Regeling vervallen per 01-07-2015

Huisvestingsverordening Papendrecht 2005

Geldend van 17-12-2009 t/m 30-06-2015 met terugwerkende kracht vanaf 10-12-2009

Intitulé

Huisvestingsverordening Papendrecht 2005

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Huisvestingswet;

  • b.

    besluit: het Huisvestingsbesluit;

  • c.

    woonruimte: het daaromtrent in artikel 1, lid 1, sub b van de wet bepaalde;

  • d.

    huurprijs: het daaromtrent in artikel 1, lid 1, sub j van de wet bepaalde;

  • e.

    huurprijsgrens: het daaromtrent in artikel 6, lid 3, van de wet bepaalde;

  • f.

    aftoppingsgrens: de grens als bedoeld in artikel 20, lid 2 van de Wet op de huurtoeslag;

  • g.

    regio: gebied bestaande uit het grondgebied van de gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht;

  • h.

    huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

  • i.

    inkomen: het rekeninkomen zoals bedoeld in artikel 1, onder i van de Wet op de huurtoeslag;

  • j.

    huisvestingsvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • k.

    eigenaar: het daaromtrent in artikel 1, lid 2, van de wet bepaalde;

  • l.

    onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

  • m.

    inwoning: het bewonen van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

  • n.

    voorrangsverklaring: verklaring op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking kan komen voor de toewijzing van een woonruimte;

  • o.

    huisvestingsprofiel: de omschrijving van het type huisvesting dat voor een woningzoekende met een voorrangsverklaring van toepassing is;

  • p.

    dienstwoning: woonruimte bestemd voor bewoning in het kader van de uitoefening van een functie bij een instelling of bedrijf;

  • q.

    ambtswoning: woonruimte bestemd voor bewoning in het kader van de uitoefening van een ambt.

HOOFDSTUK 2 VERDELING VAN WOONRUMTE

Paragraaf 2.1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Vergunningplichtige woonruimten

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op voor verhuur vrijkomende woonruimten in beheer of in eigendom van een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet met een huurprijs beneden de huurprijsgrens.

Artikel 2.1.2 Afperking vergunningplicht

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1 is dit hoofdstuk niet van toepassing op:

  • a.

    woonruimten als bedoeld in artikel 6, lid 1, van de wet;

  • b.

    onzelfstandige woonruimten.

Paragraaf 2.2 Huisvestingsvergunning

Artikel 2.2.1 Vereiste huisvestingsvergunning

    • 1.

      Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte als bedoeld in artikel 2.1.1 in gebruik te nemen voor bewoning.

    • 2.

      Het is verboden een woonruimte als bedoeld in artikel 2.1.1 voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

    • 3.

      De in het eerste en het tweede lid bedoelde verboden zijn niet van toepassing voor woonruimte van een eigenaar met wie het college van Burgemeester en Wethouders een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.4.1, lid 1 heeft gesloten.

Artikel 2.2.2 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

  • Een huisvestingsvergunning wordt aangevraagd bij burgemeester en wethouders, via een daartoe door hen beschikbaar te stellen aanvraagformulier. Op of bij het aanvraagformulier geven burgemeester en wethouders aan welke gegevens de aanvrager moet verstrekken en welke bewijsstukken hij moet overleggen.

Artikel 2.2.3 Verlenen van de huisvestingsvergunning

    • 1.

      Burgemeester en wethouders verlenen de huisvestingsvergunning indien:

    • a.

      de aanvrager van de vergunning 18 jaar of ouder is, en;

    • b.

      de aanvrager de Nederlandse nationaliteit bezit, of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld, of beschikt over een geldige verblijfstitel, en;

    • c.

      het inkomen van het huishouden in redelijke verhouding staat tot de huur van de woonruimte, in de zin dat bij het verlenen van een huisvestingsvergunning voor een woonruimte met een rekenhuur als bedoeld in artikel 5, lid 1 van de Wet op de huurtoeslag, die gelijk is aan of lager dan de aftoppingsgrens, zoveel mogelijk voorrang wordt verleend aan woningzoekenden die een zodanig inkomen genieten, dat zij een beroep kunnen doen op huurtoeslag. Bij de bepaling van het inkomen kunnen burgemeester en wethouders gebruikmaken van de meest recente inkomensgegevens van de woningzoekende.

    • 2.

      Indien de aanvraag voor een huisvestingsvergunning betrekking heeft op een dienstwoning wordt de huisvestingsvergunning verleend aan degene aan wie die woonruimte door de bevoegde instelling of het bevoegde bedrijf in verband met zijn functie bij die instelling of dat bedrijf is toegewezen. Het bepaalde in lid 1, onder c blijft in dat geval buiten toepassing.

    • 3.

      Indien de aanvraag voor een huisvestingsvergunning betrekking heeft op een ambtswoning wordt de huisvestingsvergunning verleend aan degene aan wie die woonruimte in verband met zijn ambt is toegewezen. Het bepaalde in lid 1, onder c blijft in dat geval buiten toepassing.

