en pallia-tieve zorg. Dit komt namelijk de kwaliteit van zorg ten goede. ]

Noot
224

[Toelichting: Een aanvraag op grond van artikel 7.36 voldoet aan de criteria genoemd in artikel 7.37: met het IZIT-programma (Innovatie van Zorg door ICT Twente) is in het verleden een flinke impuls gegeven aan de innovatie in de zorg. Via het innovatieprogramma worden innovatieve projecten in de zorg ondersteund, met name wanneer deze gericht zijn op de inzet van vernieuwende technologie. Gede-puteerde Staten zullen niet de totale kosten van de activiteiten subsidiëren. De cofinanciering kan ook in de loop van het project worden geregeld. De subsidieaanvrager moet altijd kunnen voorzien in 25% van de kosten. Het kan zijn dat deze 25% uit eigen middelen bestaat, echter kan het ook zijn dat een andere partij 25% van de kosten draagt. Wanneer een an-dere partij voorziet in 25% van de kosten moet dat blijken uit de begroting.  Wanneer Gedeputeer-de Staten reeds eerder een subsidie hebben verleend dan geldt deze subsidie in ieder geval niet als cofinanciering. De activiteiten moeten plaats vinden in minimaal 3 Overijsselse gemeenten. De ge-vraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--. Gedeputeerde Staten streven naar grotere projecten. Daarom worden subsidieaanvragen onder een bedrag van € 10.000,-- niet in behandeling genomen. Naast deze criteria moet een subsidieaanvraag ook voldoen aan de criteria genoemd in artikel 1.14.

Aanvullend op hetgeen hierboven is beschreven, moet een aanvraag op grond van artikel 7.37 onder a aan aanvullende criteria voldoen. Ten eerste dient de zorgvrager aantoonbaar actief betrokken te worden bij de activiteit, zodat de belangen van de zorgvrager voldoende worden behartigd. In het projectplan dient deze betrokkenheid van de zorgvrager te worden omschreven. Voorbeelden van betrokkenheid zijn: de zorgvrager(organisatie) voert onderdelen van de activiteit uit of neemt deel in een werkgroep.

Ten tweede mag het project niet reeds op andere manier door andere organisaties/overheden gefi-nancierd zijn. Dit betekent dat het project niet uit autonome middelen van andere overhe-den/organisaties of vanuit de regelgeving als WMO, AWBZ, Zorgverzekeringswet gefinancierd mag worden.

Ten derde moet de vraaggerichtheid van de activiteit worden aangetoond. Dit kan bijvoorbeeld door een behoefteonderzoek. Onder behoefteonderzoek wordt ook verstaan een steekproef of een analy-se van de signalen van uitvoerende organisaties. Na afloop van het project wordt bij de verantwoor-ding  concreet beschreven in hoeverre de activiteiten hebben geleid tot een toename van de vraag-gerichtheid in de zorg. Deze toename zou bijvoorbeeld kunnen blijken uit een verschillende soort van activiteiten zoals: zorg op maat, individuele keuzemogelijkheden, flexibiliteit, structurele pati-ent/cliënt betrokkenheid. ]

Noot
225

[Toelichting: In het Coalitieakkoord 2007-2011 “& Overijssel! Vertrouwen verbinden versnellen” is in het hoofdstuk Sociale infrastructuur en cultuur opgenomen dat Gedeputeerde Staten versterking van de sportinfrastructuur in Overijssel wil. Gedeputeerde Staten willen gemeenten en sportverenigingen in staat stellen om te investeren in sportaccommodaties en willen daarbij de maatschappelijke functie van sportverenigingen benutten ten behoeve van ‘risico jongeren’. Risicofactoren als het ontbreken van een startkwalificatie, frequent spijbelen, een negatieve thuissituatie, veelvuldig gebruik van middelen, politiecontact of psychosociale problematiek maken jongeren kwetsbaar. Door middel van interventies kunnen deze jongeren het risicogedrag beheersen en weer een positief toekomstperspectief verkrijgen. De aanvraag wordt ingediend door de gemeenten. De aanvragen worden in overleg met Sportservice Overijssel voorbereid door gebruik te maken van het aanvraagformulier ‘Sportaccommodaties en jeugd’. De Sportservice Overijssel ondersteunt en begeleidt de gemeente bij de aanvraagprocedure. ]

Noot
226

[Toelichting: Gedeputeerde Staten verlenen de subsidie aan gemeenten. Het gaat hierbij om subsidiering van de (ver)bouw van één of meer sportaccommodaties. Sportaccommodaties ten behoeve van professionele sportorganisaties zijn hiervan uitgesloten. Het gaat hierbij om kosten die gemaakt worden voor het totale traject van planvorming tot oplevering. Onder verbouwwerkzaamheden vallen alle werkzaamheden die ook uitgevoerd zouden worden als de te verbouwen sportaccommodatie opnieuw gebouwd zou worden. Dus vervanging van alle elementen die noodzakelijk zijn om de beoogde sport te kunnen beoefenen. ]

Noot
227

[Toelichting: In het eerste lid staat vermeld aan welke voorwaarden de sportvereniging moet voldoen.

Daarnaast dient de sportvereniging zich vrijwillig in te zetten voor ‘risico jongeren' door deel te nemen aan minimaal één van de projecten of activiteiten genoemd in lid 1 sub d. De sportvereniging kan bijvoorbeeld een training bieden aan sportleiders waardoor zij over deskundigheid beschikken die hen in staat stelt in een vroeg stadium te kunnen signaleren waneer sprake is van probleemontwikkeling bij het kind en dit bespreekbaar kunnen maken met de ouders c.q. opvoeders.Voor vragen over de keuzemogelijkheden genoemd onder sub d kan de gemeente of sportvereniging terecht bij de Sportservice Overijssel. De gemeente stelt minimaal 10% van de verleende subsidie beschikbaar voor de vrijwillige inzet van de sportvereniging voor ‘risicojongeren' (dit zijn de keuzemogelijkheden genoemd in artikel 7.37c sub d). ]

Noot
228

[Toelichting: De gemeente kan een gebundelde aanvraag voor meerdere sportaccommodaties indienen. De maximale subsidie per gemeente is € 134.000,-. Dit betekent dat een gemeente die in 2010 een subsidie heeft ontvangen van € 100.000,--, in 2011 maximaal € 34.000,-- kan aanvragen. ]

Noot
229

[Toelichting: Het projectplan en communicatieplan dienen gemeenten samen met de betrokken sportverenigingen op te stellen. In dit communicatieplan geven de gemeenten en de sportverenigingen aan welke publiciteitsactiviteiten uitgevoerd zullen worden en hoe de provincie daarbij betrokken zal worden. Dit plan wordt tevens voorzien van een communicatiekalender. ]

Noot
230

[Toelichting: Artikel 7.39 bepaalt dat Gedeputeerde Staten ook subsidie kunnen verlenen voor het doen van een archeologisch vooronderzoek op locatie. Dit vooronderzoek kan bestaan uit een bureauonderzoek, het maken van proefsleuven en het doen van grondboringen. Andere vormen van vooronderzoek worden niet door Gedeputeerde Staten gesubsidieerd. ]

Noot
231

[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de activiteiten genoemd in dit artikel. De provincie wil in het kader van het Maltaverdrag het belang van de archeologie meer uitdragen en steunt daartoe projecten en activiteiten die tot doel hebben de bevolking te betrekken dan wel kennis te laten nemen van de vondsten. Het betreft hier de artefacten, maar ook historische gevormde landschappelijke overblijfselen. Bij de aanvraag worden de gegevens verstrekt zoals gevraagd in artikel 1.14. ]

Noot
232

[Toelichting: Subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 7.39 moeten voldoen aan het criterium dat een deskundige organisatie voldoende betrokken is bij het project. ]

Noot
233

[Toelichting: In dit artikel staat de grondslag van de subsidie. Gedeputeerde Staten verlenen voor verschillende activiteiten subsidie. Daarom is er per activiteit een verschillende subsidiegrondslag. Tevens staan in dit artikel de maximale te verlenen subsidiebedragen vermeld. Een subsidie onder deze subsidieregeling zal nooit meer bedragen dan de bedragen genoemd in dit artikel. ]

Noot
234

[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieaanvraag ter advisering voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie. De monumentencommissie brengt binnen zes weken advies uit aan Gedeputeerde Staten. Wanneer Gedeputeerde Staten het advies van de Monumentencommissie hebben ontvangen zullen zij binnen acht weken een besluit nemen over de subsidieaanvraag. ]

Noot
235

[Toelichting: Ter uitvoering van de onderdelen Monumenten en restauratie en revitalisering uit het Overijssels actieplan economische recessie 2009/2010, dat Provinciale Staten op 13 mei 2009 hebben aangenomen, kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor het wegwerken van restauratieachterstanden bij rijksmonumenten. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:

• Het gaat om uitvoeringsgerede projecten die kunnen starten voor 1 maart 2010;

• Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij cofinancieringmogelijkheden met rijksmiddelen voor zover die bij het tot stand komen van deze subsidieregeling bekend waren.

• Om te zorgen dat er geen vertraging optreedt bij het uitvoeren van uitvoeringsgerede restauratieprojecten, kunnen Gedeputeerde Staten zonodig een subsidie tot maximaal 85% van de restauratiekosten verlenen om de restauratiebegroting van uitvoeringsgerede projecten gedekt te krijgen.  ]

Noot
236

[Toelichting: De begrippen restauratieachterstand en restauratiekosten zijn gebaseerd op wat geregeld is in de rijksregeling. Als het monument nog niet in aanmerking komt voor een subsidie op grond van de rijksregeling dan wordt uitgegaan van de begripsbepaling zoals opgenomen in de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008. ]

Noot
237

[Toelichting: De subsidieaanvraag wordt ingediend door de eigenaar van een rijksmonument. Een rijksmonument is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het rijk heeft een instandshoudingssubsidie (Brim) voor monumenten. Een belangrijke voorwaarde om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van het Brim is dat het monument geen restauratieachterstand heeft.

De provinciale subsidieregeling heeft tot doel de restauratieachterstand van rijksmonumenten zodanig weg te werken dat na de uitvoering van de restauratie het monument in een dusdanige onderhoudstoestand verkeert dat het kan instromen in de reguliere instandhoudingssubsidie op grond van het Brim. Hiermee wordt gewaarborgd dat het monument niet opnieuw met een restauratieachterstand te maken krijgt, waardoor het resultaat van de subsidie teniet zou worden gedaan.

Het moet gaan om uitvoeringsgerede projecten. Dat wil zeggen dat het restauratieplan, het bestek en de vergunningen aanwezig zijn en dat in de financiële dekking voor het deel dat niet door rijks- en provinciale subsidie wordt gedekt is voorzien. Er moet aantoonbaar kunnen worden gestart met de restauraties voor 1 maart 2010.

Uitvoeringsgerede restauratieprojecten aan kerken tussen de € 100.000,-- € 1 miljoen worden niet uitgesloten van de provinciale subsidie, ook al is bij deze kerken na de wijziging van de Regeling Rijkssubsidiëring instandhouding Monumenten van 24 april 2009 (Staatscourant 2009,76) in strikte zin geen sprake meer van een restauratieachterstand.

Om een zekere mate van spreiding over de provincie Overijssel te krijgen, geldt een maximum per gemeente van 4 restauratieprojecten met provinciale cofinanciering van maximaal 15% en 3 restauratieprojecten met een hoger subsidiepercentage, tot maximaal 85%. Restauraties met een provinciale subsidie van maximaal 15% zijn die projecten waarbij het rijk een subsidie heeft verleend van 70% respectievelijk 60%. Zoals bijvoorbeeld bij de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008.

Wanneer meerdere projecten in één aanvraag worden ingediend, moet de aanvrager zelf een onderlinge prioritering aanbrengen ]

Noot
238

[Toelichting: De totale subsidie van rijk en provincie is maximaal 85 % van de subsidiabele restauratiekosten respectievelijk maximaal 75 % voor monumenten met de mogelijkheid voor fiscale aftrek. Dit is gebaseerd op het rijkssubsidiepercentage van 70% resp. 60% en de huidige provinciale cofinanciering van 15%. Op basis van de afwijzingen door het rijk in verband met het ontbreken van voldoende budget concluderen we dat er voldoende uitvoeringsgerede projecten zijn die de overige 15% gedekt zullen hebben. ]

Noot
239

[Toelichting: Als voor het monument al een subsidie op grond van de rijksregeling is verleend, dan is de beschikking van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, voor de aanvraag van een subsidie op grond van onderhavige regeling voldoende. Als er geen beschikking van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aanwezig is, dan moeten wel aanvullende stukken ingediend worden. ]

Noot
240

[Toelichting: Bij het toekennen van de subsidie hebben aanvragen die ook een rijkssubsidie krijgen op basis van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008 voorrang. De overige aanvragen worden toegekend op volgorde van ontvangst. ]

Noot
241

[Toelichting: De restauratiewerkzaamheden worden door of in samenwerking met een deskundig restauratiebouwbedrijf uitgevoerd. Om de kwaliteit van de restauratiewerkzaamheden te waarborgen, behouden we ons het recht om de werkzaamheden, onder nader door de provincie te stellen eisen, te laten begeleiden als hiervoor specifieke kennis is vereist. ]

Noot
242

[Toelichting: Ten aanzien van het podiumkunstenaanbod deagen gemeenten zorg voor accommodaties en de basisprogrammering. Het Rijk zorgt voor een divers aanbod. De provincies zorgen voor distributie, afstemming, kwaliteitsbevordering en voldoende spreiding van aanbod. De provincie Overijssel zet in op het versterken van de samenwerking tussen Oost-Nederlandse producerende instellingen en de kleinschalige theaters. Gedeputeerde Staten wileln ervoor zorgen dat het Oost-Nederlandse gesubsidieerde kwalitatief hoogwaardige aanbod van podiumkunsten meer publiek bereikt. Daarom heef ze in de Podiumplanregeling opgenomen dat maximaal 60% van de uitkoopsom/garantie van een Oost-Nederlandse producerende instelling kan worden gesubsidieerd. Dit moet leiden tot een toename van ongeveer 35% van het Oost-Nederlandse aanbod op de Overijsselse podia in 2012. Het landelijk kwalitatief hoogwaardig podiumkunstenaanbod komt daarbij eveneens in aanmerking voor subsidiering, voor maximaal 40% met een totale maximum aanvraag per podium van € 10.000,-- per jaar, omdat dit samen met programmering van het Oost-Nederlandse aanbod leidt tot een evenwichtige programmering van de kleine podia.]

Noot
243

[Toelichting: De regeling is beperkt tot de kleinere podia, omdat die qua structuur en organisatie de financiële ondersteuning verreweg het hardste nodig hebben. Van de deelnemers wordt een actieve rol binnen het OKTO gevraagd om te waarborgen dat het theater betrokken acteert in de onderlinge samen-werking en afstemming en organisaties elkaar kunenn ondersteunen en van elkaar kunnen leren op dit gebied. ]

Noot
244

[Toelichting: Op basis van deze regeling kan subsidie aangevraagd worden voor de kosten van professionele producties in alle kunstdisciplines. Het gaat om producties waarvan een hoge artistieke kwaliteit verwacht kan worden. Rechtpersonen zoals culturele instellingen kunnen een aanvraag indienen, maar ook natuurlijke personen zoals individuele kunstenaars (beeldend kunstenaars, componisten, auteurs) kunnen een aanvraag indienen. De subsidiabele kosten zijn alle voor de productie noodzakelijke kosten die aantoonbaar rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de productie. Dit betekent dat de kosten die gemaakt worden voor het voorbereiden, ontwikkelen en uitvoeren van de productie subsidiabel zijn. Aanvragen voor festivals en aanvragen ter aanvullende bekostiging van de reguliere activiteiten van door de provincies Overijssel en Gelderland of door het Rijk gesubsidieerde activiteiten komen niet in aanmerking. ]

Noot
245

[Toelichting: De subsidieaanvragen worden door een op voordracht van beide provincies Gelderland en Overijssel  commissie van onafhankelijke dekundigen beoordeeld op te verwachten artistieke kwaliteit (te weten vakmanschap, zeggingskracht en oorspronkelijkheid), te verwachten onderscheidende kwaliteit en toegevoegde waarde voor het bestaande kunst- en cultuuraanbod in Oost-Nederland, op te verwachten (inter)nationale uitstraling, op kwaliteit van de organisatie, op de mate waarin de producties in Oost-Nederland worden ontwikkeld en uitgevoerd en op de mate waarin sprake is van betrokkenheid van Oost-Nederlandse kunstenaars. De aanvraag wordt ingediend bij de provincie Overijssel.]

Noot
246

[Toelichting: De subsidieaanvraag bestaat uit een productieplan, een marketingplan, een begroting met dekkingsplan en een voorlopige speellijst of expositieplan waarin de volgende onderwerpen zijn uitgewerkt:

  • 1het doel en het artistieke concept van de productie;
  • 2de wijze waarop de beoogde doelen worden bereikt;
  • 3de publieksgroep of publieksgroepen die aanvrager met de productie wil bereiken;
  • 4de marketinginstrumenten die worden ingezet;
  • 5de personen en instellingen uit Oost-Nederland die bij de productie betrokken zijn
  • 6de geraamde kosten en opbrengsten van de productie.

De subsidieaanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Productiefonds Oost-Nederland. Dit is te downloaden via www.overijssel.nl/subsidie.]

Noot
247

[Toelichting: De ingediende subsidieaanvragen voor producties kunnen ter advisering  voorgelegd worden aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde adviescommissie Productiefonds Oost Nederland, bestaande uit deskundigen op de terreinen muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur. De commissie heeft de opdracht zoveel mogelijk een verdeling over alle disciplines aan te houden en geeft een integraal advies over de uiteindelijke verdeling van het beschikbare budget. ]

Noot
248

[Toelichting: Gedeputeerde Staten stimuleren bijzondere projecten op het terrein van de beeldende kunst en vormgeving, waarbij het publiek actief wordt opgezocht, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van vernieuwende, mobiele presentatievoorzieningen voor beeldende kunst en vormgeving.

De activiteit vindt in principe plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel. Gedeputeerde Staten willen echter (provincie-)grensoverschrijdende activiteiten niet uitsluiten. Activiteiten waarbij sprake is van kruisbestuivingen tussen bijvoorbeeld Overijssel, Gelderland, Drenthe of Duitsland willen Gedeputeerde Staten juist aanmoedigen. ]

Noot
249

[Toelichting: Indien de activiteit aantoonbaar wordt uitgevoerd of ondersteund door een rechtspersoon (sub b) die ervaring heeft in het artistiek en productioneel begeleiden van projecten, kan geconcludeerd worden dat de activiteit voldoende artistieke en inhoudelijke kwaliteit heeft.]

Noot
250

[Toelichting: Indien de activiteit aantoonbaar wordt uitgevoerd of ondersteund door een rechtspersoon (sub b) die ervaring heeft in het artistiek en productioneel begeleiden van projecten, kan geconcludeerd worden dat de activiteit voldoende artistieke en inhoudelijke kwaliteit heeft.]

Noot
251

[Toelichting: Een project of initiatief moet aantoonbaar vernieuwend zijn voor de aanvrager, dit kan bijvoorbeeld door het toepassen van een voor de aanvrager nieuwe werkwijze.]

Noot
252

[Toelichting: Activiteiten die worden uitgevoerd door of met specifieke doelgroepen (bijv. jeugd) komen in aanmerking voor een bijdrage mits de uitvoering van deze activiteiten ook andere  doelgroepen (leeftijd, opleiding, bevolkingsgroep) aanspreken. ]

Noot
253

[Toelichting: Een project mag maximaal 50% van de tijd op één en dezelfde locatie worden getoond. Activiteiten en projecten van een instelling of initiatief gevestigd in één van de steden Zwolle, Deventer of Enschede vinden voor minmaal 75% van de looptijd van het project buiten de gemeentegrenzen van de gemeente waarin deze instelling gevestigd is, plaats. Onder looptijd van een project wordt verstaan de tijd dat er daadwerkelijke interactie met het publiek plaatsvindt.]

Noot
254

[Toelichting: Een project mag maximaal 50% van de tijd op één en dezelfde locatie worden getoond. Activiteiten en projecten van een instelling of initiatief gevestigd in één van de steden Zwolle, Deventer of Enschede vinden voor minmaal 75% van de looptijd van het project buiten de gemeentegrenzen van de gemeente waarin deze instelling gevestigd is, plaats. Onder looptijd van een project wordt verstaan de tijd dat er daadwerkelijke interactie met het publiek plaatsvindt. ]

Noot
255

[Toelichting: In de aanvraag moet de aanvrager duidelijk maken wat de doelstelling van het project is en in beeld brengen hoe de aanvrager denkt de interactie met het publiek in te vullen. Bij de aanvraag overhandigt de aanvrager daarom een communicatie- en marketingplan. ]

Noot
256

[Toelichting: Het programma Behoud en Bescherming Cultureel Erfgoed richt zich op verschillende typen projecten in het stedelijk en landelijk gebied, zoals:

  • 1herstel en restauratiewerkzaamheden binnen een gebundelde aanpak;
  • 2planvorming en uitvoering met als doel het behoud van cultureel erfgoed

• projecten op het gebied van educatie en toerisme in relatie tot cultureel erfgoed.

Voor agrarisch en industrieel erfgoed kan een beroep gedaan worden op het programma re-animatie agrarisch en industrieel erfgoed, zie paragraaf 5.3. De subsidie die verleend wordt op basis van artikel 7.69 eerste lid van deze subsidieregeling kan niet gestapeld worden met andere subsidie voor restauratie en herstelwerkzaamheden.Voordat een subsidieaanvraag voor een project ter uitvoering van het transformatieplan wordt aangevraagd, dient uit vooroverleg met de desbetreffende gemeente te blijken dat er naar verwachting geen planologische bezwaren tegen het project zullen zijn. Eventuele subsidie wordt daarom verleend onder voorwaarde dat de bouwvergunning wordt verleend. ]

Noot
257

[Toelichting: Hoe komt u te weten of u te maken heeft met cultureel erfgoed, wat waardevol is en wat niet en welke mogelijkheden er zijn voor vernieuwend hergebruik? In het op te stellen transformatieplan worden al deze vragen beantwoord.

Het transformatieplan bestaat uit een viertal onderdelen:

  • 1inzicht in de bestaande situatie en de cultuurhistorische waarde vormt de basis;
  • 2het onderdeel ‘architectuurverkenning en verkenning van de mogelijkheden van functieverandering' is het creatieve deel van het transformatieplan. Het kan zijn dat er nog geen duidelijk beeld bestaat over de toekomstige functie. Het ligt dan voor de hand diverse alternatieve functies te bestuderen. Is de toekomstige functie van de gebouwen wel bekend dan beperkt de opgave zich tot de vraag of de beoogde functie op een zodanige wijze kan worden gerealiseerd, dat er sprake zal zijn van cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit;
  • 3een goede inrichting van de omgeving van het erfgoed draagt ook bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Een terreinontwerp is daarom een wezenlijk onderdeel van het transformatieplan;
  • 4tenslotte gaat het transformatieplan ook in op belangrijke uitvoeringsaspecten, bijvoorbeeld op planologisch en financieel gebied.

De mate van detaillering van deze ontwerpopgaven uit het transformatieplan kan worden omschreven als schetsplan of schetsontwerp.

Ook is een checklist opgenomen, via de provinciale website www.overijssel.nl/erfgoed kunt u kennisnemen van de checklist met daarin de inhoudelijke onderdelen van transformatieplannen voor cultureel erfgoed. Tevens is een overzicht opgenomen van de processtappen die bij de opstelling van een transformatieplan moeten worden gezet. Voor het opstellen van een transformatieplan kan de aanvrager een professionele procesbegeleider die aantoonbare ervaring heeft op dit gebied, inschakelen.]

Noot
258

[Toelichting: Voorbeelden van dit soort gebiedsontwikkelingen zijn de programma's voor de Nationale Landschappen en stationsomgevingen.]

Noot
259

[Toelichting: De aanvrager kan hiervoor een professionele procesbegeleider inschakelen die aantoonbare ervaring heeft op dit gebied.]

Noot
260

[Toelichting: De werkzaamheden voor het opstellen van een transformatieplan, dan wel voor de uitvoering ervan, moeten binnen drie maanden na het verlenen van de subsidie zijn gestart. Een transformatieplan dient binnen zes maanden na de start te zijn afgerond.

Tevens kan  de subsidieontvanger bij subsidieverlening de verplichting opgelegd om in  de rapportage(s) van het project duidelijk te vermeld dat het project mede mogelijk is gemaakt met een subsidie uit de subsidieregeling  Cultureel erfgoed van de provincie Overijssel.]

Noot
261

[Toelichting: Dit hoofdstuk regelt de subsidies die annex zijn met de uitvoering van het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, kortweg het pMJP. Het pMJP heeft z'n basis in de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). De komst van de WILG biedt de mogelijkheid om op een andere manier ontwikkelingen in het landelijk gebied te sturen.

Het landelijke gebied in Overijssel is sterk in ontwikkeling. De instrumenten van de verschillende overheden om die ontwikkelingen in de politiek gewenste banen te leiden waren erg ingewikkeld. Met alle goede bedoelingen was een veelheid aan regels, eisen en voorwaarden ontstaan. Het leidde tot tegenstrijdigheden, te weinig samenhang van projecten en een versnipperde sturing.

In juli 2004 hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten gezamenlijk afspraken gemaakt om hier verandering in te brengen. De verschillende potjes die het Rijk had voor het landelijk gebied zijn bij elkaar gevoegd in één budget. Over de inzet van het geld spreekt de provincie met het Rijk doelen af voor een zevenjarige periode, die we samen met gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties proberen te bereiken. Het Rijk bemoeit zich niet met de uitvoering van de plannen. Daarmee is het ILG niet alleen een nieuw financieringssysteem, maar ook een nieuwe werkwijze én een verandering in bestuurlijke verhoudingen.

