Regeling vervallen per 01-01-2020

Havenreglement Papendrecht 2011

Geldend van 07-07-2011 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2011

Intitulé

Havenreglement Papendrecht 2011

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • -

    ADN: Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren;

  • -

    afvalstoffen: scheepsafval, ladingresiduen, vloeibare of vaste afvalstoffen die ontstaan bij het schoonmaken van een schip;

  • -

    bijlage: bij dit reglement behorende bijlage;

  • -

    boeienspan: ligplaats met het kenmerk dat het schip vanaf het voor- of achterschip op een of meer boeien of palen kan afmeren, waarbij het schip gemeerd ligt zonder enig contact met overige havenafmeervoorzieningen;

  • -

    brandbare vloeistof: een vloeistof met een vlampunt dat lager ligt dan,of gelijk is aan 100 graden Celsius en uitsluitend een brandbare eigenschap heeft;

  • -

    bootman: degene die in de uitoefening van zijn beroep een zeeschip vast- of losmaakt;

  • -

    brandstofolie: elke olie die wordt gebruikt als brandstof voor de voortstuwings- of hulpwerktuigen van schepen;

  • -

    bunkercontrolelijst: bunkercontrolelijst, als bedoeld in de ISGOTT;

  • -

    bunkeren: overslag van brandstofolie of smeerolie van een bunkerschip naar een zeeschip;

  • -

    bunkerschip: tankschip gebruikt voor het bevoorraden van schepen met brandstofolie of smeerolie;

  • -

    combinatietankschip: zeeschip, ingericht om afwisselend onverpakte vloeibare lading of droge lading te kunnen vervoeren;

  • -

    droogmaken: openstaande ladingtanks laten drogen of ventileren nadat deze met water zijn gewassen of op een andere wijze voldoende zijn schoongemaakt;

  • -

    gasdeskundige: gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling, of een medewerker van de Divisie Havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V., die daartoe door of vanwege dat bedrijf is opgeleid;

  • -

    Havenbeheersverordening: Havenbeheersverordening Papendrecht 2011;

  • -

    ontvangstvoorziening: voorziening geschikt voor de ontvangst van scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen;

  • -

    overslag: laden of lossen van lading in of uit een schip;

  • -

    RCLZ: Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart;

  • -

    schadelijke stoffen: stoffen die als zodanig bij of krachtens de Wet voorkoming verontreiniging door schepen zijn aangewezen of worden genoemd;

  • -

    schoonmaakcertificaat: door een gasdeskundige afgegeven certificaat, waaruit blijkt dat de ruimten binnen de ladingzone van een schip die ladingresten van een onverpakte gevaarlijke stof bevatten of laatstelijk hebben bevat, voldoende zijn schoongemaakt;

  • -

    schoonmaakschip: schip dat ingericht is om ruimten, tanks of andere plaatsen aan boord van een ander schip, die schadelijke of gevaarlijke stoffen bevatten, schoon te maken;

  • -

    schoonmaken: elke handeling die gericht is op of verband houdt met het gasvrij, schoon-, of droogmaken van een tankschip;

  • -

    sloptank: tank aan boord van een schip bestemd voor het houden van al dan niet met water vermengde ladingrestanten van schadelijke, brandbare of andere gevaarlijke vloeistoffen (slops);

  • -

    smeerolie: elke vloeistof bestemd voor smering van machines aan boord van schepen;

  • -

    vlampunt: vlampunt, bepaald met het toestel van Pensky-Martens.

Paragraaf 2 Veiligheid en milieu in de haven

Artikel 2.1 Tankschepen met gevaarlijke stoffen in de haven

  • 1.

    Het is verboden om zich met een tankschip te bevinden op een ligplaats in de haven indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, tenzij:

  • a.

    het een binnentankschip betreft:

  • 1°.

    dat beladen is of was met een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur, of;

  • 2°.

    waarvan de schipper heeft zeker gesteld dat alle (overige) ruimten binnen de ladingzone inclusief de sloptanks, leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en de atmosfeer in deze tank(s) ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat en waarvan de tanks gesloten zijn;

  • b.

    het een zeetankschip betreft dat beladen is of was met:

  • 1°.

    een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur, of;

  • 2°.

    een brandbare vloeistof met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius die zich niet bevindt in een direct aan de scheepshuid grenzende tank en de atmosfeer in deze tank ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat, en;

  • -

    door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de ladingsituatie van het zeetankschip in overeenstemming is met de in dit onderdeel gestelde voorschriften;

  • -

    er uitsluitend overslag plaats vindt van de onder 1° genoemde stoffen;

  • -

    tanks met gevaarlijke stoffen gesloten blijven;

  • -

    er geen schoonmaakhandelingen van ruimten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, en;

  • -

    er maximaal 1 schip langszij ligt;

  • c.

    het een combinatietankschip betreft dat geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm, waarvan:

  • 1°.

    sloptanks brandbare ladingresiduen bevatten waarvan de atmosfeer ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevat en die niet direct aan ladingruimten grenzen;

  • 2°.

    alle overige ruimten in de ladingzone vrij zijn van brandbare vloeistoffen of

    gassen;

  • 3°.

    door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de tanks of ruimten van het combinatietankschip in overeenstemming zijn met de in dit onderdeel gestelde voorschriften;

  • 4°.

    de zich aan boord bevindende brandbare ladingresiduen niet worden overgeslagen, en;

  • 5°.

    ruimten leeg van brandbare ladingresiduen niet worden schoongemaakt;

  • d.

    voor het tankschip een schoonmaakcertificaat is afgegeven door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling;

  • e.

    kortstondig ligplaats wordt genomen op een aangewezen autoafzetplaats om een auto onmiddellijk af te zetten of aan boord te nemen of bij een bunkerstation om onmiddellijk te bunkeren, of;

  • f.

    het een ligplaats betreft die is aangeduid met een verkeersteken als ligplaats voor schepen met gevaarlijke stoffen.

  • 2.

    Direct nadat een combinatietankschip als bedoeld in het eerste lid, onder c, ligplaats neemt, begint de erkend gasdeskundige zijn onderzoek en worden ten spoedigste de gegevens van de afgegeven verklaring mondeling gemeld en gelijkdaaropvolgend schriftelijk bevestigd, aan de havenmeester.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.2 Melding ligplaats tankschip in de haven

  • 1.

    Voordat een tankschip als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2, en onderdeel b, ligplaats neemt in de haven, worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

  • a.

    indien het een zeeschip betreft de naam en de roepnaam;

  • b.

    indien het een binnenschip betreft de naam en het Rijnvaartnummer;

  • c.

    de voorgenomen ligplaats van het schip, en;

  • d.

    van de voorgenomen activiteiten aan boord van het schip:

  • 1°.

    de datum, het tijdstip van aanvang en de duur;

  • 2°.

    de aard van de voorgenomen activiteiten.

