Regeling vervallen per 20-02-2014

Bouwverordening Peel en Maas

Geldend van 01-10-2010 t/m 19-02-2014

Intitulé

Bouwverordening Peel en Maas

<vet>DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS,</vet>gelet op het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 juni 2010,gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet, artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 8 van de Woningwet,vast te stellen de volgende verordening:<vet>Bouwverordening Peel en Maas</vet>

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:- asbest: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, letter a, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;- Bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;- bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet; - bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;- bouwveiligheidsplan: het plan, waarin de aanvrager om bouwvergunning aangeeft op welke wijze deze de veiligheid van de weg, de in de weg gelegen werken, de weggebruikers, de naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers, tijdens de bouw zal garanderen;- bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;- deskundig bedrijf als bedoeld in hoofdstuk 8: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 6, eerste lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;- gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;- hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;- NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;- NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;- Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;- Omgevingsvergunning voor het slopen: vergunning voor een sloopactiviteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;- straatpeil:

    • a.

      voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

    • b.

      voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    - weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.- afval: afval (bouwrestanten) dat vrijkomt bij het bouwen, verbouwen en slopen van gebouwen en andere bouwwerken.

  • 2. In deze verordening wordt mede verstaan onder:- bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;- gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2 Termijnen

(vervallen)

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

(niet van toepassing)

Hoofdstuk 2 De aanvraag bouwvergunning

Paragraaf 1. Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning

(vervallen) 

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens

(vervallen)

 

Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden

(vervallen)

 

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen

(vervallen)

 

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

  • 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieuhygi&#xEB;nisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.

    • b.

      vervallen

    • c.

      Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of &#x2013;stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit Omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit Omgevingsrecht.

  • 3. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning

(vervallen) 

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie

(vervallen)

 

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen

(vervallen)

 

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag

(vervallen) 

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening

(vervallen) 

Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen

(vervallen) 

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening

(vervallen) 

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek

(vervallen) 

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning

(vervallen)

Paragraaf 3 Welstandstoetsing (vervallen)

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria

(vervallen)

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een reguliere bouwvergunning is vereist; en

  • c.

    1. dat de grond raakt, of2. waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.3. Burgemeester en Wethouders daarvoor geen vrijstelling kunnen verlenen op grond van de daarvoor in het vastgestelde gemeentelijke bodembeleid opgenomen vrijstellings- en niet van toepassingscriteria.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 4 van het Besluit indieningsvereisten en letter e van paragraaf 1.2.5 van de bij dit besluit behorende bijlage, kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning, in het geval zij op grond van het in het Besluit indieningsvereisten bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

(vervallen) 

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een bouwvergunning in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een bouwvergunning voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

 

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

  • 1. Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto’s, vuilnisauto’s, ziekenauto’s, brandweerauto’s en het overige te verwachten verkeer. 

  • 2. Een geschikte verbindingsweg in de zin van het eerste lid moet, tenzij de gemeenteraad voor de desbetreffende weg in een bestemmingsplan of in een verordening of anderszins voorschriften heeft vastgesteld:

    • a.

      een breedte hebben van ten minste 4,5 m, over een breedte van ten minste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van ten minste 4,2 m;

    • b.

      zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken; en

    • c.

      op doeltreffende wijze kunnen afwateren.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw, als bedoeld in artikel 2, onder b, van het Besluit bouwwerken, voorzover dit bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen. 

  • 4. Nabij ieder bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto’s aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto’s en de bluswatervoorziening kan worden gelegd. 

  • 5. Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening moet worden zorg gedragen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening. 

  • 6. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het vierde lid, indien de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk zich daarvoor lenen.

Artikel 2.5.3A Brandweeringang

(vervallen) 

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

  • 1. Tussen de toegang van enerzijds:

    • a.

      een woning of een woongebouw, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit ;

    • b.

      een gebouw met een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit;en anderzijds de openbare weg moet een mede voor gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig zijn.

  • 2. Voor de in het eerste lid bedoelde wegen en paden geldt dat zij:

    • a.

      ten minste 1,10 m breed moeten zijn;

    • b.

      geen kleinere vrije doorgang mogen hebben dan 0,85 m; en

    • c.

      ten hoogste een hoogteverschil mogen overbruggen van 0,02 m, tenzij dit plaatsvindt door middel van een hellingbaan die voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2.39 en 2.40 van het Bouwbesluit..