Zoveel mogelijk lopen daarin ook mee de subsidies die de provincie verstrekt uit EU-fondsen, met name het ELFPO (de opvolger van het landbouwfonds EOGFL) waaruit middelen worden beschikt op basis van het plattelandsontwikkelingsprogramma.

Om hieraan vorm te geven wordt in Overijssel aangesloten bij de - sinds april 2004 - ontwikkelde systematiek van gebiedgericht werken. Door gebiedgericht samen te werken met de besturen van gemeenten en waterschappen kan (provinciaal) beleid sneller en beter worden uitgevoerd. Voorheen werd gewerkt vanuit de verschillende beleidseenheden binnen de provincie. Dit droeg het risico met zich mee dat afdelingen langs elkaar heen werkten. Bij gebiedsgericht werken staat het gebied centraal en wordt vanuit verschillende afdelingen en samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties gezocht naar oplossingen voor knelpunten in dat gebied.

In elk gebied wordt met een vaste regelmaat een Bestuurlijk Gebiedsoverleg (BGO) georganiseerd om kansen en knelpunten te signaleren. In dit overleg zitten bestuurders van de provincie, gemeenten en waterschappen. Elk BGO luistert goed naar maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en belangengroepen in haar gebied. Deze partijen hebben grote invloed op de onderwerpen die aan bod komen, maar maken geen deel uit van het BGO. De BGO's worden ondersteund door zogenaamde aanjaagteams. De aanjaagteams zijn gevestigd in het gebied en moeten ervoor zorgen dat projecten daadwerkelijk van de grond komen door mensen en organisaties met elkaar in contact te brengen. De aanjaagteams bestaan uit medewerkers van de provincie, van gemeenten en waterschappen.

De gebieden krijgen een sleutelrol bij de uitvoering van het pMJP. In jaarlijks door Gedeputeerde Staten vast te stellen gebiedsprogramma's wordt de uitvoering geprogrammeerd. Het gebiedsprogramma komt tot stand in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied. Dat overleg is in beginsel gericht op consensus; veeleer is sprake van een gezamenlijk gebiedsprogramma dat ook gezamenlijk wordt opgesteld. Het programma verwoordt de visie op sociale, ruimtelijke en economische ontwikkeling in het betreffende gebied en geeft zo concreet mogelijk aan welke activiteiten kunnen bijdragen aan het realiseren daarvan.

Naast het pMJP zelf is het gebiedsprogramma de belangrijkste toetssteen voor aanvragen van gemeenten en waterschappen zelf, maar ook voor tal van maatschappelijke partners die bijdragen aan de ontwikkeling van het landelijk gebied.

De gezamenlijkheid van het gebiedsprogramma kan worden bekrachtigd door het sluiten van een convenant waarin Gedeputeerde Staten en de dagelijkse besturen van gemeenten en waterschappen zich committeren aan het programma en waarin afspraken vastliggen over de manier waarop dagelijks besturen hun bevoegdheden op verschillende beleidsterreinen zullen inzetten om het pMJP te realiseren. De ILG-filosofie (sturing op doelen/prestaties, vrijheid in realisatie) wordt doorvertaald naar de bestuurlijke gebiedspartners in de vorm van wederzijdse afspraken over resultaten, inzet en financiering. Het convenant is tevens de basis voor subsidieverlening door Gedeputeerde Staten aan gemeenten en waterschappen in een gebied.

Bij het opstellen van dit hoofdstuk is deregulering en ontbureaucratisering een belangrijk aandachtspunt geweest. Onze ambitie daarbij is dat we de overheid organiseren rond de problemen in de samenleving en niet andersom. Dat betekent dat (bij de administratieve behandeling) de aanvrager en zijn activiteiten centraal staan en niet onze opdeling in verschillende overheden, sectoren en budgetten. Als er voor de aanvrager een samenhang is tussen activiteiten in een project of tussen verschillende projecten in een programma moet dat project/programma zoveel mogelijk in één aanvraag en in één verleningsbeschikking bij één overheid worden behandeld. Hetzelfde geldt voor de verantwoording en de uiteindelijke subsidievaststelling. De aanvrager kan overigens zélf bepalen of projecten gezamenlijk worden ingediend of dat een ‘knip' in de aanvraag en de verantwoording gewenst is.

Over de uitvoering van projecten en de besteding van subsidies zal in beginsel alleen in hoofdlijnen verantwoording worden gevraagd, met name gericht op de vraag of de afgesproken prestaties zijn gerealiseerd.

Voorlopig zijn hierop twee belangrijke uitzonderingen. Indien Europese cofinanciering plaatsvindt kunnen we ons niet beperken tot de hoofdlijn. Daarnaast geldt dit voor het bestaande LNV Programma Beheer (de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000). Dit gaat wel over naar de provincies maar blijft in z'n huidige vorm bestaan, dat wil zeggen met de huidige criteria en de bestaande uitvoeringsorganisatie (de Dienst Regelingen). Inhoudelijk volgt dit hoofdstuk het pMJP. In jaarlijks door ons vast te stellen gebiedsprogramma's wordt de uitvoering van het pMJP geprogrammeerd. Aanvragen moeten passen in de gebiedsprogramma's die tot stand komen in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied. Het programma verwoordt de visie op sociale, ruimtelijke en economische ontwikkeling in het betreffende gebied en geeft zo concreet mogelijk aan welke activiteiten kunnen bijdragen aan het realiseren daarvan.

Procedures

Bij de hele afwikkeling van de subsidies staan de prestaties centraal. De procedurele bepalingen voor onderhavige subsidies staan in hoofdstuk 1. Belangrijk is of de subsidie per boekjaar wordt verstrekt. Zo ja, dan verwijst het uitvoeringsbesluit voor de spelregels naar afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor andere prestatiesubsidies gelden de procedurele bepalingen van de artikelen 1.10 tot en met 1.19 van het Uitvoeringsbesluit subsidies. Sterk verkort zijn dit de hoofdpunten. LET OP: in de bijzondere bepalingen kan hiervan worden afgeweken.

Overzicht regelingen

; per boekjaar ; niet per boekjaar ;

Indieningstermijn ; - Dertien weken voor boekjaar (4:60 Awb) ; - Dertien weken voor subsidietijdvak (1.13 Ubs) tenzij anders bepaald. ;

Gegevens bij aanvraag ; - activiteitenplan en begroting tenzij niet van belang voor de hoogte; - statuten + laatst opgemaakte jaarrekening. Geldt niet voor gemeenten en waterschappen. Bovendien mogelijkheid ontheffing door GS (4:61-4:65 Awb). ; - plan van te leveren prestaties en beschrijving effecten in relatie tot provinciaal beleid; - gevraagde subsidie en onderbouwing daarvan; - begroting, alleen indien van belang voor vaststellen van de hoogte van de subsidie; de minimis-verklaring (1.14 Ubs) ;

Subsidiabele kosten ; - alleen kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen (1.6 Ubs). Verder door beginselen van behoorlijk bestuur (redelijke belangenafweging). ; - idem ;

Beslistermijn ; - dertien weken na indiening (1.23, lid 2, juncto 1.16 Ubs) ; - dertien weken na uiterste indieningdatum of dertien weken na indiening (afhankelijk van keuze voor prioriteren van aanvragen of behandeling op volgorde van binnenkomst (1.16 Ubs) ;

Plafond ; - per subsidieontvanger bepalen in productbegroting (4:23 lid 3 sub c Awb) dan wel per gebied of per doelstelling. Mogelijkheid onderverdeling in tranches (4:25 en verder Awb). ; - Per gebied of per doelstelling, bekend maken voor aanvang tijdvak. Mogelijkheid onderverdeling in tranches (4:25 en verder Awb). ;

Voorschot ; - 100% (1.26 Ubs) ; - 80% (1.17 Ubs) ;

Meerjarigheid ; - Is mogelijk, bij verlening tussentijdse rapportages regelen (4:67 Awb) ; - Is mogelijk, uit budget jaar 1 of met begrotingsvoorbehoud voor jaren 2 en verder (4:34 Awb) ;

Aanvraag vaststelling ; - Binnen 6 maanden na afloop boekjaar (4:74 Awb) ; - Binnen 4 maanden na afloop activiteit (1.18 Ubs) ;

Gegevens bij verantwoording ; - Activiteitenverslag en financieel verslag vergezeld van accountants- verklaring (4:75 en verder Awb). ; - Nadruk op prestaties. Financieel verslag alleen als de kosten bepalend zijn voor de hoogte van de subsidie. Indien financieel verslag dan boven 25.000 ook accountantsverklaring (1.19-1.20 Ubs). ;

Reservevorming ; - Ontvanger vormt egalisatiereserve. GS kunnen bij verlening ontheffing geven (1.24 Ubs juncto 4:72 Awb) ; - GS kunnen bij subsidieverlening bepalen dat eventueel positief exploitatieresultaat wordt besteed in verlengde van doelstelling subsidie (1.15 Ubs) ;

Beslistermijn ; - dertien weken na indiening (1.23 lid 2 junct0 1.22 Ubs) ; - dertien weken na indiening (1.22 Ubs) ;

Overzicht regelingen

In de meeste gevallen is de hoogte van de subsidie een percentage van de kosten van de activiteiten. Tegelijk hebben we als uitgangspunt dat we sturen op prestaties. Daarbij past geen bemoeienis met de bedrijfsvoering van subsidieontvangers waaronder de ‘kostenkant'.

De oplossing die we hiervoor kiezen is in wezen vergelijkbaar met de situatie waarin u privé een offerte vraagt voor de bouw van een garage. Bij de aanvraag moet de prestatie duidelijk worden omschreven en verlangen we een globale begroting als onderbouwing van het gevraagde bedrag. Gedeputeerde Staten beoordelen deze ‘offerte' op redelijkheid. In het algemeen zijn alleen kosten subsidiabel die rechtstreeks kunnen worden toegerekend aan de activiteiten, ook als die kosten zijn gemaakt voordat een aanvraag werd ingediend (voorbereiding, planvorming, onderzoek of voorlichting).

Verder ligt het voor de hand dat geen subsidie wordt verleend voor die onderdelen waarvoor subsidie is of kan worden verleend door andere overheden en die subsidiemogelijkheid ligt meer voor de hand, bijvoorbeeld omdat het daar gaat om reguliere sectorale financiering (bijvoorbeeld bodemsanering).

Bij de vaststelling hoeft vervolgens alleen verantwoording te worden afgelegd over de prestaties.

Bij de bouw van de garage gaan je ook niet na wat nu precies de inkoopprijs was van de aannemer van alle materialen of het salaris van de directie. Als voor de subsidieontvanger de kosten van bijvoorbeeld externe adviseurs hoger of lager zijn dan begroot dan is dat in het nadeel respectievelijk in het voordeel van de projectuitvoerder (tenzij er een verplichting is voor het aanhouden van een egalisatiereserve).|Het bovenstaande geldt niet bij cofinanciering uit Europese Fondsen. Europese regels bevatten vaak gedetailleerde bepalingen over welke kosten wel en niet voor subsidie in aanmerking komen. Op grond van artikel 6, lid 1 van de Algemene Subsidieverordening Overijssel geven we dan voorrang aan de Europese regels.

Vaak draagt een activiteit bij aan meerdere doelstellingen van het pMJP. Stel dat dit het geval is bij twee doelstellingen en het uitvoeringsbesluit geeft in het ene geval aan dat maximaal 40% van de kosten kan worden bijgedragen en in het andere geval maximaal 50%, welk percentage geldt dan? Kunnen de percentages eenvoudig worden gestapeld tot 90%? In een enkel geval beantwoorden we die vraag in de tabel. In niet voorziene gevallen gelden de volgende uitgangspunten, die Gedeputeerde Staten eerder hebben vastgesteld: ]

Noot
262
  • 1[Toelichting: als de doelstellingen in elkaars verlengde liggen kijken Gedeputeerde Staten naar de reden waarom maxima zijn gesteld. Is de reden daarvoor dat een bepaald aandeel in de financiering wordt verlangd van de aanvrager en/of derden dan is het in beginsel niet mogelijk te stapelen;
  • 2als de activiteit aan verschillende doelstellingen bijdraagt kan alleen boven de gestelde maxima worden gestapeld voor zover een extra prestatie moet worden geleverd om ook aan de ‘bijkomende doelstelling' bij te dragen. ]
Noot
263

[Toelichting: Dit artikel bevat heel eenvoudig de basis voor de beoordeling van alle subsidieaanvragen, namelijk het pMJP en het gebiedsprogramma. Dat een bepaalde activiteit niet is opgenomen in een gebiedsprogramma betekent niet dat deze niet voor subsidie in aanmerking komt. Alleen als sprake is van strijdigheid met het gebiedsprogramma of verdringing van prioriteiten levert het gebiedsprogramma een weigeringsgrond op. ]

Noot
264

[Toelichting: Het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (afgekort POP2) is een Europees subsidieprogramma dat gericht is op:

• de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector;

• het verhogen van de kwaliteit van natuur en landschap;

• de verbetering van de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie.

Het gaat hierbij om middelen uit het bij Verordening (EG) nr. 1290/2005 opgerichte Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), de opvolger van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor Landbouw (EOGFL). Het doel dat Nederland met het POP-2 wil bereiken, is: een goed evenwicht tussen de kwaliteit van natuur en landschap en het gebruik daarvan voor wonen, recreatie, gezondheid en persoonlijk welbevinden. Ook wordt geld ingezet voor de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector. De Europese Commissie heeft het programmadocument POP 2007-2013 op 20 juni 2007 officieel goedgekeurd. Gedeputeerde Staten zijn aangewezen als beheersautoriteit voor de POP subsidies in Overijssel. Betaalautoriteit zijn Dienst Landelijk Gebied en Dienst Regelingen. Het POP2-programma is het vervolg op het POP 2000 t/m 2006.

POP2 is opgebouwd uit vier assen. Deze assen vormen samen de doelstellingen van het programma. Onder de assen zijn verschillende maatregelen mogelijk. De POP-maatregelen worden ingezet om de doestellingen van het provinciaal Meerjarenprogramma voor het platteland (pMJP) te realiseren. Vanuit dat programma wordt ook de nationale financiering geregeld die nodig is om aanspraak op POP-subsidie te kunnen maken. Een aanvraag moet dus ook inhoudelijk en financieel binnen het pMJP passen.

As 1: versterking van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector.

De maatregelen onder deze as zijn bijna allemaal gericht op het ondersteunen van agrarisch ondernemers bij het aanpassen en innoveren van hun bedrijf. Het gaat dan om de kwaliteit van grond en kavelstructuur, gebouwen en machines, maar ook om nieuwe productiemethoden en het kunnen inspelen op ontwikkelingen vanuit de markt.

As 2: verbetering van het milieu en het platteland.

Het doel van de maatregelen onder as 2 is het verhogen van duurzaam gebruik van landbouwgrond. Agrarische ondernemers kunnen bijvoorbeeld gesubsidieerd worden als zij investeren in maatregelen tegen verdroging van hun grond.

As 3: verbetering van de leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie.

Het doel van de maatregelen onder as 3 is het bevorderen van een toegankelijk, vitaal en dynamisch platteland waar de landbouw niet meer de enige economische drager is. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden met investeringen in kleinschalige ondernemingen die zich richten op toerisme en recreatie, in leefbaarheidsvoorzieningen, in dorpsvernieuwing en in het landelijk erfgoed.

As 4: uitvoering van de LEADER-aanpak.

De aanpak van huidige LEADER+-programma vindt een vervolg in POP2. De LEADER-aanpak werkt met zogenaamde plaatselijke groepen (PG’s). Deze PG’s zijn gerelateerd aan het Bestuurlijk Gebiedsoverleg (BGO): afstemming vindt plaats in taken en verantwoordelijkheden en een aantal personen is in beide gremia vertegenwoordigd. De PG richt zich met name op de verbetering van de sociale en economische vitaliteit van het platteland. De PG’s hebben plaatselijke ontwikkelingsstrategieën gemaakt voor hun gebied. Hierin geven ze voor de komende programmaperiode aan: doelen, strategie, inzet van de beschikbare middelen en de wijze van uitvoering. Samenwerking en innovatie staan daarbij centraal. Het gaat dan om samenwerking binnen het LEADER-gebied, tussen de leden van de Plaatselijke Groep en projectuitvoerders, maar ook om samenwerking tussen LEADER-gebieden in binnen- en buitenland.

LEADER biedt kansen voor innovatieve vormen van beleidsvorming en -uitvoering: een aanpak ‘van onderop’, met een belangrijke rol voor de plaatselijke groep. In Overijssel zijn zes LEADER-gebieden aangewezen, te weten Noordwest-Overijssel, Noordoost-Overijssel, Salland, Noordoost-Twente, West-Twente en Zuid-Twente

Doelstellingen onder as 1 t/m 3 kunnen binnen LEADER uitgevoerd worden.|

In hoofdstuk 8 zijn de volgende POP-maatregelen gekoppeld aan pMJP-prestaties:

Overzicht maatregelen

De nummering betreft de maatregelen zoals opgenomen in de bijlage van het programmadocument POP 2007-2013* ; pMJP-prestatie ; De correlerende artikelen uit dit hoofdstuk ;

Maatregelen as 1 ; ; ;

111: Beroepsopleiding en voorlichting ; 1.3.1 ; Artikel 8.33, lid 8 ;

121: Modernisering landbouwbedrijven ; 1.3.2 ; Artikel 8.33, lid 8 ;

125: Infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en bosbouw ; 1.1.5 ; Artikel 8.19, lid 3 ;

Maatregelen as 2 ; ; ;

216: Niet productieve investeringen ; 2.2.6 ; Artikel 8.46, lid 3 ;

Maatregelen as 3 ; ; ;

311: Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten ; 1.2.2 ; Artikel 8.33, lid 7 ;

323: Instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed ; 2.3.1,2.3.2,2.3.6 ; Artikel 8.67, lid 8 ;

Maatregelen as 4 ; ; ;

411: Verbetering van het concurrentievermogen in de land- en bosbouwsector ; 1.2.1 ; Artikel 8.3a, lid 2 ;

413: De leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie ; 3.1.2, 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.6, 4.1.1, 4.1.2, 4.3.2 ; Artikel 8.3a, lid 2 ;

421: Uitvoering van samenwerkingsprojecten ; ; Artikel 8.3a, lid 2 ;

431: Beheer van de Plaatselijke Groep ; ; Artikel 8.3a, lid 2 ];

Noot
265

[Toelichting: Lid 1 koppelt de POP-bijdrage aan de inhoudelijke prestaties in het pMJP. In de volgende paragrafen staat per prestatie aangegeven wanneer artikel 8.3 van toepassing is. Daarbij is ook aangegeven welke maatregel van toepassing is zodat duidelijk is welke voorschriften uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma gelden.]

Noot
266

[Toelichting: Lid 2 is een precisering van artikel 6, lid 1 van de Algemene Subsidieverordening Overijssel (ASV). Daarin is bepaald dat Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de ASV en het uitvoeringsbesluit als er sprake is van medesubsidiënten. Bij samenloop met middelen uit het ELFPO zal het POP-regime van toepassing zijn voor de totale subsidie, dus ook voor de provinciale cofinanciering voor die activiteit. Dit geldt ook onverkort voor zogenaamde top-ups. Dit zijn nationale middelen (Rijk/provincie) die niet gekoppeld zijn aan een EU bijdrage, maar wel onder POP-regime vallen.]

Noot
267

[Toelichting: Lid 3 regelt welke algemene kosten niet subsidiabel zijn. In een projectbegroting mogen deze kosten niet als subsidiabele kosten worden opgevoerd.]

Noot
268

[Toelichting: Lid 4 geeft aan dat bij cofinanciering met POP-middelen een daartoe door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier moet worden gebruikt. Met dit aanvraagformulier kan subsidie worden aangevraagd op grond van subsidieregelingen die zijn aangemeld in het kader van het POP. Hiertoe behoren de provinciale regelingen onder het ILG en een aantal rijksregelingen. Subsidieverlening in het kader van POP houdt in dat de EU een deel van de subsidie betaalt. De aanvrager overlegt alle stukken zoals genoemd en levert alle informatie zoals gevraagd in het aanvraagformulier. Dit geldt onverkort voor zogenaamde top-ups]

Noot
269

[Toelichting: Voorbereidingskosten betreffen kosten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeringsgereed maken van het project. Het moet gaan om éénmalige kosten. In het algemeen gaat het daarbij om planvorming en organisatie, zoals het opstellen van het planontwerp, de begroting, het bestek alsmede de subsidieaanvraag. De voorbereidingskosten zullen veelal bestaan uit het inhuren van diensten van adviseurs, ingenieurs, architecten enz. Aan voorbereidingskosten wordt een maximum van 15% van de projectkosten gesteld en deze kosten mogen binnen 1 jaar voorafgaand aan indiening van de aanvraag zijn gemaakt.

Op het moment van besluitvorming over de aanvraag, moeten de uit te voeren projectactiviteiten   obstakelvrij te zijn. Obstakelvrij betekent dat er geen belemmeringen meer zijn om het project uit te voeren; de benodigde toestemmingen zijn verleend en eventuele planwijzigingen zijn voltooid.

Startdatum van het project: datum waarop een projectactiviteit wordt gegund of wanneer met de concrete uitvoeringsactiviteiten wordt gestart.

Einddatum van het project: datum waarop de projectactiviteiten zijn verricht. Na deze datum dient het project binnen drie maanden financieel te zijn afgerond (= moment van indiening eindafrekening). De projectperiode start op moment dat voorbereidingskosten mogen worden gemaakt en eindigt op moment van indiening van de eindafrekening. De activiteiten dienen binnen twee jaar na subsidieverlening te zijn afgerond.]

Noot
270

[Toelichting: Het zesde lid geeft bepalingen over de inrichting van de administratie.]

Noot
271

[Toelichting: Lid 7 regelt op welke wijze Gedeputeerde Staten voorschotten kunnen verlenen.]

Noot
272

[Toelichting: Lid 8 bepaalt dat drie keer per jaar voortgangsrapportages worden ingediend.]

Noot
273

[Toelichting: Lid 9 regelt de indiening van het verzoek tot vaststelling van de subsidie.]

Noot
274

[Toelichting: Lid 1 geeft de wettelijke basis voor subsidieverlening voor de zogenaamde LEADER-aanpak. Naast het feit dat de LEADER-aanpak gekoppeld wordt aan de inhoudelijke prestaties van het pMJP moeten projecten ook inhoudelijk passen binnen de plaatselijke ontwikkelingsstrategie en de betreffende maatregelen uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013.]

Noot
275

[Toelichting: Lid 2 regelt de koppeling van de Leader maatregelen. Er kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten gericht op de verbetering van het concurrentievermogen in de land- en bosbouwsector en activiteiten gericht op de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. Tevens kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten gericht op de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Tot slot kan subsidie worden verstrekt activiteiten gericht op het beheer van de Plaatselijke Groepen.]

Noot
276

[Toelichting: Lid 3 regelt de termijnen voor indiening van de aanvragen in het kader van de LEADER-aanpak.]

Noot
277

[Toelichting: Op grond van artikel 87 van het EG-verdrag is het in beginsel verboden subsidie te verstrekken aan ondernemingen als daardoor de concurrentieverhoudingen op een internationale markt worden verstoord.

Lid 1 bevat het verbod op staatssteun: “Behoudens afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.”

Het begrip onderneming wordt door het Europese Hof van Justitie ruim uitgelegd: “elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd”. Dit betekent dat ook stichtingen en verenigingen als onderneming kunnen worden gezien als hun activiteiten ook op een markt (kunnen) worden aangeboden.

Bij subsidies op grond van het onderhavige hoofdstuk is dikwijls sprake van staatssteun. Dit wil nog niet zeggen dat geen subsidie kan worden verleend. Als de aanvraag past binnen één van de zogenaamde vrijstellingsverordeningen van Europese Commissie kunnen Gedeputeerde Staten positief beschikken op een aanvraag. Er gelden dan wel aanvullende criteria, beperkingen ten aanzien van de hoogte van de subsidie en aanvullende voorschriften. In de zogenaamde factsheets in de bijlagen wordt steeds verwezen naar de voor dat onderdeel relevante regelingen en bepalingen.

Het voert te ver om op deze plaats alle verordeningen uitvoerig te belichten. Voor de precieze inhoud wordt u verwezen naar de website van Europa Decentraal: http://www.europadecentraal.nl/. Hier kunt u onder andere de brochure ‘Europese regelgeving over staatssteun’ downloaden.

Op deze plaats wordt volstaan met een korte toelichting op de volgende vrijstellingsverordeningen:

* De minimis

Deze ‘meest beroemde’ verordening bepaalt slechts dat indien er sprake is van staatssteun, dit niet bij de Commissie behoeft te worden gemeld als het totaal aan subsidie voor de onderneming over een periode van drie belastingjaren niet meer dan € 200.000,-- bedraagt. Indien dit maximum door de toekenning van de nieuwe subsidie wordt overschreden moet dit wel worden gemeld. U dient dus te onderzoeken hoeveel subsidie (inclusief de Europese) de onderneming in de laatste drie jaren al heeft ontvangen. Sinds 1 januari 2007 is de (de-minimis) vrijstelling ook van toepassing op de afzet en verwerking van landbouwproducten. Voor de primaire productie van landbouwproducten en visserij geldt een eigen de-minimisdrempel, net als voor ondernemingen actief in de sector wegvervoer.

* MKB; nr. 70/2001

Deze verordening biedt de mogelijkheid om aan kleine en middelgrote bedrijven steun te verlenen zonder dit te hoeven melden. Voor kleine bedrijven geldt een maximum van 15% van de totale subsidiabele kosten; voor middelgrote bedrijven ligt dit maximum op 7,5%. Achteraf dient aan de Commissie te worden gerapporteerd. Van de vrijstelling kan geen gebruik worden gemaakt als landbouwbedrijven eindbegunstigde zijn.

