Regeling vervallen per 22-12-2011

Beleidsregel terugvordering WWB, IOAW, IOAZ en WIJ

Geldend van 18-11-2010 t/m 21-12-2011

Intitulé

Beleidsregel terugvordering WWB, IOAW, IOAZ en WIJ

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN PEEL EN MAAS;

Gelet op:

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;artikel 58 van de Wet werk en bijstand, artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer, artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze zelfstandige en artikel 54 van de wet investeren in jongeren.

 

Overwegende dat:het noodzakelijk is een regeling vast te stellen voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot het terugvorderen van kosten van bijstand;

 

BESLUITEN:

Vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel terugvordering WWB, IOAW, IOAZ en WIJ

 

INHOUDSOPGAVEBELEID TERUGVORDERING WET WERK EN BIJSTAND, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze zelfstandige en de Wet investeren in jongeren

 

1. ALGEMEEN

1.2. Algemene uitgangspunten

1.2.1. Minst zwaarwegende invorderingswijze

1.2.2. Minder geschikte dagen voor invordering

1.2.3. Moment inleveren bescheiden

1.2.4. Tussentijdse verrekeningen of dwangmaatregelen

1.2.5. Invordering in het buitenland

 

2. HERZIENING EN INTREKKING

3. TERUGVORDERING

3.1 Terugvordering

3.2 Ten onrechte verleende bijstand

3.3 Terugvordering van gezinsleden

3.4 Afzien van terugvordering

3.5 Terugvordering afgedragen loonbelasting en premies

3.6 Het terugvorderingbesluit

 

4. KWIJTSCHELDING

4.1 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

4.2 Geen kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

4.3 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegen

schuldenproblematiek

4.4 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

4.5 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

4.6 Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

4.7 Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsregeling

4.8 Kwijtschelding om doelmatigheidsoverwegingen

 

5. INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND

5.1 Verplichtingen met betrekking to de invordering

5.2 Vaststellen van de aflossingscapaciteit

5.3 Wijze en tijdstip van betalen

5.3.2. De afboeking van de betaling

5.3.3. Teveelbetaling

5.3.4. De kosten van betaling

5.3.5. Betaling door hoofdelijk aansprakelijke

5.3.6. Betaling bij vergissing

5.3.7. Betaling van kleine bedragen

5.3.8. Ontvangen bedragen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling en faillissement

5.3.9. Betaling gedurende uitstel van betaling

 

6. UITSTEL VAN BETALING

6.1 Invulling bevoegdheid tot verlenen van uitstel van betaling

6.2 Bezwaarschrift geldt als verzoek om uitstel; beroepschrift niet

6.3 Weigeren van uitstel van betaling

6.4 Intrekken of wijzigen beschikking tot uitstel van betaling

 7. AANMANING

7.1 Termijn voor aanmaning en van betaling na aanmaning

7.2 Gevolgen niet nakomen aanmaning

7.3 Aanmaningsvergoeding

7.4 Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning

 

8. DWANGBEVEL

8.1 Tijdstip van uitvaardigen dwangbevel

8.2 Bekendmaking van het dwangbevel

8.3 Rente en kosten

8.4 Bundeling vorderingen

8.5 Tenuitvoerlegging dwangbevel

 

9. VERREKENINGEN EN BESLAGLEGGING

9.1 Ontbreken dan wel niet nakomen van een betalingsregeling

9.2 Invulling bevoegdheid tot verrekening

9.3 Aflossing bijstand in de vorm van een geldlening

9.4 Regels ten aanzien van verreken

 

10. WETTELIJKE RENTE EN KOSTEN

10.1 Invulling bevoegdheid tot invorderen van wettelijke rente

10.2 Geen wettelijke rente

10.3 Bezwaar en beroep

10.4 Kosten bij niet tijdige betaling

10.5 Het toerekenen van kosten bij meerdere vorderingen

10.6 Afwijking van de beleidsregel

 

11. VERJARING

11.1 Verjaringstermijn

11.2 Stuiting

11.3 Verlenging verjaringstermijn

 

12. BESCHERMING VAN DE BESLAGVRIJE VOET

13. HARDHEIDSCLAUSULE

 

TOELICHTING BELEID TERUGVORDERING WET WERK EN BIJSTAND, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze zelfstandige en de Wet investeren in jongeren

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningbesluit op grond van artikelen:· 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand (WWB);· 17 lid 3 en 4 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer (IOAW)· 17 lid 3 en 4 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze zelfstandige (IOAZ)· 40 lid 3 van de Wet investeren in jongeren (WIJ)

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen:· 58, 59 en 60 van de WWB· 25, 26, 27 en 28 van de IOAW· 25, 26, 27 en 28 van de IOAZ.· 54, 55 en 56 van de WIJVoorwaarde is dat gebruikmaking van de bevoegdheid niet leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard voor de debiteur. Als de terugvordering het gevolg is van schending van de informatieplicht wordt altijd gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot terugvordering.

Paragraaf 1.2 Uitgangspunten

Artikel 1.2.1 Minst zwaarwegende invorderingswijze

Als de invordering op verschillende manieren kan plaatsvinden, heeft de eenvoudigste, snelste en minst kostbare wijze voor de gemeente de voorkeur.

 

Artikel 1.2.2 Minder geschikte dagen voor invordering

Op grond van de artikelen 64 en 438b Rv, verricht de deurwaarder geen exploten of andere executiehandelingen tussen 20.00 uur ‘s avonds en 07.00 uur ’s ochtends, op een zondag en op een algemeen erkende feestdag, behalve na een daartoe strekkend verlof van de voorzieningenrechter. In aanvulling hierop geldt dat de gemeente geen invorderingsmaatregelen treft op Goede Vrijdag.

 

Artikel 1.2.3 Moment inleveren bescheiden

Als aan het indienen van bepaalde bescheiden rechtsgevolgen zijn verbonden dan wel rechten kunnen worden ontleend dan geldt als datum van binnenkomst van die stukken de datum van binnenkomst bij de gemeente.

 

Artikel 1.2.4 Tussentijdse verrekeningen of dwangmaatregelen

Als het college in de tussentijd heeft verrekend of dwangmaatregelen heeft genomen ter invordering van de schuld, dan blijven deze gehandhaafd als de gemeente niet van de indiening op de hoogte was en er redelijkerwijs ook niet van op de hoogte kon zijn. Onder dwangmaatregelen moeten in dit verband worden verstaan: alle maatregelen in het kader van de dwanginvordering respectievelijk invordering langs civielrechtelijke weg en het aansprakelijk stellen van derden.

 

Artikel 1.2.5 Invordering in het buitenland

Het college kan ook terugvorderen ten aanzien van in het buitenland wonende belanghebbenden.

 

Hoofdstuk 2 Herziening en intrekking

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken als:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB, artikel 13 lid 1 en 2 IOAW, artikel 13 lid 1 en 2 IOAZ en artikel 44 lid 1 WIJ of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

  • b.

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Van het nemen van een herziening- of intrekkingbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

Hoofdstuk 3 Terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregel terugvordering.

 

Artikel 3.1 Terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregel terugvordering.

 

Artikel 3.2 Ten onrechte verleende bijstand

Burgemeester en wethouders vorderen uitkering op grond van de WWB, IOAW, IOAZ en WIJ terug van de belanghebbende voor zover:

  • a.

    de bijstand, als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 2, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    de bijstand in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    de bijstand voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d.

    de bijstand als gevolg van artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat dan wel geen volledige verrekening van het voorschot kan plaatsvinden met de toegekende bijstand;

  • e.

    de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB beschikt of kan beschikken;

  • f.

    de bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming;

  • g.

    anderszins onverschuldigd is betaald en de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen;

  • h.

    terugvordering als bedoeld onder g vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

De onderdelen b, c en d van dit artikel zijn niet van toepassing op uitkeringen op grond van de IOAW, IOAZ en WIJ.