  • 2.

    De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid kan een melding als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2, ook plaatsvinden per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 2.3 Melding combinatietankschip

  • 1. Van een combinatietankschip dat gelost of geladen wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm worden naast de melding op grond van de RCLZ tevens de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

  • a. de aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan van voorgaande ladingen;

  • b. de stuwage van eventuele ladingrestanten van brandbare vloeistoffen, en;

  • c. het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde tankatmosfeer, boven de in onderdeel b genoemde ladingrestanten.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per fax of per e-mail.

Artikel 2.4 Verrichten van werkzaamheden

  • 1. Het is voor een ieder verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij:

  • a. het schip ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend, of;

  • b. het schip geen ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend en per scheepsbezoek aan de haven van Papendrecht de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, en:

  • 1°. indien de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip, er voor de reparatiewerkzaamheden door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;

  • 2°. dat doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelen bekend zijn beschikbaar zijn, en;

  • 3°. de werkzaamheden ten minste 25 meter verwijderd zijn van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal.

  • 2. Het college kan van de in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.5 Melding verrichten van werkzaamheden

  • 1. Indien een schip geen ligplaats heeft op of bij een Wet milieubeheer vergunninghoudende scheepswerf of herstellingsinrichting, worden voorafgaand aan de in artikel 2.4 bedoelde werkzaamheden, de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

  • a. de naam en roepnaam van het schip;

  • b. de ligplaats van het schip tijdens de werkzaamheden;

  • c. de datum, tijdstip van aanvang en duur van de werkzaamheden;

  • d. de aard van de werkzaamheden;

  • e. de plaats of plaatsen aan boord waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

  • f. de uitvoerder van de werkzaamheden, en;

  • g. of het schip blijvend kan beschikken over zijn hoofdvoortstuwingsvermogen.

  • 2. De in het eerste lid gestelde meldplicht is niet van toepassing op een schip dat droge lading, niet zijnde gevaarlijke stoffen, aan boord heeft en dat uitsluitend binnenboord werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 2.4 en waardoor geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 3. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.

  • 4. In afwijking van het tweede lid kan een melding voor het verrichten van werkzaamheden buitenboord of onder een schip plaatsvinden per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 2.6 Ontsmetten van schepen

  • 1. Het is verboden met een schip ligplaats te nemen om het schip of de lading te ontsmetten door het met gassen of stoffen die gassen afstaan te behandelen.

  • 2. Het is verboden met een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm, ligplaats te nemen of zich op een ligplaats te bevinden indien de lading is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan met het doel de lading te ontsmetten, tenzij voor het schip een verklaring is afgegeven door een deskundige, erkend of aangewezen bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.

  • 3. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 2.7 Deugdelijk afmeren

  • 1. Het is een ieder verboden te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd.

  • 2. Een zeeschip dat is afgemeerd:

  • a. heeft, voor zover het een zeeschip betreft met een lengte van meer dan 120 meter, op het voorschip een sleeptros aan dek gereed of tot de waterspiegel uitgevierd, die gebruiksklaar is;

  • b. is deugdelijk afgemeerd, waarbij, gelet op de plaatselijke omstandigheden en indien daartoe de mogelijkheid bestaat, de voor het afmeren gebruikte meerlijnen, als volgt zijn uitgegeven en gepositioneerd:

  • 1°. dwarslijnen staan zo dwars mogelijk en springlijnen staan zo parallel mogelijk ten opzichte van het zeeschip;

  • 2°. de verticale hoek van meerlijnen is tot een minimum beperkt, en;

  • 3°. alle meerlijnen die in dezelfde richting staan zijn van hetzelfde materiaal en hebben gelijke uitgegeven lengte en spanning;

  • c. heeft ligplaats ingenomen in de lengterichting ten opzichte van een ander afgemeerd schip met inachtneming van de volgende onderlinge afstand:

  • 1°. voor een zeeschip tot en met 120 meter; 0,1 x de lengte van het zeeschip met een minimum van 10 meter, en;

  • 2°. voor een zeeschip langer dan 120 meter; 0,1 x de lengte van het zeeschip met een minimum van 15 meter en een maximum van 35 meter, en;

  • d. in een boeienspan wordt, voor zover de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, gemeerd met de boeg in de heersende windrichting en presenteert ten minste één anker.

  • 3. Het is verboden om de Safe Working Load van aan de wal geplaatste bolders te overschrijden. De Safe Working Load van bolders geldt bij een verticale troshoek van maximaal 45 graden.

  • 4. Het college kan van het in dit artikel bepaalde ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 2.8 Gebruik van ankers

  • 1. Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij:

  • a. ligplaats wordt genomen in een boeienspan of een palenligplaats;

  • b. dit geschiedt door een drijvende kraan en zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de in de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken.

  • 2. Het voornemen om een anker te gebruiken als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt gemeld aan de havenmeester.

  • 3. De melding bedoeld in het tweede lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 2.9 Gebruik van spudpalen

  • 1. Het is verboden een spudpaal te gebruiken, tenzij dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1 van de Havenbeheersverordening.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 2.10 Gebruik generatoren door binnenschepen

  • 1. Het is verboden om in een door het college aan te wijzen gebied aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.

  • 3. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de generatorsets en overige aanwezige toestellen en installaties behorend tot de binnenvaartschepen, mag ter plaatse van de gevels van nabijgelegen woningen in de haven niet meer bedragen dan:

  • - 55 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur;

  • - 50 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur;

  • - 45 dB(A) op 5,0 meter hoogte in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.

  • 4. Op zondagen en algemeen erkende feestdagen mag het in het tweede lid genoemde beoordelingsniveau tussen 07.00 en 19.00 uur niet meer bedragen dan 50dB(A).

  • 5. De generatorsets of aggregaten moeten zijn voorzien van doelmatige en in goede staat van onderhoud verkerende geluiddempers.

Artikel 2.11 Verbod gebruik hoofdmotor ex artikel 4.6 Havenbeheersverordening

Als gebieden waar het op grond van artikel 4.6 Havenbeheersverordening verboden is op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, tenzij direct voor vertrek van het schip, worden aangewezen het gebied bedoeld in artikel 2.10, eerste lid.

§ 3 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk

Artikel 3.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking

  • 1. Het is verboden met een schip dat geladen is met een in bijlage I genoemde gevaarlijke stof in verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, tenzij wordt gehandeld in overeenstemming met de in bijlage I opgenomen bepalingen.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

    Artikel 3.2 Verbod ligplaatsinname tankschip met gevaarlijke stoffen in bulk

    • 1.