* Opleidingssteun; nr.68/2001

Indien bedrijven hun werknemers een scholingstraject willen aanbieden kunnen ze hiervoor een subsidie aanvragen (indien het provinciaal beleid dit toelaat). Deze subsidies hoeven niet te worden gemeld indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. In de verordening wordt een onderscheid gemaakt tussen specifieke opleidingen en algemene opleidingen. Voor de opleidingen gelden verschillende maximale plafonds. Achteraf dient aan de Commissie te worden gerapporteerd.

* Werkgelegenheidssteun; nr. 2204/2002

Voor het scheppen van werkgelegenheid kunnen bedrijven subsidies aanvragen. Hiervoor gelden de volgende maximale percentages: 15% voor kleine ondernemingen en 7,5% voor middelgrote ondernemingen. Indien de subsidies binnen de maximale percentages blijven, geldt een vrijstelling van de meldingsplicht. Achteraf dient aan de Commissie te worden gerapporteerd.

* Kaderregeling milieu; 2001/C 37/03

Deze regeling maakt het mogelijk om sommige milieubeschermende maatregelen zonder meldingsplicht te subsidiëren. Milieumaatregelen zijn maatregelen die gericht zijn op preventie of herstel van schade aan natuurlijke hulpbronnen en omgeving, dan wel rationeel gebruik van hulpbronnen. Deze vrijstelling geldt indien binnen de voorgeschreven maxima wordt gewerkt. Belangrijke voorwaarde is dat slechts die kosten die gemaakt worden om de milieudoelstelling te bereiken voor subsidie in aanmerking komen.

* Landbouwverordening

Deze verordening is van toepassing op kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren. Deze producten staan opgesomd in Bijlage I van het Europees verdrag. Ondernemingen die aan de criteria voldoen vallen automatisch onder deze regeling. De overige regelingen zijn op deze bedrijven dan ook niet van toepassing. Indien binnen de maximale steunpercentages wordt gewerkt, geldt een vrijstelling van aanmeldingsplicht voor verschillende soorten steun. Achteraf dient aan de Commissie te worden gerapporteerd (artikel 19, lid 4).

* Cultureel Erfgoed

Ondanks het feit dat er sprake kan zijn van staatssteun, (onderneming, enz.) geeft artikel 87, lid 3d, de Europese Commissie de mogelijkheid om goedkeuring te verlenen aan steun ten behoeve van de instandhouding van het culturele erfgoed. De laatste jaren heeft de Commissie dit artikel gebruikt om enkele grote projecten goed te keuren. Dit artikel is vooral van toepassing voor steun aan musea, maar ook andere culturele erfgoederen (monumentale boerderijen/oude schepen, enz.) kunnen worden gesubsidieerd. De subsidie moet noodzakelijk zijn voor het behoud van de cultuurhistorische waarde van het object. Achteraf dient aan de Commissie te worden gerapporteerd.

* Diensten van algemeen economisch belang

Dit zijn economische activiteiten (bijvoorbeeld Groene en Blauwe diensten) die door bedrijven in opdracht voor de provincie in het algemeen belang worden uitgevoerd. Om concurrentievervalsing te voorkomen gelden hier ook de staatssteunregels.

De Europese Commissie heeft bepaald dat staatssteun niet hoeft te worden gemeld indien de compensaties de € 30 miljoen niet overschrijden en de omzet van het bedrijf beneden de € 100 miljoen per jaar blijft. Wel gelden onder andere de volgende voorwaarden:

• de DAEB moet in een besluit worden omschreven;

• de compensatie voor een DAEB mag een redelijke winstmarge bevatten maar er mag geen sprake zijn van overcompensatie.]

Noot
278

[Toelichting: Naast de vrijstellingsverordeningen kan de Europese Commissie goedkeuring verlenen voor steunmaatregelen die ‘verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt’ (artikel 97, lid 3, EG-verdrag). Door de provincies is samen met LNV gezamenlijk goedkeuring gevraagd voor subsidiemogelijkheden in een zogeheten Catalogus Groene Diensten. Eenmaal goedgekeurd heeft die catalogus dezelfde werking als een vrijstellingsverordening: de steun is toelaatbaar mits de aanvullende criteria en voorschriften in acht worden genomen. Mogelijk worden in de toekomst nog andere steunmodules gezamenlijk ontwikkeld.]

Noot
279

[Toelichting: Om de administratieve lasten voor gemeenten en waterschappen te beperken hoeft naast de ondertekening van het convenant niet nog eens een aparte aanvraag te worden ingediend. Voorwaarde is wel dat het gebiedsprogramma + het convenant voldoen aan de normale eisen die gelden voor een aanvraag voor subsidie. Dat betekent in ieder geval dat de aanvraag wordt ondertekend door het dagelijks bestuur van de gemeente of het waterschap namens de publiekrechtelijke rechtspersoon. Ondertekening door de portefeuillehouder of de burgemeester alleen is onvoldoende (tenzij een ondertekeningsmandaat is verleend).

Voor het overige gelden de eisen uit het Awb (artikelen 4.61-4.65) en eventueel aanvullende eisen op grond van artikel 8.3 voor de onderdelen waarvoor ook Europese middelen worden verstrekt.]

Noot
280

[Toelichting: De regels over verantwoording en de controleprotocollen schrijven voor dat de provincie zich jaarlijks verantwoordt naar het rijk. Om daaraan te kunnen voldoen is het nodig dat jaarlijks een goed overzicht wordt verkregen van de stand van de verplichtingen vergezeld van een accountantsverklaring. Overigens geldt voor prestaties die ook Europese subsidie ontvangen een bijzondere regeling voor voortgangsrapportages en verantwoording (zie artikel 8.3). ]

Noot
281

[Toelichting: De inzet van de provincie is dat met de partners in de gebieden in één keer voor de hele periode afspraken worden gemaakt over de te leveren prestatie en de provinciale subsidie die daar tegenover staat. In jaar 1 wordt op basis van die afspraak in één keer subsidie verleend voor alle prestaties. Het is dan in beginsel aan de subsidieontvanger om te bepalen in welk jaar de prestatie wordt gerealiseerd. Wel wordt daarvan vooraf een inschatting gevraagd. Daarmee wordt het subsidiebedrag bij verlening verdeeld in jaarschijven. Op basis van de indeling in jaarschijven én de feitelijke voortgang worden voorschotten verleend op het subsidiebedrag.

Ieder jaar wordt er een verantwoording verwacht over de prestaties die in dat jaar zijn gerealiseerd, mede in verband met de verantwoordingsplicht van de provincie naar het Rijk (artikel 8.6). Deze informatie kan aanleiding zijn om de subsidieverlening te wijzigen.]

Noot
282

[Toelichting: De Beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen Overijssel geeft het kader op basis waarvan Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat het Bureau Beheer Landbouwgronden een koopovereenkomst met een ondernemer, die zijn intensieve veehouderij wil verplaatsen vanuit een extensiveringsgebied naar een duurzame locatie, te laten sluiten. Met de koop van de bedrijfsgebouwen en de ondergrond worden niet alle met de verplaatsing gepaard gaande kosten gedekt. Om de verplaatsingen daadwerkelijk gerealiseerd te krijgen achten Gedeputeerde Staten het wenselijk ook een bijdrage in de verplaatsingskosten en de sloop van de bedrijfsgebouwen op de oude locatie en onder voorwaarden ook op de hervestigingslocatie te kunnen leveren. Hiervoor zijn in deze paragraaf subsidiebepalingen opgenomen met betrekking tot de verplaatsingskosten van intensieve veehouderijen. ]

Noot
283

[Toelichting: Om de eenvoud van de uitvoering en transparantie is voor de sloopkostenvergoeding, onder sub a en sub c, gekozen voor normbedragen. De hoogte van de bedragen is ontleend aan de uitvoeringspraktijk, met name de onteigeningspraktijk. ]

Noot
284

[Toelichting: Deze subsidiemogelijkheid is bedoeld voor het versterken van de grondgebonden landbouw in extensiveringsgebied en het tegelijkertijd wegnemen van intensieve veehouderij (IV).

Er is subsidie mogelijk voor de volgende onderdelen:

1. advies: maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,-- per onderneming per jaar;

2. investeringen versterking grondgebonden landbouw: maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per investering;

3. investeringen diversificatie (inclusief planvorming) naar niet agrarische activiteiten: maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per investering;

De subsidieonderdelen 1 en 2 zijn bij de Europese Commissie gemeld onder de zogenaamde Vrijstellingsverordening Landbouw.

De investering (conform EU-verordening) moet gericht zijn op een van de volgende doelstellingen:

a. verlaging van de productiekosten;

b. verbetering en omschakeling van de productie;

c. verhoging van de kwaliteit;

d. instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiënische omstandigheden en de normen inzake dierenwelzijn.

Subsidiabele kosten voor investeringen zijn:

1. de (ver)bouw of verbetering van onroerende goederen;

2. de koop of huurkoop van nieuwe machines en nieuw materieel, met inbegrip van computerprogrammatuur, tot maximaal de marktwaarde van de activa; andere kosten in verband met huurkoopcontract zijn geen in aanmerking komende uitgaven;

3. algemene kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies en voor het verkrijgen van octrooien en licenties tot maximaal 12% van de onder 1 en 2 bedoelde uitgaven. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen, e.d.) vallen hier niet onder. Op grond van artikel 19 van de Vrijstellingsverordening Landbouw is stapeling met andere subsidies niet toegestaan boven het in artikel 8.13, lid 2, genoemde subsidiepercentages voor investeringen. Het totale subsidiebedrag (ook uit andere regelingen) mag niet uitkomen boven het in dit artikel genoemde subsidiepercentage.

Stapeling is dus alleen mogelijk, indien het totale subsidiebedrag niet boven het genoemde percentage uitkomt.

Ter voldoening aan de voorschriften uit de (vrijstellings)verordening overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie ten behoeve van investeringen, in aanvulling op artikel 1.14, tevens de volgende documenten of informatie:

a. een beschrijving van de huidige situatie van de betrokken bedrijven;

b. een beschrijving van de beoogde structuurverbetering van de betrokken bedrijven na voltooiing van het plan;

c. een overzicht van de eventuele gevolgen van de structuurverbetering voor de personele bezetting;

d. een verklaring van een financierende derde, niet zijnde bloed- of aanverwant, in het geval de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd door deze derde geheel of ten dele zal worden gefinancierd. Hieruit dient de haalbaarheid van de gewenste investeringen ook in relatie tot de levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf te blijken;

e. indien geen financieringsverklaring, zoals onder sub d wordt bedoeld, kan worden overgelegd, dient bij de aanvraag tot subsidieverlening een exploitatiebegroting te worden overgelegd over het boekjaar volgend op het jaar waarin de subsidieaanvraag plaatsvindt, alsmede een meerjarenbegroting over een periode van 5 jaar. Uit de exploitatiebegroting dient te blijken dat het eigen vermogen nadat de investering waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend, heeft plaatsgevonden, niet minder dan 15% van het totale vermogen uitmaakt. Gegevens waaruit blijkt dat het bedrijf waarvoor subsidie wordt aangevraagd gedurende de drie jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag, niet meer dan gedurende één jaar verlies heeft geleden. ]

Noot
285

[Toelichting: Indien de subsidie niet past binnen het Nederlandse programma voor plattelandsontwikkeling dan dient voor onderdeel 1 te worden voldaan aan de voorwaarden van Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 (landbouwvrijstelling) of enige andere vrijstellingsverordening. In de landbouwvrijstelling geldt bij gebruik van adviesdiensten (technische ondersteuning) artikel 15. Voor onderdeel 2 bij steun voor investeringen in landbouwbedrijven (artikel 4) geldt een maximum van 40%, waarbij de steun uitsluitend ten goede mag komen aan landbouwbedrijven die geen ondernemingen in moeilijkheden zijn, waarvan de exploitatie voldoet aan de geldende nationale en Europese minimumnormen op gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn.

De ‘bewijslast’ voor genoemde zaken ligt bij de aanvrager. Die zal documenten moeten laten zien waaruit blijkt dat aan de criteria wordt voldaan.]

Noot
286

[Toelichting: De bepaling van de minimale bedrijfsomvang en de minimale omvang van de intensieve veehouderijtak wordt bepaald op basis van NGE’s. Deze wordt gebaseerd op structurele aanwezigheid van dieren.

In principe wordt bepaald aan de hand van de feitelijk aanwezige dieren in het jaar voorafgaand aan de aanvraag. Indicatoren voor de bepaling hiervan zijn de laatste meitelling, de vigerende milieuvergunning en het bij de subsidieaanvraag ingediende bedrijfsplan. Indien op basis van de indicatoren twijfel bestaat over de feitelijke omvang, kan aanvullende informatie worden opgevraagd bij de subsidieaanvrager.]

Noot
287

[Toelichting: Van bedrijven die in extensiveringsgebieden liggen, is vaak ook een deel van de grond in het Natuurgebiedsplan (gebaseerd op de provinciale Subsidieregeling Natuurbeheer) begrensd als “nieuwe natuur”. Voor deze begrensde gronden is een aankooptitel. Als een substantieel deel van een grondgebonden bedrijf (> 50 % van de gronden) is begrensd als “nieuwe natuur” bestaat de mogelijkheid om het hele bedrijf (inclusief gebouwen) te kopen (DLG). In dit geval is het subsidiëren naar omvorming ongewenst, omdat dan de mogelijkheid bestaat dat het bedrijf eerst voor € 100.000,-- wordt gesubsidieerd voor omvorming, en bij eventuele verkoop daarna de nieuwe investering mee moet worden opgekocht.

Voor bedrijven waarvan de bedrijfsoppervlakte (bedrijfsgebouwen en grond) meer dan 50% begrensd is als nieuwe natuur zijn er 3 mogelijkheden:

1. verkoop van grond en bedrijf (aankoopplicht DLG);

2. realisatie van nieuwe natuur door particulier natuurbeheer op de begrensde ‘nieuwe natuur’ (SN); hier is dan tevens subsidie voor omvorming mogelijk (grondgebonden en diversificatie);

3. geen realisatie van nieuwe natuur; hier is subsidie voor omvorming alleen mogelijk voor diversificatie en niet voor omvorming van grondgebonden landbouw.]

Noot
288

[Toelichting: In het Reconstructieplan Salland-Twente is vastgelegd dat in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s) ruimte wordt geboden voor de ontwikkeling van een toekomstgerichte intensieve veehouderij.

Hiervoor kan het het onder meer nodig zijn:

1. de inrichting van LOG’s te verbeteren;

2. de randvoorwaarden voor de duurzame ontwikkeling van de intensieve veehouderij en het LOG in brede zin te verbeteren.

Het voortouw voor de ontwikkeling van de LOG’s ligt bij gemeenten en bedrijfsleven. De provincie

stimuleert de duurzame ontwikkeling van LOG’s door de subsidiemogelijkheden voor:

1. het opstellen van LOG-ontwikkelingsplannen door gemeenten;

2. modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen (mestverwerking, afvalverwerking, enz.)

Het uiteindelijke ontwikkelingsplan moet voldoen aan een aantal eisen, zoals opgenomen in artikel 8.16, lid 3. Op de subsidiëring van uitvoeringsactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 8.15, sub 2 (modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen), is de zogenaamde (vrijstellings)verordening Landbouw van toepassing. Voor de beschrijving van de consequenties hiervan voor de subsidieaanvraag en -verlening, wordt verwezen naar uitvoerige toelichting hierop, die is opgenomen bij onderdeel ‘Omvorming van intensieve veehouderijbedrijven (pMJP 1.1.2)’. ]

Noot
289

[Toelichting: Voor de grondgebonden landbouw is een goede ruimtelijke structuur van de landbouwbedrijven een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van een duurzame en concurrerende landbouw. In dit kader richt het provinciaal beleid zich op de verbetering van de verkaveling (de omvang, ligging en de vorm van de kavels.

In kader van dit doel worden de volgende twee instrumenten ingezet:

1. wettelijke herverkaveling;

2. vrijwillige kavelruil (twee vormen: ‘losse’ ruil en planmatige ruil).

Voor het opstellen en uitvoeren van deze herverkavelingsprojecten kan subsidie worden verleend.

Op deze maatregel vindt cofinanciering vanuit POP 2, op basis van Verordening (EG) 1698/2005 Pb L 277 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, maatregel 125 (http://www.overijssel.nl/thema's/economie/europaloket/pop-2007-2013/) plaats. Op de subsidieverlening zijn de voorwaarden van de genoemde POP-verordening van toepassing. Op de subsidieverlening voor ‘losse’ kavelruilprojecten is geen cofinanciering vanuit POP 2. De bovengenoemde EG-verordening is hierop niet van toepassing. In artikel 8.20 staan de maximale subsidiepercentages vermeld voor de onderscheidende instrumenten en voor de onderscheidende aanvragers c.q. eindbegunstigden. Voor niet-overheden kan ten hoogste 40$ van de subsidiabele kosten worden vergoed omdat deze kosten voor de Vrijstellingsverordening landbouw als investeringsmaatregelen moeten worden aangemerkt. Overigens mogen deze kosten wel volledig worden meegenomen ter bepaling van de omvang van de investeringskosten.

De redelijkheid van de door de aanvrager opgevoerde uitvoeringskosten van activiteiten zal worden beoordeeld aan de hand van de Notitie ‘Normkosten landbouw. Analyse van de kosten van herverkaveling voor de verbetering van de landbouwstructuur, IPO/LNV, mei 2006’.

Vrijwillige kavelruil zonder planmatig karakter is geregeld in de artikelen 85 tot en met 88 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hiervoor in artikel 8.18, onder c van het Uitvoeringsbesluit Subsidie Overijssel 2007 (Ubs) een subsidiemogelijkheid gecreëerd.

Deze subsidiemogelijkheid uit het Ubs heeft tot doel op een snelle en goedkope wijze via een eenvoudige procedure op basis van vrijwilligheid tot een betere verkaveling te komen. Het gaat daarbij om kleinere projecten van administratieve aard. Een betere verkaveling moet in het belang zijn van landbouw al dan niet in samenhang met natuur of landschap.

Om voor deze subsidie in aanmerking te komen, moet een kavelruil minimaal voldoen aan enkele criteria. Deze zijn ontleend aan de artikelen 85 tot en met 88 van de WILG en artikel 8.18, onder c

van het Ubs. Deze criteria zijn:

• ten minste drie partijen dienen onroerende zaken in te brengen;

• ten minste twee partijen daarvan onroerende zaken krijgen toebedeeld; eventueel kan de derde partij volstaan met het bedingen van slechts een geldsom;

• er moet in elke kavelruil ruiling van grond plaatsvinden;

• de gronden waarvoor subsidie wordt gevraagd, liggen in de provincie Overijssel;

• de ruil moet leiden tot verbetering van de verkaveling van landbouwbedrijven (bijvoorbeeld afstandsverkorting, perceelsvergroting of perceelsvorm).

Conform artikel 85 van de WILG zijn koop-/verkooptransacties tussen eigenaren binnen een kavelruil mogelijk. De strekking van de wet is evenwel niet om bij koop-/verkooptransacties de notariskosten zonder meer te subsidiëren. Bij een kavelruilovereenkomst, waarin koop- en verkooptransacties zijn opgenomen die los staan van het ruilproces en die evengoed plaats kunnen vinden buiten kavelruil, zullen deze transacties niet gesubsidieerd worden. Van (grond)ruil is sprake wanneer een partij grond afstoot én terug krijgt. Alleen de kosten van de in de overeenkomst opgenomen ruilingen en transacties komen in aanmerking voor subsidiëring.

Het is gewenst bij kavelruil aanwezige natuurwaarden alsmede landschappelijke en cultuurhistorische waarden te behouden. Daartoe moet bij het ruilen zoveel mogelijk rekening gehouden worden met bestaande topografische grenzen, zoals bijvoorbeeld sloten, structuurlijnen, kavelgrensbeplantingen en verschillen tussen hoog en laag. Het initiatief voor kavelruilen moet door de betrokken partijen zelf worden genomen.

De partijen stellen zelf een conceptovereenkomst op. In de overeenkomst zijn in ieder geval opgenomen een overzicht per deelnemer van inbreng en toedeling alsmede een kaart van de bestaande situatie (situatiekaart) en een kaart van de toekomstige situatie (kavelkaart). De conceptovereenkomst wordt toegezonden aan de door partijen aangewezen notaris, die deze beoordeelt en vóór de ondertekening kadastraal en hypothecair rechercheert en een titelonderzoek instelt. Na de ondertekening draagt de notaris zorg voor het inschrijven van de overeenkomst in de openbare registers. Door de inschrijving van de overeenkomst wordt de overeenkomst mede verbindend voor degenen die na de inschrijving onder bijzondere titel in de rechten van de eigenaren opvolgen (artikel 86 van de WILG).

Een kavelruil moet in beginsel uitsluitend bestaan uit gronden die geheel van eigenaar veranderen.

Indien in een kavelruilovereenkomst gedeeltelijke percelen worden ingebracht (en toegedeeld) dan

geldt de volgende procedure, zodat er uiteindelijk gehele percelen worden overgedragen. Deze

betreffende perceelsgedeelten worden op kaart aangegeven. In voorkomende gevallen draagt de

notaris zorg voor de aanvraag van perceelssplitsing bij het kadaster (meting en kadastrale toepassing van de door partijen overeengekomen nieuwe grenzen). Hierdoor worden in de akte uitsluitend gehele percelen ingebracht en toegedeeld en kan, indien van toepassing, de over- en ondermaat van de in de overeenkomst ingebrachte perceelsgedeelten worden bepaald en zo nodig verrekend. Indien de kavelruil gelegen is in een landinrichtingsproject respectievelijk een gebied waar planmatige vrijwillige kavelruil plaatsvindt moeten partijen in een vroegtijdig stadium overleg plegen met de desbetreffende commissie (landinrichtings-, voorbereidings- of uitvoeringscommissie), respectievelijk de verantwoordelijke voor de planmatige vrijwillige kavelruil om instemming van deze commissie te verkrijgen.

De overeenkomst moet aan de eisen voldoen uit de AMvB ex artikel 88 van de WILG.

De bij de ruilovereenkomst betrokken partijen kunnen (gezamenlijk) een aanvraag voor subsidie indienen bij de Dienst Landelijk gebied.

Deze betrokkenen kunnen eventueel de betreffende notaris machtigen om een subsidieaanvraag in te dienen.

De volgende notariële kosten worden vergoed:

a. het verstrekken van kadastrale en hypothecaire informatie door het kadaster aan de notaris ten behoeve van kavelruilovereenkomst en –akte;

b. het opstellen van de kavelruilovereenkomst en –akte en het inschrijven ervan in de openbare registers;

c. (eventuele) perceelssplitsingen die in de overeenkomst zijn opgenomen en voorzover door de notaris aangevraagd. ]

Noot
290

[Toelichting: Deze subsidieparagraaf biedt een basis voor de subsidieverlening voor de verplaatsing van bedrijven. Verplaatsing van landbouwbedrijven worden gestimuleerd ten behoeve van de realisatie van provinciale doelen natuur, recreatie, water of landschap en de verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw. De provincie verwerft gronden voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Daarbij streeft de provincie ernaar om in zoveel mogelijk situaties op vrijwillige basis gronden te verwerven op een zodanige wijze dat daarvan geen marktverstorende werking uitgaat. Op grond van deze subsidiebepalingen kan een extra stimulans gegeven worden aan vrijwillige verplaatsing van bedrijven ten behoeve van de grondverwerving voor de realisatie van bovengenoemde provinciale doelen, zodat inzet van het onteigeningsinstrumentarium zo min mogelijk nodig is. Subsidie is mogelijk in heel Overijssel, met uitzondering van het zogenaamde NURG-gebied (Nadere Uitwerking Rivierengebied). De grondverwerving in het NURG-gebied is een verantwoordelijkheid van het Rijk (artikel 8.23, lid 2). Subsidie kan worden verleend:

a. bij aankoop in een bij het besluit gevoegd aangewezen gebied of gebied waarvoor een realisatieplan is opgesteld

b. bij levering van EHS-grond wanneer de gronden zijn gelegen buiten de aangewezen gebieden. Een belangrijke voorwaarde voor subsidie voor verplaatsing van een landbouwbedrijf is dat:

  • 1alle bij het bedrijf behorende grond, die in eigendom is, aan BBL wordt overgedragen of
  • 2in geval van hervestiging in herverkavelingsprojecten de grond, die in eigendom is, wordt ingebracht in een overeenkomst:

o tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie (op grond van de Landinrichtingswet) of

o tussen de aanvrager en Gedeputeerde Staten (Reconstructiewet of vanaf 1 januari 2007 Wet Inrichting Landelijk Gebied) inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling, of

  • 1de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf verklaart bij de aanvraag, dat de bijbehorende grond of een overeenkomstige oppervlakte (als onderdeel van een inrichtingsplan voor het gebied of ten behoeve van de EHS) zodanig wordt ingericht, dat de provinciale doelen worden gerealiseerd. Deze bepaling is met name bedoeld voor pachtsituaties (duurzaam gebruiksrecht), waarbij de pachter verplaatst naar een andere locatie en de eigenaar/verpachter de grond onttrekt aan landbouwkundig gebruik en zal gaan inrichten overeenkomstig het beoogde provinciaal doel, bijvoorbeeld als natuurgebied. Hiervoor moet de eigenaar een verklaring bij de subsidieaanvraag overleggen, waarbij de eigenaar zich verplicht de vrijkomende landbouwgrond in te richten ten behoeve van de realisatie van het beoogde provinciale doel op gebied van natuur, recreatie, water, landschap en of de verbetering van de ruimtelijke structuur.

Het toepassen van een ondergrens van 10 ha te leveren bedrijfsgrond, of buiten de aangewezen gebieden te leveren EHS-grond, is bepaald zodat de bijdrage aan de provinciale doelen in enige verhouding staat met de geleverde grond. Op grond van artikel 8.23, lid 7, kunnen Gedeputeerde Staten hier in bijzondere gevallen van afwijken. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen indien een klein bedrijf een schakelfunctie vervult tussen natuurgebieden.

Subsidie voor verplaatsing heeft alleen betrekking op hele landbouwbedrijven, en is niet bedoeld voor gedeelten, aangezien dat splitsing van bedrijven tot gevolg zou hebben.

