Regeling vervallen per 15-08-2011

Verordening subsidiering godsdienstonderwijs en humanistisch vormingsonderwijs

Geldend van 23-07-2009 t/m 14-08-2011

Intitulé

Verordening subsidiering godsdienstonderwijs en humanistisch vormingsonderwijs

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Burgemeester en wethouders: Burgemeester en wethouders van Papendrecht.

  • b.

    Godsdienstonderwijs: Het geven van geestelijke vorming op basis van

    de beginselen en ideeën van enige

    religieuze levensovertuiging.

  • c.

    Humanistisch Vormingsonderwijs: Het geven van geestelijke vorming op basis van

    de beginselen en ideeën die kenmerkend zijn

    voor de humanistische levensovertuiging.

  • d.

    Wet: de Wet op het basisonderwijs dan wel de Wet op

    het voortgezet onderwijs.

  • e.

    School: 1. school voor openbaar basisonderwijs;

    • 2.

      school voor openbaar voortgezet onderwijs.

  • f.

    Een instelling voor godsdienstonderwijs: een kerkelijke gemeente, een plaatselijke kerk of

    een rechtspersoon met volledige

    rechtsbevoegdheid die zich blijkens haar

    statuten het geven van godsdienstonderwijs ten

    doel stelt.

  • g.

    Een instelling voor levensbeschouwelijk

    vormingsonderwijs: een organisatie op geestelijke grondslag die zich

    blijkens de statuten het geven van

    levensbeschouwelijk vormingsonderwijs ten doel

    stelt.

  • h.

    Ouders: ouders en/of voogden.

  • i.

    Rijksregeling: de per 1 augustus 2009 in werking te treden

    rijksregeling voor de financiering van het

    godsdienstonderwijs en het humanistisch

    vormingsonderwijs.

HOOFDSTUK 2 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2

  • 1. Op grond van deze verordening verlenen burgemeester en wethouders aan kerken en instellingen, als bedoeld in artikel 231 van de Wet op het basisonderwijs respectievelijk artikel 42 van de Wet op het voortgezet onderwijs, een subsidie in de kosten van het geven van godsdienstonderwijs of vormingsonderwijs in levensbeschouwelijke zin aan leerlingen van de openbare scholen in de gemeente Papendrecht.

  • 2. Deze subsidie dient als aanvulling op de op grond van de Rijksregeling verkregen subsidie voor godsdienstonderwijs en humanistisch vormingsonderwijs en wordt slechts verstrekt indien en voor zover deze rijksregeling niet toereikend is, uitgaande van het bedrag dat op basis van deze regeling verstrekt zou worden.

Artikel 3

Het godsdienstonderwijs of het vormingsonderwijs wordt in de schoollokalen van de openbare scholen, die daartoe, zo nodig verwarmd en verlicht, kosteloos voor dat onderwijs op deze scholen beschikbaar worden gesteld, gegeven aan de leerlingen in het openbaar onderwijs waarvan de ouders en/of voogden daartoe de wens te kennen hebben gegeven.

HOOFDSTUK 3 EISEN MET BETREKKING TOT INHOUD ONDERWIJS

Artikel 4

Het godsdienstonderwijs of vormingsonderwijs dient te worden gegevendoor leerkrachten in dienst van de in artikel 2 bedoelde kerken of instellingen.

Artikel 5

  • 1. De kerk of instelling, die het godsdienstonderwijs of vormingsonderwijs doet geven, is verantwoordelijk voor de inhoud van dit onderwijs en draagt zorg, dat dit op pedagogisch-didactisch verantwoorde wijze wordt gegeven.

  • 2. De leerkrachten, die tot het geven van dit onderwijs bevoegd zijn, onthouden zich bij hun onderwijs van actieve werving, hetzij voor het bijzonder onderwijs, hetzij voor enige kerk, kerkelijke groepering, kerkelijke of andere instelling.

Artikel 6

  • 1. De voor het godsdienstonderwijs of vormingsonderwijs bestemde uren vallen binnen de schooltijden en worden voor elke school vastgesteld in overeenstemming met de door de instelling aan te wijzen leerkracht. Indien hieromtrent geen overeenstemming kan worden bereikt, beslissen burgemeester en wethouders.

  • 2. De leerkrachten, die het onderwijs geven, gedragen zich naar de aanwijzingen door de schoolleider van de betreffende school te geven en verstrekken desgevraagd zoveel mogelijk de door de schoolleider van die school gevraagde inlichtingen.

HOOFDSTUK 4 METHODE VAN SUBSIDIËRING

Artikel 7

Het subsidie, als bedoeld in artikel 2 van deze verordening wordt als volgt berekend:

  • a.