      Het is verboden met een zeetankschip, indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, die geldt voor zones A en B.

    • 2.

      Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.3 Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm

  • 1. Het voornemen tot het laden van een gevaarlijke of schadelijke stof in verpakking, als bedoeld in artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement in samenhang met de RCLZ, aan boord van een zeeschip wordt overeenkomstig de RCLZ ten minste drie uur voorafgaande aan het laden aan de havenmeester gemeld.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.

  • 3. Het college kan van het in het eerste en tweede lid gestelde ontheffing verlenen.

§ 4 Regeling bunkercontrolelijst

Artikel 4.1 Bunkercontrolelijst

  • 1. Het is verboden om een zeeschip te bunkeren tenzij aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen wordt zorggedragen dat voordat met het bunkeren wordt begonnen de bunkercontrolelijst:

  • a. volledig, positief en naar waarheid is ingevuld, en;

  • b. is ondertekend door de voor het bunkeren verantwoordelijke personen van de bij het bunkeren betrokken schepen.

  • 2. Aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen wordt:

  • a. tijdens het bunkeren het voor ieder bij het bunkeren betrokken schip gestelde in de bunkercontrolelijst nageleefd, en;

  • b. het bunkeren onmiddellijk gestopt als het voor ieder bij het bunkeren betrokken schip gestelde in de bunkercontrolelijst, niet wordt nageleefd.

  • 3. De bunkercontrolelijst wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het einde van de bunkering aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen gehouden.

  • 4. Indien meer dan één bunkerlichter betrokken is bij de aanlevering van een partij bunkerolie vult iedere bunkerlichter voor zich een afzonderlijke bunkercontrolelijst in, die wordt ondertekend door bij de bunkering betrokken partijen.

Artikel 4.2 Melding bunkeren of overpompen van brandstofolie

  • 1. Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het in artikel 4.1 bedoelde bunkeren of het onderling overpompen van bunkerolie tussen bunkerschepen, wordt, door de schipper van het brandstofolie pompende bunkerschip, aan de havenmeester gemeld:

  • a. de ligplaats waar het bunkeren of overpompen zal plaatsvinden;

  • b. de soort en hoeveelheid brandstofolie die gebunkerd of gepompt gaat worden, en;

  • c. het tijdstip van aanvang van bunkeren of overpompen.

  • 2. Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het terugpompen van brandstofolie van een zeeschip in een bunkerschip wordt, door de schipper van het brandstofolie ontvangende bunkerschip aan de havenmeester, gemeld:

  • a. de ligplaats waar het bunkeren of overpompen zal plaatsvinden;

  • b. de soort en hoeveelheid brandstofolie die gebunkerd of gepompt gaat worden, en;

  • c. het tijdstip van aanvang van bunkeren of overpompen.

  • 3. Het college kan van het in het eerste en tweede lid gestelde vrijstelling verlenen.

  • 4. De melding bedoeld in het eerste en tweede lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

§ 5 Het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen

Artikel 5.1 Schoonmaakschepen en inzamelvaartuigen

  • 1. Indien het schoonmaken van een schip dat gevaarlijke of schadelijke stoffen bevat geschiedt door een schoonmaakschip worden afvalstoffen aan boord van het schoonmaakschip genomen.

  • 2. Het is verboden om aan boord van het schoonmaakschip in de ladingtanks of -ruimen andere stoffen te hebben dan afvalstoffen.

  • 3. Water dat is verontreinigd met afvalstoffen en wordt gebruikt voor het schoonmaken door een schoonmaakschip wordt betrokken van een daartoe ingerichte voorraadtank van het schoonmaakschip.

  • 4. Hergebruikt water uit en via de voorraadtank, bedoeld in het derde lid, wordt gezuiverd door een doelmatige filterinstallatie.

  • 5. Ruimten van het schoonmaakschip waarin afvalstoffen worden vervoerd zijn met nummer aangegeven op een algemeen of capaciteitsplan. Een afschrift van dit plan bevindt zich aan boord van het schoonmaakschip.

  • 6. De constructie van tanks van het schoonmaakschip waarin vloeibare afvalstoffen worden vervoerd is zodanig dat de inhoud van de tanks eenvoudig gemeten en gemonsterd kan worden.

  • 7. Aan boord van een schoonmaakschip of een inzamelvaartuig genomen vloeibare, vaste of verpakte scheepsafvalstoffen worden vermeld op een daartoe strekkend stoffenregistratieformulier waarvan een model is opgenomen in een bijlage van de vergunning als bedoeld in artikel 10.48 van de Wet milieubeheer voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen.

  • 8. De formulieren, bedoeld in het zevende lid, worden direct na ontvangst van deze stoffen, conform de toelichting van het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld en ondertekend.

  • 9. De exploitant van het schoonmaakschip of inzamelvaartuig zorgt dat de ingevulde en ondertekende formulieren, bedoeld in het zevende, uiterlijk acht dagen na afloop van de kalendermaand waarin de ontvangst of ontstaan van de afvalstoffen heeft plaatsgevonden in het bezit zijn van de havenmeester en bewaart de exploitant de afschriften van de volledig ingevulde en ondertekende formulieren ten minste zes maanden aan boord van het schoonmaakschip.

  • 10. Tenzij bij of krachtens de Wet milieubeheer anders is bepaald, geeft de exploitant de in ontvangst genomen afvalstoffen binnen 30 dagen af aan een bedrijf dat beschikt over een toereikende vergunning voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen.

Artikel 5.2 Melding schoonmaken door schoonmaakschepen

  • 1. Voor aanvang van het schoonmaken door een schoonmaakschip worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

  • a. de naam van het schoonmaakschip;

  • b. de naam of het nummer van het schip waarvan de ruimten worden schoongemaakt;

  • c. de ligplaats waar het schoonmaken plaatsvindt;

  • d. de chemische of technische naam van de stof of stoffen die de schoon te maken ruimten bevatten of laatstelijk hebben bevat en welke ruimten het betreft, en;

  • e. de datum en het tijdstip van aanvang van het schoonmaken en de verwachte duur.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 5.3 Melding van afgifte scheepsafvalstoffen

  • 1. Ten minste 24 uur voordat afvalstoffen, afkomstig van een zeeschip, worden afgegeven, worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:

  • a. aan welk aangewezen bedrijf wordt de afvalstof afgegeven, en;

  • b. welke afvalstoffen worden afgegeven en in welke hoeveelheid.

  • 2. De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.