Op grond van artikel 8.23, lid 10, kunnen Gedeputeerde Staten ook hier in bijzondere gevallen van afwijken doordat een bedrijf verplaatst naar een veldkavel van dat bedrijf, waarbij er geen belang is om dat veldkavel door BBL te laten verwerven. Voorop staat hierbij dat de grond, die in die laatstgenoemde situatie geen deel van de koopovereenkomst zal gaan uitmaken, niet van belang is voor de realisatie van het provinciaal doel waarvoor subsidie wordt verleend. Indien dit aan de orde is, wordt de subsidie naar evenredigheid van de aan BBL over te dragen grond, als percentage van de totale grondoppervlakte van het te verplaatsen bedrijf, berekend.

Een andere voorwaarde voor verplaatsing op grond van het vijfde lid van artikel 8.23 is dat de hervestiging van een volwaardig bedrijf moet plaatsvinden binnen 24 maanden na de koopovereenkomst als bedoeld in het tweede lid van artikel 8.23, op een voor landbouwdoeleinden aangewezen duurzame locatie.

Voor de toepassing van de regeling stelt de provincie jaarlijks een subsidieplafond vast.

  • 1Indien eigendom gelegen is in een aangewezen gebied en er onvoldoende ruilgrond in het gebied is aangekocht of is gelegen in een gebied waarvoor een realisatieplan is opgesteld wordt subsidie toegewezen. Ook derde partijen, zoals waterschappen en gemeenten, kunnen in een gebied middelen ter beschikking stellen ten behoeve van deze regeling. In principe worden alle kosten voor de bedrijfsverplaatsing, naar rato doorberekend aan de (semi)overheid die de grond geleverd krijgt.
  • 2Buiten een aangewezen gebied ofeen gebiedwaarvoor een realisatieplan is opgesteldkan subsidie worden toegekend op basis van het aantal ha gerealiseerde Ecologische Hoofdstructuur. Dit kan door verkoop of een door aanvrager(s) in te dienen ruilverkavelingsvoorstel waardoor EHS gegarandeerd kan worden gerealiseerd.

Binnen het subsidieplafond kan een ieder die daarvoor in aanmerking denkt te kunnen komen een aanvraag indienen. Afhandeling gebeurt op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvraag. Aanvragen die in een jaar niet kunnen worden gehonoreerd, kunnen als de aanvrager dat wil meelopen in een volgend jaar en zijn dan de eerst ingediende aanvragen.

Voor een volwaardig bedrijf geldt een ondergrens van 50 NGE, te bepalen aan de hand van de meitelling zoals die wordt uitgevoerd door het Landbouw-Economisch Instituut. De subsidie voor verplaatsing vormt een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van de verplaatsing van het bedrijf.

1. De subsidie voor verplaatsing vanuit een aangewezen gebied of een gebied waarvoor een realisatieplan is opgesteld bestaat uit 2 onderdelen, namelijk:

a. 100% van de daadwerkelijke gemaakte verplaatsingskosten tot een maximum van € 100.000,--;

b. maximaal 40% van het verschil tussen de investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie en de door DLG getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie, waarbij € 10.000,-- per geleverde ha (ruil)grond wordt toegekend tot een maximum van € 300.000,--. In de dekking moet worden voorzien door middel van het subsidieplafond.

2. De subsidie voor aanvragen buiten een aangewezen gebied dan wel een gebied waarvoor een realisatieplan is opgesteld wordt alleen verstrekt als een bedrijf door verplaatsing meer dan 10 ha Ecologische Hoofdstructuur realiseert. Per gerealiseerde ha EHS wordt € 10.000,-- subsidie verstrekt.

3. Indien verplaatsing plaatsvindt binnen een kavelruilgebied is de maximale subsidie conform de leden a en b € 130.000,--.

Als verplaatsingskosten (onder a) worden aangemerkt:

  • 1de advieskosten in verband met verplaatsing (zoals bijvoorbeeld kosten van makelaar en accountant);
  • 2feitelijke verplaatsingskosten (zoals kosten van verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestigingslocatie);
  • 3notaris- en kadasterkosten;
  • 4overdrachtsbelasting die in verband met hervestiging is verschuldigd;
  • 5algemene (advies)kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies; die verband houden met de hervestiging op de nieuwe locatie. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen e.d.) vallen hier niet onder.

Investeringskosten op de hervestigingslocatie (onder b), buiten het huidige landinrichtings-, herverkavelings- of natuurontwikkelingsgebied, betreffen:

  • 1investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie;
  • 2sloopkosten van niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestigingslocatie.

Er wordt geen subsidie verleend op grond van deze subsidiebepalingen indien de aanvrager gebruik heeft gemaakt van het provinciale Beleidskader Rood voor Rood, indien aanvrager voor hetzelfde onderdeel daaruit financiële middelen verkrijgt. Ook wordt geen subsidie verleend op grond van deze subsidiebepalingen indien de aanvrager gebruikmaakt van het uitvoeringskader Nieuwe Landgoederen of de Beleidsregel Intensieve Veehouderijen Overijssel 2005 of indien de aanvrager een volledige wettelijke of vrijwillige schadeloosstelling heeft ontvangen voor de betreffende bedrijfsgebouwen en bijbehorende gronden.

De subsidie (inclusief die op grond van andere regelingen zijn of worden verleend) en het aankoopbedrag gezamenlijk mogen op grond van het vijfde lid van artikel 8.24 niet meer bedragen dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling. Dit bedrag kan door taxatie door een onafhankelijk beëdigd taxateur worden vastgesteld. Op deze manier wordt voorkomen dat een aanvrager meer subsidie of vergoedingen kan krijgen dan de werkelijke kosten die hij maakt voor de hervestiging van het bedrijf. De subsidie voor hervestiging op grond van deze regeling betreft immers, zoals hiervoor aangegeven, een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van de hervestiging van het bedrijf. Deze subsidiemogelijkheid is bij de Europese Commissie gemeld onder artikel 6 van de zogenaamde (Vrijstellings)verordening Landbouw. ]

Noot
291

[Toelichting: Een realisatieplan is een plan dat aangeeft hoe een realisatie van nieuwe natuur in een bepaald gebied zal plaatsvinden.]

Noot
292

[Toelichting: Onder overmacht moeten in ieder geval de volgende situaties worden verstaan:

• meerdere serieuze onderhandelingen over een hervestigingslocatie zijn niet succesvol geweest en voor de hervestigingslocatie moet een vergunningtraject doorlopen worden;

• het traject voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen neemt door onvoorziene en niet verwijtbare omstandigheden langere tijd in beslag dan voorzien bij het afsluiten van de overeenkomst. ]

Noot
293

[Toelichting: Toekomstgericht ondernemerschap is een belangrijke voorwaarde voor de succesvolle ontwikkeling van landbouwondernemingen. Meer dan in het verleden zal ondernemerschap de komende jaren

voor Nederland de bepalende succesfactor zijn voor ondernemingen in de landbouw, voedsel en bosbouw om zich aan te (kunnen) passen aan de wensen en eisen van markt, samenleving en overheid (bijvoorbeeld nieuwe overheidsregels en -normen inzake milieu, waterbeheer, veterinaire

en sanitaire eisen, fytosanitaire eisen, dierenwelzijn; veranderingen in de vraag naar producten) en ontwikkelingen in de fysieke, sociale en technische omgeving (bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen, veranderende managementopvattingen, veranderingen in de waterhuishouding, veranderingen van functies in de omgeving van de onderneming). De relatief hoge productiekosten in Overijssel maken het nodig om, op individuele ondernemingen en in samenwerkingsverbanden, enerzijds mogelijkheden die er zijn om efficiënter te werken te benutten en anderzijds producten en productiewijzen op ondernemingen te ontwikkelen en introduceren die meerwaarde (economisch,

ecologisch en/of sociaal) opleveren. Dit kan op individuele ondernemingen, maar ook in samenwerking met anderen. Dit vereist een hoog niveau van inzicht, kennis en vaardigheden van ondernemers.

Het aanpassen aan veranderende wensen en eisen en nieuwe ontwikkelingen vereist van mensen werkzaam in de landbouw en bosbouw dat zij zich met enige regelmaat laten voorlichten en bijscholen, en dat zij kennis nemen van nieuwe ontwikkelingen en wat dat betekent dan wel kan gaan betekenen voor hun bedrijf.

De provincie wil de ontwikkeling van het ondernemerschap in de landbouw steunen. Hierbij richt de provincie zich op

1. projecten gericht op het opstellen van toekomstgerichte bedrijfsplannen voor landbouwondernemers;

2. (samenwerkings)projecten gericht op investeringen in duurzaamheid van de leefomgeving. Dit moet gaan om investeringen die verder gaan dan wettelijk vereist is of vooruitlopen op nieuwe wetgeving;

3. diversificatie naar niet agrarische activiteiten.

De versterking van ondernemerschap betreft zowel de gangbare landbouw, de verbrede landbouw (zoals agrotoerisme, duurzame energie, landbouw en zorg) en de biologische landbouw.

Om voor subsidie in aanmerking te komen moet het landbouwbedrijf een minimale bedrijfsgrootte

van 40 NGE hebben. Op de subsidieverlening voor de genoemde subsidiemogelijkheden 1 en 2 is de zogenaamde Vrijstellingsverordening Landbouw van toepassing.

Met betrekking tot subsidiemogelijkheid 2 (investeringen in landbouwbedrijven) is artikel 4 van de genoemde vrijstellingsverordening van toepassing. Dit heeft de volgende consequenties voor de subsidieaanvraag en -verlening. De investering moet gericht zijn op een van de volgende doelstellingen:

a. het beschermen en het verbeteren van het milieu die verder gaan dan wat wettelijk vereist is;

b. de verhoging van de toegevoegde waarde van de agrarische productie.

Voor de beschrijving van de overige consequenties hiervan voor de subsidieaanvraag en –verlening, wordt verwezen naar uitvoerige toelichting hierop, die is opgenomen bij onderdeel ‘Omvorming van intensieve veehouderijbedrijven (pMJP 1.1.2)’.

Op grond van artikel 19 van de bovengenoemde vrijstellingsverordening is stapeling met andere subsidies niet toegestaan boven het in artikel 8.34, lid 2, genoemde subsidiepercentage van 40% voor investeringen. Het totale subsidiebedrag (ook uit andere regelingen) mag niet uitkomen boven het in dit artikel genoemde subsidiepercentage. In artikel 8.34, lid 3, is stapeling boven het genoemde maximum van € 100.000,-- uitgesloten. Bij samenloop met andere subsidiemogelijkheden uit subparagraaf 8.21 (vrijkomende agrarische bebouwing) mag het maximaal genoemde subsidiebedrag van € 100.000,-- niet worden overschreden.

De subsidiemogelijkheid ‘Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten’ wordt gecofinancierd vanuit POP 2, op basis van Verordening (EG) 1698/2005 Pb L 277 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, maatregel 311 (http://www.overijssel.nl/thema's/economie/europaloket/pop-2007-2013/). Op de subsidieverlening zijn de voorwaarden van de genoemde POP-verordening van toepassing. ]

Noot
294

[Toelichting: In september 2006 heeft de provincie een eenmalige tender uitgeschreven waarbij gegadigden zijn uitgenodigd om met ambitieuze voorstellen te komen voor pilot projecten voor de toepassing van agrobiodiversiteit en duurzame landbouw in Overijssel door:

• het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, mineralen en energie;

• het sluiten van kringlopen van mineralen;

• het bevorderen van duurzaam bodemgebruik;

• een toename van de genetische verscheidenheid;

• het gebruik van duurzaam geproduceerde grondstoffen;

• het hergebruiken van reststoffen;

• het bijdragen aan een vergroening van de economie (biobased economy).

Specifiek voor agrobiodiversiteit moeten de projectvoorstellen voldoen aan de volgende criteria:

• de projectvoorstellen bevatten een heldere omschrijving van de te behalen milieukwaliteit, waarbij wordt aangegeven op welke wijze agrobiodiversiteitsmaatregelen worden ingezet;

• de pilots die uit de projectvoorstellen voortkomen moeten vernieuwend zijn ten opzichte van voorgaande pilots en zijn bottum-up opgezet;

• kennisontwikkeling en kennisverspreiding maakt een belangrijk onderdeel uit van de voorstellen en is gericht op agrarische ondernemers, onderzoekers, adviseurs, docenten en beleidsmedewerkers;

• de monitoring van de te realiseren milieukwaliteit en daarbij wordt ook inzicht gegeven in de maatschappelijke kosten en baten.

Het samenwerken met andere (maatschappelijk) organisaties verdient sterk de voorkeur. ]

Noot
295

[Toelichting: De biologische landbouw heeft een belangrijke voortrekkersrol voor de verduurzaming van de gehele landbouw. De biologische landbouw versterkt landschapswaarden en leidt vaak tot functionele verweving van landbouw, natuur en landschap. Dit biedt kansen voor de ontwikkeling van duurzame landbouw in kwetsbare gebieden. Om deze redenen willen wij de ontwikkeling van de biologische landbouw ondersteunen. Daarvoor hebben wij het plan van aanpak ‘Biologische landbouw 2005-2007' opgesteld. Wij richten ons hierbij vooral op het grootste knelpunt: de verbetering van de afzet.

De subsidiemogelijkheden zijn voor:

1. samenwerkingsprojecten van agrarische ondernemers en ketenpartijen;

2. algemene promotie van biologische producten.

Het subsidiepercentage bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten (o.a. kosten voor advies).

De eindbegunstigden zijn bij deze subsidiebepalingen niet eenduidig. Vaak zal de eindbegunsigde een onderneming zijn. Bij de beoordeling van deze subsidieaanvragen wordt met name rekening gehouden met de (Europese) ‘De minimis'-regeling.

Indien de eindbegunstigde een landbouwonderneming is, is artikel 15 van de (vrijstellings)verordening Landbouw van toepassing.

Op grond van artikel 15 van de genoemde vrijstellingsverordening geldt de beperking voor technische ondersteuning dat de in een driejarige periode toegekende subsidie niet meer dan € 100.000,-- per eindbegunstigde mag bedragen. Dit maximum moet ook bij stapeling van subsidies in acht worden genomen. ]

Noot
296

[Toelichting: De algemene lijn is dat er subsidie beschikbaar is voor de aankoop van nieuwe natuur. Via het Programma Beheer (Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel) is een subsidiemogelijkheid gecreëerd voor particulieren die grond willen verwerven en beheren indien deze gronden in de provinciale natuurgebiedsplannen zijn begrensd als nieuwe natuur.

Deze paragraaf heeft betrekking op de verwerving van grond door de particulier terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties. Dit zijn Landschap Overijssel en de Vereniging Natuurmonumenten. Voorwaarde is dat de grond gelegen moet zijn in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en de grond moet zijn begrensd als nieuwe natuur in de natuurgebiedsplannen.

Gegadigdenkaart

In de Gegadigdenkaart zijn de invloedssferen van de natuurbeschermingsorganisaties Vereniging Natuurmonumenten, Landschap Overijssel en Staatsbosbeheer in Overijssel weergegeven. Deze kaart is bepalend voor welke natuurbeschermingsorganisatie een perceel grond, dat op de markt wordt aangeboden, aan zal gaan kopen.

De Gegadigdenkaart is van belang bij de beoordeling of de subsidieaanvrager als eerste in aanmerking komt voor aankoop van de betreffende grond. Als gevolg van belangrijke wijzigingen die ten behoeve van ruimere mogelijkheden voor particulier beheer worden doorgevoerd, kunnen

Gedeputeerde Staten wijzigingen op deze kaart aanbrengen.

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de verwervingskosten en eventueel de vergoeding van de kosten voor beëindiging van pachtovereenkomsten.

Indien er pachtgrond wordt verworven moet de pacht die op deze grond rust binnen een periode van drie jaar zijn beëindigd. Indien hier niet aan wordt voldaan, zal de gehele subsidie voor de verwerving van desbetreffende grond (dus ook de verwervingssubsidie) moeten worden terugbetaald.

In artikel 8.42 is aangegeven welke kosten subsidiabel zijn.

Niet subsidiabel zijn de aankoopkosten van productiequota. ]

Noot
297

[Toelichting: Met de in deze verordening bedoelde voor het landelijk gebied gecertificeerde taxateur wordt gelijkgesteld een certificering bij een soortgelijke instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie danwel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, welke inschrijving op basis van onderzoekingen een beschermingsniveau biedt dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale inschrijving wordt nagestreefd.]

Noot
298

[Toelichting: In het kader van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel worden in natuurgebiedsplannen natuurgebieden aangewezen.

Afhankelijk van het te realiseren natuurdoel moet de aangekochte cultuurgrond ingericht worden. Inrichting is vaak pas mogelijk als samenhangende gebieden zijn aangekocht.

Subsidie voor inrichting van deze gebieden is in eerste instantie op grond van de genoemde Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel mogelijk. Voor die situaties, waarbij op grond van deze subsidieregeling geen subsidie mogelijk is, fungeren de betreffende subsidiebepalingen als een vangnet voor inrichting. Staatsbosbeheer valt niet onder de Subsidieregeling Natuurbeheer (Overijssel). Deze organisatie kan een beroep doen op de onderhavige subsidiebepalingen.

Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet het gaan om gronden die als nieuwe natuur zijn begrensd in het Natuurgebiedsplan Overijssel en/of de aangrenzende bestaande natuurgebieden waar in samenhang met de nieuwe natuurgebieden inrichtingsmaatregelen nodig zijn om de beoogde natuurdoelen te kunnen bereiken. Vereiste daarbij is tevens dat de gronden binnen de Ecologische Hoofdstructuur c.q. binnen de Robuuste Verbindingszones, zijn gelegen.

Op grond van artikel 8.47, lid 1, bedraagt de subsidie maximaal 100% van de subsidiabele kosten. In lid 2 van dat artikel is aangegeven welke kosten tot de subsidiabele kosten worden gerekend. Onder inrichtingskosten worden ook inpassingmaatregelen ten behoeve van de landbouw gerekend.

De redelijkheid van de door de aanvrager opgevoerde inrichtingskosten zal worden beoordeeld aan de hand van de normkosten, die voor inrichten EHS zijn opgesteld. Bij de inrichting van de gebieden wordt rekening gehouden met de normkosten (prijspeil 2004) zoals die per klassen zijn vastgesteld.

Natuurdoelen

klasse ; natuurdoelen (overeenkomstig vigerende Natuurgebiedsplan Overijssel) ; maximaal subsidiabele kosten per ha (in €) ;

1 ; 1, 10, 11, 12, 13, 17, 24, 25 ; 4.900 ;

2 ; 5a, 5b, 5c, 9b, 23 ; 7.400 ;

3 ; 3, 6, 9a, 14, 15, 16, 18, 19, 20, 21, 26, 27 ; 10.200 ;

4 ; 2, 4, 7a, 7b, 8 ; 24.000 ;

Voor de kwaliteit van de Ecologische Hoofdstructuur is het oplossen van verdroging en vermindering van de ammoniakdepositie belangrijk. Het onderzoek naar milieutekorten binnen de EHS toont aan dat circa 60% van het verdroogde areaal in de Natura 2000 gebieden binnen de EHS ligt. Omdat niet alles tegelijk kan worden gerealiseerd heeft verdrogingsbestrijding in de Natura 2000 gebieden binnen de EHS de voorkeur. Er is een nadere prioritering van deze gebieden gemaakt. Deze gebieden vormen de zogenaamde TOP-lijstgebieden. Deze is opgenomen in het pMJP.

Voor de inrichting van nieuwe natuur in deze toplijstgebieden is € 2.500,-- per hectare extra beschikbaar voor hydrologische inrichtingsmaatregelen, bovenop de eerdergenoemde maximaal subsidiabele kosten. Dit wordt gecofinancierd vanuit POP 2, op basis van Verordening (EG) 1698/2005 Pb L 277 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, maatregel 216 (http://www.overijssel.nl/thema's/economie/europaloket/pop-2007-2013/). Op de subsidieverlening zijn de voorwaarden van de genoemde POP-verordening van toepassing.]

Noot
299

[Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben op 21 april 2009 het Beleidskader Soorten 2010-2013 vastgesteld en daarmee een kader geformuleerd voor de uitvoering van de leefgebiedenbenadering (pMJP prestatie 2.2.1). Met deze paragraaf wordt uitvoering gegeven aan het vastgesteld beleidskader. ]

Noot
300

[Toelichting: De lijst met provinciale aandachtssoorten is mede afgeleid van de landelijke lijst met soorten voor de leefgebiedenbenadering. De lijst geeft aan welke soorten in de periode 2010 t/m 2013 aandacht behoeven. De koppeling tussen aandachtssoorten en leefgebieden is niet strikt, van belang is dat de soort staat vermeld bij één of meerdere landschappen. Naast de provinciale aandachtssoorten is het wenselijk dat ook andere soorten profiteren van de maatregelen. De motivatie voor het project moet echter gebaseerd zijn op provinciale aandachtssoorten.]

Noot
301

[Toelichting: Door de uitvoering te koppelen aan locaties met meerdere (dus minimaal twee) provinciale aandachtssoorten worden ruimtelijk prioriteiten gesteld en wordt nagestreefd om maatregelen te treffen voor meerdere soorten. ]

Noot
302

[Toelichting: Het Beleidskader heeft per leefgebied thema's benoemd die via projectvoorstellen concreet kunnen worden uitgewerkt. Een subsidieaanvraag dient dus altijd gemotiveerd aan te sluiten bij een thema.]

Noot
303

[Toelichting: De leefgebiedenbenadering streeft een verbreding van de betrokkenheid van partijen na bij het behoud van de biodiversiteit. Projectvoorstellen dienen dan ook door meerdere partijen te worden gedragen. Dit kunnen partijen zijn die betrokken zijn bij de aanvraag of bij de uitvoering. Het is wenselijk dat aanvragen inhoudelijk worden onderschreven door bijvoorbeeld landelijke soortbeschermende organisaties of kennisinstituten]

Noot
304

[Toelichting: De provinciale aandachtssoorten zijn in verschillende mate bedreigd zodat er per soort of deelpopulatie verschillende typen maatregelen nodig zijn. Per soort is hiervan een inschatting gemaakt (zie bijlage 1). Hiermee wordt beoogd planmatig te werken en evaluatie mogelijk te maken.]

Noot
305

[Toelichting: Voor het beheer van natuur en landschap bestaan de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) en Groen-blauwe diensten. Het is niet mogelijk via de leefgebiedenbenadering subsidie te krijgen voor maatregelen die vallen onder genoemde regelingen. Ook is de leefgebiedenbenadering niet bedoeld om meerjarig beheer te financieren; het dient gaan om eenmalige beheeractiviteiten of de opstart van beheer. In de aanvraag dient te beschreven te zijn op welke wijze het vervolg beheer is gegarandeerd.]

Noot
306

[Toelichting: Het uitvoeren van maatregelen voor soorten van de Habitatrichtlijn concentreert zich in de periode 2010 t/m 2013 op de Natura 2000-gebieden.]

Noot
307

[Toelichting: Het gaat niet goed met de weidevogelstand. Met name de grutto gaat sterk achteruit. Vooral in de kuikenfase is deze soort erg kwetsbaar voor maaien. Daarnaast worden vaak grote oppervlaktes in één keer gemaaid, waardoor gruttokuikens geen dekking tegen predatoren (lang gras) en voedsel (insecten zitten in het lange gras) meer kunnen vinden. Hierdoor worden veel te weinig grutto's vliegvlug. Plaatselijk speelt daarbij ook predatie een belangrijke rol. Voor de grutto heeft Nederland een internationale verantwoordelijkheid. In het Actieplan ‘Boeren met weidevogels' heeft de provincie Overijssel in 2003 aangegeven in te willen zetten op extra maatregelen om de weidevogelstand te verbeteren, met name voor kwetsbare soorten als grutto en tureluur. Het weidevogelbeheer kent diverse pijlers. Een daarvan is de Natuurproductiebetaling. Dat is een vergoeding voor daadwerkelijk uitgekomen legsels van bedreigde weidevogels. Het gaat om de grutto, tureluur, wulp, slobeend, zomertaling, watersnip en kemphaan. De vergoeding van € 70,-- wordt uitgekeerd voor de extra inspanning die de ondernemer moet verrichten voor het beschermen van het legsel. Boeren die de legselbescherming combineren met een beheerovereenkomst ontvangen € 100,-- per succesvol legsel.

Uit onderzoek komt naar voren dat actieve bescherming van de weidevogelnesten leidt tot een beter broedresultaat. Het blijkt dat bij bescherming 30% meer legsels succesvol uitkomen. Steun aan de weidevogels is zeer urgent vanwege afname van aantallen in het agrarisch gebied en ook in de natuurgebieden.

Eén andere maatregel is het project Koplopers weidevogelboeren. In dit project worden extra maatregelen voor weidevogels mogelijk gemaakt. Grondgebruikers kunnen subsidie aanvragen indien zij extra maatregelen treffen ter verbetering van biotoop, broedsucces en kuikenoverleving van weidevogels.

Deze maatregelen zijn vooral gericht op het verhogen van de kuikenoverleving. Dit project werd in 2005 opgestart en gefinancierd door de provincie (€ 100.000,--) en vanuit een fonds (€ 430.000,-- voor 10 jaar), dat door Rijkswaterstaat beschikbaar is gesteld voor extra maatregelen voor weidevogels ter compensatie van de aanleg van de N 50.

In Overijssel zijn de gebieden, waar nog relatief veel kritische soorten weidevogels (o.a. grutto, tureluur) voorkomen, op grond van het Programma Beheer begrensd als beheersgebied of nieuwe natuur voor weidevogels. Het accent ligt hier op het IJsseldeltagebied en Noordwest-Overijssel. Daarnaast liggen er verspreid in Salland en Twente een aantal beheersgebieden voor weidevogels. Dit betekent dat hier subsidies mogelijk zijn voor weidevogels volgens de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (Overijssel) of de Subsidieregeling Natuurbeheer (Overijssel). Dit levert tot nog toe onvoldoende resultaat op. De weidevogelstand gaat nog steeds hard achteruit. Daarom willen we komen tot meer maatwerk en extra maatregelen voor behoud van de weidevogelstand. Deze maatregelen voor weidevogels willen we uitvoeren bij die boeren die nu door veel inzet nog hoge dichtheden aan weidevogels, en m.n. grutto's, op hun bedrijf hebben (‘de koplopers in het gebied'). Hier zullen aanvullende maatregelen het meeste rendement opleveren.