Artikel 3.3 Terugvordering van gezinsleden

  • a.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.2 worden kosten van bijstand,als de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • b.

    Als de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 13 lid 1 en 2 IOAW, artikel 13 lid 1 en 2 IOAZ en artikel 44 WIJ of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden van wie de middelen als bedoeld in artikel 31 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • c.

    De onder a en b genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 3.4 Afzien van terugvordering

  • a.

    Burgemeester en wethouders kunnen afzien van terugvordering als het netto bedrag voor brutering bedrag lager is dan € 150,00.

  • b.

    Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Artikel 3.5 Terugvordering afgedragen loonbelasting en premies

Loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de

Wet op de loonbelasting inhoudingsplichtig is, evenals de ziekenfondspremie worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet meer verrekend kunnen worden.

In principe wordt bruto teruggevorderd. Hierbij moet rekening gehouden worden met

  • a.

    Verwijtbaarheid aan de kant van belanghebbende.

  • b.

    De voortvarendheid waarmee de gemeente te werk is gegaan.

Artikel 3.6 Het terugvorderingbesluit.

In het terugvorderingsbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbendemede:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • b.

    op grond van welk artikel wordt teruggevorderd;

  • c.

    of er netto of bruto wordt teruggevorderd en dat het resterende bedrag per de 31ste december wordt gebruteerd;

  • d.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand moet terug betalen;

  • e.

    dat bij het niet voldoen aan de opgelegde betalingsverplichtingen de invordering, na aanmaning, via een dwangbevel ingevorderd zal worden. Dit dwangbevel levert een executoriale titel op;

  • f.

    dat de bij sub e genoemde procedure de hieraan verbonden kosten en wettelijke rente bij cliënt in rekening kunnen worden gebracht.

  • g.

    dat als de gemeente een deurwaarder in moet schakelen de kosten van de deurwaarder voor rekening van de schuldenaar komen;

  • h.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd;

  • i.

    de bezwaarschrift clausule.

Hoofdstuk 4 Kwijtschelding

Artikel 4.1 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

In afwijking van artikel 3.2 en 3.3 besluiten burgemeester en wethouders tot gehele ofgedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand als:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang en

  • d.

    de verzoeker is aangesloten bij het NVVK.

Artikel 4.2 Geen kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Geen kwijtschelding als bedoeld in artikel 4.9 wordt verleend als de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet meer op die goederen verhaald kan worden.

 

Artikel 4.3 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegen

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

 

Artikel 4.4 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd als:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet;

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 4.5 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

In afwijking van artikel 3.2 besluiten burgemeester en wethouders van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien als:

  • a.

    gedurende vijf jaar volledig aan de betalingsverplichtingen is voldaan;

  • b.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan de betalingsverplichtingen is voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente alsnog is betaald;

  • c.

    gedurende vijf jaar geen betalingen zijn verricht en niet aannemelijk is dat deze binnen een periode van 2 jaar zullen worden verricht;

  • d.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer wordt afgelost, waarbij tevens aan de eis is voldaan dat tenminste een bedrag is terugbetaald dat overeenkomt met 60 maal het van toepassing zijnde termijnbedrag

  • e.

    een bedrag overeenkomend met 75% van het saldo in een keer wordt afgelost ongeacht eerdere aflossingen. Uitgangspunt hierbij is dat betaling ineens een hogere opbrengst zal hebben dan bij reguliere betaling gedurende 60 termijnen.

Artikel 4.6 Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

De in artikel 4.13 genoemde termijn is drie jaar als:

  • a.

    de belanghebbende in die periode conform de opgelegde betalingsverplichting heeft afgelost; en

  • b.

    de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB, artikel 13 eerste lid IOAW, artikel 13 eerste lid IOAZ en artikel 44, eerste lid WIJ.

Artikel 4.7 Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsregeling

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 4.13 vindt niet plaats ten aanzien vanvorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt,behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Artikel 4.8 Kwijtschelding om doelmatigheidsoverwegingen

Wanneer een vordering minder bedraagt dan € 250,00 op debiteurniveau kan uit oogpunt van doelmatigheid van verdere invordering worden afgezien.

 

Hoofdstuk 5 Invordering

Artikel 5.1 Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • a.

    Het aflossingsbedrag, zoals meegedeeld in het terugvorderingsbesluit of dat met de belanghebbende op grond van een minnellijke regeling tot stand is gekomen, geldt als een opgelegde betalingsverplichting;

  • b.

    Burgemeester en wethouders verrichten periodiek onderzoek naar de betalingsmogelijkheden conform het vastgestelde debiteuren heronderzoeksplan.

Artikel 5.2 Vaststellen van de aflossingscapaciteit

  • a.

    Bij nieuwe terugvorderingen wordt ongacht of uitkering wordt ontvangen, het saldo van de vordering als betalingsverplichting ineens opgelegd

  • b.

    Als door de debiteur wordt aangegeven dat niet of niet langer kan worden voldaan aan de betalingsverplichting wordt een onderzoek ingesteld naar de aflossingscapaciteit en heeft beoordeling van het vermogen plaats omdat in het kader van terugvordering vrijlating van het vermogen niet aan de orde is.

  • c.

    De aflossingsverplichting bedraagt 6% van de toepasselijke bijstandsnorm bij niet fraude vorderingen en leenbijstanden. Bij 18 tot 21 jarigen die bijzondere bijstand ontvangen in de kosten van levensonderhoud wordt de bijzondere bijstand niet als inkomen geteld omdat bijzondere bijstand niet voor beslag vatbaar is.

  • d.

    Van de netto inkomsten boven bijstandsnorm dient 50% te worden aangewend voor terugbetaling of aflossing.

  • e.

    De aflossingsverplichting bij een fraude-vordering en leenbijstand welke wordt teruggevorderd bedraagt 10% van de toepasselijke bijstandsnorm. Uitgangspunt is de norm en toeslag. Bij 18 tot 21 jarigen die bijzondere bijstand ontvangen in de kosten van levensonderhoud wordt de bijzondere bijstand niet als inkomen geteld omdat bijzondere bijstand niet voor beslag vatbaar is.

  • f.

    Van de netto inkomsten boven bijstandsnorm moet 50% worden aangewend voor terugbetaling of aflossing.

  • g.

    Als het totaal van de vordering(en) binnen een jaar is afgelost, wordt zonder nader onderzoek ingestemd met een betalingsvoorstel van de belanghebbende.

  • h.

    Als een belanghebbende een lopende betalingsverplichting nakomt, doch niet meewerkt aan een onderzoek, dan zal de betalingsverplichting ambtshalve worden vastgesteld op het saldo van de vordering.

  • i.

    Op grond van sociale of dringende redenen kan worden afgeweken van het gestelde in artikel 5.2.

Artikel 5.3 Wijze en tijdstip betaling

De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt (artikel 4:87 Awb).

 

 

Artikel 5.3.2 De afboeking van de betaling

Bij de afboeking van betalingen gelden de volgende richtlijnen:

•betalingen waarvan de bestemming is aangegeven worden afgeboekt overeenkomstig de opgave van de betaler (artikel 4:92 lid 2 Awb); •betalingen waarvoor geen bestemming is aangegeven (de zogenoemde ongerichte betalingen) worden afgeboekt op de oudste openstaande vorderingen, met dien    verstande dat de aard van de vorderingen aanleiding kan zijn hiervan af te wijken (bijvoorbeeld indien er sprake is van een vordering die betrekking heeft op het lopende kalenderjaar en die nog niet is gebruteerd ex artikel 58 lid 4 WWB, 25 lid 4 IOAW, 25 lid 4 IOAZ en artikel 54 WIJ); •de betaling strekt in de eerste plaats tot mindering van de kosten, vervolgens tot vermindering van de verschenen rente en ten slotte tot mindering van de hoofdsom en de lopende rente (artikel 4:92 lid 1 Awb).  