Artikel 5.4 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen

  • 1. Het is verboden zonder aanwijzing van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen in ontvangst te nemen die rechtstreeks afkomstig zijn van zeeschepen die het toepassingsgebied, bedoeld in artikel 1.2 van de Havenbeheersverordening, aandoen om te laden, te lossen, te bunkeren of voor reparatiedoeleinden.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, van de Havenbeheersverordening, kan het college voorschriften en beperkingen verbinden aan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

  • a. de soort ontvangstvoorzieningen en de veranderingen daarvan;

  • b. geschiktheid en beschikbaarheid van de ontvangstvoorzieningen;

  • c. de verplichting tot het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen;

  • d. de soorten stoffen waarvoor de aanwijzing geldt;

  • e. het meedelen van het tarief van de kosten die in rekening worden gebracht aan schepen die scheepsafvalstoffen afgeven;

  • f. melden van ontvangst van scheepsafvalstoffen en het verstrekken van gegevens daaromtrent;

  • g. de maximale verblijfsduur van de ontvangen stoffen in de ontvangstvoorzieningen en het verstrekken van gegevens en houden van registratie daaromtrent, of;

  • h. het afleveren van de ontvangen stoffen.

  • 3. Een aanwijzing wordt voor maximaal 5 jaar verleend.

Artikel 5.5 Aanvraag van een aanwijzing

Bij de aanvraag van een aanwijzing, als bedoeld in artikel 5.4, worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    gegevens van het bedrijf van de aanvrager, naam en functie van aanvrager;

  • b.

    een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van het betreffende bedrijf;

  • c.

    de relevante bij of krachtens de Wet milieubeheer afgegeven vergunningen en ontheffingen;

  • d.

    de gegevens van de in te zetten ontvangstvoorzieningen die onder de werking van de aanwijzing vallen, waaronder ten minste de capaciteit en de geschiktheid ervan;

  • e.

    de soorten schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, waarop de aanvraag betrekking heeft, en;

  • f.

    de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.

§ 6 Het vast- en losmaken van schepen

Artikel 6.1 Uitoefenen van beroep bootman

Het is verboden zonder vergunning van het college het beroep van bootman uit te oefenen.

§ 7 Aanwijzing havenmeester

Artikel 7.1 Aanwijzing havenmeester

Het hoofd van de divisie havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. wordt aangewezen als havenmeester ex artikel 2.1 van de Havenbeheersverordening voor de wateren van het Beheersgebied in de gemeente Papendrecht, als aangegeven in de samenwerkingsregeling van de gemeente Dordrecht en het Havenbedrijf Rotterdam N.V., in casu artikel 1 van het Hoofdlijnendocument, als nader omschreven in de bijbehorende Bijlagen;

bijlage II, tekening Dordrecht, regionaal nautisch beheer no 2 (mei 2011), voor zover het gaat om die havens die in de gemeente Papendrecht liggen.

§ 8 Woonschepen

Artikel 8.1 Vergunning woonschepen

Het is verboden zonder vergunning met een woonschip ligplaats te nemen in de haven.

§ 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1 Inwerkingtreding

Dit besluit wordt gepubliceerd in het Papendrechts Nieuwsblad en treedt in werking op het moment dat de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 in werking treedt.

Artikel 9.2 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Havenreglement Papendrecht 2011, afgekort HrP 2011.

Bijlagen Havenreglement Papendrecht 2011

Bijlage I: Zoneringsregeling;

Bijlage II: tekening Dordrecht, regionaal nautisch beheer no 1 (oktober 2009), voor zover het gaat om die havens die in de gemeente Papendrecht liggen.

Toelichting bij het Havenreglement Papendrecht 2011

Algemeen

Het Havenreglement Papendrecht 2011 (verder Havenreglement) vindt zijn (wettelijke) basis in de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011. Voor een uitgebreide toelichting over de achtergronden van het Havenreglement wordt verwezen naar de toelichting bij de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 (verder Havenbeheersverordening).

Voorts is in plaats van opname in de bijlagen, door een verwijzing in de regeling naar de internationaal gebruikte en in de scheepvaartwereld wel bekende schip-wal veiligheidscontrolestaat van OCIMF (Oil Compagnies International Marine Forum), een zeer omvangrijke bijlage buiten de regeling gebleven. Het gebruik van deze OCIMF veiligheidscontrolestaat is wel voorgeschreven. De Staatsdrukkerij voorziet in druk en distributie van deze veiligheidscontrolestaat.

Zoals aangegeven wordt de juridische basis van het Havenreglement gevormd door de artikelen 4.6 en 5.1 van de Havenbeheersverordening op grond waarvan de gemeenteraad ons college van burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht (hierna: college) de bevoegdheid gedelegeerd heeft om een nadere invulling te geven van de in die artikelen bedoelde normen. De bevoegdheden die voortvloeien uit dit reglement worden vervolgens gemandateerd aan de Havenmeester van Papendrecht, die op grond van artikel 2.1 van de Havenbeheersverordening, door ons college is aangewezen.

Verhouding andere regelgeving

De bepalingen in het Havenreglement zijn aanvullend ten opzichte van hogere regelgeving zoals de Havenbeheersverordening en rijksregelgeving. Wat het laatstgenoemde betreft kunnen in het bijzonder worden genoemd het Binnenvaartpolitiereglement, de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart, de Regeling vervoer van gevaarlijke stoffen door zeeschepen, de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en de Wet milieubeheer.

Toepassingsbereik

Het Havenreglement is van toepassing binnen het gebied dat staat omschreven in artikel 1.2 van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011. Dit is alleen anders indien expliciet aangegeven is dat het van toepassing is op een beperkter of ruimer gebied.

Artikelsgewijze toelichting

In dit deel van de toelichting wordt, voor zover noodzakelijk, per artikel een nadere toelichting gegeven.

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn de omschrijvingen neergelegd van de begrippen die in het Havenreglement worden gehanteerd. Naast deze begrippen gelden de begripsomschrijvingen van artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011.

De meeste begripsomschrijvingen spreken voor zich, hieronder zijn enkele bijzondere toegelicht.

Brandstofolie

Ook brandstofolie van binnenvaartschepen valt onder het toepassingsbereik.

Schadelijke stoffen

In deze definitie wordt alleen nog naar de Wet voorkoming verontreiniging door schepen verwezen. In deze wet worden alle schadelijke stoffen aangewezen. Om die reden behoeft het college – zoals voorheen het geval was – deze stoffen niet nader aan te wijzen.

§ 2 Veiligheid in de Haven

Artikel 2.1 Tankschepen met gevaarlijke stoffen in de haven

Artikel 2.1 regelt onder welke voorwaarden tankschepen met gevaarlijke stoffen in de haven mogen liggen, waarbij wordt opgemerkt dat onder het in dit artikel gebruikte begrip ladingresidu mede gasvormige ladingrestanten dient te worden verstaan.