De aanvullende maatregelen zullen m.n. gericht zijn op het verhogen van het broedsucces en de kuikenoverleving (o.a. strokenbeheer, mozaïekbeheer). We maken daarbij gebruik van de ervaringen van het landelijk project ‘Nederland - Gruttoland'. In het project ‘Nederland-Gruttoland' is ervaring opgedaan met aanvullende maatregelen voor weidevogels (m.n. de grutto) bij een aantal boeren (53) in 6 clusters (Agrarische Natuurverenigingen) verspreid over Nederland (totaal 1.600 hectare). Op basis van deze ervaringen én eigen ervaringen is het Koploperproject uitgewerkt in een aantal maatregelen dat sterk gericht is op het verhogen van de kuikenoverleving. Door een gezamenlijke aanpak, meer maatwerk en aanvullende maatregelen voor weidevogels (mozaïekbeheer) moet dit resulteren in een hogere reproductie (meer vliegvlugge weidevogelkuikens) en een toename van de weidevogelstand met 25% in 5 jaar bij de deelnemende bedrijven. Tevens geldt het als een voorbeeldfunctie voor andere gebieden. Deze regeling is als experiment opgezet. We streven er naar om de uitvoering van het project in de loop der jaren over te dragen aan bestaande of nog op te richten samenwerkingsverbanden van agrariërs in het gebied, waarbij de provincie meer een sturende en ondersteunende rol gaat spelen.

De maatregelen voor bescherming van weidevogels passen binnen de systematiek van de Catalogus Groen-Blauwe Diensten. Deze catalogus geeft inzicht in welke maatregelen en welke vergoedingen zijn toegestaan binnen de communautaire richtsnoeren voor staatssteun. ]

Noot
308

[Toelichting: In dit artikel zijn de grondslagen voor de subsidie neergelegd. Het betreft maximum subsidiebedragen per activiteit per hectare. De maatregelen zijn sterk gericht op het verbeteren van de kuikenoverleving (van uitkomen van legsel tot vliegvlugge kuikens).]

Noot
309

[Toelichting: De vluchtstroken worden daar neergelegd waar de meeste nesten van kritische weidevogels zijn gevonden en/of de meeste paren met kuikens aanwezig zijn. Om deze stroken goed te laten functioneren is een minimummaat van 10 m bij 50 m opgenomen. Voor de doelmatigheid voor het weidevogelbeheer (laagste kosten, meeste rendement) is gekozen voor een maximumoppervlakte van 1 hectare, zodat meerdere stroken op het bedrijf worden neergelegd. De stroken zijn specifiek gericht op het vergroten van de kuikenoverleving. Gruttokuikens, en in mindere mate kuikens van tureluur en wulp blijven in het lange gras. M.n. kuikens, die niet net uit het ei zijn, hebben bij de huidige maaiapparatuur en het tempo van maaien nauwelijks kans te overleven. De meeste nesten van grutto, tureluur en wulp komen doorgaans uit in de periode 5 tot 15 mei. Daarom is gekozen om de stroken minimaal 2 weken later te laten maaien en niet eerder dan 22 mei. Als de stroken 2 weken later gemaaid worden dan de rest van het perceel, is er doorgaans in de rest van het perceel weer voldoende gras om dekking te vinden. De vergoeding is alleen gebaseerd op het verlies aan opbrengst (m.n. de kwaliteit loopt achteruit), en dat deze stroken weer apart moeten worden gemaaid, verwerkt en ingekuild. Deze kosten kunnen nog hoger oplopen als hier een loonbedrijf voor wordt ingeschakeld.]

Noot
310

[Toelichting: De voorbeweidingspakketten zijn er eveneens op gericht op, dat in de periode van 5 mei tot 15 juni er percelen aanwezig zijn met langer gras, waarin kuikens van grutto, wulp en tureluur kunnen overleven. Daarnaast worden deze percelen zo ook geschikt gemaakt voor (her)vestiging van kritische soorten. Voorbeweiding met schapen leidt tot een kort afgevreten grasmat zonder structuur, vandaar dat hier een extra beperking (2 weken eerder de schapen er uit) is opgenomen. De beperkingen leiden tot een afname in opbrengst en beperkingen in de bedrijfsvoering. De vergoedingen zijn rechtstreeks gerelateerd aan de onderdelen voorbeweiding uit de collectieve weidevogelpakketten van de Subsidieregeling Agrarisch natuurbeheer (Overijssel). Noem je hier bewust geen vergoeding (i.t.t. Natuurproductiebetaling). ]

Noot
311

[Toelichting: Dit is, naast de deelname aan 1 hectare vluchtstroken en/of voorbeweiding, een verplicht onderdeel voor deelname aan het project. Deelnemers dienen zoveel mogelijk alle nesten op het bedrijf te markeren en te beschermen bij werkzaamheden. Bij maaien en andere landbouwwerkzaamheden ontzien ze de legsels en laten een pol staan, zodat het nest gespaard blijft. Bij beweiding dienen ze een nestbeschermer over de nesten te plaatsen, zodat geen vertrapping plaatsvindt. Eén tot 2 dagen voor het maaien plaatsen ze in percelen, waar geen vluchtstroken blijven staan, stokken met plastic zakken, zodat de paren met kuikens de percelen verlaten en een veilige plek vinden in vluchtstroken, voorbeweiden of nog niet gemaaide percelen. Daarnaast wordt verwacht dat ze de resultaten in kaart brengen en deelnemen aan een start- en evalutiebijeenkomst van het project. Om hieraan te kunnen voldoen, vraagt veel tijd. Met name het zoeken van legsels kost erg veel tijd, waarbij de agrariërs vaak ook derden (vrijwillige weidevogelbescherming) inschakelen. Bij de vergoeding is een vast deel genomen, omdat iedere deelnemer extra maatregelen en tijd moet vrijmaken voor de uitvoering. Aangezien een groot bedrijf meer inspanningen moet doen, is dit verwerkt in een variabel deel (€ 4,-- per hectare). Met name de tijd die het zoeken van legsels vraagt, is deze vergoeding dan ook niet meer als een tegemoetkoming in de kosten.]

Noot
312

[Toelichting: een uitgekomen nest van een aantal kritische weidevogelsoorten wordt een subsidie van € 68,-- per succesvol uitgekomen nest en € 100,-- indien op de aangrenzende gronden een beheersovereenkomst op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (Overijssel) danwel een contract Particulier Natuurbeheer is afgesloten.]

Noot
313

[Toelichting: Het uitvoeringsbesluit schrijft in artikel 1.13 voor dat aanvragen voor prestatiesubsidies worden ingediend dertien weken voorafgaande aan het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft. Juist het specifieke onderwerp waarop deze regeling betrekking heeft, noodzaakt tot een andere indieningstermijn. Vanaf circa 1 april start het broedseizoen van de kwetsbare soorten weidevogels. Met inachtneming van een korte behandeltermijn zullen de aanvragen dan ook voor 1 april moeten zijn ingediend. Voor Natuurproductiebetaling geldt een termijn van 6 dagen na uitkomen van het legsel.]

Noot
314

[Toelichting: In afwijking van hoofdstuk 1 wordt geen voorschot uitgekeerd. ]

Noot
315

[Toelichting: Monitoring van de resultaten van de activiteiten vindt o.m. plaats door intekening van de legsels op een bedrijfskaart. Gedeputeerde Staten zorgen in beginsel voor verstrekking van de kaarten. Ook zullen Gedeputeerde Staten tussentijds willen weten hoe bepaalde activiteiten zich ontwikkelen, welke resultaten zijn geboekt, enz. Om deze controle mogelijk te maken dienen de kaarten op het bedrijf zelf aanwezig te zijn. ]

Noot
316

[Toelichting: Nationale parken zijn aaneengesloten gebieden van tenminste duizend hectare, bestaande uit natuurterreinen, wateren en/of bossen, met een bijzondere landschappelijke gesteldheid en planten- en dierenleven. Er zijn goede mogelijkheden aanwezig voor recreatief medegebruik. In de nationale parken worden natuurbeheer en natuurontwikkeling geïntensiveerd, natuur- en milieueducatie sterk gestimuleerd en vormen van natuurgerichte recreatie, alsook onderzoek bevorderd.

De nationale parken behoren tot de kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), het stelsel van natuur- en bosgebieden met hun rand- en verbindingszones, de groene ruggengraat van de Nederlandse natuur.

In Overijssel zijn er 2 nationale parken, namelijk De Weerribben-Wieden en De Sallandse Heuvelrug.

De eigenaren/beheerders en de betrokken instanties (provincies en gemeenten) zijn vertegenwoordigd in een overlegorgaan. De minister van LNV installeert zo'n overlegorgaan bij de instelling van een nationaal park. De eigenaren/beheerders, instanties en organisaties die hierin zijn vertegenwoordigd, binden zich aan de uitgangspunten die de minister van LNV heeft opgesteld.

De eerste taak van het overlegorgaan is het opstellen van een gemeenschappelijk Beheers- en Inrichtingsplan voor het parkgebied in zijn totaliteit. Als de minister zijn goedkeuring voor dit plan heeft gegeven, is het overlegorgaan verantwoordelijk voor de uitvoering.

In het overlegorgaan zetten partijen zich in voor:

1. versterken samenwerking tussen eigenaren, beheerder en overheden t.b.v. integraal beheer;

2. stimuleren educatieve functie van de parken;

3. stimuleren van passende op natuurbeleving gerichte recreatievormen.

Voor de uitvoering stelt het overlegorgaan jaarlijks een bestedingenplan op. De realisatie van de geprogrammeerde activiteiten hierin vinden deels plaats via subsidieverlening. De subsidieregels hiervoor staan in deze paragraaf.

Het betreft activiteiten op het gebied van beheer, inrichting, voorlichting en onderzoek. De regeling staat open voor aanvragen voor iedereen. In de praktijk zullen vooral ondernemingen of overheden eindbegunstigden zijn. Natuur- en terreinbeherende organisaties vallen ook onder het overheidsbegrip.

Voor ondernemingen wordt bij de beoordeling van subsidieaanvragen met name ook rekening gehouden met de (Europese) ‘De minimis’-regeling.

Voor landbouwondernemingen wordt bij de beoordeling rekening gehouden met de (Europese) ‘De minimis’-regeling voor landbouw en visserij van de Verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004. Subsidie kan worden verleend ten behoeve van een landbouwonderneming waarvoor op grond van andere niet door de Europese Commissie goedgekeurde steunmaatregelen in de voorafgaande drie jaar tot minder dan € 3.000,-- aan geldelijke bijdragen is verleend of zal worden verleend . Voor zover door verlening van de gevraagde subsidie het bedrag van € 3.000,-- zou worden overschreden, wordt het maximale subsidiebedrag dienovereenkomstig lager vastgesteld.

Voor de beoordeling van de ‘de minimis’-steun wordt gekeken naar de eindbegunstigde van de subsidie. Ondernemingen en landbouwondernemingen moeten hiertoe bij de subsidieaanvraag een zogenaamde ‘de minimis’-verklaring overleggen.

Subsidies die op dit besluit zijn gebaseerd voldoen daarmee aan de Europese regels betreffende staatssteun.]

Noot
317

[Toelichting: In het landschap vinden vele en veelsoortige ontwikkelingen plaats. Zo stelt bijvoorbeeld de moderne landbouw andere eisen aan het landschap en krijgen nieuwe functies als wonen, niet-agrarische bedrijvigheid en recreatie een steeds belangrijker plek in het landelijk gebied. Dit heeft invloed op de verschijningsvorm en de belevingswaarde van het landschap. Met andere woorden de landschappelijke kwaliteit is in het geding.

De prestatie Kwaliteit Cultuurlandschap stimuleert projecten die gericht zijn op vormgeving en herstel/realisering van landschappelijke kwaliteit en Groen om de grote steden en kernen. Daarbij onderscheiden we vier categorieën:

1. Prestaties gericht op planvorming t.b.v. ontwikkelings- en inrichtingsvraagstukken in relatie tot de landschappelijke kwaliteit.

Voorbeelden hiervoor zijn Landschapsontwikkelingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en Landgoedversterkingsplannen (voor landgoederen ouder dan 50 jaar en groter dan 25 ha). Voorwaarde is dat er een stevige relatie wordt gelegd met de uitvoering, bijvoorbeeld via een concreet uitvoeringsprogramma.

2. Prestaties gericht op concrete uitvoering (fysieke maatregelen) ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van het cultuurlandschap. Het gaat hierbij alleen om niet productieve elementen d.w.z. elementen die niet direct bijdragen aan economische activiteiten. Om voor deze subsidie in aanmerking te komen moet een project passen binnen de volgende thema’s:

• uitvoering landgoedversterkingsplannen: voor deze prestatie komen alleen de onderdelen uit het landgoedversterkingsplan in aanmerking die dienen ter versterking van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden. Daarbij moet het zwaartepunt liggen bij groene elementen. Kleinere bouwwerken zoals bv bruggetjes en tuinmuren kunnen voor subsidie in aanmerking komen voor zover zij onderdeel uitmaken van de groene ambiance. Restauratie van gebouwen en herbestratingen vallen niet onder deze prestatie;

• herstel cultuurhistorische elementen; hierbij gaat het om groene elementen of kleine bouwwerken die onderdeel uitmaken van een groen ensemble. De HET projecten zoals we die kennen van Landschap Overijssel kunnen onder deze prestatie worden ondergebracht;

• integrale ervenprojecten: bij ervenprojecten gaat het om een aanpak waarbij integraal naar de ruimtelijke kwaliteit van de erven wordt gekeken, dwz zowel de inrichting, de gebouwen, de historische elementen en de erfbeplanting. De projecten Streekeigen Huis en Erf dienen hierbij als referentie; de gebundelde aanpak uit paragraaf 8.16 kan hiervoor worden gecombineerd met paragraaf 8.29, Behoud en bescherming cultureel erfgoed binnen één project en subsidieaanvraag.

• innovatieve projecten (bv Knooperven); voor dit onderdeel komen initiatieven in aanmerking die op een vernieuwende manier bijdragen aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit;

• aanleg landschapselementen in wettelijke herverkavelingsprojecten op grond van de wet inrichting landelijk gebied (voorheen waren dit de Landinrichtingsprojecten); Dit onderdeel is bedoeld om de realisatie van nieuwe landschapelementen in inrichtingsprojecten mogelijk te maken.

3. Prestaties gericht op investeringen in aanleg en herstel van recreatief groen (onder andere voor recreatie medegebruik) in robuuste structuren (>2 ha) in een gebied tot 5 km buiten de bebouwde kom van grote steden en stedelijke agglomeraties > 50.000 inwoners (Deventer, Almelo/Hengelo/Enschede/Borne/Oldenzaal).

4. Prestaties gericht op investeringen in aanleg en herstel van groene elementen ten behoeve van b.v. landschappelijke inpassing van rommelige randen van kernen. Dit groen is bedoeld om bijv. verrommelde randen door bedrijfsterreinen te maskeren. Voor nieuw te realiseren uitbreidingen dient het landschappelijk groen integraal onderdeel van de planvorming en exploitatie uit te maken. Hiervoor is deze subsidie niet bedoeld.

Op subsidie categorie 2 kan cofinanciering vanuit POP 2 plaats vinden, bij subsidieaanvragen waarvan de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 150.000,--. Dit op basis van Verordening (EG) 1698/2005 PbL 277 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, maatregel 323 en 125 voor onderdeel e. (http://provincie.overijssel.nl/beleid/economie/europaloket/pop_2007-2013) plaats. Op de subsidieverlening zijn de voorwaarden van de genoemde POP-verordening van toepassing. Dit betekent dat een subsidieaanvraag volgens de POP-procedure moet worden aangevraagd.

In de subsidie categorie 2 zijn kosten van grondverwerving – overeenkomstig maatregel 323 - be-perkt subsidiabel. Deze kosten mogen niet meer dan 10% van de subsidiabele kosten bedragen. Voor de overige subsidiecategorieën komen kosten voor grondverwerving niet in aanmerking voor subsidie. Indien de prestatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd voldoet aan de subsidiecriteria uit paragraaf 8.18 Uitvoering groene en blauwe diensten, dan wordt de subsidie-aanvraag in dat ka-der behandeld. Op grond van deze prestatie is subsidie in die gevallen uitgesloten (artikel 8.67, lid 3).

Voor de omrekening van lijnelementen naar ha’s kan onderstaande tabel worden gehanteerd.

omrekening lijnelementen naar hectare

omrekening lijnelementen naar hectare ; ;

houtwal - singel ; lengte * 3,5 m breed ;

haag ; lengte * 1,5 m breed ;

laan - bomenrij ; lengte * 5 m breed ];

Noot
318

[Toelichting: In de Nota Ruimte wijst het Rijk 20 Nationale Landschappen aan. Dit zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en, in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden.

Binnen Nationale Landschappen is er ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo nul). Daarnaast is er ruimte voor naar aard en schaal passende bedrijvigheid. Maatvoering, schaal en ontwerp zijn bepalend voor behoud van de kwaliteiten van het landschap. Voor het ruimtelijke beleid geldt ‘behoud door ontwikkeling' als uitgangspunt. Dit betekent dat de gebieden zich sociaaleconomisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of versterkt. Dit wordt ook wel het ‘ja, mits regime' genoemd.

De Nota Ruimte (VROM 2006) vormt de inkadering op Rijksniveau. Hierin staat dat voor de nationale landschappen bestaande kwaliteiten beschermd en versterkt worden en nieuwe kwaliteiten worden kunnen toegevoegd. De provincies stellen de begrenzing vast en zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de opgave.

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die passen in het ontwikkelingsprogramma van een Nationaal Landschap. Dit programma bestaat uit twee onderdelen namelijk het ontwikkelingsperspectief en het uitvoeringsprogramma, dat periodiek bijgesteld wordt.

Het ontwikkelingsprogramma benoemt de specifieke kernkwaliteiten van de nationale landschappen die behouden en versterkt moeten worden. Het uitvoeringsprogramma kent een aantal programmalijnen waarlangs projecten geprogrammeerd en uitgevoerd worden.

De Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening vormen de beleidsinkadering. Hierin staan de kernkwaliteiten benoemd en is de ambitie en sturing op behoud en versterking van de kwaliteiten omschreven.

Een project of activiteit moet passen binnen het uitvoeringsprogramma. Het kan hier gaan om projecten die concreet zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma, inclusief de uitvoerder van het project. Dat zijn de zogenaamde geprogrammeerde projecten als bedoeld onder sub 1. Daarnaast kan het ook projecten betreffen die niet concreet zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma, maar die wel passen in een programmalijn van  het uitvoeringsprogramma. (categorie 2) Tot slot zijn er nog projecten die niet geprogrammeerd zijn. Het gaat in deze categorie om kleinschalige initiatieven. Deze projecten zijn bedoeld onder sub 3. ]

Noot
319

[Toelichting: In de leden 1 en 2 zijn de criteria opgenomen voor subsidieverlening van alle projecten. In lid 3 is voor Nationaal Landschap IJsseldelta voor de niet geprogrammeerde projecten voor kleinschalige initiatieven een aanvullend criterium opgenomen.

Voor deze projecten is in het uitvoeringsprogramma voor IJsseldelta opgenomen dat er € 200.000,-- per jaar beschikbaar is. Dit is beschreven in de inleidende paragrafen van de hoofdstukken 4, 5 en 6 van het uitvoeringsprogramma. Hieraan ontleent gelden voor deze aanvragen de volgende richtlijnen.:

Wanneer er sprake is van een verbetering van cultuur landschappelijke kwaliteit dan moet:

a. sprake zijn van een fysieke ingreep;

b. en moet de investering bijdragen aan herstel en versterking van de natuur- en cultuurwaarden.

Wanneer er sprake is van een verbetering van de economische structuur moet: 

a. een bijdrage geleverd worden aan innovatie binnen de sector;

b. en moet er sprake zijn van een mate van leereffect voor andere streekgebonden sectoren.

Wanneer er sprake is van een verbetering van de beleefbaarheid dan moet er:

a. sprake zijn van een toegankelijkheid van minimaal 100 dagen per jaar

b. en moet de uitvoering moet bijdragen aan een versterking van de beleefbaarheid van de kernwaarden  IJsseldelta.

In Nationaal Landschap IJsseldelta moeten de subsidies voor kleinschalige projecten rechtstreeks bij de provincie Overijssel worden aangevraagd. Het betreft een subsidie van maximaal 75% met een maximale omvang van € 15.000,--.

Voor nationaal landschap Noord Oost Twente wordt subsidie verstrekt voor niet geprogrammeerde projecten voor kleinschalige initiatieven via een subsidie aan de gemeenten. Voor deze projecten is in de meerjarige convenanten met de gemeenten een bedrag opgenomen van € 150.000 (voor 6 jaar). Particulieren kunnen subsidie aanvragen bij de desbetreffende gemeente. Deze projecten moeten bijdragen aan de doelstellingen voor burgerinitiatieven in het nationaal landschap, dwz kleinschalige initiatieven die bijdragen aan de Noordoost-Twente - identiteit, sociale cohesie, landschap en cultuurhistorie. Het betreft een subsidie van maximaal 75% voor kleinschalige activiteiten met een maximale omvang  van €10.000. Beoordelingscriteria zijn opgenomen in een projectformat. Het projectformat is te vinden op de website van het nationaal landschap Noord Oost Twente  (http://www.noordoost-twente.nl/) of te verkrijgen bij de betreffende gemeente. Omdat de subsidie via de desbetreffende gemeenten wordt verleend, zijn hiervoor in deze subsidieregeling geen nadere criteria opgenomen.]

Noot
320

[Toelichting: Onder publiekrechtelijke rechtspersonen wordt ook verstaan een rechtspersoon waarvan een publiekrechtelijke rechtspersoon voor 100% eigenaar is. ]

Noot
321

[Toelichting: De kwaliteit van het Overijsselse landschap is een belangrijke factor die bijdraagt aan een goed woon-, werk- en leefklimaat van Overijssel. Gezondheid, rust en ruimte maar ook ecologische en natuurwaarden (en ook: de intrinsieke waarde) zijn gediend met een duurzaam beheerd en ontsloten landelijk gebied. En niet in de laatste plaats is een duurzaam beheerd en ontsloten landelijk gebied belangrijk voor de regionale economie en de streekeigen identiteit van Overijssel. De provincie is samen met het Rijk en gemeenten verantwoordelijk voor een duurzaam beheerd en toegankelijk landelijk gebied. Het beheer staat onder druk. De toegankelijkheid wordt als onvoldoende ervaren. De vermeende tegenstelling tussen economische ontwikkeling en behoud van natuur en landschap en waterbeheer kan meer worden omgezet in een win-winsituatie. In de Nota Ruimte en de Agenda Vitaal Platteland geeft het Rijk aan dat zij de ambities voor natuur en landschap beperkt tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Nationale Landschappen. Het kabinet wil buiten deze gebieden geen middelen meer beschikbaar stellen voor het beheer van natuur en landschap. De verantwoordelijkheid voor behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit buiten de EHS en de Nationale Landschappen wordt neergelegd bij provincies en gemeenten. In het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006 (hierna het beleidskader), heeft de provincie haar positie en prioriteiten bepaald die zij voor de realisatie van Groene en Blauwe diensten ambieert. Paragraaf 8.18 geeft de wettelijke basis voor de financiele ondersteuning van dit beleidskader.