Artikel 5.3.3 Teveelbetaling

Als de aangegeven bestemming van de betaling een vordering betreft die al is betaald terwijl nog diverse andere vorderingen openstaan, wordt die betaling aangemerkt als een ongerichte betaling en dienovereenkomstig behandeld.

Artikel 5.3.4 De kosten van betaling

De kosten van betaling (bijvoorbeeld porto- en bankkosten) komen voor rekening van de schuldenaar (artikel 4:91 lid 1 Awb).

 

Artikel 5.3.5 Betaling door hoofdelijk aansprakelijke

Als een betaling wordt verricht door een aansprakelijk gestelde (artikel 59 lid 3 WWB, 26 lid 3 IOAW, 26 lid 3 IOAZ en artikel 55 lid 3 van de WIJ), worden eerst de kosten van paragraaf 1.2.4 afgeboekt die aan de aansprakelijk gestelde zelf in rekening zijn gebracht. Het resterende bedrag wordt afgeboekt op de onderliggende vordering, met dien verstande dat de rente en kosten die op die vordering zelf betrekking hebben alleen worden afgeboekt indien en voor zover men hiervoor aansprakelijk is gesteld.

Artikel 5.3.6 Betaling bij vergissing

Met de terugbetaling van een bedrag dat is voldaan ten gevolge van een evidente vergissing of misverstand aan de zijde van de schuldenaar, wordt bijzondere voorzichtigheid betracht. Het is zeer wel mogelijk dat de betaling niet onverschuldigd heeft plaatsgevonden, omdat er sprake is van een vordering die is verjaard, maar waar nog wel een natuurlijke verbintenis tot betaling bestaat. Ook indien een bedrag wordt betaald als gewetensgeld, wordt dit gezien als het voldoen aan een natuurlijke verbintenis. Terugbetaling vindt in beide gevallen niet plaats.

Artikel 5.3.7 Betaling van kleine bedragen

Betalingen van vorderingen in kleinere bedragen dan die van de vastgestelde termijnbedragen worden niet geweigerd, tenzij dit door de gemeente Peel en Maas aangemerkt wordt als nodeloze overlast. In dat geval treedt de gemeente in contact met de schuldenaar om de hoogte van de betalingsbedragen aan te passen. Voor het te weinig betaalde is de schuldenaar in verzuim.

 

 

Artikel 5.3.8 Ontvangen bedragen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling en faillissement

Uit de wettelijke schuldsaneringsregeling of uit een faillissement ontvangen bedragen dienen steeds te worden afgeboekt overeenkomstig de gegevens van de uitdelingslijst, met in achtneming van paragraaf 5.3.2.

 

 

Artikel 5.3.9 Betaling gedurende uitstel van betaling

Indien de gemeente Peel en Maas uitstel van betaling heeft verleend (paragraaf 6.1) en de schuldenaar desalniettemin vrijwillig betalingen doet, worden deze niet geweigerd.

 

 

Hoofdstuk 6 Uitstel van betaling

Artikel 6.1 Invulling bevoegdheid tot verlenen van uitstel van betaling (artikel 4:94 Awb)

Het college kan in het kader van arbeidsinschakeling of schuldenproblematiek uitstel van betaling verlenen, indien naar het oordeel van het college het uitstel bijdraagt tot sociale activering, arbeidsinschakeling of de oplossing van een schuldenproblematiek. Voorts kan uitstel van betaling worden verleend indien er sprake is van zeer dringende redenen die het uitstel noodzakelijk maken.

 

Artikel 6.2 Bezwaarschrift en/of beroepschrift gelden niet als verzoek om uitstel van betaling

Als de schuldenaar een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een vordering indient, merkt het college van burgemeester en wethouders het bezwaarschrift niet aan als een verzoek om uitstel van betaling (artikel 6:16 Awb).Een beroepschrift tegen de uitspraak op het bezwaarschrift en een door de schuldenaar ingesteld beroep tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden ook niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de schuldenaar dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen.Als de schuldenaar bij de gemeente een verzoek om uitstel indient in verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift, dan wordt dit verzoek ook aangemerkt als een pro-formabezwaarschrift.

Artikel 6.3 Weigeren van uitstel van betaling

Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:

  • a.

    de medewerking van de verzoeker aan de gemeente naar het oordeel van het college onvoldoende is;

  • b.

    onjuiste gegevens worden verstrekt;

  • c.

    de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de daartoe gestelde termijn zijn verstrekt;

  • d.

    de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld;

  • e.

    de waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden gemaakt teneinde daarmee de verschuldigde vordering te betalen;

  • f.

    de berekende betalingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden;

  • g.

    de betalingsregeling zich over een onaanvaardbare termijn uitstrekt;

  • h.

    de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling geen uitkomst zal bieden;

  • i.

    indien de schuldenaar reeds eerder een regeling heeft genoten, maar deze niet is nagekomen;

  • j.

    het in bezwaar betwiste bedrag minder dan € 50,00 bedraagt.

Het college is verplicht de schuldenaar in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te laten brengen voordat hij het verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk afwijst (artikel 4:7 Awb). Als het verzoek om uitstel wordt afgewezen, moet gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het verzoek is besloten. Daarbij moeten alle afwijzingsgronden worden genoemd; er kan niet worden volstaan met het noemen van de voornaamste afwijzingsgrond.

Artikel 6.4 Intrekken of wijzigen beschikking tot uitstel van betaling (artikel 4:96 Awb)

In de volgende gevallen kan de beschikking tot uitstel van betaling worden gewijzigd of ingetrokken:

  • 1.

    indien de voorschriften niet worden nageleefd;

  • 2.

    indien de schuldenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid;

  • 3.

    indien veranderde omstandigheden zich verzetten tegen de voortduring van het uitstel.

Hoofdstuk 7 Aanmaning

Artikel 7.1 Termijn voor aanmaning en van betaling na aanmaning

Indien de schuldenaar in verzuim is, zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, wordt binnen zes weken na constatering van het verzuim, of op enig ander tijdstip, een schriftelijke aanmaning verzonden, waarin de schuldenaar wordt gemaand om binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden, tot betaling over te gaan (artikel 4:112 lid 1 Awb).

Artikel 7.2 Gevolgen niet nakomen aanmaning

De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze zal worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen (artikel 4:112 lid 3 Awb).

 

 

Artikel 7.3 Aanmaningsvergoeding

De gemeente Peel en Maas kan voor een aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 6,- indien de schuld minder dan € 454,- bedraagt en € 14,- indien de schuld € 454,- of meer bedraagt.[2] De in rekening gebrachte vergoeding wordt op de aanmaning vermeld (artikel 4:113 Awb).

 

 

Artikel 7.4 Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning

Als na de verzending van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag wordt voldaan, dan wordt de uitvaardiging van een dwangbevel voor het restant niet door een nieuwe aanmaning voorafgegaan.

 

 

Hoofdstuk 8 Dwangbevel

Artikel 8.1 Tijdstip van uitvaardigen dwangbevel

Binnen zes weken of op enig later tijdstip nadat niet (volledig) binnen de aanmaningstermijn is betaald, vaardigen burgemeester en wethouders een dwangbevel uit (artikel 60 lid 2 WWB en artikel 4:117 lid 1 Awb).

 

Artikel 8.2 Bekendmaking van het dwangbevel

Het college maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen (artikel 60 lid 4 WWB, artikel 56 lid 4 WIJ). De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling binnen twee dagen vindt plaats door het ter post bezorgen door het college van een voor de schuldenaar bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling. Onder ter post bezorging wordt verstaan: het door de gemeente ter verzending aanbieden van het afschrift aan TNT-Post. Als betekeningdatum geldt in het algemeen de datum van de ter post bezorging.