Tankschepen (zowel zeetankschepen als binnentankschepen) kunnen grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (waaronder ook gasvormige ladingsresiduen worden verstaan) aan boord hebben en kunnen om die reden ook grote risico’s met zich meebrengen. In principe kunnen deze schepen alleen ligplaats nemen in zogenaamde petroleumhavens. Deze petroleumhavens zijn bijv. in de havens van Dordrecht en Rotterdam beschikbaar. Op dit uitgangspunt is een aantal in dit artikel opgesomde uitzonderingen mogelijk.

Eerste lid, onderdeel a

Het betreft in de eerste plaats een binnentankschip dat ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur aan boord heeft. Tevens dient de schipper zeker te hebben gesteld dat alle overige ruimten binnen de ladingzone met inbegrip van de sloptanks leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en waarvan de atmosfeer in deze ruimten ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20 % van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevatten en waarvan de ruimten gesloten zijn.

De schipper dient op grond van artikel 2.6 zich tevens gemeld te hebben aan de Havenmeester.

Eerste lid, onderdeel b

Voorts betreft het een zeetankschip dat geladen of leeg is van ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, fosforzuur of brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius, waarbij tevens voorwaarde is dat deze tanks ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare gassen bevatten en die niet aan de scheepshuid grenzen en:

  • -

    door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de ladingsituatie van het zeetankschip in overeenstemming is met de in dit onderdeel gestelde voorschriften;

  • -

    er uitsluitend overslag plaats vindt van de onder 1° genoemde stoffen;

  • -

    tanks met gevaarlijke stoffen gesloten blijven;

  • -

    er geen schoonmaakhandelingen van ruimten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, en;

  • -

    er maximaal 1 schip langszij ligt.

Deze laatste criteria werden voorheen in de ontheffingen opgenomen. Door deze nu in het artikel op te nemen, neemt het aantal gevraagde ontheffingen aanzienlijk af.

Voor deze schepen geldt ook de meldplicht bedoeld in artikel 2.2. Voorafgaand aan het innemen van ligplaats dient het melden te geschieden, zodat bekend is dat er zich een tankschip in de haven bevindt en onder welke omstandigheden, zodat daarop middels toezicht kan worden geanticipeerd. Indien een tankschip niet aan de criteria voldoet van dit artikel, dan is ligplaats nemen verboden tenzij op grond van het derde lid ontheffing is verkregen.

Eerste lid, onderdeel c

Onderdeel c stelt regels aangaande een combinatietankschip. Een

combinatietankschip is gebouwd om afwisselend vloeibare of droge lading te vervoeren, en kunnen er zich tengevolge van dit afwisselend vervoer brandbare ladingresiduen in de sloptanks bevinden. Indien het combinatietankschip geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm, zal het schip in de haven afmeren. Indien het combinatietankschip voldoet aan de criteria van dit artikel, kan na een melding als bedoeld in artikel 2.3 zonder meer worden afgemeerd in de haven. Indien het schip niet voldoet aan de gestelde criteria van dit artikel, is ligplaats nemen in beginsel verboden en kan het schip een ontheffing aanvragen.

In verband met internationale verplichtingen ten aanzien van de dubbelwandigheid van de scheepsromp van combinatietankschepen is nagenoeg de hele wereld-combinatietankervloot niet meer geschikt voor het vervoer van aardolie. Deze schepen worden gesloopt of vervoeren nog uitsluitend droge bulk lading. Bij werfbeurten worden meer en meer de olierestanten verwijderd en nemen de veiligheidsrisico's voor deze schepen af. De hele regeling aangaande combinatietankschepen is hierop aangepast en vereenvoudigd. Een melding als bedoeld in artikel 2.3 in samenhang met het gestelde in dit artikel en de handhaving van de regeling biedt voldoende garantie voor de havenveiligheid.

Eerste lid, onderdeel d

Ten slotte betreft het tankschepen voorzien van een schoonmaakcertificaat of indien kortstondig ligplaats wordt genomen op een daartoe aangewezen autoafzetplaats voor het aan of van boord zetten van de auto, te bunkeren bij een bunkerschip of indien het een ligplaats betreft die is aangeduid met een verkeersteken als ligplaats voor schepen met gevaarlijke stoffen, is het verbod tot het nemen van ligplaats in de haven niet van toepassing.

Artikel 2.2 Melding ligplaats tankschip in de haven

Dit artikel regelt de meldplicht voor een tankschip dat voornemens is om ligplaats te nemen in de haven en dat voldoet aan het gestelde in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2, en onderdeel b. Het betreft hier een elektronische melding via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Port Infolink.

Naast de elektronische mag een binnentankschip (welke valt onder artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2) een melding ook doorgeven per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail op telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com .

Artikel 2.3 Melding combinatietankschip

Deze meldverplichting is een aanvulling op de melding op grond van de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart (RCLZ) voor een combinatietankschip die losgestorte bulklading in vaste vorm lost of daarmee geladen wordt.

De melding omvat de eventuele aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan van voorgaande ladingen, de stuwage en het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde tankatmosfeer boven de brandbare ladingrestanten.

Aan de hand van deze melding kan getoetst worden of het combinatietankschip voldoet aan het gestelde in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Voldoet het combinatietankschip hier aan, dan kan het ter ladingbehandeling in de haven afmeren.

De melding vindt plaats per fax op faxnummer 010 – 252 1600 of per e-mail op cmh@portofrotterdam.com .

Artikel 2.4 Verrichten van werkzaamheden

Artikel 2.4 geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen. Hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden.

Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen. Het verbod richt zich niet alleen op de kapitein of de schipper, maar tevens op alle andere personen, door de toevoeging van de zinsnede “een ieder”. Zie voor een toelichting hierop tevens de toelichting op artikel 1.10 van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011.

Teneinde te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. In het eerste lid onder b, zijn tevens de beperkingen en voorschriften opgenomen uit de thans bestaande ontheffing terzake, zodat deze ontheffing (en aanvraag) kan vervallen, voor zover de drie dagen niet wordt overschreden en wordt voldaan aan de in het artikel gestelde criteria.

Het eerste lid is ook van toepassing ten aanzien van de bedrijfsgereedheid van het schip. Werkzaamheden aan bijvoorbeeld de voortstuwingsinstallatie mogen niet leiden tot het belemmeren van de bedrijfsgereedheid voor een periode van meer dan drie dagen.

Indien de werkzaamheden langer dan drie dagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.

Artikel 2.5 Melding verrichten van werkzaamheden

Dit artikel regelt een meldplicht voor een schip dat voornemens is om scheepsreparatie-werkzaamheden uit te voeren buiten een werf of herstellingsinrichting. Reparaties aan schepen bij een werf of herstellingsinrichting vallen, met uitzondering van het ligplaats nemen, buiten de werking van het Havenreglement.