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is:

  • a.

    langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  • b.

    langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwvergunningplichtig bouwwerk te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

 

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.

    onderdelen van een bouwvergunningplichtig bouwwerk die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken ;

  • b.

    andere onderdelen van een bouwvergunningplichtig bouwwerk die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken , te weten:1. ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;2. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.

Artikel 2.5.8 Ontheffing voor overschrijdingen van de voorgevelrooilijn

  • 1. In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

    • a.

      ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;

    • b.

      bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht , die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;

    • c.

      laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;

    • d.

      erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;

    • e.

      trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in ;

    • f.

      overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken;

    • g.

      bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.

  • 2. Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:- 4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter   weerszijden van die rijweg;- 2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg; en dan nog voor zover de veiligheid van   de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn voor het bouwen op de weg van:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder i, van het Besluit bouwwerken ;

  • b.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, b en e, van het Besluit bouwwerken ;

  • c.

    vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

  • d.

    reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

  • e.

    andere bouwvergunningplichtige bouwwerken, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken

  • 1. Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst. 

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:

    • a.

      de gevallen genoemd in en in die waarin de ontheffing genoemd in de en is verleend;

    • b.

      in de gevallen genoemd in en in die waarin de ontheffing genoemd in is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;

    • c.

      in de gevallen, bedoeld in het derde lid.

  • 3. Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor:

    • a.

      gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;

    • b.

      gebouwen op handels- en industrieterreinen;

    • c.

      vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

    • d.

      bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onder b, van het Besluit bouwwerken bedoelde gebouwen;

    • e.

      gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbijbehorende woningen;

    • f.

      gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;

    • g.

      gevallen, waarin de welstand bij het verlenen van de ontheffing is gebaat.

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn

  • 1. De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:

    • a.

      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan &#xE9;&#xE9;n ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;

    • b.

      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • c.

      in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan &#xBC; van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • d.

      in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan &#xBC; van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • e.

      in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.

  • 2. Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen. 

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.

     

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in is het verboden bouwvergunningplichtige bouwwerken te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

 

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.

    buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;

  • b.

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;

  • c.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;

  • d.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist,die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.;

  • e.

    andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist,die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. , te weten:1. ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;2. terrassen, bordessen en bordestreden;

  • f.

    antennes, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;

  • b.

    binnen de bebouwde kom gelegen kassen;

  • c.

    vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

  • d.

    gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan &#xE9;&#xE9;n van die zijden mag worden bebouwd;

  • e.

    gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de en , is verzekerd;

  • f.

    bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht

  • g.

    gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;

  • h.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;

  • i.

    ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

  • j.

    erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • k.

    trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda&#x2019;s, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in ;

  • l.

    bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

  • 1. Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

    • a.

      over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en

    • b.

      voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.

  • 2. De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda’s buiten beschouwing blijven.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

    • a.

      het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;

    • b.

      het eerste lid, indien aan &#xE9;&#xE9;n van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    1. een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;2. het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan &#xE9;&#xE9;n van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;3. bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

  • 1. Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan. 

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:

    • a.

      indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

    • b.

      indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

  • 1. De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    • a.

      vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

    • b.

      niet toegankelijk zijn. Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

  • 1. Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

  • 1. Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwvergunningplichtige bouwwerken dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.

  • 2. Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwvergunningplichtige bouwwerken worden gebouwd.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking:

    • a.

      het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

    • b.

      het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwvergunningplichtig bouwwerk in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    • a.

      in de bebouwde kom &#xE9;&#xE9;nmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;

    • b.

      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter. 

  • 3. De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn. 

  • 4. Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwvergunningplichtig bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    • a.

      in de bebouwde kom &#xE9;&#xE9;nmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;

    • b.

      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok

  • 2. De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn. 

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok. 

  • 4. Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw. 

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

  • 1. Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24- de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwvergunningplichtig bouwwerk tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21- maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:

    • a.

      45 graden in de bebouwde kom;

    • b.

      37 graden buiten de bebouwde kom.

  • 2. Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens artikel 2.5.22- maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

  • 1. De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist mag niet meer bedragen dan 15 meter.

  • 2. Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

  • 1. De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 verleende ontheffing wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.

     

     

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

  • 1. De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil. 

  • 2. De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten. 