 

Indien betekening per post niet mogelijk of wenselijk is, bijvoorbeeld omdat beslag op goederen of beslag op een bankrekening de voorkeur verdient, wordt de betekening overgelaten aan de deurwaarder, zoals bedoeld in artikel 4:123 Awb.

 

Artikel 8.3 Rente en kosten

Voor zover van toepassing worden de aanmaningskosten, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel (paragraaf 1.2.4.) bij dwangbevel ingevorderd (artikel 4:119 lid 1 Awb).

 

 

Artikel 8.4 Bundeling vorderingen

Indien bij dezelfde schuldenaar meerdere vorderingen tot een dwangbevel leiden, worden de verschillende vorderingen zoveel mogelijk in één dwangbevel gebundeld (artikel 4:119 lid 2 Awb).

Artikel 8.5 Tenuitvoerlegging dwangbevel

Het dwangbevel levert een executoriale titel op (artikel 4:116 Awb). Na betekening aan de schuldenaar, kan de gemeente Peel en Maas het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen, indien niet binnen de gestelde termijn aan het bevel tot betaling volledig is voldaan.

 

Hoofdstuk 9 Verrekening en beslaglegging

Artikel 9.1 Ontbreken dan wel niet nakomen van een betalingsregeling.

Als de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijkebetalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, danwordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

  • a.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid

  • b.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • c.

    het aflossingsbedrag wordt dan vastgesteld op het voor beslag vatbare bedrag. Om doelmatigheidsredenen of op grond van bijzondere omstandigheden van de belanghebbende kan het aflossingsbedrag lager worden vastgesteld.

Overdracht van vorderingen naar een deurwaarder gebeurt alleen als eerst alle mogelijkheden die de gemeente ter beschikking staan zijn doorlopen en in alle redelijkheid kan worden aangenomen dat incasso door inschakeling van een deurwaarder wel tot betalingen zal leiden.

Artikel 9.2 Invulling bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb)

Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 WWB worden teruggevorderd algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, is het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 60 lid 3 WWB bevoegd tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand of uitkering. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van verrekening.

Artikel 9.3 Aflossing bijstand in de vorm van een geldlening

Indien de persoon aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt, zal het college overgaan tot verrekening van die geldlening met die algemene bijstand of uitkering (artikel 48 lid 5 WWB).

Artikel 9.4 Regels ten aanzien van verrekenen

Ten aanzien van verrekenen hanteert de gemeente Peel en Maas de volgende regels:

  • a.

    er wordt niet tot verrekening over gegaan, indien de middelen van de schuldenaar afdoende zijn om de vordering in één keer te betalen;

  • b.

    de schuldenaar wordt met een kennisgeving op de hoogte gesteld van het feit dat een vordering op grond van een terugvorderingbesluit ex artikel 58 en 59 WWB of op grond van artikel 48 lid 5 WWB met zijn of haar bijstand of uitkering wordt verrekend, alsmede van de hoogte van het bedrag van de verrekening (artikel 4:93 lid 2 Awb);

  • c.

    de schuldenaar dient door verrekening nimmer te beschikken over een inkomen dat minder is dan de voor hem of haar geldende beslagvrije voet (artikel 4:93 lid 4 Awb);

  • d.

    een verleend uitstel tot betaling staat verrekening niet in de weg (artikel 4:93 lid 5 Awb);

  • e.

    de gehele reeds op het moment van verrekening gereserveerde vakantietoeslag ingevolge bijstandsverlening of uitkeringsverstrekking wordt verrekend met de vordering.

  • f.

    er wordt in ieder geval niet eerder tot verrekening overgegaan dan tot zes weken nadat het terugvorderingbesluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.

Hoofdstuk 10 Wettelijke rente en kosten

Artikel 10.1 Invulling bevoegdheid tot invorderen van wettelijke rente

Het college kan wettelijke rente in rekening brengen.

 

Artikel 10.2 Geen wettelijke rente

Geen wettelijke rente zal worden gevorderd als aan de schuldenaar uitstel van betaling is verleend dan wel schuldenaar toegelaten is tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).

 

Artikel 10.3 Bezwaar en/of beroep

Indien een betaling aan de gemeente Peel en Maas is geschied op grond van een beschikking die in bezwaar of in beroep is gewijzigd of vernietigd, is de gemeente Peel en Maas over de termijn tussen de betaling en de terugbetaling wettelijke rente verschuldigd over het te veel terugbetaalde bedrag (artikel 4:102 lid 1 Awb).

Artikel 10.4 Kosten bij niet tijdige betaling

Bij niet tijdige betaling, zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, kan de vordering verhogen met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten (artikel 58 lid 4 en 62i WWB). De kosten worden gesteld op maximaal 15% van de hoofdsom.

 

Artikel 10.5 Het toerekenen van kosten bij meerdere vorderingen

Kosten die geen betrekking hebben op één specifieke vordering worden toegerekend aan een van de vorderingen waarvoor de kosten zijn gemaakt.

 

Artikel 10.6 Afwijking van de beleidsregel

Op grond van artikel 4:84 is het mogelijk af te wijken van de beleidsregel zoals die hier zijn opgenomen. Dit is gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer betrokkenen gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen. Dit laatste zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Er moet dus sprake zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden op grond waarvan onverkorte toepassing van de leidraad onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb.

Hoofdstuk 11 Verjaring

Artikel 11.1 Verjaringstermijn

De vordering verjaart vijf jaren nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken.

 

Artikel 11.2 Stuiting

Deze termijn kan wordt gestuit door een daad van rechtsvervolging in overeenstemming met artikel 316, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 316, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.3 Verlenging verjaringstermijn

De verjaringstermijn kan worden verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar na de aanvang van die termijn uitstel van betaling is. Dit is van overeenkomstige toepassing in toepassing als:

 

a.

de schuldenaar in surseance van betaling verkeert;

b.

de schuldenaar in staat van faillissement verkeert;

c.

ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is;

d.

de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is geschorst ingevolge een lopend rechtsgeding, met dien verstande dat de termijn waarmee de verjaringstermijn wordt verlengd een aanvang neemt op de dag waarop het rechtsgeding door middel van dagvaarding aanhangig wordt gemaakt.

Vervallen bescherming beslagvrije voetIndien de schuldenaar op grond van de wet in het kader van invordering door middel van verrekening of dwangbevel de bescherming van de beslagvrije voet geniet, vervalt deze bescherming indien de schuldenaar zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt , zoals bedoeld in artikel:

· 60 lid 1 WWB (artikel 60 lid 5 WWB)

· 27 IOAW (artikel 28 lid 5 IOAW)

· 27 IOAZ (artikel 28 lid 5 IOAZ)

· 56 lid 1 WIJ (artikel 56 lid 5 WIJ)

Hoofdstuk 13 Hardheidsclausule

  • a.

    Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel, indien strikte toepassing van deze beleidsregel leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

  • b.

    In gevallen van terug- en invordering waarin deze beleidsregel niet voorzien beslissen burgemeester en wethouders.