Deze meldplicht is ter vervanging van een ontheffingenstelsel, voor zover de scheepsreparatie ten hoogste drie dagen duurt. Indien uit de melding blijkt dat de reparatie meer dan drie dagen duurt, kan de Havenmeester op grond van het tweede lid van artikel 2.4 ontheffing verlenen.

De melding voor het verrichten van werkzaamheden geschiedt via een Electronic Data Interchange (EDI). Deze meldingen worden verricht via Port Infolink.

Bij het verrichten van werkzaamheden buitenboord of onder een schip kan de melding per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com .

Artikel 2.6 Ontsmetten van schepen

Artikel 2.6 regelt het ontsmetten van schepen. Het in het eerste lid opgenomen verbod is beperkt tot het nemen van ligplaats. Tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip kunnen risico's ontstaan voor het havengebied. In verband met de veiligheid van deze omgeving, is het noodzakelijk dat de havenmeester instemt met het nemen van ligplaats door een schip en met het op die bepaalde plaats verrichten van ontsmettingsactiviteiten in de haven.

In het tweede lid is het begrip “zeeschip” gewijzigd in “schip”, als gevolg waarvan de bepaling tevens van toepassing is op binnenschepen. Hierdoor wordt de bepaling in overeenstemming gebracht met de bestaande praktijk. De redactie van het tweede lid houdt tevens rekening met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan vanzelfsprekend eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen. Voorts is het tweede lid beperkt tot schepen, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer.

In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

Artikel 2.7 Deugdelijk afmeren

Het eerste lid van artikel 2.7 bepaalt dat het verboden is te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd. Door de formulering "het is een ieder verboden" richt de norm zich op een ieder. Door deze formulering kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal gehouden worden aan de verplichting om het schip eerst deugdelijk af te (laten) meren.

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Door het opnemen van de verplichting op deugdelijke wijze af te meren, kan hiertegen worden opgetreden. Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat het geen voor- of achterwaartse verplaatsing kan ondergaan, met dien verstande dat enige beweging als gevolg van golfslag of winddruk onvermijdelijk is en schade, anders dan door toedoen van menselijk handelen wordt voorkomen.

Tengevolge van veranderingen in de atmosfeer worden schepen, ook in de haven, vaker geconfronteerd met zware stormen en extreme weersomstandigheden. In het tweede lid, onder a, wordt voor zeeschepen met een lengte van meer dan 120 meter voorgeschreven dat een sleeptros op het voordek gebruiksklaar dient te liggen. Dit is van belang voor een losgebroken schip dat door aangesnelde sleepboten, middels de sleeptros, kan worden aangepakt en voor verder driften kan worden behoed. Teneinde het losbreken zo veel mogelijk te voorkomen, zijn onder b en c kwaliteitseisen opgenomen waaraan een afgemeerd schip dient te voldoen. Deze eisen zijn een kopie van de Guidlines on Mooring van OCIMF (Oil Compagnies International Marine Forum).

Indien een zeeschip afmeert in een boeienspan dient, voor zover de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, het zeeschip af te meren met de boeg in de heersende windrichting en wordt ten minste één anker gepresenteerd.

Artikel 2.8 Gebruik van ankers

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van een anker gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat willekeurig ten anker wordt gegaan.

Het gebruikmaken van een anker is, op grond van onderdeel a van het eerste lid, wel toegestaan indien ligplaats wordt genomen in een boeienspan of op een palenligplaats. Vanzelfsprekend mag het anker niet in de nabijheid van een boei of een paal worden neergelaten aangezien het anker de boei of paal zou kunnen beschadigen.

Tevens is het gebruik van een anker toegestaan indien dit geschiedt door een drijvende kraan en zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken.

Indien een drijvende kraan zijn anker wil gebruiken, dient dit gemeld te worden aan de havenmeester. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail plaatsvinden op telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com .

Tot slot kan het college op grond van het vierde lid ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod om een anker te gebruiken.

Artikel 2.9 Gebruik van spudpalen

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van spudpalen gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat willekeurig een schip zijn spudpalen gebruikt.

Het verbod geldt niet indien dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1 van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011.

Tot slot kan het college op grond van het tweede lid ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod om spudpalen te gebruiken.

Artikel 2.10 Gebruik generatoren door binnenschepen

Het is verboden om in een door het college aan te wijzen gebied aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken. Het college kan van dit verbod ontheffing of vrijstelling verlenen. In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit worden in de haven bij de openbare ligplaatsen voor de binnenvaart aansluitingen voor de afname van elektriciteit (ten behoeve van de binnenvaart) gerealiseerd. Op het moment dat het op een ligplaats dermate druk is met binnenschepen dat geen aansluitingen meer beschikbaar zijn (bijvoorbeeld tijdens kerst of andere feestdagen), dan kunnen binnenschepen onverkort gebruik maken van hun scheepsgenerator om elektriciteit op te wekken. Dit geldt ook voor binnenschepen die voor hun elektriciteitsvoorziening meer stroom nodig hebben, dan de walstroomvoorziening kan leveren. Bij toegestaan gebruik van generatorsets is in het artikel wel een limiet verbonden aan het maximaal te produceren geluid versus aanwezige woningen en tijd.

Artikel 2.11 Verbod gebruik hoofdmotor ex artikel 4.6 Havenbeheersverordening

De basis voor dit artikel ligt in artikel 4.6 van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011. Daarin is geregeld dat het college gebieden kan aanwijzen waar het verboden is de hoofdmotor van een afgemeerd schip in werking te hebben, tenzij direct voor vertrek van een schip. Het onnodig laten draaien van de hoofdmotor betekent een belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. In artikel 2.10 staan de door het college aangewezen gebieden genoemd waar een hoofdmotor niet mag worden gebruik als een schip is afgemeerd.

§ 3 Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk

Artikel 3.1 Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking

In de zoneringsregeling voor schepen geladen met gevaarlijke stoffen in verpakking is geregeld dat het verboden is met een schip dat geladen is met een in bijlage I genoemde gevaarlijke stof in verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een woonconcentratie, tenzij gehandeld wordt in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen bepalingen. Bijlage I is een overzichtelijk schema. Uit dat overzicht blijkt duidelijk welke afstand tot een woonconcentratie bij het toekennen van een ligplaats in acht moet worden genomen indien een bepaalde hoeveelheid stoffen uit de IMDG-Code, aangegeven met unieke VN-nummers, zich in verpakte vorm aan boord van het schip bevindt. Zie verder de toelichting bij Bijlage I.