Catalogus Groen-Blauwe diensten

Voor het bepalen van maatregelpakketen en de maximale vergoeding van Groene en Blauwe diensten is de zogenaamde Catalogus Groen-Blauwe diensten (hierna de catalogus) opgesteld. De catalogus is een gereedschapskoffer waarmee overheden een regeling met maatregelen/pakketten kunnen ontwikkelen op het gebied van aanleg en beheer van natuur, landschap, water, recreatie en cultuurhistorie. Indien de overheden conform de catalogus het beheer vormgeven mag er van uit gegaan worden dat het beheer voldoet aan de voorwaarden op het gebied van staatssteun van de Europese Commissie. Het stelt overheden (de toekomstige regelingseigenaar) in staat om gebiedsspecifiek duidelijkheid te geven welke maatregelen en welke maximale vergoedingen zijn toegestaan binnen de communautaire richtsnoeren voor staatssteun. De catalogus is in 2007 goedgekeurd. Aanpassing van de Catalogus kunnen landelijk één keer per jaar worden ingediend bij de Europese Commissie. ]

Noot
322

[Toelichting: Dit artikel geeft de titel voor de subsidieverlening voor Groene en Blauwe diensten. Voor de definitie van Groene en Blauwe diensten is aangesloten bij die van de Raad voor het Landelijk Gebied. Kern van deze definitie is dat Groene en Blauwe diensten worden verleend door particulieren zoals landbouwers, landgoederen en recreatiebedrijven. Hierbij gaat het om bovenwettelijke activiteiten, dus meer dan Goede Landbouwpraktijk. Het betreft een actief beheer zodat het zich onderscheid van een schaderegeling. De dienstverlening is niet verplicht en kan zowel betaald als onbetaald zijn. Als dienst spelen zij in op de publieke, collectieve vraag naar landschap, natuur en water waarvoor de overheden – Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen – een verantwoordelijkheid dragen. De provincie wil een duurzame financiering van het beheer stimuleren en waarborgen. Zij draagt hiertoe bij in fondsen die geldstromen bundelen om Groene en Blauwe diensten duurzaam te financieren. Op grond van dit besluit kan alleen aan rechtspersonen subsidie worden verleend. Voor Groene en Blauwe diensten is steeds een heldere en doorzichtige organisatiestructuur nodig omdat op dit (organisatie)niveau de geldstromen worden gebundeld en het fondsbeheer gestalte krijgt. In dit verband is het niet wenselijk dat ook informele verenigingen of organisatievormen anderszins die niet over een duidelijke bevoegdheidsverdeling e.d. beschikken, op grond van dit besluit worden gesubsidieerd. Op deze wijze is gewaarborgd dat er (democratisch gelegitimeerde) controle en verantwoording over de besteding van de in het fonds opgenomen overheidsmiddelen kan plaatsvinden en dat het fonds in haar rechtspersoonlijkheid kan worden aangesproken op haar verrichtingen. Aan rechtspersonen in oprichting kan geen subsidie worden verleend. De te subsidiëren rechtspersoon moet eerst, eventueel in overleg met Gedeputeerde Staten, daadwerkelijk worden opgericht. Voor wat betreft het financiële beheer is als eis gesteld dat een bancaire instelling de middelen beheert. Zij voert het financieel beheer uit overeenkomstig de eisen die het fondsbestuur, de subsidieontvanger, stelt. Rendement en kosteneffectiviteit zijn zwaarwegende redenen voor deze eis. De provincie stelt als voorwaarde aan haar subsidie dat het Nationaal Groenfonds het financieel beheer van het fonds voert. De keuze voor het Groenfonds is gebaseerd op het feit dat deze instelling (stichting zonder winstoogmerk) is opgericht ten behoeve van de groene financiering met overheidsgelden en daarin veel expertise heeft opgebouwd. Zij zijn bekend met de financiële eisen die vanuit wet- en regelgeving aan overheden gelden. Privaat en publiek geld blijven gescheiden in verband met de staatssteuneisen. Daarnaast beheert het Groenfonds de rijksgelden (POP/LNV) binnen het zgn. geïntegreerd middelenbeheer van de Rijkscomptabiliteitswet. De ILG-gelden lopen via het Groenfonds. De bundeling van overheidsgelden levert een hoger rendement op dan wanneer alle budgetten afzonderlijk worden beheerd. Ten slotte heeft het Groenfonds een goede toegang tot de ‘groene’ kapitaalmarkt. Uitgesloten van deze subsidie zijn activiteiten waarvoor andere (subsidie)mogelijkheden bestaan, i.c. de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel en de Subsidieregeling Natuur Overijssel in het kader van Programma Beheer. Het Rijk heeft aangegeven zich verantwoordelijk te voelen voor het beheer van natuur en landschap in de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen. Daartoe gebruiken zij het voornoemd Programma Beheer dat voorziet in 100% financiering van de feitelijke beheerskosten. Vanaf 1 januari 2007 maken deze regelingen onderdeel uit van het ILG. De provincie wordt de bestuurslaag die vanaf die datum aan de regelingen uitvoering gaat geven. De uitvoering van beide regelingen blijft tot en met 2008 ongewijzigd. Zoals in het beleidskader aangegeven zijn groene en blauwe diensten complementair aan deze subsidiemogelijkheden. De subsidieverlening voor weidevogels wordt uitgevoerd via paragraaf 8.13 van dit besluit. Staatsbosbeheer, de Stichting Landschap Overijssel, de Vereniging Natuurmonumenten en de waterschappen zijn uitgesloten van een subsidiemogelijkheid voor beheer. Het beleidskader richt zich op particulier beheer. Particulieren houden het landschap veelal in stand zonder dat daar een beloning tegenoverstaat. De genoemde organisaties worden op andere wijze gefinancierd voor de uitvoering of begeleiding van hun eigen terreinen. Ook het met dit beleid belonen van beheer door waterschappen die landschapselementen in bezit hebben, vindt de provincie te zeer afwijken van het doel van het beleidskader. Deze organisatie vervullen overigens wel een rol in de uitvoering van het beleid.

De provincie wil de provinciale sturing op individuele projectvoorstellen gefaseerd loslaten en overlaten aan gemeenten. Hiervoor wil de provincie over de uitvoering van Groene en Blauwe Diensten de komende jaren samen met gemeenten en waterschappen overkoepelende afspraken maken op basis van gemeentelijke landschapsontwikkelingplannen (of vergelijkbare plannen) en deze vast te leggen in de bestuursconvenanten.

In dit plan is de landschapsvisie beschreven op basis waarvan de keuzes welke diensten – bij voorrang – gecontracteerd worden. In een landschapsontwikkelingsplan of hiermee vergelijkbare planvorm geeft de aanvrager voor haar hele grondgebied in ieder geval aan welke prestaties, waar en wanneer worden via Groene en Blauwe Diensten worden gerealiseerd. Voor de beoordeling van de kwaliteit van het landschapsplan (bijvoorbeeld een Landschapsontwikkelingsplan, LOP) hanteert de provincie de handreiking voor het LOP als referentie (http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/gemeente/lop/werkproces_lop.pdf). Het gevraagde bedrag zal in relatie moeten worden gebracht met de te leveren prestaties . Prestatie-prijsverhouding zal worden beoordeeld op grond van de Catalogus Groen-Blauwe Diensten en het in het pMJP gehanteerde prijs-prestatiebedrag ]

Noot
323

[Toelichting: Dit artikel geeft de titel voor de subsidieverlening voor Groene en Blauwe diensten. Voor de definitie van Groene en Blauwe diensten is aangesloten bij die van de Raad voor het Landelijk Gebied. Kern van deze definitie is dat Groene en Blauwe diensten worden verleend door particulieren zoals landbouwers, landgoederen en recreatiebedrijven. Hierbij gaat het om bovenwettelijke activiteiten, dus meer dan Goede Landbouwpraktijk. Het betreft een actief beheer zodat het zich onderscheid van een schaderegeling. De dienstverlening is niet verplicht en kan zowel betaald als onbetaald zijn. Als dienst spelen zij in op de publieke, collectieve vraag naar landschap, natuur en water waarvoor de overheden – Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen – een verantwoordelijkheid dragen. De provincie wil een duurzame financiering van het beheer stimuleren en waarborgen. Zij draagt hiertoe bij in fondsen die geldstromen bundelen om Groene en Blauwe diensten duurzaam te financieren. Op grond van dit besluit kan alleen aan rechtspersonen subsidie worden verleend. Voor Groene en Blauwe diensten is steeds een heldere en doorzichtige organisatiestructuur nodig omdat op dit (organisatie)niveau de geldstromen worden gebundeld en het fondsbeheer gestalte krijgt. In dit verband is het niet wenselijk dat ook informele verenigingen of organisatievormen anderszins die niet over een duidelijke bevoegdheidsverdeling e.d. beschikken, op grond van dit besluit worden gesubsidieerd. Op deze wijze is gewaarborgd dat er (democratisch gelegitimeerde) controle en verantwoording over de besteding van de in het fonds opgenomen overheidsmiddelen kan plaatsvinden en dat het fonds in haar rechtspersoonlijkheid kan worden aangesproken op haar verrichtingen. Aan rechtspersonen in oprichting kan geen subsidie worden verleend. De te subsidiëren rechtspersoon moet eerst, eventueel in overleg met Gedeputeerde Staten, daadwerkelijk worden opgericht. Voor wat betreft het financiële beheer is als eis gesteld dat een bancaire instelling de middelen beheert. Zij voert het financieel beheer uit overeenkomstig de eisen die het fondsbestuur, de subsidieontvanger, stelt. Rendement en kosteneffectiviteit zijn zwaarwegende redenen voor deze eis. De provincie stelt als voorwaarde aan haar subsidie dat het Nationaal Groenfonds het financieel beheer van het fonds voert. De keuze voor het Groenfonds is gebaseerd op het feit dat deze instelling (stichting zonder winstoogmerk) is opgericht ten behoeve van de groene financiering met overheidsgelden en daarin veel expertise heeft opgebouwd. Zij zijn bekend met de financiële eisen die vanuit wet- en regelgeving aan overheden gelden. Privaat en publiek geld blijven gescheiden in verband met de staatssteuneisen. Daarnaast beheert het Groenfonds de rijksgelden (POP/LNV) binnen het zgn. geïntegreerd middelenbeheer van de Rijkscomptabiliteitswet. De ILG-gelden lopen via het Groenfonds. De bundeling van overheidsgelden levert een hoger rendement op dan wanneer alle budgetten afzonderlijk worden beheerd. Ten slotte heeft het Groenfonds een goede toegang tot de ‘groene’ kapitaalmarkt. Uitgesloten van deze subsidie zijn activiteiten waarvoor andere (subsidie)mogelijkheden bestaan, i.c. de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel en de Subsidieregeling Natuur Overijssel in het kader van Programma Beheer. Het Rijk heeft aangegeven zich verantwoordelijk te voelen voor het beheer van natuur en landschap in de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen. Daartoe gebruiken zij het voornoemd Programma Beheer dat voorziet in 100% financiering van de feitelijke beheerskosten. Vanaf 1 januari 2007 maken deze regelingen onderdeel uit van het ILG. De provincie wordt de bestuurslaag die vanaf die datum aan de regelingen uitvoering gaat geven. De uitvoering van beide regelingen blijft tot en met 2008 ongewijzigd. Zoals in het beleidskader aangegeven zijn groene en blauwe diensten complementair aan deze subsidiemogelijkheden. De subsidieverlening voor weidevogels wordt uitgevoerd via paragraaf 8.13 van dit besluit. Staatsbosbeheer, de Stichting Landschap Overijssel, de Vereniging Natuurmonumenten en de waterschappen zijn uitgesloten van een subsidiemogelijkheid voor beheer. Het beleidskader richt zich op particulier beheer. Particulieren houden het landschap veelal in stand zonder dat daar een beloning tegenoverstaat. De genoemde organisaties worden op andere wijze gefinancierd voor de uitvoering of begeleiding van hun eigen terreinen. Ook het met dit beleid belonen van beheer door waterschappen die landschapselementen in bezit hebben, vindt de provincie te zeer afwijken van het doel van het beleidskader. Deze organisatie vervullen overigens wel een rol in de uitvoering van het beleid.

De provincie wil de provinciale sturing op individuele projectvoorstellen gefaseerd loslaten en overlaten aan gemeenten. Hiervoor wil de provincie over de uitvoering van Groene en Blauwe Diensten de komende jaren samen met gemeenten en waterschappen overkoepelende afspraken maken op basis van gemeentelijke landschapsontwikkelingplannen (of vergelijkbare plannen) en deze vast te leggen in de bestuursconvenanten.

In dit plan is de landschapsvisie beschreven op basis waarvan de keuzes welke diensten – bij voorrang – gecontracteerd worden. In een landschapsontwikkelingsplan of hiermee vergelijkbare planvorm geeft de aanvrager voor haar hele grondgebied in ieder geval aan welke prestaties, waar en wanneer worden via Groene en Blauwe Diensten worden gerealiseerd. Voor de beoordeling van de kwaliteit van het landschapsplan (bijvoorbeeld een Landschapsontwikkelingsplan, LOP) hanteert de provincie de handreiking voor het LOP als referentie (http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/gemeente/lop/werkproces_lop.pdf). Het gevraagde bedrag zal in relatie moeten worden gebracht met de te leveren prestaties . Prestatie-prijsverhouding zal worden beoordeeld op grond van de Catalogus Groen-Blauwe Diensten en het in het pMJP gehanteerde prijs-prestatiebedrag. ]

Noot
324

[Toelichting: Landschapsbeheer krijgt (ook) utvoering via het Programma Beheer (PB) en de opvolger van het PB: het Subsidiestelsel Natuur en Landschapsbeheer (SNL). Cumulatie van beide met GBD, althans voor dezelfde activiteiten/maatregelen, is niet mogelijk en via dit artikelonderdeel uitgesloten. Het betreft een financiele anti-cumulatie: waar het PB of het SNL geen financiele mogelijkheden biedt, kan GBD wel toepassing krijgen (mits aan de overige bepalingen is voldaan).]

Noot
325

[Toelichting: Groene en Blauwe diensten creëren waarde voor ondernemers, huiseigenaren en gemeenten door een aantrekkelijk(er) vestigings- en woonklimaat. Mede om deze reden is de grondslag voor subsidie gebaseerd op het principe van medefinanciering. Voor het beheer zal publieke financiering vaak het meest voor de hand (blijven) liggen. Steeds zal echter in het totaal de particuliere bereidheid tot medefinanciering van Groene en Blauwe diensten moeten worden benut. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat degene die profijt heeft, ook een bijdrage levert aan het behoud en ontwikkeling van de gewenste kwaliteit. De provinciale bijdrage voor landschapsbeheer en toegankelijkheid is maximaal 75% van de totale kosten. Omdat het beleidskader vooral inzet op beheer is erfbeplaning uitgesloten van een bijdrage. Onder erfbeplanting wordt verstaan beplanting op het bouwblok. Nadrukkelijk gaat de grondslag niet over de maatregelen en de hoogte van vergoeding van deze maatregelen. Dit wordt in het projectvoorstel bepaald. De ondernemers die Groene diensten gaan leveren zijn grondgebruikers waaronder landbouwers, landgoederen, recreatiebedrijven en (andere) particulieren. Een individuele agrariër zal de prijs voor Groene diensten baseren op gemiste agrarische productie. Een andere aanbieder zal een andere afweging maken. Van belang is dat de voorwaarden zodanig zijn dat potentiële aanbieders bereid zijn en blijven om de maatschappelijke dienst te leveren. Het resultaat volgt uit het bijeenbrengen van vraag en aanbod in het projectvoorstel. Gedeputeerde Staten zullen bij hun beoordeling wel normkosten als referentie hanteren, waarin gederfde inkomsten, de extra kosten die met de dienstverlening zijn gemoeid alsook de transactiekosten zijn verdisconteerd. Belangrijke voorwaarde voor het verstrekken van subsidie is dat de maatregel zgn. ‘Brussel-proof' is. Dat wil zeggen dat de subsidieverlening geen steun is die onverenigbaar is met (artikelen 87 en 88) van het EG-Verdrag. Om niet voor elke bijzondere maatregel de gang naar Brussel te hoeven maken, is een catalogus Groen-Blauwe diensten ontwikkeld. Deze catalogus is een totaallijst van in Brussel goedgekeurde maatregelen met maximale prijsstellingen gebaseerd op geaccepteerde normbedragen.. ]

Noot
326

[Toelichting: Een hogere provinciale bijdrage is gericht op versnelling van de uitvoering van groene en blauwe diensten en wordt gekoppeld aan prestaties zoals opgenomen in de convenanten met gemeenten en waterschappen die betrekking hebben op de periode 2009-2011. Daarbij geldt de voorwaarde dat de aanleg- en herstelwerkzaamheden uiterlijk 2011 zijn uitgevoerd en de contracten voor duurzaam beheer van landschapselementen in 2011 zijn afgesloten. Tevens moeten gemeenten en waterschappen voor de gehele pMJP-periode (2007-2013) in de convenanten minimaal een bijdrage van € 100.000,-- voor groene en blauwe diensten hebben opgenomen en dienen ze minimaal de reeds afgesproken eigen bijdrage voor groene en/of blauwe diensten voor groene en/of blauwe diensten in te blijven zetten. De extra bijdrage is niet bedoeld om de reeds vastgelegde eigen bijdragen van gemeenten of waterschappen te kunnen verminderen. De kosten voor de uitvoering van groene en/of blauwe diensten zijn hoger dan de normkosten waar rekening mee is gehouden. De extra bijdrage is bedoeld om deze hogere kosten te kunnen opvangen en om extra prestaties te leveren.

Voor prestaties die met gemeenten zijn afgesproken ná 1 januari 2010 gelden dezelfde voorwaarden met het verschil dat deze uiterlijk in 2012 moeten zijn gerealiseerd.]

Noot
327

[Toelichting: In het beleidskader is de inhoudelijke opgave nader uitgewerkt. Daarbij is aangegeven dat voor landschapselementen waar het waterschap ook een verantwoordelijkheid draagt (de zogenaamde natte randen) de provincie maximaal 25% van de kosten vergoedt. In Nationaal Landschap IJsseldelta heeft de provincie de ambitie om sloten duurzaam te beheren. Gezien het bijzondere karakter van het Nationaal Landschap IJsseldelta is voor het beheer van natte randen in Nationale Landschappen een provinciale bijdrage van maximaal 75% mogelijk.]

Noot
328

[Toelichting: Om een aanvraag voor subsidie voor Groene en Blauwe diensten te kunnen beoordelen, is een aantal stukken nodig:

• de oprichtingsakte of de statuten voor zover deze niet al eerder zijn overlegd (bijvoorbeeld op grond van paragraaf 8.17), tenzij de aanvrager een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is;

• voor overige initiatiefnemers: het projectvoorstel. Groene en Blauwe dienstverlening begint met het inventariseren en concretiseren van vraag en aanbod. Het resultaat hiervan is opgenomen in het projectvoorstel. In dit voorstel gaat het om een heldere visie op behoud, ontwikkeling en recreatief medegebruik van het landschap. Om keuzes te maken welke diensten – bij voorrang – gecontracteerd moeten worden, is een landschapsplan of -visie nodig. Deze visie kan in een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) zijn vastgelegd. Vergelijkbare, bestaande planvormen zijn ook mogelijk. Voor de beoordeling van de kwaliteit hanteert de provincie de handreiking voor het LOP als referentie. In het projectvoorstel zijn ook de prestaties en de bijbehorende begroting opgenomen op basis waarvan subsidie wordt aangevraagd. Ingeval in het projectvoorstel activiteiten gericht op aanleg en herstel zijn opgenomen, moet nadrukkelijk zijn aangegeven hoe in deze gevallen het beheer is gegarandeerd. Met deze eis wordt toekomstig herstel vermeden;

• een afschrift van de overeenkomst met het Nationaal Groenfonds waarin deze heeft aanvaard een rekening-courant te openen voor de rechtspersoon die subsidie aanvraagt. Het Nationaal Groenfonds zal als financieel beheerder gaan opereren. ]

Noot
329

[Toelichting: Het verstrekken van een subsidie is, in samenhang met het criterium dat deze gebaseerd is op een projectvoorstel of de afspraken in het bestuursconvenant, direct gerelateerd aan het afsluiten van een contract voor levering van Groene en Blauwe diensten. De looptijd van een contract is langjarig. Een bedrijf dat kiest voor Groene dienstverlening kan (vergaande) veranderingen in de bedrijfsvoering moeten doorvoeren. Dergelijke veranderingen kunnen en zullen dan ook niet voor een korte periode worden doorgevoerd. Om deze reden wordt subsidie verstrekt in de vorm van een meerjarige prestatiesubsidie. In het beleidskader is een streefperiode van 30 jaar opgenomen. De minimum contractduur is 10 jaar. Het beleidskader richt zich op particulier beheer. Particulieren houden het landschap veelal in stand zonder dat daar een beloning tegenover staat. Tussen de rechtspersoon (uitvoeringsorganisatie) en de particulier beheerder is sprake van een contractrelatie. Het is deze particuliere beheerder die de dienst levert. Uiteraard is het aan deze particulier of hij de uitvoering zelf doet of dit uitbesteed. In die gevallen waar sprake is van vervreemding, is de bepaling opgenomen dat er een soort kettingbeding in het contract is opgenomen waarmee de (nieuwe) verkrijger de verplichtingen overneemt. Met deze vorm is er de garantie op een duurzame financiering van langjarige beheer. ]

Noot
330

[Toelichting: Aan de aanvraag voor subsidie om contracten voor Groene en Blauwe diensten te kunnen financieren, ligt een projectvoorstel ten grondslag (zie artikel 8.82). De provincie wil lokale partijen die zich voor beheer inzetten (zoals agrarische natuurverenigingen) ondersteunen bij het inventariseren en concretiseren van vraag en aanbod door middel van een dergelijk voorstel. Dit artikel bepaalt dat voor het opstellen van het projectvoorstel subsidie kan worden verleend. ]

Noot
331

[Toelichting: De subsidiemogelijkheid is beperkt tot die activiteiten die als de-minimissteun uitvoering krijgen en daarmee vrijgesteld zijn van melding bij de Europese Commissie in verband met staatssteun. Het betreft hier kosten voor het opstellen van het projectvoorstel dat nodig is om de subsidie onder paragraaf 8.18 van dit besluit te kunnen aanvragen. De activiteiten hebben met toepassing van de minimissteun te voldoen aan de in de leden 2 tot en met 5 van de Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006, wil subsidie kunnen worden verleend. Of indien het een landbouwbedrijf betreft aan de vereisten van EG-Verordening 1860/2004. ]

Noot
332

[Toelichting: Een hogere provinciale bijdrage is gericht op versnelling van de uitvoering van groene en blauwe diensten en wordt gekoppeld aan prestaties zoals opgenomen in de convenanten met gemeenten en waterschappen die betrekking hebben op de periode 2009-2011. Daarbij geldt de voorwaarde dat de aanleg- en herstelwerkzaamheden uiterlijk 2011 zijn uitgevoerd en de contracten voor duurzaam beheer van landschapselementen in 2011 zijn afgesloten. Tevens moeten gemeenten en waterschappen voor de gehele pMJP-periode (2007-2013) in de convenanten minimaal een bijdrage van € 100.000,-- voor groene en blauwe diensten hebben opgenomen en dienen ze minimaal de reeds afgesproken eigen bijdrage voor groene en/of blauwe diensten voor groene en/of blauwe diensten in te blijven zetten. De extra bijdrage is niet bedoeld om de reeds vastgelegde eigen bijdragen van gemeenten of waterschappen te kunnen verminderen. De kosten voor de uitvoering van groene en/of blauwe diensten zijn hoger dan de normkosten waar rekening mee is gehouden. De extra bijdrage is bedoeld om deze hogere kosten te kunnen opvangen en om extra prestaties te leveren.

Voor prestaties die met gemeenten zijn afgesproken ná 1 januari 2010 gelden dezelfde voorwaarden met het verschil dat deze uiterlijk in 2012 moeten zijn gerealiseerd.]

Noot
333

[Toelichting: Op grond van de regeling kan ook subsidie worden verleend als een bijdrage in de kosten voor de organisatie- en uitvoeringsstructuur. Met het toepassen van per boekjaar verstrekte prestatiesubsidies zijn de artikelen 4:60 t/m 4:80 Awb van toepassing op deze vorm van prestatiesubsidies. Deze artikelen zijn een uitwerking van en een aanvulling op de andere bepalingen van de wettelijke subsidietitel. Steeds zijn naast afdeling 4.2.8 Awb ook die andere bepalingen van toepassing. Het gros van de bepalingen van afdeling 4.2.8 Awb geeft Gedeputeerde Staten rechtstreeks bepaalde bevoegdheden en legt subsidieontvangers rechtstreeks bepaalde verplichtingen op. Uitgesloten is de vorming van een egalisatiereserve. ]

Noot
334

[Toelichting: Als bepalend criterium voor de subsidie is de eis gesteld dat de betrokken rechtspersoon uitvoering gaat geven aan een projectvoorstel. Dit moet blijken uit de doelstelling zoals opgenomen in de oprichtingsakte of de statuten van de betrokken rechtspersoon. Dit is nodig omdat uit de voorwaarden van artikel 87, lid 1, EG-Verdrag volgt dat de eindbegunstigde een onderneming moet zijn. Bij deze organisaties GBD gaat het om zgn. uitvoeringsorganisaties GBD (of ook wel intermediaire fondsen) die in beginsel specifiek zijn opgericht voor het overgeven en verduurzamen (het genereren van rendement) van de financiële middelen waarvoor op basis van het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82 subsidie is verleend op grond van paragraaf 8.18 van dit besluit. Of het zijn bestaande organisaties die dan wel voldoende aantoonbare organisatorische maatregelen hebben getroffen om te waarborgen dat de betrokken geldstromen zich voldoende onderscheiden van hun andere activiteiten. Zij regelen de transfer van de door financiers beschikbaar gestelde gelden (publiek en privaat) aan de aanbieders van diensten en‘verduurzamen' deze in een fonds. Op deze wijze wordt rendement gegenereerd zonder dat er overigens sprake is van risicokapitaal. Het gaat er hierbij om dat er naar de aard geen sprake is van een onafhankelijke onderneming. De subsidie is enkel bedoeld voor de compensatie van een deel van deze (extra) kosten. Er wordt geen economisch voordeel met de maatregel verschaft. In deze hoedanigheid is er noch sprake van een onderneming , noch van een markt. Voor zover toch van ondernemingsactiviteiten sprake is, is hiervoor een expliciete weigeringsgrond opgenomen.

De subsidie voor dit onderdeel is bestemd voor kosten voor personeel en organisatie. In het beleidskader is aangegeven dat de totale kosten voor uitvoering maximaal 15% van één of meerdere projectvoorstellen mogen betreffen, wil de provincie uit deze regeling bijdragen. De subsidie kent een maximum van 50% van de betreffende kosten. Geen subsidie wordt verstrekt aan overheidsorganen of aan zelfstandige bestuursorganen met eigen rechtspersoonlijkheid. ]

Noot
335

[Toelichting: Een hogere provinciale bijdrage is gericht op versnelling van de uitvoering van groene en blauwe diensten en wordt gekoppeld aan prestaties zoals opgenomen in de convenanten met gemeenten en waterschappen die betrekking hebben op de periode 2009-2011. Daarbij geldt de voorwaarde dat de aanleg- en herstelwerkzaamheden uiterlijk 2011 zijn uitgevoerd en de contracten voor duurzaam beheer van landschapselementen in 2011 zijn afgesloten. Tevens moeten gemeenten en waterschappen voor de gehele pMJP-periode (2007-2013) in de convenanten minimaal een bijdrage van € 100.000,-- voor groene en blauwe diensten hebben opgenomen en dienen ze minimaal de reeds afgesproken eigen bijdrage voor groene en/of blauwe diensten voor groene en/of blauwe diensten in te blijven zetten. De extra bijdrage is niet bedoeld om de reeds vastgelegde eigen bijdragen van gemeenten of waterschappen te kunnen verminderen. De kosten voor de uitvoering van groene en/of blauwe diensten zijn hoger dan de normkosten waar rekening mee is gehouden. De extra bijdrage is bedoeld om deze hogere kosten te kunnen opvangen en om extra prestaties te leveren.