Ondertekening

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas,
 
de gemeentesecretaris/directeur, de burgemeester,
 
 
 
 
 
drs. H. Mensink W.J.G. Delissen – van Tongerlo
 

Toelichting 1 beleidsregels terugvordering Wet werk en bijstand

1. AlgemeenIn de Wet werk en bijstand, die per 1 januari 2004 in werking is getreden, is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een volledige bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Het wettelijk kader is op zichzelf geen sluitende basis meer voor de gemeentelijke terugvorderingpraktijk. Met het in december 2005 vastgestelde beleid terugvordering Wet werk en bijstand werd een nieuwe “wettelijke” basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingbeleid van de gemeente met ingang van 1 januari 2004 te continueren. De nu voorliggende versie is op details aangepast naar aanleiding van in de praktijk gebleken onvolkomenhedenDaarnaast zijn de IOAW en IOAZ aan dit beleid toegevoegd in verband met het vervallen van de Wet Boete Maatregelen Terug- en Invordering Sociale zekerheid. Voor de IOAW en IOAZ bestaat wel nog het Maatregelenbesluit. Hierin is niets geregeld betreffende het terug- en invorderen van ten onrechte of teveel verstrekte uitkeringOok de WIJ is aan dit beleid toegevoegd.Daar waar in dit beleid ‘bijstand’ wordt genoemd daar wordt tevens mee bedoelt uitkering op grond van de IOAW, IOAZ en WIJ.Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in dit beleid. Voorwaarde om gebruik te maken van de bevoegdheid is dat deze niet leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard voor de debiteur. Als de vordering het gevolg is van schending van de informatieplicht moet altijd gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid.De WWB is, evenals de Abw, een minimum bestaansvoorziening, die aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hier recht op hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor inkomensondersteuning.Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

1.2 Uitgangspunten

1.2.1. Minst zwaarwegende invorderingswijzeHieruit volgt bijvoorbeeld dat indien vereenvoudigd derdenbeslag (artikel 60 lid 4 WWB) tot effectieve invordering kan leiden, er geen deurwaarder wordt ingeschakeld. Hier kan ook op volgen dat beslag op goederen de voorkeur verdient boven beslag op een periodiek inkomen, daar de kosten door snelle inning van de totaalsom door middel van beslag op goederen lager zijn.

1.2.2. Minder geschikte dagen voor invorderingHet college zal geen invorderingsmaatregelen nemen tegen particulieren op dagen die daarvoor minder geschikt kunnen worden geacht, als die maatregelen zonder bezwaar naar een later tijdstip kunnen worden verschoven.Deze terughoudendheid geldt bij ondernemers slechts voor zover sprake is van invorderingsmaatregelen die betrekking hebben op bezittingen die tot de privésfeer kunnen worden gerekend.Voor invordering minder geschikte dagen zijn met name:•landelijk of regionaal algemeen erkende feest- en gedenkdagen met inbegrip van de daaraan voorafgaande en de daarop volgende dag; •de dagen tussen Kerstmis en Nieuwjaar.

1.2.3 Moment inleveren bescheiden

Hierbij kan gedacht worden aan de inlichtingenplicht van de schuldenaar en het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet bij het niet nakomen van deze verplichting (artikel 60 leden 1 en 5 WWB).

1.2.5. Invordering in het buitenlandVanuit het oogpunt van mogelijke diplomatieke consequenties moeten gemeenten een voornemen tot beslaglegging in het buitenland van te voren melden aan het ministerie van SZW (zie Verzamelbrief december 2002). Voor meldingen of vragen kunt u zich wenden tot de heer F. Hooghiemstra (telefoon 070-333 4760, of e-mail nhooghiemstra@minszw.nl) van de directie Werk en bijstand van het ministerie van SZW.Voor invordering in het buitenland zal een daartoe gespecialiseerd advocatenkantoor of deurwaarderskantoor worden ingeschakeld.Fraudeonderzoek in het buitenland wordt verricht door het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) van het UWV. Als de gemeente vermoedt dat er sprake is van bijstandsfraude met een internationaal karakter, zal bij het IBF een aanvraag voor onderzoek in het buitenland worden ingediend. Meer informatie: telefoonnummer (020) 752 48 51 en (020) 752 41 75.Mailen kan via IBF@uwv.nl.Uit het oogpunt van efficiëntie wordt alleen tot dwanginvordering overgegaan bij bedragen boven € 15000,-.

2. Herziening of intrekking van het toekenningbesluitEvenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herziening- of intrekkingbesluit een volledige bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.De bepalingen onder a en b zijn identiek aan de bepalingen van artikel 54 lid 3 WWB, artikel 17 lid 3 en 4 IOAW en artikel 17 lid 3 en 4 IOAZ en artikel 40 lid 3 WIJ doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.a. Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het gaat hierbij om het schenden van de inlichtingenplicht.b. In gevallen waarin in het verleden kennelijk een niet correct toekenningbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningbesluit aan de orde zijn. Voorwaarde is dat dit niet leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard voor de debiteur.

Dit zal zich voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend is of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal daarom “op zijn klompen” hebben moeten aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval pas met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd. De belanghebbende moet hiervan tijdig op de hoogte worden gebracht.Als de terugvorderinggrond een niet zelfstandig terugvorderingbesluit betreft, kan door het ontbreken van een herzieningsbesluit geen terugvordering worden ingesteld.Als burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen kan dit niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het voor belanghebbende volkomen duidelijk is dat het hier een fout betreft.

3. Terugvordering 3.1 TerugvorderingDeze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in het beleid is vastgelegd. Indien het beleid hierin niet voorziet wordt het besluit tot terugvordering in voorkomende gevallen voorbehouden aan burgemeester en wethouders.

3.2 Ten onrechte verleende bijstandDe hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB, 25 IOAW, 25 IOAZ en 54 WIJ. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd is dit beleid, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 WWB, 25 IOAW, 25 IOAZ en 54 WIJ, dwingend geformuleerd.

  • a.

    Bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 WWB, 17 lid 3 en 4 IOAW en 17 lid 3 en 4 IOAZ en 40 lid 3 van de WIJ en artikel 2 van de beleidsregel Terugvordering WWB, IOAW, IOAZ en WIJ eerst een herziening- of intrekkingbesluit te worden genomen. Aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in zo veel mogelijk gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Indien geen terugbetalingsverplichting wordt opgelegd dient in de rapportage de reden hiervan te worden aangegeven. De verplichting wordt in het toekenningbesluit vastgelegd. Als deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel.

  • b.

    Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van borgtocht. Deze bijstand komt pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand wegens aanspraak op de borg, ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en het gemeentelijke beleid kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, meteen een afzonderlijk terugvorderingbesluit noodzakelijk.

  • c.

    Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit houdt in dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet is een afzonderlijk terugvorderingbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand. Indien na toekenning van de bijstand verzuimd is het voorschot te verrekenen dient terugvordering plaats te vinden op grond van artikel 58 lid 1 sub a WWB. Door de toekenning van bijstand is het voorschotkarakter ontnomen.

  • d.

    Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarom de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij om situaties waarin geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningbesluit, bijvoorbeeld wanneer bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium al (bijzondere) bijstand is ontvangen.

  • e.

    Ook de onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond van dit beleid te worden teruggevorderd. Als beperking geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar.

De onderdelen b, c en d van dit artikel zijn niet van toepassing op uitkeringen op grond van de IOAW, IOAZ. Op grond van de IOAW, IOAZ en WIJ kunnen geen van de genoemde vormen van uitkering verstrekt worden.

3.3. Terugvordering van gezinsledenOp grond van artikel 59 lid 2 WWB, 26 lid 2 en 3 IOAW en 26 lid 2, 3 IOAZ en 55 lid 1 WIJ kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.Duidelijk moet zijn dat:

· de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.

· de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.

· Nieuw is dat op grond van dit artikel ook teruggevorderd kan worden van kinderen. Als het kind behorende tot het gezin een erfenis ontvangt maar hierover pas kan beschikken op het moment van meerderjarigheid, moet ook op het kind een terugvordering worden ingesteld. Bij de vermogensvaststelling moet ook rekening gehouden worden met het vermogen van de kinderen.Alle gezinsleden van wie in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle belanghebbenden die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

3.4 Afzien van terugvorderingIn het terugvorderingproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Betreft hier een overweging op grond van kosten en baten. Het administratieve drempelbedrag is vastgesteld op € 150,00 netto.Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in artikel 4.1 en verder.In sommige gevallen kunnen er redenen zijn om helemaal geen terugvorderingbesluit te nemen. Dit kan gebeuren uit doelmatigheidsoverwegingen, zoals in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand zo laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Hiertoe is het voormalige artikel 78 b Abw letterlijk overgenomen in dit artikel. De WWB, IOAW, IOAZ en WIJ kennen een dergelijke bepaling niet. Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag. De gemeente heeft er voor gekozen in de meeste gevallen toch een terugvorderingbesluit te nemen en eenmaal een aanmaning en vervolgens een in gebreke stelling naar de schuldenaar te verzenden.In de individuele situatie kunnen er dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving. De financiële situatie van de belanghebbende wordt in ieder geval niet als dringende reden opgevat.In gevallen waarin eerst een herziening- of intrekkingbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit worden afgezien vanwege een dringende reden (zie artikel 2). In dat geval is er geen grond tot het nemen van een terugvorderingbesluit.