    Voor elke aanvragende organisatie, als bedoeld in artikel 5, wordt bepaald hoeveel groepen er geformeerd zullen worden. Een groep komt voor subsidiëring in aanmerking indien zij uit minimaal 10 leerlingen bestaat. Om aan de norm te voldoen kan een combinatie gevormd worden uit leerlingen van verschillende leerjaren, niet zijnde een bestaande combinatie— klas. Indien een dergelijke combinatie meer dan 24 leerlingen bevat kan zij gesplitst worden en komen beide parallelgroepen voor subsidie in aanmerking.

  • b.

    De tegemoetkoming in de personele kosten bedraagt per jaar voor elk wekelijks lesuur een bedrag gebaseerd op salarisschaal 7.7 van het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel, verhoogd met vakantietoeslag en inclusief niet-lesgebonden tijd.

  • c.

    Het aantal groepen per subsidievragende instelling zoals bedoeld onder punt a wordt vermenigvuldigd met het bedrag genoemd onder punt b. Deze uitkomst is het berekende subsidie.

  • d.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij de beschikbaarstelling van het subsidie in bijzondere gevallen af te wijken van de in artikel 7 genoemde ondergrens van 10 leerlingen.

Artikel 8

  • 1. Per school wordt aan minimaal 10 leerlingen lesgegeven. Hierbij mogen worden meegerekend de leerlingen, die wegens ziekte verhinderd zijn de les bij te wonen, indien zij althans geacht kunnen worden overigens regelmatig aan het godsdienstonderwijs of vormingsonderwijs deel te nemen.

  • 2. De groepsindeling geschiedt op zodanige wijze, dat de organisatie van de school hierdoor niet verstoord wordt, zulks ter beoordeling van de schoolleider van de school.

HOOFDSTUK 5 ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN

Artikel 9

Voor het verkrijgen van subsidie zendt de in artikel 2 bedoelde kerk of instelling jaarlijks voor 1 december met betrekking tot het subsidie over het voorgaande schooljaar bij burgemeester en wethouders, voor elke school afzonderlijk, een aanvraag in, vermeldende de volgende gegevens:

  • a.

    de namen van degenen, die het godsdienstonderwijs of het vormingsonderwijs hebben gegeven;

  • b.

    de dagen waarop en de uren gedurende welke de godsdienstlessen of vormingslessen werden gegeven;

  • c.

    de groepen c.q. combinaties van groepen, die aan het godsdienstonderwijs of vormingsonderwijs hebben deelgenomen;

  • d.

    de aantallen leerlingen, gespecificeerd per groep of combinatie van groepen, die de godsdienst- of vormingslessen regelmatig hebben bijgewoond;

  • e.

    een afschrift van de voorlopige dan wel (indien reeds verstrekt) definitieve beschikking van het Rijk op grond van de Rijksregeling.

De onder a t/m e genoemde stukken moeten door de schoolleider van de desbetreffende school voor akkoord zijn getekend.

Artikel 10

Binnen 8 weken na ontvangst van de in artikel 9 van deze verordening bedoelde aanvraag, nemen burgemeester en wethouders een besluit op de aanvraag tot verlening van subsidie en geven zij daarvan schriftelijk kennis aan de kerk of instelling.

Artikel 11

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen op een desbetreffend verzoek van de kerk of instelling een voorschot op het in artikel 9 bedoelde subsidie verlenen.

  • 2. Een dergelijk verzoek om voorschotverlening dient voor 1 oktober van het schooljaar, waarvoor de subsidiëring geldt, te zijn ingediend en bevat de voor de bepaling van de hoogte van het voorschot benodigde gegevens.

  • 3. Uitbetaling van dit voorschot vindt respectievelijk plaats in oktober, januari en april van het schooljaar, waarop de subsidiëring betrekking heeft.

  • 4. De kerk of instelling, die in het genot is gesteld van een voorschot als bedoeld in dit artikel, moet burgemeester en wethouders onverwijld in kennis stellen van de in de loop van een schooljaar optredende veranderingen, die van invloed kunnen zijn op de grootte van het (voorschotsubsidiebedrag).

Artikel 12

Aan het eind van het schooljaar, uiterlijk voor 1 september, doet de betreffende kerk of instelling een verzoek tot vaststelling van de subsidie. Hierbij sturen zij een hiertoe opgesteld en naar waarheid ingevuld formulier mee, tezamen met een afschrift van de definitieve beschikking van het Rijk, op grond van de Rijksregeling.

HOOFDSTUK 6 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 13

In de gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Inwerkingtreding en citeerartikel

Artikel 14

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening subsidiëring godsdienstonderwijs en humanistisch vormingsonderwijs.

  • 3.

    De "Verordening subsidiëring godsdienstonderwijs en humanistisch vormingsonderwijs 1994", vastgesteld in de openbare vergadering van 23 december 1993, wordt ingetrokken.

  • 4.

    In het schooljaar 2010-2011 wordt deze regeling geëvalueerd.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 2 juli 2009,

de griffier de voorzitter,

A.P.M.A.F. Bergmans C.J.M. de Bruin