Artikel 3.2 Verbod ligplaatsinname tankschip met gevaarlijke stoffen in bulk

Toegevoegd is een artikel voor een zeetankschip, dat een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord heeft en die in de haven afmeert. Het innemen van een ligplaats door deze tankschepen kan risico inhouden voor de woonomgeving. Vandaar dat voor deze zeetankschepen een verbod is opgenomen om ligplaats te nemen binnen een afstand als aangegeven in Bijlage I, die geldt voor zone A en zone B. Er is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor die gevallen waarin het innemen van ligplaats verantwoord wordt geacht.

Artikel 3.3 Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm

In artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement is de verplichting opgenomen om vóór vertrek van een zeeschip dat in dat artikel genoemde schadelijke of gevaarlijke stoffen in verpakking vervoert, bepaalde gegevens te melden aan de bevoegde autoriteit van de betreffende haven. In de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart is neergelegd welke gegevens gemeld moeten worden en aan wie gemeld moet worden. In artikel 3.3 is de aanvullende verplichting opgenomen om ten minste drie uur voor aanvang ook melding te maken van het voornemen tot het laden van bovengenoemde stoffen. Met deze kennis kan rekening worden gehouden met het toewijzen van ligplaatsen in de nabijheid van het zeeschip dat geladen wordt met de genoemde stoffen in verpakte vorm. Ook is de melding van belang voor de toepassing van de zogeheten zoneringsregeling (zie ook toelichting bij artikel 3.1).

De melding vindt elektronisch plaats via een Electronic Data Interchange (EDI) en wordt verricht via Port Infolink.

§ 4 Regeling bunkercontrolelijst

Artikel 4.1 Bunkercontrolelijst

Dit artikel heeft betrekking op het bunkeren van zeeschepen en is een bepaling van beperkte omvang. De in het artikel genoemde bunkercontrolelijst is te vinden in het ISGOTT.

Artikel 4.2 Melding bunkeren of overpompen van brandstofolie

De meldverplichting aangaande het bunkeren van zeeschepen is uitgebreid met een meldplicht in verband met het terugpompen van bunkerolie van het zeeschip naar de bunkerlichter. Bunkeren of terugpompen leveren een soortgelijk risico op. Tevens is een meldverplichting opgenomen met betrekking tot het onderling overpompen van bunkerolie tussen bunkerschepen. Er bestaat ook een mogelijkheid dat de havenmeester van de verplichtingen vrijstelling verleend.

In de praktijk kan het voorkomen dat meerdere bunkerschepen tegelijkertijd een schip bevoorraden. In principe is dit niet bezwaarlijk. Echter hierdoor mag geen gevaar of hinder ontstaan voor de overige scheepvaart. Indien bijvoorbeeld twee bunkerschepen naast elkaar liggen op een plaats waar dit de scheepvaart hinder oplevert, kan de havenmeester een bunkerschip een aanwijzing op grond van artikel 6.1 Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 geven om (tijdelijk) elders te gaan liggen om hinder te voorkomen.

De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail cmh@portofrotterdam.com .

§ 5 Het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen

Artikel 5.1 Schoonmaakschepen

Op een schoonmaakschip zijn verschillende wettelijke regimes van toepassing. Het schip moet in het bezit zijn van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer of zijn opgenomen in de vergunning van de walinrichting. Het gebruik dient te voldoen aan de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Wvvs). Zoals eerder vermeld is het regime van het Havenreglement aanvullend van aard. De verhouding van artikel 5.1 van dit reglement ten opzichte van de genoemde wetten is als volgt.

Het begrip schadelijke en gevaarlijke stoffen in de zin van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 en dit reglement wijkt af van de begrippen in de Wet milieubeheer. De regels in en op grond van de Wet milieubeheer op het gebied van het schoonmaken van schepen hebben betrekking op ‘scheepsafvalstoffen’ en ‘bedrijfsafvalstoffen’. Dit reglement sluit met het begrip ‘schadelijke stoffen’ aan bij de Wvvs en met het begrip ‘gevaarlijke stoffen’ in de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 wordt bedoeld de stoffen die staan vermeld in de IMDG-Code, de Bulk Chemical Code en het ADN. Daarnaast hanteert de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 het begrip ‘scheepsafval’ dat een brede omschrijving kent van al het afval afkomstig van een schip (bijv. ook alle vaste materialen).

De begripsomschrijvingen van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 en dit reglement omvatten dan ook meer stoffen dan de stoffen genoemd in de Wet milieubeheer. De ontvangst van scheepsafvalstoffen (waaronder gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij schoonmaakwerkzaamheden) is door middel van een vergunningensysteem afdoende geregeld in het op de Wet milieubeheer gebaseerde Besluit inzamelen afvalstoffen. De voorschriften van artikel 5.1 van dit reglement zijn aanvullend van aard en hebben betrekking op de schoonmaakschepen. In dit artikel wordt het overkoepelende begrip ‘afvalstoffen’ gebruikt waarmee alle afvalstoffen aan boord van een schoon te maken schip worden bedoeld. De definitie van dit begrip is opgenomen in artikel 1.1 van dit Havenreglement.

Het eerste lid van artikel 5.1 bevat de verplichting voor schoonmaakschepen om alle afvalstoffen die ontstaan bij het schoonmaken aan boord te nemen. Voor de ontdoener geldt op grond van de Wet milieubeheer de plicht om scheepsafvalstoffen af te geven aan een instantie die daarvoor een vergunning heeft. Het is wenselijk om een verplichting voor de schoonmaker op te nemen om alle aanwezige soorten afvalstoffen mee te nemen. Op die manier kan goed toezicht gehouden worden op de afvalstromen binnen de Rotterdamse haven.

Schoonmaakschepen mogen op grond van het tweede lid uitsluitend afvalstoffen aan boord hebben. Deze verplichting is opgenomen om te voorkomen dat schoonmaakschepen naast afvalstoffen ook lading aan boord vervoeren.

De voorschriften in het derde en vierde lid hebben betrekking op water dat door het schoonmaakschip opnieuw wordt gebruikt voor het schoonmaken van ladingruimen die leeg zijn van laatstelijk vervoerde droge lading. Deze bepalingen dienen ter versterking van het regime van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Wanneer de schoonmaakschepen voorzien zijn van voorraadtanks en doelmatige filterinstallaties wordt een eventuele prikkel om dit water te lozen op het oppervlaktewater weggenomen.