3.5 Terugvordering van afgedragen loonbelasting en premiesOp grond van artikel 58 lid 4 WWB, 25 lid 4 IOAW, 25 lid 4 IOAZ en 54 lid 4 WIJ kunnen door de gemeente afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen en ziekenfondspremies worden teruggevorderd. Om geen misverstand te laten bestaan over de gevallen waarin deze belasting en premies worden teruggevorderd, is dit hier dwingendrechtelijk geformuleerd. Bijstand wordt in principe bruto teruggevorderd als deze niet meer kan worden verrekend.

3.6 TerugvorderingbesluitIn dit artikel is conform artikel 60 van de WWB, 28 van de IOAW, 28 van de IOAZ en 56 van de WIJ geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingbesluit. In principe wordt uitgegaan van aflossing ineens binnen zes weken na datum verzending besluit (artikel 4:87 Awb). Als dit niet mogelijk is, kan de betalingsverplichting worden vastgesteld.

4. Kwijtschelding 4.1 tot en met 4.4 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiekWanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingbesluit is vastgelegd dan wel het een lening betreft welke nog niet is opgeëist, kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.In artikel 4.1 is het voormalige artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. Dit is noodzakelijk om het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid met ingang van 1 januari 2004 te continueren. Een dergelijke bepaling komt in de WWB, IOAW, IOAZ en WIJ niet (meer) voor.Aan alle drie de criteria van artikel 4.1 moet zijn voldaan, voor tot kwijtschelding kan worden besloten. In de praktijk laten deze criteria zich uitleggen als:

  • a.

    De aflossingscapaciteit van de debiteur laat niet toe, dat hij alle schuldeisers kan voldoen;

  • b.

    Als de gemeente (als enige) niet instemt met de regeling, dan zal de gehele regeling mislukken; en

  • c.

    De gemeente behoort niet te worden benadeeld ten opzichte van schuldeisers van gelijke rang

  • d.

    Voorwaarde is dat de verzoeker is aangesloten bij het NVvK.

Er moet dus sprake zijn van een schuldregeling. Ten aanzien van schuldregelingen zijn richtlijnen vastgesteld door de Nederlandse Vereniging voor het Kredietwezen (NVvK). Uit de omstandigheid dát een verzoek om een schuldregeling in behandeling is genomen door een (erkende) instantie voor schuldhulpverlening, mag worden geconcludeerd dat aan het eerste criterium is voldaan.

Wanneer er geen sprake is van fraudevorderingen, wordt altijd ingestemd met een schuldregeling. Als het een fraudevordering betreft wordt slechts ingestemd op het moment dat het een 100% regeling betreft. De vordering wordt dan geheel voldaan. Voor fraudevorderingen die niet volledig worden voldaan in samenhang met een schuldregeling wordt het standpunt van de gemeente uitdrukkelijk vermeld in de opgave van de vorderingen aan de schuldhulpverlener. Wanneer een schuldregeling uitloopt in een WSNP-verzoek, dan wordt het standpunt van de gemeente door tussenkomst van de aanvrager meegedeeld aan de rechtbank.

Het is niet uitgesloten, dat de debiteur zelf of een kennis of familielid een schuldregeling tot stand kan brengen. Instemming met een regeling op dergelijke wijze zou echter in strijd zijn met de hier voorgestelde wijze van vaststellen van de aflossingsverplichting. Een verificatieonderzoek zal dan noodzakelijk zijn. Een dergelijk onderzoek komt op een groot aantal aspecten overeen met het traject voor een schuldregeling. Hieraan moet een termijn worden gesteld van 3 maanden en de belanghebbende moet worden verwezen naar een erkende instantie.

Wanneer de debiteur een betaling ineens aanbiedt conform de artikelen 4.5 en 4.6 van de beleidsregels van de (restant) vordering, kan met het verzoek worden ingestemd. Instemming kan eveneens plaatsvinden indien het een 100% regeling betreft.

Met name bij vorderingen van Bbz-leningen en krediethypotheken is de lening (vrijwel) altijd gedekt door pand of hypotheek. Dit houdt in, dat de (restant)vordering kan en moet worden voldaan bij verkoop van het pand. Daarom blijven de vorderingen, voor zover gedekt door pand of hypotheek, buiten de kwijtscheldingsmogelijkheden.

Het criterium onder (c) refereert aan de preferente positie van de gemeente bij bijstandsvorderingen. Let wel. De vorderingen zijn pas preferent op het moment dat een terugvorderingbesluit is genomen. Als een toegekende lening niet is opgeëist is deze niet preferent maar concurrent. Een onderhoudsbijdrage is altijd preferent. Normaliter komt deze preferentie tot uitdrukking in de toebedeling aan de gemeente, waarbij de vordering van de gemeente dubbel wordt geteld. De WWB stelt niet uitdrukkelijk of dwingend, dat deze dubbele telling moet worden gehanteerd. Het criterium stelt, dat aan de gemeente procentueel minstens evenveel moet worden toebedeeld als aan gelijke schuldeisers. Dit moet blijken uit de regeling die de instantie aanbiedt. Andere preferente schulden zijn belastingvorderingen, zowel van de belastingdienst als gemeentelijke heffingen.

In de praktijk blijkt, dat de preferente positie van de gemeente een belemmering kan vormen voor een schuldregeling. Ook kan er sprake zijn van een acute noodsituatie van de debiteur, bijvoorbeeld een op handen zijnde huisuitzetting en/of een afsluiting van gas, licht en water.

Met een “zachtere” opstelling van de gemeente kan deze noodsituatie voor een korte termijn worden opgeheven. Om deze reden kiest de gemeente voor een nadere invulling. Deze invulling behelst, dat:

  • 1.

    De gemeente in principe vasthoudt aan haar preferente positie, ook bij schuldregelingen.

  • 2.

    Als de schuldregeling niet tot stand komt, omdat de gemeente vasthoudt aan de preferente positie, dan zal de gemeente deze preferente positie opgeven, zodat de schuldregeling alsnog tot stand kan komen. De gemeente komt dan in een gelijke positie te verkeren als de overige concurrente schuldeisers.

  • 3.

    Punt 2 geldt niet ten aanzien van fraudevorderingen. In dergelijke situaties wordt door

B &W een beoordeling gemaakt, waarbij als uitgangspunt geldt het handhaven van depreferente positie. De individuele beoordeling van de situatie van de debiteur kan danleiden tot een afwijking van het gestelde uitgangspunt.

Concreet leidt het bovenstaande tot de volgende werkwijze:

  • 1.

    In eerste instantie stelt de gemeente zich op als preferente schuldeiser. Met inachtneming van deze positie behoort de schuldhulpverlener een voorstel te doen aan de verschillende schuldeisers.

  • 2.

    Als de overige schuldeisers niet akkoord gaan met het voorstel, kan de schuldhulpverlener de vordering(en) van de gemeente als concurrente vordering(en) opvatten, en op basis daarvan een nieuw voorstel aan de schuldeisers doen. De schuldhulpverlener kan dit gebruiken in zijn onderhandelingen met de overige schuldeisers, doordat hij hen een hoger bedrag kan aanbieden.

  • 3.

    Als er desondanks nog steeds geen regeling tot stand kan komen, wordt de gemeente weer als preferente schuldeiser aangemerkt. Immers, het feit dat de regeling niet tot stand kan komen, ligt dan niet aan de gemeente, maar aan de overige schuldeisers.