Voor prestaties die met gemeenten zijn afgesproken ná 1 januari 2010 gelden dezelfde voorwaarden met het verschil dat deze uiterlijk in 2012 moeten zijn gerealiseerd.]

Noot
336

[Toelichting: Met dit artikel wordt afgeweken van de algemene handelswijze bij deze vorm van subsidieverlening om het voorschot in het midden van elke maand beschikbaar te stellen. Uit efficiencyoverwegingen is gekozen voor een periodieke betaling van twee keer in het jaar, in het begin van de maanden juni en december. Hoofdregel dat 100% voorschot wordt verleend, blijft bestaan. ]

Noot
337

[Toelichting: Begin 2006 hebben Gedeputeerde Staten een beleidsregel Uitvoeringskader hergebruik Vrijkomende

Agrarische Bebouwing vastgesteld. Het hoofddoel van het VAB-beleid is sociaaleconomisch: het

draagt bij aan het realiseren van Nieuwe Economische Dragers voor het landelijk gebied ofwel het

benutten van de resterende economische waarde van VAB voor andere functies dan landbouw.

Hergebruik in plaats van kapitaalsvernietiging. Startende bedrijven worden gestimuleerd. Het

buitengebied als streekgebonden werkgebied in plaats van woongebied voor niet streekgebonden

forensen. De terugloop in de landbouw maakt het voor de leefbaarheid en de economische vitaliteit

van het landelijk gebied wenselijk dat er zich in VAB andere functies kunnen vestigen. Een bijkomende doelstelling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Immers een blijvende landelijke uitstraling van de gebouwen en omgeving is gewenst. In het Uitvoeringskader wordt met name het planologische spoor gefaciliteerd. Met deze subsidiepalingen willen we nog een extra impuls geven aan het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

In de artikelen 8.94 en 8.97 zijn – aanvullend op de algemene criteria – criteria opgenomen, waaraan moet zijn voldaan om voor subsidie in aanmerking te komen. Dat de aanvraag moet passen binnen het gemeentelijke VAB-beleid betekent o.a. dat het (opnieuw) houden van intensieve veehouderij planologisch en als gebruiksmogelijkheid onmogelijk moet worden gemaakt. Maar ook dat bij eventuele situering in een landbouwontwikkelingsgebied (LOG) er uitsluitend subsidie verstrekt kan worden als er door gemeenten en provincie positief advies uitgebracht is, waaruit in elk geval blijkt dat de landbouw/intensieve veehouderij geen hinder ondervindt van de beoogde nieuwe functie in de VAB. Als echter uit de vastgestelde LOG-visie van de gemeente blijkt dat realisatie van een VAB op betreffende locatie mogelijk is, dan kan voor dit advies worden volstaan met een verwijzing naar de LOG-visie van de betreffende gemeente. Bij de aanvraag hoort een bedrijfsplan waaruit o.a. moet blijken hoe de subsidie bijdraagt aan het verkrijgen van substantieel (extra) inkomen. Voor subsidieaanvragen VAB die bijdragen aan het algemene voorzieningenniveau (zonder winstoogmerk), is een sluitende exploitatie voldoende. Ook moet er een bankverklaring bij gevoegd worden en een overzicht van de complete financiering.

Voorts kan uitsluitend voor investeringen in de bestaande bebouwing subsidie toegekend worden en dus niet voor nieuwbouw van gebouwen in samenhang met en na sloop van bestaande VAB. De betreffende gebouwen moeten voor een agrarische functie zijn opgericht, agrarisch in gebruik zijn (geweest) en op het moment van de aanvraag een agrarische bestemming hebben. Ook moet er sprake zijn van een voldoende investeringsniveau door de ondernemer om de maatschappelijke bijdrage te kunnen verantwoorden: om deze reden wordt met artikel 8.94 lid 6 een subsidie voor het ombouwen of geschikt maken van de VAB voor het stallen van caravans uitgesloten.

De aanvrager moet rechthebbende van het bedrijf zijn (eigenaar) of overeenstemming met verpachter (landgoedeigenaar, etc.) kunnen aantonen. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen e.d.) zijn niet subsidiabel, maar de kosten voor adviezen (bedrijfsadviseurs, accountants, adviesbureaus, architectenbureau) zijn wel subsidiabel met een maximum van 12% van de totale investeringskosten. De kosten van eigen arbeid zijn ook subsidiabel. Er mag € 25,-- per uur mag worden berekend. Het aantal uren moet redelijk zijn en controleerbaar.

Tevens kan subsidie worden aangevraagd voor het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de VAB waarin of het erf waarop een nieuwe economische functie komt. Hierbij is vereist dat de prestatie moet zijn gebaseerd op een transformatieplan. Voor het opstellen van zo’n plan is subsidie mogelijk (hoofdstuk 5, paragraaf 3).

De subsidie voor het geschikt maken van de VAB is overeenkomstig artikel 8.95, lid 1, maximaal 40% met een maximum van € 100.000,--. Voor ondernemingen wordt bij de beoordeling van subsidieaanvragen met name ook rekening gehouden met de (Europese) ‘de minimis’-regeling . Subsidie kan dus slechts worden verleend ten behoeve van een onderneming of binnen de groep waartoe de onderneming behoort waarvoor op grond van andere niet door de Europese Commissie goedgekeurde steunmaatregelen in de voorafgaande drie jaar tot minder dan € 200.000,-- aan geldelijke bijdragen is verleend of zal worden verleend. Voor zover door verlening van de gevraagde subsidie het bedrag van € 200.000,-- zou worden overschreden, wordt het maximale subsidiebedrag dienovereenkomstig lager vastgesteld.

Met toepassing van lid 2 kan het bovengenoemde maximum van € 100.000,-- worden verhoogd tot € 150.000,--, indien er tevens sprake is van het vergroten van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In artikel 8.95 lid 1 is stapeling boven het genoemde maximim van € 100.000,-- uitgesloten. Bij samenloop met subsidiemogelijkheden uit paragraaf 8.8, diversificatie naar niet-agrarische activiteiten of stimulering toekomstgericht ondernemerschap, mag het maximaal genoemde subsidiebedrag van € 100.000,-- niet worden overschreden. ]

Noot
338

[Toelichting: Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij een goede erfinrichting. De kosten voor het opstellen van een erfinrichtingsplan door een adviseur (bijvoorbeeld een landschapsarchitect) vallen daarom onder de subsidiabele kosten van de VAB regeling. De kosten voor de erfinrichting zelf zijn niet subsidiabel.]

Noot
339

[Toelichting: De provincie hecht grote waarde aan de ontwikkeling en instandhouding van routestructuren voor wandelen, fietsen en varen. Incidenteel kunnen andere vormen van actieve recreatie worden ondersteund. Uit de rijkstaken vloeit voort de reconstructie, netwerkbeheer en promotie van de landelijke routestructuren. Specifiek hierbij is de aanleg van wandelpaden over boerenland. Ook het oplossen van urgente knelpunten binnen de landelijke routenetwerken wandelen en fietsen op basis van het kwaliteitscriterium ‘veilig toegankelijk’ valt hieronder. Leidraad voor de keuze voor de op te lossen knelpunten vormt het Meerjarenprogramma Landelijke Routenetwerken wandelen en fietsen 2007-2013 (vastgesteld door de IPO-adviescommissies Landelijk gebied en Economie) alsmede de nadere uitwerking ervan in de rapportage ‘0-meting’. Provinciaal en regionaal is het van belang nieuwe initiatieven te ontwikkelen gericht op uitbreiding en innovatie van de routenetwerken. Toepassing van nieuwe technieken is hierbij belangrijk. Nieuwe initiatieven dienen bij te dragen aan een samenhangend geheel van routes. Ten behoeve van deze routestructuren kunnen infrastructurele werken worden ondersteund. Hieronder valt ook de uitvoering van het provinciaal Raamplan Fietspaden. Tevens worden inbegrepen de ondersteunende voorzieningen zoals picknicktafels, bankjes, informatieborden en voorzieningen (ook digitaal), toeristische parkeerfaciliteiten e.d. ]

Noot
340

[Toelichting: Recreatiebedrijven liggen verspreid door de provincie en dus in verschillende landschapstypes. De inpassing van de bestaande recreatiebedrijven in haar omgeving laat in veel gevallen te wensen over en is voor verbetering vatbaar. In het merendeel van de gevallen betekent meer aandacht voor een landschappelijke inpassing en de natuur op en rond het terrein een aanmerkelijke verbetering voor zowel het landschap, de natuurwaarden en de beeldkwaliteit. Deze verbetering kan worden gerealiseerd door het uitvoeren van Bedrijfsnatuurplannen (BNP's).

Door de provincie is voor de beoordeling van aanvragen voor bedrijfsnatuurplannen een aantal criteria samengesteld. In de aanvraag voor het opstellen en uitvoeren van bedrijfsnatuurplannen op bestaande recreatiebedrijven (die als zodanig zijn opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan) dienen de criteria genoemd zoals in artikel 8.103 beschreven te worden. ]

Noot
341

[Toelichting: Een subsidieaanvraag wordt op de volgende aspecten beoordeeld:

a. beschrijving van de omgeving van het recreatieterrein (landschapskenmerken en natuurdoelen);

b. beschrijving van het recreatieterrein, waarbij in ieder geval aan de orde komen om welk soort recreatieterrein het gaat (bv. bungalowpark of camping), aantal en soort gebouwen, grootte, met of zonder privé-eigendommen, aanwezigheid water, aanwezige vegetatie/beplanting; enz.;

c. confrontatie met de landschapskenmerken en de natuurdoelen;

d. voorstellen tot verbetering/aanpassing en de mate waarin de aanpassingen leiden tot herstel of toename van de biodiversiteit op het recreatieterrein en het herstel/de toename van de soortenrijkdom door de maatregelen;

e. inhoud van het beheer en onderhoudsplan;

f. eventuele samenwerking met andere (aangrenzende) terreinen;

g. beschrijving van de begroting en een kostenraming in een financiële paragraaf;

h. beschrijving wie het plan gaat uitvoeren, het initiatief neemt en wat de planning is;

i. beschrijving van de kwaliteitswinst;

j. beschrijving van de monitoring door de eigenaar van het bedrijf zelf;

k. beschrijving van de toekomstplannen van de eigenaar van het recreatiebedrijf.]

Noot
342

[Toelichting: De ontwikkeling van plattelandstoerisme kan een belangrijke impuls geven aan de economische ontwikkeling en leefbaarheid van het platteland. Voorwaarde hierbij is wel dat dit gestructureerd gebeurt. De maatregel is vooral bedoeld om initiatieven gericht op samenwerking bij de ontwikkeling van plattelandstoerisme te ondersteunen.

Door samenwerking tussen meerdere initiatieven kan een belangrijke meerwaarde worden gekregen. Voorbeelden hiervan zijn voor het ontwikkelen en promoten van toeristische producten, het opzetten van samenwerkingsverbanden en -arrangementen, het verbeteren van ondernemersschap en ketenvorming. ]

Noot
343

[Toelichting: De kern van de regeling Kulturhusen is het geven van een impuls aan de vitaliteit en leefbaarheid in (kleine) kernen door het investeren in basisvoorzieningen.

Daarnaast spreken we van een impuls indien door de investering nieuwe activiteiten/voorzieningen kunnen worden toegevoegd en/of nieuwe doelgroepen gebruik kunnen maken van de voorzieningen.

In de voorgaande subsidieregeling werd voor kernen van 4.000 inwoners of minder gesproken van multifunctionele voorzieningen en voor kernen van meer dan 4.000 inwoners of meer van kulturhusen. In deze subsidieregeling spreken wij enkel van kulturhusen. Daar waar in de huidige subsidieregeling subsidies kunnen worden aangevraagd voor projecten waarvoor reeds in het kader van vorige subsidieregelingen subsidie is verstrekt, geldt dat deze subsidies zowel van toepassing zijn op de voormalige kulturhusregeling en de regeling voor multifunctionele voorzieningen.

Wij verwijzen voor ondersteuning in zowel de haalbaarheidsfase als voor vragen na realisatie van de bouw of verbouw naar VariYa: http://www.variya.nl/. Informatie over het Kulturhus-concept is te vinden op http://www.kulturhus.nl/.

Deze subsidieregeling is vraaggericht opgesteld en geeft geen voorwaarden aan ten aanzien van de spreiding van voorzieningen over de gemeenten of provincie. Dit houdt in, dat in één gemeente meerdere kulturhusen gesubsidieerd kunnen worden. BTW is niet subsidiabel als deze BTW verrekend of teruggevorderd kan worden.]

Noot
344

[Toelichting: Een Kulturhus hoeft niet langer perse te bestaan uit één gebouw, maar kan ook bestaan uit meerdere gebouwen, een openluchtlokatie of een combinatie daarvan. Het concept Kulturhus dient dan tot uitdrukking te komen door de gezamenlijke programmering en gezamenlijk beheer, waarbij onverminderd de begripsomschrijving uit artikel 8.110a van kracht blijft. Dergelijke initiatieven dienen als uitzondering op artikel 8.110d, sub a, vooraf aan de provincie ter goedkeuring te worden voorgelegd. Louter sectorale basisvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld de renovatie of aanpassing van peuterspeelzalen of een verenigingsgebouw van een tennisvereniging komen op basis van deze definitie niet voor subsidiëring in aanmerking. Reguliere onderhouds- en exploitatiekosten (waaronder (aanvullende) maatregelen die op basis van wettelijke bepalingen moeten worden genomen) komen nadrukkelijk niet voor subsidie in aanmerking. Kulturhusen waarin in het verleden reeds een bijdrage is verstrekt door de provincie Overijssel ten behoeve van de bouw of verbouw, komen niet nogmaals in aanmerking voor een subsidie.

Aanvragen voor kernen van 4.000 inwoners of minder, worden opgenomen in het gebiedsprogramma. Aanvragen voor kernen van meer dan 4.000 inwoners voor het jaar 2008 worden ingediend via het aanvraagformulier pMJP. Voor het jaar 2009 en verder, worden ook deze aanvragen opgenomen in het gebiedsprogramma.]

Noot
345

[Toelichting: Aanvragen worden ingediend door het opsturen van een aanvraagformulier, projectplan en begroting naar de provincie Overijssel, eenheid Zorg en Cultuur.]

Noot
346

[Toelichting: Het ontwikkelen van gezamenlijk beheer of gezamenlijke programmering kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het oprichten van een Stichtingsbestuur met statuten, het vrijmaken van medewerkers voor het opzetten en ontwikkelen van een gezamenlijk beheer of gezamenlijke programmering, een gezamenlijke (meerjarige) begroting, enz. Het indienen van een gezamenlijk activiteitenplan alleen is niet voldoende.

Aanvragen worden opgenomen in het gebiedsprogramma. Wij adviseren u het ontwikkelen van een gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering onderdeel te laten vormen van het haalbaarheidsonderzoek.

Indien voor bouw of verbouw van een kulturhus of multifunctionele voorziening reeds eerder een provinciale bijdrage is ontvangen, dan kan de aanvraag gedurende het hele jaar worden ingediend in de vorm van een projectplan met begroting. Dit projectplan wordt opgestuurd naar de provincie Overijssel, eenheid Zorg en Cultuur.

Aanvragen worden opgenomen in het gebiedsprogramma. Wij adviseren u het ontwikkelen van een gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering onderdeel te laten vormen van het haalbaarheidsonderzoek.

Indien voor bouw of verbouw van een kulturhus of multifunctionele voorziening reeds eerder een provinciale bijdrage is ontvangen, dan kan de aanvraag gedurende het hele jaar worden ingediend in de vorm van een aanvraagformulier, projectplan en begroting. Deze aanvraag wordt opgestuurd naar de provincie Overijssel, eenheid Zorg en Cultuur. ]

Noot
347

[Toelichting: Zelfwerkzaamheid bij de (ver)bouw is niet subsidiabel en kan daarom niet opgevoerd worden binnen de financiële dekking van de aanvraag. De zelfwerkzaamheid kan weliswaar inzichtelijk gemaakt worden door de bespaarde kosten af te trekken binnen het lastenoverzicht.

Onkosten(vergoedingen) die gemaakt worden door of voor vrijwilligers zijn wel subsidiabel.

BTW is niet subsidiabel als deze BTW verrekend of teruggevorderd kan worden.]

Noot
348

[Toelichting: De gemeenten worden, via subsidie voor de ontwikkeling van woonzorgzones, ondersteund in het proces bij het opstellen van integrale woonplannen, waarin naast het wonen ook de terreinen zorg en welzijn dienen te worden meegenomen. ]

Noot
349

[Toelichting: Dit artikel noemt de vereisten waaraan de subsidieaanvraag moet voldoen. ]

Noot
350

[Toelichting: Maximaal 50% van de verstrekte subsidie kan worden aangewend voor éénmalige activiteiten en kosten die gelieerd zijn aan het proces. Dus geen fysieke kosten in steen voor bijvoorbeeld woonzorgcomplexen.]

Noot
351

[Toelichting: Daar waar de gemeente verantwoordelijk is voor het lokale beleid ten aanzien van welzijn en leefbaarheid, kan de provincie meerwaarde leveren door de verknoping van het lokale met het regionale/provinciale beleid en de bevordering van een integrale aanpak van maatschappelijke knelpunten. Hiertoe is in samenwerking met de provinciale steuninstellingen de DOP+-regeling ontwikkeld om op basis van burgerparticipatie knelpunten en kansen aan te pakken. ]

Noot
352

[Toelichting: Conform de bestuurlijke afspraken is het provinciebeleid complementair aan het gemeentelijke beleid. Dit impliceert dat de provincie slechts dan financiert wanneer de gemeente achter het DOP+ staat. Gezien de verantwoordelijkheid en taken van de gemeente heeft een DOP+ ook alleen zin wanneer de gemeente bereid is een bijdrage te leveren.

Aanvragen kunnen slechts ingediend worden door gemeenten of door instellingen als Plaatselijk Belang met aantoonbare adhesie van de gemeente (namens gemeente?).]

Noot
353

[Toelichting: De integrale dorpsplannen hebben het doel om de lokale dynamiek te behouden en te versterken. Daarbij is het van belang dat gekeken wordt naar de haalbaarheid van de te ontwikkelen visie en uitvoeringsprogramma. Om te voorkomen dat het proces te complex wordt, het schaalniveau zich niet leent voo rtoepassing van de dop+ systematiek, wordt vooralsnog vastgehouden aan de norm van max. 4.000 inwoners. ]

Noot
354

[Toelichting: De Toolkit is een verzameling van beproefde methodieken, die door de Overijsselse steuninstellingen is ontwikkeld en waarmee een grote mate van burgerparticipatie wordt gewaarborgd. Indien geen gebruik gemaakt wordt van één van deze methoden dient aannemelijk gemaakt te worden dat eenzelfde mate van burgerparticipatie met de wel gebruikte methode is bereikt.]

Noot
355

[Toelichting: Het UP bestaat uit een aantal uitvoeringsgerede projecten. Dat wil zeggen dat het projectvoorstel is voorzien van een probleemeigenaar (trekker), financieringsplan, plan van aanpak en tijdpad. Tevens dienen de projecten obstakelvrij te zijn of op korte termijn te kunnen worden gemaakt.]

Noot
356

[Toelichting: De provinciale meerwaarde vertaalt zich in het integraal benaderen van de meervoudige problematiek. Dit betekent dat de aanpak zich richt op knelpunten en kansen op zowel fysiek, economisch, sociaal als cultureel vlak.]

Noot
357

[Toelichting: Bewoners bepalen in onderling overleg welke knelpunten er binnen hun dorpsgemeenschap liggen. Tevens geven zij aan in welke richting zij naar oplossingen willen zoeken. Ingehuurde expertise vanuit diverse disciplines levert de bouwstenen en mogelijkheden om hen hierbij in staat te stellen daadwerkelijk keuzes te kunnen maken. Als de gemeente eigen uren opvoert, zal expliciet moeten worden aangetoond dat deze uren specifiek zijn gemaakt tbv de pMJP-prestatie (en anders niet zouden zijn gemaakt). Werkzaamheden die ook het algemeen belang dienen of als regulier/gangbaar kunnen worden aangemerkt, zijn niet subsidiabel. Alleen de directe kosten (loon/salaris incl. sociale lasten, maar excl. overhead) kunnen als subsidiabee kosten worden aangemerkt. Wij merken voor de volledigheid op dat gemeenten, indien zij zelf het dop+ traject uitvoeren, onverminderd moeten voldoen aan artikel 8.116 lid 3.]

Noot
358

[Toelichting: De DOP+-visie behelst het uitgangspunt dat de provincie middelen beschikbaar stelt voor planvorming (€ 35.000,--), indien de gemeente bereid is budget beschikbaar te stellen voor de uitvoering (€ 10.000,-- plus € 5.000,-- bijdrage planvorming). Vaak blijven plannen liggen omdat er niet direct een probleemeigenaar voorhanden is. De projectleider (aanjager/ coördinator) spreekt partijen aan om er voor te zorgen dat projecten doorgang (blijven) vinden.]

Noot
359

[Toelichting: De provincie stelt voor gemeenten een bijdrage ter beschikking voor het stimuleren van de uitvoering van het (meerjaren)gebiedsprogramma. De gemeenten kunnen in het BGO afstemmen hoe de bijdragen optimaal kunnen worden ingezet voor het betreffende gebied. In het gebiedsprogramma wordt in een (meer)jaarplanning aangegeven wat de verwachte inzet is van de provinciale bijdrage en die van de gebiedspartners. ]

Noot
360

[Toelichting: Voor het inschakelen van een gebiedsmakelaar of leefbaarheidsmakelaar is niet meer een aparte subsidie op te vragen. Deze vormen van makelaardij dienen voor het aanjagen van meerdere projecten en gebiedsprocessen in het landelijke gebied en kunnen worden gefinancierd uit de onder dit artikel toegekende procesgelden. Voor de inzet van expertise bij het opstellen en uitvoeren van een Dorpsontwikkelingsplan (DOP) is wel apart subsidie aan te vragen onder artikel 8.27. Deze regeling is namelijk rechtstreeks verbonden aan het DOP en heel specifiek gericht op burgerparticipatie in een bepaalde dorpskern.

Een leefbaarheidsmakelaar jaagt sociaal-maatschappelijke projecten in het landelijk gebied aan, bij voorkeur op basis van vastgestelde dorpsplannen. De leefbaarheidsmakelaar dient te voldoen aan de volgende criteria:

a. hij dient expertise op en ervaring met plattelandsontwikkeling, projectmatig werken en procesbegeleiding te hebben;

b. hij dient te beschikken over kennis en netwerk van het betreffende gebied;

c. Hij dient ervaring te hebben met het werken met vrijwilligers. ]

Noot
361

[Toelichting: Het programma Behoud en Bescherming Cultureel Erfgoed richt zich op drie verschillende typen projecten:

  • 1herstel en restauratiewerkzaamheden binnen een gebundelde aanpak. Een gebundelde aanpak levert robuuste projecten op die een belangrijke impuls geven aan het versterken van de karakteristieke identiteit van een gebied of streek.
  • 2planvorming en uitvoering met als doel het behoud van cultureel erfgoed door herbestemming en het zoeken naar nieuwe economische dragers. Met uitzondering van agrarisch en industrieel erfgoed die een beroep kunnen doen op het programma re-animatie agrarisch en industrieel erfgoed, zie paragraaf 5.3.
  • 3projecten op het gebied van educatie en toerisme in relatie tot cultureel erfgoed. Hiermee wordt de kennis, beleving en waardering van cultureel erfgoed bevorderd. ]
Noot
362

[Toelichting: Een gebundelde aanpak wil zeggen dat aan meerdere gebouwen en bouwwerken van meerdere eigenaren herstel- en restauratiewerkzaamheden plaatsvinden binnen één gezamenlijk project en subsidieaanvraag. Het doel is om een duurzame en substantiële bijdrage te leveren aan het versterken van de karakteristieke identiteit van een gebied. Een gebundelde aanpak bevordert de gezamenlijke bewustwording van de waarde van het cultureel erfgoed en stimuleert individuele eigenaren om mee te doen. Een gebundelde aanpak wordt bij voorkeur gecombineerd met een integrale aanpak, dat wil zeggen dat naast de gebouwen en bouwwerken tevens de ‘groene’ cultuurhistorische elementen, zoals landschapselementen, erfbeplanting, tuinaanleg e.d. worden hersteld. De gebundelde aanpak uit paragraaf 8.29 kan hiervoor worden gecombineerd met paragraaf 8.16, kwaliteit cultuurlandschap binnen één project en subsidieaanvraag.

Om te waarborgen dat de werkzaamheden op cultuurhistorisch en kwalitatief verantwoorde wijze worden uitgevoerd is begeleiding en advisering door een deskundige organisatie vereist. Organisaties zoals Monumentenwacht, Het Oversticht en Landschap Overijssel beschikken hiervoor over de nodige expertise en ervaring. Zij kunnen ook optreden als trekker van het integrale project. Voordat kan worden overgegaan tot uitvoering van het project moet overleg plaats vinden met de provincie, met name gericht op de kwalitatieve aspecten van het project. Daarnaast is het indienen van een projectplan, dat voor advies kan worden voorgelegd aan de Monumentencommissie, vereist.]

Noot
363

[Toelichting: Cultureel erfgoed blijft het beste behouden wanneer het een functie en duurzame economische drager heeft. Wanneer een gebouw of bouwwerk zijn oorspronkelijke functie verloren heeft, zijn restauratie en herstelwerkzaamheden niet voldoende maar moet er in de eerste plaats naar een nieuwe bestemming worden gezocht. Daarbij moet onderzocht worden op welke wijze een gebouw of bouwwerk op een verantwoorde wijze kan worden aangepast aan de nieuwe functie, met respect voor de bestaande cultuurhistorische waarde. Voor deze planontwikkeling kan subsidie worden aangevraagd op grond van artikel 8.124 lid 2 sub a.