Op het zogeheten S-formulier (artikel 6, tweede lid, van de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen), waarop de ontvangst van afvalstoffen wordt aangegeven, moeten ook de afvalstoffen, ontstaan uit schoonmaakwerkzaamheden, worden genoteerd. Een afschrift van het ondertekende S-formulier met daarop aangegeven de ingenomen hoeveelheden afvalstoffen moet worden afgegeven aan het schoongemaakte schip. Vervolgens moet de exploitant van het schoonmaakschip periodiek een afschrift van het zogeheten stoffenregistratieformulier (waarop een overzicht staat van de op de verschillende S-formulieren genoteerde hoeveelheden ingezamelde afvalstoffen) aan de Havenmeester doen toekomen. Op deze wijze houdt de Havenmeester een goed overzicht van alle afvalstromen binnen de haven.

Artikel 5.2 Melding schoonmaken door schoonmaakschepen

Voor aanvang van het schoonmaken dienen aan de Havenmeester via telefoon, marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, fax of e-mail de volgende gegevens te worden gemeld:

  • -

    naam van het schoonmaakschip;

  • -

    naam van het schoon te maken schip;

  • -

    waar het schoonmaken plaatsvindt;

  • -

    welke stoffen in de schoon te maken ruimten betreft;

  • -

    tijdstip aanvang van schoonmaken en verwachte duur.

De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 en e-mail cmh@portofrotterdam.com .

Artikel 5.3 Melding van afgifte scheepsafvalstoffen

In dit artikel is een meldplicht opgenomen betreffende de afgifte van scheepsafvalstoffen. De kapitein van een zeeschip, dat een schadelijke stof aan boord heeft, zorgt er voor dat zijn voornemen tot afgifte van die stof ten minste 24 uur van tevoren aan de havenmeester wordt gemeld.

Aangezien de kapitein daarbij tevens het bedrijf moet vermelden aan wie de schadelijke stoffen worden afgegeven, zal eerst overeenstemming met dit bedrijf moeten zijn bereikt over de ontvangst van die stoffen. De termijn van 24 uur is in overeenstemming met de meldingstermijn van gevaarlijke stoffen en is ook de gebruikelijke termijn voor de melding van aankomst van het zeeschip. De termijn van 24 uur is niet verplicht voor de afgifte van niet afgiftplichtige stoffen.

De melding dient elektronisch te geschieden via een Electronic Data Interchange (EDI). De meldingen worden verricht via Port Infolink.

Artikel 5.4 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen

Nederland heeft op 2 juli 1983 het (gewijzigde) Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen geratificeerd. Dit zogenaamde Marpol-Verdrag heeft tot doel verontreiniging van de zee (en van de kusten) tengevolge van het lozen van schadelijke afvalstoffen van schepen te voorkomen.

Het betreft afvalstoffen, afkomstig uit de normale bedrijfsvoering aan boord, zoals olierestanten en oliehoudende mengsels, schadelijke vloeibare chemicaliën, gevaarlijke en voor het milieu schadelijke stoffen in verpakte vorm, sanitair afval en vuilnis. Het Marpol-Verdrag is geïmplementeerd in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs).

Op basis van het onderhavige artikel kunnen bedrijven worden aangewezen als bedrijf met ontvangstvoorzieningen, zodat kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting, bedoeld in de Wvvs, om zorg te dragen voor voldoende voorzieningen, geschikt voor het in ontvangst nemen van restanten van schadelijke stoffen, afkomstig van zeeschepen, zonder aan deze schepen onnodig oponthoud te veroorzaken. Daarbij kunnen drie groepen van bedrijven worden onderscheiden: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen).

Een overslagterminal of scheepsreparatiewerf, die is aangewezen voor het in ontvangst nemen van afvalstoffen, mag slechts afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van zeeschepen, die bij het bedrijf worden geladen, gelost of gerepareerd. Ter voorkoming van een te grote belasting van de zuiveringsinstallaties van deze bedrijven mogen zij, op basis van hun lozingsvergunningen, slechts afvalstoffen, die bij het laden, lossen of repareren van zeeschepen zijn ontstaan, in ontvangst nemen. Het spreekt voor zich dat bedrijven, die het in ontvangst nemen, bewerken, verwerken en vernietigen van afvalstoffen als hoofdbedrijf uitoefenen, door de aanwijzing ook verplicht zijn om alle aangewezen schadelijke afvalstoffen te accepteren. Transportbedrijven, zonder een vaste inrichting aan de wal voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen komen ook voor aanwijzing in aanmerking, mits zij ingevolge de milieuwetgeving gerechtigd zijn gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen of te bewaren. Deze bedrijven worden door de aanwijzing verplicht tot aflevering van de ingezamelde scheepsafvalstoffen aan een bedrijf dat op basis van de milieuwetgeving bevoegd is die stoffen te bewerken, verwerken of vernietigen.

Artikel 5.5 Aanvraag van een aanwijzing

Tot op heden wordt aan de aanvrager van een aanwijzing van een bedrijf met ontvangstvoorzieningen een formulier gezonden waarop is vermeld welke gegevens in ieder geval bij de aanvraag dienen te worden overgelegd. De gegevens komen overeen met de inhoud van het genoemde formulier.

Deels betreft het het overleggen van gegevens, zoals een milieuvergunning of een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel. Deels dient de aanvrager bepaalde zaken aannemelijk te maken, zoals de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.

§ 6 Het vast- en losmaken van schepen

Artikel 6.1 Uitoefenen van beroep bootman

Het is verboden zonder vergunning van het college het beroep van bootman uit te oefen.

§ 7 Aanwijzing havenmeester

Op grond van artikel 2.1 van de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 wijst het college van burgemeester en wethouders de havenmeester van Rotterdam aan. Op grond van dit artikel wordt het hoofd van de divisie havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. aangewezen als havenmeester voor de wateren in de gemeente Papendrecht die in beheer zijn (ook regionaal nautisch beheer) bij het Havenbedrijf Rotterdam N.V.

§ 8 Woonschepen

Artikel 8.1 Vergunning woonschepen

Het is verboden zonder vergunning met een woonschip ligplaats te nemen in de haven.

§ 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt dat het Havenreglement in werking treedt op het moment dat de Havenbeheersverordening Papendrecht 2011 in werking treedt.

Artikel 9.2 Citeertitel

Dit artikel regelt de citeertitel, te weten Havenreglement Papendrecht 2011, afgekort HrP 2011.

Bijlagen

Bijlage I: Zoneringsregeling

In deze bijlage is een schema opgenomen waaruit kan worden afgeleid welke afstand tot een woonconcentratie in acht moet worden genomen wanneer een schip met een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in verpakking aan boord ligplaats wil nemen in de haven. De gevaarlijke stoffen zijn aangeduid met de internationale codes op grond van de IMDG-Code van de IMO. Bij het toekennen van ligplaatsen door de Havenmeester wordt rekening gehouden met deze zogeheten zoneringsregeling.

De bijlage II spreekt voor zich.