De schuldhulpverlener moet aan tonen, dat hij eerst een regeling heeft aangeboden met de gemeente als preferente schuldeiser.Wanneer een schuldregeling geen doorgang kan vinden vanwege het gebrek aan medewerking van één of meerdere schuldeisers, bestaat voor de debiteur de mogelijkheid om toelating te vragen tot de WSNP: de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Deze regeling valt onder de Faillissementswet (Fw), met als gevolg dat de in de Fw gestelde bepalingen moeten worden gevolgd. Onder andere moet elke vorm van incasso worden gestaakt.

In het geval van fraudeschulden kan een WSNP-uitspraak wringen met de WWB, IOAW, IOAZ en WIJ bepalingen. De rechtbank kan bij aanwezigheid van fraudevorderingen toch de WSNP toewijzen. Bij toelating tot de WSNP zijn gemeenten hoe dan ook gedwongen de uitspraak te respecteren. Dit betekent, dat ook fraudevorderingen moeten worden kwijtgescholden na afloop van de WSNP, mits er een “schone lei” wordt verleend.

Een WSNP-traject wordt meestal afgesloten met verlening van een “schone lei”. De vordering krijgt dan de status van een “natuurlijke verbintenis”. Dit houdt in, dat (restant)vorderingen wel kunnen blijven staan, doch dat incasso enkel kan worden bewerkstelligd door vrijwillige betalingen van de debiteur. Er zijn dan geen beslagmogelijkheden meer. De vorderingen worden na het uitspreken van de schone lei direct buiten invordering gesteld.WSNP-uitspraken zijn openbaar: De uitspraken worden gepubliceerd in dagbladen, met naam en toenaam van de debiteur. Via internet zijn de WSNP-uitspraken te raadplegen, terwijl ook de stand van zaken kan worden gevolgd.

4.5 Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichtingOp grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid dat na de invoering van de Wet herziening debiteurenbeleid (1 augustus 1998) is geformuleerd, kan op deze wijze per 1 januari 2004 worden gecontinueerd. De bepalingen van het voormalige artikel 78c Abw zijn in dit beleid ongewijzigd overgenomen omdat in de WWB, IOAW, IOAZ en WIJ een dergelijke bepaling niet (meer) voorkomt.Als gedurende vijf jaar aan de opgelegde betalingsverplichting is voldaan kan van verdere invordering worden afgezien4.5 sub bAls gedurende vijf jaar niet volledig aan de opgelegde betalingsverplichting is voldaan kan het achterstallige bedrag over die periode vermeerderd met de wettelijke rente alsnog worden voldaan4.5 sub cAls gedurende vijf jaar geen betalingen zijn verricht en niet aannemelijk is dat deze binnen een periode van twee jaar wel zullen worden verricht kan van verdere invordering worden afgezien4.5 sub dAls een bedrag dat overeenkomt met 50 % van het saldo ineens wordt voldaan waarbij tevens de eis is gesteld dat dan een bedrag is terugbetaald dat minimaal overeenkomt met 60 maal het bedrag van de laatst opgelegde betalingsverplichting, kan van verdere invordering worden afgezien4.5 sub eAls een bedrag dat overeenkomt met 75% van het saldo ineens wordt afgelost, ongeacht het aantal eerdere aflossingen, kan van verdere invordering worden afgezien.

Voor de vaststelling van het aantal termijnen en in de berekening moet een eventueel verrekend vakantiegeld buiten beschouwing blijven. Het bedrag van de minimale aflossing moet dus worden verhoogd met het al verrekende vakantiegeld.

Afkoop van vorderingenTen aanzien van de mogelijkheid tot afkopen van een (restant)vordering zal de gemeente een reële verwachting moeten hebben, dat met een afkoop een hoger bedrag zal worden geïnd dan via de gebruikelijke wijze (via minnelijke regelingen of beslag). Een dergelijke overweging zal ertoe leiden, dat debiteuren met een “keurige” betalingsdiscipline geen gebruik van deze regeling kunnen maken (omdat naar verwachting wel de gehele vordering zal worden voldaan), terwijl de “ontduikers” maximaal de helft van de vordering krijgen kwijtgescholden.Dit brengt een onredelijkheid met zich mee. Om deze reden wordt voorgesteld, dat te allen tijden kan worden ingestemd met een afkoop, waarbij het afkooppercentage – arbitrair – wordt gesteld op 75% van de (restant)vordering, tenzij naar inzicht van de gemeente in individuele gevallen slechts een lager percentage haalbaar is.

4.6 Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichtingDe in artikel 4.5 genoemde termijn is drie jaar als:

  • a.

    de belanghebbende in die periode conform de opgelegde betalingsverplichting heeft afgelost; en

  • b.

    De terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17 eerste lid WWB, 13 lid 1 en 3 IOAW, 13 lid 1 en 2 IOAZ en 44 WIJ.

  • c.

    Het aantal genoemde termijnen in 12 sub d wordt 36.

FraudevorderingenFraudevorderingen moeten in principe helemaal worden terugbetaald. Het mag duidelijk zijn, dat grote vorderingen nooit binnen 5 jaar zullen zijn afgelost. Om toch een afweging te maken tussen enerzijds de doelmatigheid en anderzijds de wetmatigheid, wordt voorgesteld om als bijkomende voorwaarde te stellen, dat tenminste 75% van de oorspronkelijke vordering(en), inclusief invorderingkosten en overige verzwaringen, moet zijn terugbetaald. Het percentage van 75% is een compromis tussen het minimale afkooppercentage van 50% en het standpunt, dat fraudevorderingen geheel (100%) moeten worden terugbetaald.

De bepaling in artikel 4.5, onder c, kan evenmin als een automatisme worden gehanteerd.Als ook na vijf jaar respectievelijk drie jaar geen betaling is ontvangen, moet worden onderzocht en onderbouwd worden gemotiveerd waarom geen betaling meer is te verwachten. Alleen dan kan de vordering buiten invordering worden gesteld.

4.8 Kwijtschelding om doelmatigheidsredenenZoals vermeld in artikel 3.4 kan van terugvordering worden afgezien om doelmatigheidsoverwegingen. Deze overwegingen spelen ook een rol bij invordering van de ten onrechte verleende bijstand. Als het saldo van de vordering zo laag is, dat de kosten van de vordering hoger zijn dan de te ontvangen bedragen, kan ook het resterende bedrag worden kwijtgescholden. Dit punt is puur bedoeld om de doelmatigheid te bevorderen. Hiermee kan de gemeente de – soms arbeidsintensieve of kostbare – invorderingsactiviteiten achterwege laten.

Als echter de vordering op eenvoudige wijze kan worden geïnd, dat wil zeggen, dat een verrekening kan plaatsvinden met een lopende uitkering, moet wel worden teruggevorderd.Uitdrukkelijk is het niet de bedoeling, dat als vanzelfsprekend kwijtschelding wordt verleend, als wel regelmatige betalingen worden verricht, hetzij via een minnelijke regeling, hetzij via een dwanginvordering.Tenslotte kan dit punt ook ten aanzien van fraudevorderingen worden toegepast.

5. Invordering van teruggevorderde bijstand 5.1 Verplichtingen met betrekking tot de invorderingIn het beleid wordt meerdere keren gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken, wordt hier bepaald dat elk aflossingsbedrag, of dit nu is overeengekomen als gevolg van een minnelijke betalingsregeling, of op basis van het terugvorderingbesluit éénzijdig is meegedeeld, wordt beschouwd als een betalingsverplichting.

In het door burgemeester en wethouders vastgestelde heronderzoekplan zijn categorieën van vorderingen onderscheiden en wordt per categorie bepaald binnen welke termijnen heronderzoeken worden ingesteld.