Cultureel erfgoed in de vorm van agrarisch en industrieel erfgoed kan voor het opstellen van een dergelijk transformatieplan een beroep doen op het programma re-animatie agrarisch en industrieel erfgoed, zie paragraaf 5.3. De subsidie op grond van artikel 8.124 lid 2 sub a kan worden verleend voor transformatie en haalbaarheidsstudies voor overige vormen van cultureel erfgoed, bijvoorbeeld kerken en andere religieuze gebouwen, scholen en dergelijke.

Op voorwaarde dat er een transformatie of haalbaarheidsstudie als genoemd onder 8.124 lid 2 sub a is uitgevoerd is er een subsidie mogelijk voor de uitvoering van het plan op basis van artikel 8.124 lid 2 sub b.]

Noot
364

[Toelichting: Tevens bestaat de mogelijkheid voor een subsidie op het gebied van erfgoededucatie en toerisme in relatie tot cultureel erfgoed, die in belangrijke mate bijdragen aan de bewustwording ten aanzien van ons culturele erfgoed. Het gaat hierbij om educatieve impulsen in het verlengde van het overig bepaalde in deze regeling, dus met betrekking tot de beleving van de historische ruimtelijke inrichting in relatie met de bebouwing, het landschap, en de geschiedenis van het gebied. Dit kan zo wel op lokale als regionale schaal plaatsvinden.]

Noot
365

[Toelichting: Voorop staat dat cultureel erfgoed op een verantwoorde wijze wordt behouden en dat met het behoud een bijdrage wordt geleverd aan de karakteristieke identiteit van het gebied. Ook moet worden vastgesteld of en op welke wijze restauratie en herstelwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Om dit te waarborgen is advisering door een deskundige organisatie een vereiste en moeten de werkzaamheden door professionals met relevante expertise worden uitgevoerd.Voor activiteiten zoals genoemd in artikel 8.124 lid 1 en lid 2 kan cofinanciering van het POP2 programma, maatregel 323 worden verstrekt. Op de subsidieverlening zijn in dat geval de POP voorwaarden van toepassing. ]

Noot
366

[Toelichting: De regeling is gericht op het landelijk gebied en is derhalve niet van toepassing in de steden Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle. ]

Noot
367

[Toelichting: Gebouwen en bouwwerken die een functie hebben als woonhuis of bedrijfsgebouw die in het kader van de reguliere bedrijfsvoering wordt gebruikt, worden reeds onderhouden vanwege hun huidige gebruiksfunctie. Overige gebouwen of bouwwerken, zoals bakhuizen, hooibergen, tuinornamenten en dergelijke zijn het meest kwetsbaar omdat zij geen directe economische gebruikswaarde meer hebben. Daarom is voor herstel en restauratiewerkzaamheden aan deze objecten een hoger subsidiepercentage van 50% van toepassing. ]

Noot
368

[Toelichting: Om te oordelen of de kwaliteit van het project en de uit te voeren werkzaamheden voldoende zijn gewaarborgd kunnen Gedeputeerde Staten deze ter advisering voorleggen aan de Monumentencommissie. ]

Noot
369

[Toelichting: De subsidiebedragen voor de waterprestaties staan in onderstaande tabel. Voor prestaties die zijn opgenomen in een vastgesteld gebiedsprogramma en niet zijn opgenomen in onderstaande tabel bedraagt de subsidie maximaal 50% van de projectkosten tot een maximum van € 500.000,--, zoals opgenomen in het projectplan. Artikel 1.6 is hierbij onverlet van toepassing.

Tabel waterprestaties:

Tabel waterprestaties

prestatie ; indicator ; subsidiebedrag ;

realisatie waterberging ; m3 ; € 1,60 ;

realisatie waternood ; ha ; € 600,-- ;

afkoppelen verhard oppervlak ; ha ; € 25.000,-- ;

saneren overstorten ; aantal ; € 75.000,-- ;

realisatie helofytenfilter ; ha ; € 17.500,-- ;

beek en rivierherstel ; km ; € 60.000,-- ;

aankoppelen van Vecht-meanders ; aantal ; € 375.000,-- ];

Noot
370

[Toelichting: Het Reconstructieplan Salland-Twente is een plan op hoofdlijnen. Binnen de gebieden Salland, Zuidwest-Twente, Noordoost-Twente en Noordoost-Overijssel bestaat de noodzaak om de doelstellingen van het reconstructieplan verder uit te werken om vervolgens tot concrete uitvoering over te kunnen gaan. Dat kan in een planuitwerking waaraan de wet voorwaarden verbindt of in een gebiedsuitwerking. Plan- en gebiedsuitwerkingen zijn nodig voor de ontwikkeling van projecten, maar ook voor:

  • 1nadere plandetailleringen in gebieden waar gestapelde problematiek, concurrerende functies/knelpunten bestaan;
  • 2het nader bepalen van locaties waar (met voorrang) grondverwerving moet plaatsvinden;
  • 3de programmering van de uitvoering van de reconstructie waarbij op een geïntegreerde manier de doelstellingen van de reconstructie worden gerealiseerd.

De plan- of gebiedsuitwerking bevat een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen, en is voorzien van een financieringsparagraaf. Gedeputeerde Staten/Provinciale Staten stellen de uitwerkingen vast. Daarna kunnen in één of meerdere uitvoeringsmodules concrete maatregelen en activiteiten voor het betreffende gebied worden uitgewerkt (per deelgebied of thema). Op basis van deze uitvoeringsmodules kunnen Gedeputeerde Staten een beschikking afgeven voor de uitvoering. Subsidies die onder deze noemer worden verstrekt zijn alleen bedoeld voor het opstellen van plan- of gebiedsuitwerkingen of uitvoeringsmodules bij deze uitwerkingen. De financiering vanuit deze prestatie wordt aan de andere (inhoudelijke) pMJP-prestaties toegevoegd. ]

Noot
371

[Toelichting: De rietsector in Noordwest - Overijssel kampt al jaren met grote problemen door concurrentie vanuit het buitenland, kleine marges, moeilijke productieomstandigheden, veroudering van het rietland en vergrijzing van de sector. Voor een goed natuurbeheer en het realiseren van de instandhoudingsdoelen Natura 2000 zijn de rietsnijders echter onmisbaar. Om zowel het natuurbeheer als de rietsector veilig te stellen heeft de Tweede Kamer in december 2008 bij amendement geld beschikbaar gesteld. Ook GS van Overijssel en de gemeente Steenwijkerland hebben een bijdrage beschikbaar gesteld. Alle betrokken instanties (de overheden, de natuurbeheerders en de rietsnijders) hebben vervolgens samen een plan opgesteld om deze dreigende ontwikkeling om te buigen.

Het plan voorziet in een investering in natuurbeheer in de vorm van een extra bijdrage aan de rietsnijders voor hun werkzaamheden ten behoeve van de natuur; in een investering in een proef voor het afvoeren en verwerken van rietafval (biomassa), en in een investering in ondernemerschap & promotie van de rietsector.

Ter uitvoering van het eerste onderdeel is deze regeling opgesteld, die voorziet in een extra vergoeding voor de kosten gemoeid met natuurbeheer door middel van rietbeheer.

Rietbeheerders die bereid zijn hun werk ten goede te laten komen aan de instandhouding van de natuur kunnen op grond van deze regeling een bijdrage aanvragen om de kosten van hun werkzaamheden in 2009 en 2010 te dekken. Voorwaarde is dat zij zich verplichten om vanaf 2011 mee te doen aan de Subsidieregeling Natuur en Landschap of een vergelijkbare regeling.]

Noot
372

[Toelichting: De beheertypen zijn opgenomen in het nieuwe Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL.) Zie de website van de gezamenlijke provincies www.Natuurbeheersubsidie.nl . Voor het aanwijzen van de beheertypen per perceel is een kaart opgesteld door de beheerders van de natuurterreinen Weerribben en Wieden. Voor gebieden binnen de ecologische hoofdstructuur die in eigendom zijn bij andere particulieren, hebben gedeputeerde staten deze kaart opgesteld. ]

Noot
373

[Toelichting: Pachters van gronden van andere eigenaren dan Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten (zoals de gemeente, het waterschap of Vitens) kunnen niet voor subsidie op grond van deze regeling meedoen. De reden hiervoor is dat er na 2010 geen structurele voortzetting mogelijk op basis van SNL voor deze pachters.]

Noot
374

[Toelichting: Als de regeling SNL per 1 januari 2011 nog niet van kracht is of is veranderd ten opzichte van de tekst zoals die naar Brussel is gestuurd of wanneer de vergoedingen anders zijn dan 84% van de normkosten, zijn de eigenaar en de eventuele pachter niet gehouden aan de intentieverklaring.

Als er ten behoeve van de pachters van Staatsbosbeheer per 1 januari 2011 nog geen regeling van kracht is vergelijkbaar met de huidige tekst van de SNL-regeling, zijn de eigenaar en de pachter niet gehouden aan de intentieverklaring.

In de hiervoor genoemde gevallen zijn de eigenaar en de eventuele pachter gehouden in overleg te treden met de subsidieverstrekker en de terrein beherende organisaties om gezamenlijk de condities te bepalen waaronder het natuurbeheer zal worden voortgezet.

Eigenaren van verpachte grond waarop de pachters deelnemen aan de regeling beheervergoeding rietimpuls 2009 – 2010 en particuliere eigenaren die deelnemen aan de regeling beheervergoeding rietimpuls 2009 – 2011 zullen voor deelname aan SNL vanaf 2011 op dezelfde manier worden behandeld als particuliere eigenaren die deelnemen aan de subsidieregeling programma beheer (voortzetting SN-subsidie) van wie het contract eind 2010 afloopt. Voor deze categorie wordt een afzonderlijk subsidieplafond vastgesteld.]

Noot
375

[Toelichting: Als de regeling SNL per 1 januari 2011 nog niet van kracht is of is veranderd ten opzichte van de tekst zoals die naar Brussel is gestuurd of wanneer de vergoedingen anders zijn dan 84% van de normkosten, zijn de eigenaar en de eventuele pachter niet gehouden aan de intentieverklaring.

Als er ten behoeve van de pachters van Staatsbosbeheer per 1 januari 2011 nog geen regeling van kracht is vergelijkbaar met de huidige tekst van de SNL-regeling, zijn de eigenaar en de pachter niet gehouden aan de intentieverklaring.

In de hiervoor genoemde gevallen zijn de eigenaar en de eventuele pachter gehouden in overleg te treden met de subsidieverstrekker en de terrein beherende organisaties om gezamenlijk de condities te bepalen waaronder het natuurbeheer zal worden voortgezet.

Eigenaren van verpachte grond waarop de pachters deelnemen aan de regeling beheervergoeding rietimpuls 2009 – 2010 en particuliere eigenaren die deelnemen aan de regeling beheervergoeding rietimpuls 2009 – 2011 zullen voor deelname aan SNL vanaf 2011 op dezelfde manier worden behandeld als particuliere eigenaren die deelnemen aan de subsidieregeling programma beheer (voortzetting SN-subsidie) van wie het contract eind 2010 afloopt. Voor deze categorie wordt een afzonderlijk subsidieplafond vastgesteld.]

Noot
376

[Toelichting: De aanvrager moet een ondertekende de-minimisverklaring met de aanvraag meesturen. Een model van de de-minimisverklaring wordt verstrekt samen met het aanvraagformulier. Gelet op het maximaal te verlenen subsidiebedrag is er de mogelijkheid gebruik te maken van een vrijstellingsverordening van de EG nr. 1998/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 EG op de-minimissteun. Dit betekent dat de subsidieontvanger (dus per onderneming, alsmede het eventuele gehele moederconcern waartoe de onderneming behoort) niet meer dan € 200.000,-- aan subsidie over een periode van drie belastingjaren (dus inclusief eerdere ontvangen subsidies overheidsinstanties) aan steun mag ontvangen. De aanvrager moet daarom aangeven hoeveel de-minimussteun door de aanvrager in het lopende en de twee daar aan voorafgaande belastingjaren ontvangen is en verklaren dat de totale steun niet meer dan € 200.000,-- bedraagt. De de-minimisegel is niet van toepassing op de primaire productie van landbouwproducten en de visserijsector.

Voor landbouwbedrijven (een primaire producent van landbouwproducten in de zin van Bijlage I EG-Verdrag) bedraagt de maximale steun € 7.500,--. Het beheren van riet wordt in het Europees beleid niet gerangschikt onder primaire productie van landbouwproducten. Daardoor geldt voor de rietsnijders een vrijstelling tot aan een bedrag van € 200.000 per 3 jaar. Om te voldoen aan lid 5 moet de aanvrager die zich ook bezig houdt met de primaire productie van landbouwproducten voor de activiteiten met betrekking tot rietbeheer een aparte administratie voeren naast zijn administratie voor de primaire productie van landbouwproducten. Wanneer de administratie gescheiden wordt, is controle op juiste toepassing van de de-minimisdrempel voor het rietsnijden van €200.000,- mogelijk.]

Noot
377

[Toelichting: Als zomermaaien naar het oordeel van de terreinbeheerder schadelijk is voor het instandhouden van de natuurdoelen zal hij in plaats daarvan wintermaaien voorschrijven. De beheertypen zijn opgenomen in het nieuwe Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL.) Zie de website van de gezamenlijke provincies www.Natuurbeheersubsidie.nl .]

Noot
378

[Toelichting: Met de aanduiding groenafval worden in dit plan voornamelijk de volgende stromen bedoeld:

• Sluiksel (restproduct dat overblijft na het oogsten van dekriet)

• Zomermaaisel (vooral grasachtig materiaal dat vrijkomt bij het zomermaaibeheer)

• Wintermaaisel (voornamelijk overjarig riet en sluiksel dat in wintermaaibeheer zit)

Het gaat niet om Riet dat in zijn huidige vorm als dekriet reeds afzet vindt en waarvoor dus geen nieuwe afzet gezocht hoeft te worden

Voor het afvoeren van groenafval worden twee situaties onderscheiden: naar een verzameldepot (aangewezen door de beheerder zoals bedoeld in lid 2 of rechtstreeks naar een afnemer die zorgt voor afvoer uit het gebied en duurzame verwerking zoals bedoeld in lid 3. In dat laatste geval is de vergoeding het dubbele van het eerste geval.]

Noot
379

[Toelichting: Met de aanduiding groenafval worden in dit plan voornamelijk de volgende stromen bedoeld:

• Sluiksel (restproduct dat overblijft na het oogsten van dekriet)

• Zomermaaisel (vooral grasachtig materiaal dat vrijkomt bij het zomermaaibeheer)

• Wintermaaisel (voornamelijk overjarig riet en sluiksel dat in wintermaaibeheer zit)

Het gaat niet om Riet dat in zijn huidige vorm als dekriet reeds afzet vindt en waarvoor dus geen nieuwe afzet gezocht hoeft te worden

Voor het afvoeren van groenafval worden twee situaties onderscheiden: naar een verzameldepot (aangewezen door de beheerder zoals bedoeld in lid 2 of rechtstreeks naar een afnemer die zorgt voor afvoer uit het gebied en duurzame verwerking zoals bedoeld in lid 3. In dat laatste geval is de vergoeding het dubbele van het eerste geval.]

Noot
380

[Toelichting: Het gaat hierbij met name om subsidie die wordt verstrekt op basis van Programma Beheer, bijdragen op grond van de reparatieregeling van Staatsbosbeheer en om Nationaalparkgelden. In het aanvraagformulier moet de aanvrager aangeven of er al subsidie of bijdragen zijn verstrekt voor dezelfde activiteiten.

De vergoedingen die worden verstrekt in het kader van de Nationaalparkgelden zullen gedeeltelijk worden aangemerkt als dezelfde activiteit zoals bedoeld in lid 5 en gedeeltelijk als een andere activiteit. Zomermaaien wordt gezien als dezelfde activiteit. De subsidie die hiervoor wordt verstrekt, wordt in mindering gebracht op de op grond van deze regeling te verstrekken subsidie.

Vroege beëindiging, sloten graven, bosrooien en bentepollen steken wordt niet aangemerkt als dezelfde activiteit. De subsidie die hiervoor wordt verstrekt, wordt niet in mindering gebracht op de op grond van deze regeling te verstrekken subsidie.]

Noot
381

[Toelichting: De aanvraag bevat een ondertekende de-minimisverklaring waarin is opgenomen dat in de periode 2007 t/m 2009 en in de periode 2008 t/m 2010 het aan overheidssubsidie ontvangen of te ontvangen bedrag niet hoger is dan € 200.000,-. ]

Noot
382

[Toelichting: Voor het jaar 2009 moet de verklaring van de eigenaar dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd verstrekt worden bij de subsidieaanvraag. Zie in dit verband artikel 8.137, lid 2, sub e. ]

Noot
383

[Toelichting: Deze paragraaf biedt de basis voor de subsidieverlening voor aanvullende investeringen ten behoeve van versterking van landschap en ruimtelijke kwaliteit, bovenop de kwaliteitsprestaties die particulieren of ondernemingen moeten verrichten wanneer hen, in goed overleg met de gemeente, bepaalde ontwikkelingsruimte is geboden in de Groene Omgeving.

Vertrekpunt is een tweetal principes uit de Omgevingsvisie Overijssel:

1) elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;

2) de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.

Uit het tweede beginsel volgt dat wanneer dat evenwicht niet bereikt kan worden met kwaliteitsprestaties op het eigen erf, er aanvullende kwaliteitsprestaties in de omgeving nodig zijn. Er is dan sprake van een meer gebiedsgerichte benadering. Dat geldt voor nieuwe functies en grootschalige uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied.

Wanneer er sprake is van een gebiedsgerichte invulling van kwaliteitsprestaties kunnen zich situaties voordoen waarbij op betrekkelijk eenvoudige wijze extra kwaliteitswinst kan worden geboekt bovenop de verplichte kwaliteitsprestaties door een particulier of onderneming. In dergelijke gevallen kan de gemeente via deze paragraaf een verzoek tot subsidieverstrekking indienen.]

Noot
384

[Toelichting: Het basisprincipe voor de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is opgenomen in artikel 2.1.6. lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel. Deze stelt: "bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving."Hieruit zijn de volgende vertrekpunten te destilleren:

1. er is ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief en volgens de Catalogus Gebiedskenmerken wordt uitgevoerd;

2. een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling is altijd een basisvoorwaarde (basisinspanning);

3. bij nieuwvestiging en bij grootschalige uitbreiding van bestaande functies wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit;

4. de balans tussen geboden ontwikkelingsruimte en investering in ruimtelijke kwaliteit moet blijken uit de ruimtelijke onderbouwing van een ruimtelijk plan;

5. de aanvulling op de investeringen komt niet in de plaats van investeringen die een particulier of onderneming moet leveren om een goede balans te bereiken.  ]

Noot
385

[Toelichting: Het provinciaal belang en daaraan gekoppeld de hoogte van de aanvullende investering wordt grotendeels bepaald door de mate van bijdrage aan versterking van de gebiedskenmerken en de mate van ondersteuning dan wel realisering van de provinciale beleidsdoelstellingen. In grote lijnen zijn de doelen:

- verbeteren toegankelijkheid t.b.v. recreatief medegebruik Groene Omgeving

- versterking cultuurhistorische waarden

- versterking groen/blauwe netwerken

- versterken gebiedskenmerken en structuren die in de Catalogus Gebiedskenmerken als normatief dan wel richtinggevend zijn aangemerkt

- versterken landschap en ruimtelijke kwaliteit in mixgebieden en/of lokaal landschappelijk geprioriteerde gebieden

- buffering en versterking EHS

- versterking landschap en ruimtelijke kwaliteit in Nationale Landschappen IJsseldelta en Noordoost Twente en Nationale Parken. ]

Noot
386

[Toelichting: Extra investeringen waarvoor reeds realisatiekosten in de gemeentelijke begrotingen zijn opgenomen of kosten die als regulier en gangbaar kunnen worden aangemerkt, komen nadrukkelijk niet voor subsidie in aanmerking. Eveneens niet subsidiabel zijn kosten van werkzaamheden die tot het regulier beheer en onderhoud kunnen worden gerekend of investeringen die reeds via een ander spoor zijn gesubsidieerd. ]

Noot
387

[Toelichting: Duurzaam beheer van de (extra) investering/kwaliteitsprestatie is een belangrijke voorwaarde voor subsidietoekenning. Er is sprake van duurzaam beheer als de na te streven kwaliteit en/of functie blijvend kan worden gegarandeerd. In geval van een duurzaam beheerd object is nooit sprake van achterstallig onderhoud.]

Noot
388

[Toelichting: De kosten voor beheer zijn niet subsidiabel. ]

Noot
389

[Toelichting: Om de doelstellingen van het natuurbeleid voor de Natura2000 gebieden te realiseren, dient de stiktofdepositie op deze gebieden verminderd te worden. Een belangrijk deel van de stikstofdepositie is afkomstig van veehouderijbedrijven. Door het toepassen van emissiebeperkende technieken en maatregelen op veehouderijen kan de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden in belangrijke mate teruggebracht worden.

In het provinciale beleidskader stiksof en Natura2000 voor veehouderijen is het provinciale beleid voor de vermindering van de stikstofdepositie vanuit veehouderijbedrijven beschreven. Een van de maatregelen hiervoor is het bevorderen van de toepassing van emissiebeperkende maatregelen en technieken waarmee veehouderijbedrijven lagere emissies per dierplaats realiseren dan de emissies die op grond van de normen van de landelijke regelgeving vereist zijn. Hiertoe zet de provincie stimuleringsbeleid in op grond waarvan ondernemers een bijdrage voor hun investeringen in emissiearme technieken en maatregelen kunnen aanvragen.

Met betrekking tot de toepassing van emissiearme technieken en maatregelen doen zich de volgende knelpunten voor:

1. ondernemers hebben onvoldoende kennis van en ervaring met de mogelijkheden om met aanpassingen in de bedrijfsvoering en andere management maatregelen de emissiereductie te realiseren;

2. onvoldoende beschikbaarheid van praktijkgerede technieken. In sommige sectoren en met name in de rund- en melkveehouderij zijn er nog relatief weinig goede, gecertificeerde emissiebeperkende technieken - stalaanpassingen, vloersystemen, et cetera - beschikbaar.

Om deze twee redenen is het stimuleringsbeleid ook gericht op bevorderen van kennisontwikkeling, innovatie en kennisspreiding met betrekking tot emissiebeperkende technieken en maatregelen.]

Noot
390

[Toelichting: Het gaat hierbij om (samenwerkings-)projecten van landbouworganisatie(s), ondernemers en kennisinstellingen gericht op de ontwikkeling en verspreiding van kennis over aanpassingen in de bedrijfsvoering en nieuwe technieken op te nemen. Hierbij zal onder meer aandacht besteed worden aan

(i) de opstelling van bedrijfsplannen "stikstofemissiereductie",

(ii) het in de praktijk testen en monitoren van kansrijke maatregelen/maatregelpakketten op "voorloperbedrijven" en

(iii) de begeleiding van "studieclubs" voor de uitwisseling van de op de voorloperbedrijven en andere bedrijven opgedane kennis en ervaringen.

Deelname aan de onderdelen bedrijfsadvisering (i) en praktijknetwerken (iii) is openbaar toegankelijk. De test- en toetsresultaten uit het onderdeel ii) worden via "studieclubs" uitgewisseld tussen landbouwondernemers.

De genoemde activiteiten zijn derhalve voor alle landbouwondernemers beschikbaar.]

Noot
391

[Toelichting: De investeringen voor stikstofemissiebeperkende maatregelen zullen in de intensieve veehouderij n hoofdzakelijk betrekking hebben op luchtwassers. In de melkveehouderij zal het met name gaan om het aanbrengen van emissiearme vloeren.]

Noot
392

[Toelichting: Onmiddellijke of exclusieve werking is de hoofdregel van overgangsrecht. Dit betekent dat een nieuwe regeling niet alleen van toepassing is op wat na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op op bestaande rechtsposities en verhoudingen. Onder omstandigheden kunnen bezwaren kleven aan onmiddellijke werking. In dat geval kan gekozen worden voor een vorm van terugwerkende kracht of van eerbiedigende of uitgestelde werking. Volgens de aanwijzingen voor de decentrale regelgeving moeten afwijkingen van de hoofdregel van onmiddellijke werking in de regeling zelf worden neergelegd. Dit artikel geeft hier uitvoering aan.]

Noot
393

[Toelichting: Artikel 1.13 van dit besluit bepaalt dat een aanvraag om prestatiesubsidie in principe dertien weken voor aanvang van een subsidietijdvak moet zijn ingediend. Dit betekent dat bepaalde subsidies, waarvoor het subsidietijdvak begint op 1 januari 2007, uiterlijk 1 oktober 2006 moeten zijn aangevraagd. Deze overgangsbepaling zorgt er voor dat aanvragen voor die subsidies die vóór de inwerkingtreding van dit besluit worden ingestuurd conform dit besluit worden behandeld. In het geval wordt geconstateerd dat bij dergelijke aanvragen niet die gegevens zijn gevoegd die dit besluit vereist, kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvrager op grond van artikel 4:5 Awb verzoeken binnen een bepaalde termijn de aanvraag aan te vullen met de ontbrekende gegevens.]

Noot
394

[Toelichting: In verband met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel is voor de specifieke situatie dat de subsidie vóór het moment van inwerkingtreding van dit besluit op grond van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2005 is verleend, maar nog niet is vastgesteld, gekozen voor uitgestelde werking van dit besluit. Dit betekent dat in de genoemde situatie de subsidievaststelling plaatsvindt op grond van de regels zoals die golden ten tijde van de subsidieverlening.]

Noot
395

[Toelichting: De subsidie ‘roetfilter in voertuig’ (paragraaf 3.3.4) is aanvullend op de landelijke Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met een dieselmotor. Deze landelijke subsidieregeling is in werking getreden op 1 juli 2006. Gedeputeerde Staten vinden dat personen- of bestelauto’s met een dieselmotor die tussen 1 juli 2006 en de de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn voorzien van een roetfilter ook in aanmerking moeten kunnen komen voor provinciale subsidie. Om die reden werkt deze paragraaf terug tot 1 juli 2006.]