    • 4.

      In de huisvestingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders in ieder geval:

    • a.

      de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    • b.

      de naam van de vergunninghouder;

    • c.

      het aantal personen dat zich in de woonruimte zal vestigen;

    • d.

      de termijn waarbinnen van de vergunning gebruik kan worden gemaakt.

    • 5.

      Burgemeester en wethouders zenden de eigenaar van de woonruimte een afschrift van de huisvestingsvergunning.

Artikel 2.2.4 Vruchteloze aanbieding

    • 1.

      In afwijking van het in artikel 2.2.3 bepaalde wordt de vergunning verleend, indien de woonruimte door de eigenaar overeenkomstig de in lid 2 weergegeven procedure gedurende twee maanden vruchteloos is aangeboden aan woningzoekenden die op grond van artikel 2.2.3, lid 1 een huisvestingsvergunning voor die woning kunnen verkrijgen.

    • 2.

      De eigenaar moet de woonruimte gedurende de in lid 1 genoemde termijn tenminste twee maal te huur hebben aangeboden door middel van een advertentie in een in de gemeente verschijnend dag- of weekblad.

      Deze advertentie moet in ieder geval bevatten:

    • a.

      het adres van de woonruimte;

    • b.

      de overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de wet bepaalde huurprijs van de woonruimte;

    • c.

      de mededeling dat degenen die voldoen aan het bepaalde in artikel 2.2.3, lid 1, sub c de voorkeur genieten.

      De in het vorige lid genoemde termijn begint te lopen op de datum van plaatsing van de eerste advertentie die voldoet aan het hier bepaalde.

Artikel 2.2.5 Intrekken van de huisvestingsvergunning

  • Burgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

    • a.

      de vergunninghouder de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft niet binnen de door burgemeester en wethouders gestelde termijn in gebruik heeft genomen;

    • b.

      de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens, waarvan deze wist of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 2.2.6 Niet verlenen van de huisvestingsvergunning

  • De huisvestingsvergunning wordt niet verleend indien de aanvrager voor de door hem te betrekken woonruimte aanspraken op huurtoeslag maakt of zal maken voor een woonruimte met een huurprijs die de aftoppingsgrens te boven gaat, tenzij burgemeester en wethouders daar positief over hebben geadviseerd.

Artikel 2.2.7 Afwijkingsbevoegdheid

  • Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de in artikel 2.2.3, lid 1, sub c genoemde voorwaarde:

    • a.

      voor door hen aan te wijzen groepen woningen of woningcomplexen;

    • b.

      ter bevordering van de doorstroming.

Paragraaf 2.3 Voorrang bij woningtoewijzing

Artikel 2.3.1 Voorrangsverklaring

  • Burgemeester en wethouders kunnen een voorrangsverklaring verlenen op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking kan komen voor de toewijzing van een woonruimte.

Artikel 2.3.2 Toegang tot de voorrangsregeling

    • 1.

      Toegang tot de voorrangsregeling heeft de woningzoekende die:

    • a.

      een maatschappelijke binding heeft met de regio in de zin dat hij op het moment van de aanvraag blijkens de Gemeentelijke Basisadministratie minstens twee jaar onafgebroken ingezetene is van de regio, dan wel daar gedurende de voorafgaande tien jaar minstens zes jaar onafgebroken ingezetene van is geweest, en;

    • b.

      op grond van de normen als geformuleerd in de Wet op de huurtoeslag wat het inkomen én het vermogen betreft, hoort tot de doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in lid 1, onder a genoemde vereiste van maatschappelijke binding met de regio.

    • 3.

      In afwijking van het bepaalde in lid 1, onder a en b hebben geen toegang tot de voorrangsregeling woningzoekenden die inwonend zijn en bewoners van onzelfstandige woonruimte, anders dan in een opvanginstelling in de regio.

    • 4.

      Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 1, onder b, na voorafgaande afstemming met het Drechtstedenbestuur andere normen stellen wat het inkomen en het vermogen betreft indien de situatie op de woningmarkt in de regio Drechtsteden daar aanleiding voor geeft.

    • 5.

      Het vereiste van maatschappelijk binding met de regio zoals genoemd in lid 1, onder a geldt voor de duur van één jaar, gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening en kan na verkregen toestemming van gedeputeerde staten van Zuid-Holland telkens met één jaar worden verlengd.

Artikel 2.3.3 Aanvragen van een voorrangsverklaring

    • 1.

      Een aanvraag voor een voorrangsverklaring wordt ingediend bij burgemeester en wethouders, via een daartoe door hen beschikbaar te stellen aanvraagformulier.

    • 2.

      De woningzoekende die een voorrangsverklaring aanvraagt, is verplicht de gegevens te verstrekken die naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen.

    • 3.

      Op of bij de het aanvraagformulier geven burgemeester en wethouders aan welke gegevens de aanvrager moet verstrekken en welke bewijsstukken.