5.2 Vaststellen van de aflossingsverplichtingIn dit artikel is uitgewerkt op welke wijze de hoogte van de aflossingsmogelijkheden van de belanghebbende wordt vastgesteld.Een belanghebbende met een bijstandsuitkering wordt geacht over een draagkracht te beschikken van 6% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarom wordt deze 6% gehanteerd als het minimale aflossingsbedrag voor een bijstandsgerechtigde.

Als uitgangspunt geldt dat de terugbetaling door niet-bijstandsgerechtigden in beginsel naar draagkracht moet gebeuren. Dit betekent dat inzicht moet worden verkregen in de financiële situatie van de debiteur. Voorop staat, dat voor aflossing een bedrag ter hoogte van 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt gehanteerd verhoogd met 50 % van het netto inkomen boven bijstandsniveau.De mogelijkheid bestaat dat na berekening blijkt dat er geen draagkracht bestaat tot aflossing over te gaan. In dat geval wordt uitstel van betaling verleend gedurende de periode dat geen draagkracht bestaat met een maximum van 12 maanden. Zie ook het debiteuren heronderzoekplan.Indien de potentieel wel aanwezige draagkracht wordt opgesoupeerd door andere schuldeisers dient individuele beoordeling plaats te vinden of uitwinning van preferentie gewenst is. Te denken valt aan situaties dat afgelost wordt op schulden eerste levensbehoefte of de dreiging dat beslag gelegd gaat worden op de inboedel van de debiteur.In ieder geval wordt uitgegaan van het volgende:· De vaststelling gebeurt altijd op basis van het netto loon, inclusief vakantiegeld, en inclusief inkomsten uit overwerk en toeslagen, voor zover deze structureel van aard zijn.· De netto inkomsten van de partner worden meegenomen wanneer deze partner hoofdelijk aansprakelijk is. Bij partners zonder hoofdelijke aansprakelijkheid wordt gehandeld analoog aan de beslagregels zoals neergelegd in artikel 475 Rv.

De draagkracht wordt periodiek herbeoordeeld door middel van een debiteurenonderzoek conform het debiteuren heronderzoekplan.Een betalingsverplichting kan ook ambtshalve worden vastgesteld. De hoogte van deze ambtshalve gestelde verplichting wordt vastgesteld op het restant van alle vorderingen van deze debiteur. De debiteur zal dan of alsnog de medewerking verlenen of de gemeente verkrijgt de mogelijkheid van beslaglegging nu de debiteur in gebreke blijft.

5.3. Wijze en tijdstip betalingDe betaling door de schuldenaar geschiedt door bijschrijving op de daartoe bestemde bankrekening, tenzij een ander wijze van betaling te prefereren is. Als tijdstip van betaling geldt de datum waarop de rekening van de gemeente wordt gecrediteerd (artikel 4:89 leden 1 en 3 Awb). Bij betaling aan de kas van de gemeente geldt de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald als tijdstip van betaling. Bij betaling aan de kas ontvangt de schuldenaar een kwitantie (artikel 4:90 Awb).

6. Uitstel van betaling 6.1 Invulling bevoegdheid tot verlenen van uitstel van betaling (artikel 4:94 Awb)Gedurende het uitstel zal er niet worden aangemaand of ingevorderd. De bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb) blijft echter bestaan. De termijn waarvoor het uitstel geldt wordt, vastgelegd in de beschikking tot uitstel van betaling. Aan deze beschikking kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een betalingsregeling of een verplichting tot het stellen van zekerheid.

8. Dwangbevel

8.2. Bekendmaking van het dwangbevel Adressering van per post betekende dwangbevelenVerzending van het voor de schuldenaar bestemde afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling vindt plaats aan het in de administratie van de gemeente bekende adres van de schuldenaar.Voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het algemeen het adres van de schuldenaar zijn, dat in de Gemeentelijke basisadministratie is geregistreerd. Als de schuldenaar te kennen heeft gegeven voor hem bestemde poststukken te willen ontvangen op een ander adres dan het adres volgens de Gemeentelijke basisadministratie - bijvoorbeeld een postbusadres - kan verzending ook plaatsvinden aan dat adres.Als achteraf mocht blijken dat het afschrift van het dwangbevel aan een - ten tijde van de terpostbezorging - onjuist adres is verzonden en de schuldenaar niet heeft bereikt, dan wordt aan het dwangbevel geen rechtsgevolg verbonden.Bijzondere gevallen van betekening dwangbevelEen dwangbevel dat door terpostbezorging of door de deurwaarder is betekend aan een minderjarige of onder curatele gestelde, moet mede worden betekend aan de wettelijke vertegenwoordiger alvorens tot tenuitvoerlegging ervan kan worden overgegaan. Zo nodig zal aan de laatstbedoelde betekening het verzenden van een aanmaning aan de wettelijke vertegenwoordiger voorafgaan.Als het afschrift van het dwangbevel aan het juiste adres van de schuldenaar is verzonden, maar laatstgenoemde beweert het afschrift niet te hebben ontvangen, dan geldt het dwangbevel als betekend. Dit is niet het geval als de schuldenaar bijzondere omstandigheden aannemelijk kan maken op grond waarvan moet worden aangenomen dat het afschrift van het dwangbevel het bestemde adres niet heeft bereikt.Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk op het adres van het verplicht gekozen domicilie.Ten aanzien van personen zonder vaste of bekende woon- en verblijfplaats, die niet beschikken over een postbusadres, wordt het dwangbevel betekend door publicatie in (analoog artikel 3:42 Awb). Indien nodig wordt het bevel tot betaling gesteld op 17 dagen, zodat de schuldenaar tevens kan worden geacht te zijn aangemaand.[6]8.5 Tenuitvoerlegging dwangbevel Keuze van invorderingsmaatregelenDe tenuitvoerlegging gebeurt op de voet van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering dat toelaat de verschillende mogelijkheden van tenuitvoerlegging tegelijkertijd te benutten.

9. Verrekening en beslagleggingDe bepalingen betreffende verrekening en pseudo-verrekening komen in de WWB, IOAW, IOAZ en WIJ niet meer terug. Wel heeft het terugvorderingbesluit op grond van artikel 60 lid 3 WWB, 28 lid 4 IOAW, 28 lid 4 IOAZ en 56 lid 3 WIJ en direct een executoriale titel.De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de belanghebbende tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag.Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:· er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;· er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een WVG vergoeding kan worden verrekend;· er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging.· verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten)

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.De procedure is als volgt:· de gemeente stuurt een kennisgeving met een afschrift van het terugvorderingbesluit naar degene van wie belanghebbende een periodiek inkomen ontvangt· hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven· de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente· door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente· de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de belanghebbende. Als de gemeente dit nalaat kan belanghebbende de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

10. Wettelijke rente en kosten 10.1. Invulling bevoegdheid tot invorderen van wettelijke renteIndien er sprake is van verzuim zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, zal het college de schuldenaar wettelijke rente in rekening brengen, zoals bedoeld in artikel 4:98 Awb. Hiervan ontvangt de schuldenaar een beschikking (artikel 4:99 Awb).[7]

12. Bescherming van de beslagvrije voet Vervallen bescherming beslagvrije voetVoorafgaand aan het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet wordt de schuldenaar van het voornemen hiertoe en de consequenties hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Voorts wordt de schuldenaar in gelegenheid gesteld binnen vijf werkdagen de verzochte informatie alsnog te verstrekken, tenzij gelet op de aard van de gevraagde informatie een langere hersteltermijn redelijk is.

Indien de informatie niet alsnog wordt verstrekt, vervalt de bescherming van de beslagvrije voet zo snel mogelijk na het verstrijken van de gegeven hersteltermijn.Indien na het verstrijken van de hersteltermijn de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt, zal per individueel geval worden bekeken of de bescherming van de beslagvrije voet alsnog wordt hersteld, met dien verstande dat de bescherming niet eerder wordt hersteld dan na drie maanden na overlegging van de gevraagde informatie.