Artikel 2.3.4 Inhoud van de voorrangsverklaring

    • Burgemeester en wethouder vermelden in een voorrangsverklaring de volgende zaken:

      • a.

        de erkenning dat de woningzoekende aan wie de voorrangsverklaring is verleend dringend behoefte heeft aan woonruimte binnen de door burgemeester en wethouders aangegeven termijn;

      • b.

        het huisvestingsprofiel dat voor de desbetreffende woningzoekende van toepassing is, onder de mededeling dat de voorrang beperkt is tot woonruimte die past binnen het huisvestingsprofiel;

      • c.

        de termijn waarbinnen van de voorrangsverklaring gebruik kan worden gemaakt;

      • d.

        of de voorrangsverklaring lokaal of regionaal geldt.

Artikel 2.3.5 Uitvoering

Burgemeester en wethouders leggen in beleidsregels vast welke uitgangspunten gelden voor de

Uitvoering van de voorrangsregeling.

Artikel 2.3.6 Bemiddeling

  • 1. Burgemeester en wethouders bemiddelen bij eigenaren van woonruimte om te bewerkstelligen dat woningzoekenden met een voorrangsverklaring een woonruimte verkrijgen overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.3.4, onder b, c en d.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen deze bemiddeling nader vorm geven in de in artikel 2.4.1 bedoelde overeenkomsten.

Artikel 2.3.7 Wijziging, intrekking, vervallen voorrangsverklaring

  • 1.

    Bij gewijzigde omstandigheden kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet op verzoek van de woningzoekende, besluiten de inhoud van een voorrangsverklaring te wijzigen. De woningzoekende ontvangt in dat geval een nieuwe voorrangsverklaring onder intrekking van de eerder afgegeven verklaring.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een voorrangsverklaring intrekken, indien:

  • a.

    aan de vereisten voor het verkrijgen van een voorrangsverklaring niet meer wordt voldaan;

  • b.

    de voorrangsverklaring is afgegeven op grond van gegevens waarvan de woningzoekende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

  • 3.

    De voorrangsverklaring vervalt van rechtswege:

  • a.

    na het verstrijken van de termijn genoemd in artikel 2.3.4, onder c;

  • b.

    indien de woningzoekende een hem aangeboden woning die past binnen het in artikel 2.3.4, onder b genoemde huisvestingsprofiel heeft geweigerd.

4. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten tot verlenging van de in artikel 2.3.4, onder c genoemde termijn, indien daar naar hun oordeel gegronde redenen voor zijn.

Paragraaf 2.4 Overeenkomst en klachtenregeling

Artikel 2.4.1 Overeenkomst

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen met een eigenaar van woonruimte een overeenkomst sluiten over het in gebruik geven daarvan. De overeenkomst is een aanvulling op de verordening en dient een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte te bevorderen. De inhoud van de overeenkomst wordt bekend gemaakt aan de inwoners van de gemeente en aan andere belanghebbenden.

  • 2. De overeenkomst regelt de instelling van een commissie ex artikel 4, lid 2 van de wet.

Paragraaf 2.5 Lokaal maatwerk

Artikel 2.5.1 Lokaal maatwerk

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het oplossen van specifieke knelpunten op de lokale woningmarkt besluiten in uitzonderlijke gevallen, voor een beperkte tijdsduur en na voorafgaande afstemming met het Drechtstedenbestuur lokaal maatwerk toe te passen bij de verdeling van woonruimte.

  • 2. In een besluit als bedoeld in het eerste lid geven burgemeester en wethouders ten minste aan:

    • a.

      welke motivering aan het lokale maatwerk ten grondslag ligt;

    • b.

      op welke categorie(en) woonruimte en zo mogelijk op welk aantal de maatregel betrekking heeft;

    • c.

      op welke categorie(en) woningzoekenden de maatregel betrekking heeft;

    • d.

      voor welke tijdsduur het lokale maatwerk van toepassing is.

  • 3. Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid strekt tot het stellen van bindingseisen als bedoeld in artikel 13b van de Huisvestingswet is hiervoor voorafgaande toestemming nodig van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

HOOFDSTUK 3 VERDERE BEPALINGEN

Artikel 3.1 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.2.1 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 3.2 Handhaving

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

  • 2. De opsporing van de in artikel 3.1 strafbaar gestelde feiten is, behalve aan de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren en de in artikel 75, lid 2 van de wet aangewezen ambtenaren opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met het toezicht op de naleving zijn belast, voor zover zij tevens buitengewoon opsporingsambtenaar zijn.

Artikel 3.3 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders beslissen naar eigen, redelijk oordeel in gevallen waarin deze verordening niet voorziet en in gevallen waarin de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 3.4 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening overleggen burgemeester en wethouders met de in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet (Stb 1991, 439) toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1 Overgangsbepaling

Een aanvraag om een huisvestingsvergunning of voorrangsverklaring, die vóór of op de dag van inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, wordt behandeld volgens het voordien geldende recht, indien dit voor de aanvrager gunstiger is.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Huisvestingsverordening Papendrecht 2005.