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:

  • a.

    onderdelen van een bouwvergunningplichtig bouwwerk die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken;

  • b.

    het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken ;

  • c.

    topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;

  • d.

    plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.

Artikel 2.5.28 Ontheffing voor overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogte

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;

  • b.

    gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

  • c.

    gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;

  • d.

    agrarische bedrijfsgebouwen;

  • e.

    het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht , en indien:1. de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;2. bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;

  • f.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • g.

    topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;

  • h.

    plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;

  • i.

    dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;

  • j.

    draagconstructies voor een reclame;

  • k.

    vrijstaande schoorstenen;

  • l.

    bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.29 Ontheffing voor overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:

  • a.

    er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;

  • b.

    geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;

  • c.

    de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;

  • d.

    de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en

  • e.

    de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

  • 1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto&#x2019;s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto&#x2019;s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    • a.

      indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;

    • b.

      indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.

  • 3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

     

  • 4. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:

    • a.

      indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

    • b.

      voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (vervallen met de invoering van het Gebruiksbesluit)

Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties

(vervallen)

 

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties

(vervallen)

 

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties

(vervallen)

 

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties

(vervallen)

 

Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties

(vervallen)

 

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties

(vervallen)

 

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties

(vervallen)

 

Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

 

Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

 

Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

 

Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid

(vervallen)

 

Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten

(vervallen)

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

De in artikel 3.119 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:

  • a.

    indien het bouwwerk op ten hoogste 50 m afstand van de dichtst bij zijnde leiding van het distributienet is gelegen; of

  • b.

    indien het bouwwerk op een grotere afstand dan 50 m van de dichtst bij zijnde leiding van het distributienet is gelegen, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 50 m.

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

De in artikel 2.46 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:

  • a.

    indien het bouwwerk op ten hoogste 100 m afstand van de dichtst bij zijnde leiding van dat distributienet is gelegen; of

  • b.

    indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van het elektriciteitsdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 100 m.

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

  • 1. De in artikel 2.68 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:

    • a.

      indien het bouwwerk op ten hoogste 40 m afstand van de dichtst bij zijnde leiding van dat distributienet is gelegen; of

    • b.

      indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van het aardgasdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid op woningen, waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig is.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:

    • a.

      voor woningen met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2;

    • b.

      voor woningen die niet bestemd zijn om te worden verhuurd;

    • c.

      voor woningen met een aansluiting op een gemeenschappelijke of publieke voorziening voor verwarming, als bedoeld in artikel 2.69 van het Bouwbesluit (warmtedistributienet).

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

  • 1. De in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van stedelijk afvalwater, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten zijn aangesloten aan een openbaar riool.

    Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid:

    • a.

      in delen van de gemeente waarin geen openbare riolering aanwezig is;

    • b.

      voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd.

    • c.

      indien er een drukrioleringssysteem aanwezig is dient het hemelwater in alle gevallen op eigen perceel te worden verwerkt. Bij gebruikmaking van een hemelwater infiltratievoorziening dient:- ter bewijs de berekening van de infiltratiecapaciteit van de bodem, en;- de minimale bergingscapaciteit van de hemelwater infiltratievoorziening bij de bouwaanvraag ingediend te worden, uitgaande van een minimale netto- bergingscapaciteit van 5m3 per 100 m2 dakoppervlakte.

    • d.

      nieuw te bouwen bouwwerken met een dakoppervlakte groter dan 30 m2 zullen zondermeer het hemelwater op eigen terrein dienen te verwerken. Bij gebruikmaking van een hemelwater infiltratievoorziening dient:- ter bewijs de berekening van de infiltratiecapaciteit van de bodem, en;- anderzijds de minimale bergingscapaciteit van de hemelwater infiltratievoorziening bij de bouwaanvraag ingediend te worden, uitgaande van een minimale netto- bergingscapaciteit van 5 m3 per 100 m2 dakoppervlakte.Indien lozing op eigen perceel niet mogelijk is, dient ter bewijs de berekening van de infiltratiecapaciteit van de bodem bij de bouwaanvraag ingediend te worden. Aan de hand hiervan zal worden bekeken wat de best als mogelijke techniek is om het hemelwater te lozen.

  • 2. Op aanwijzing van het bouwtoezicht wordt bepaald:

    • a.

      op welke plaats en op welke hoogte en met welke binnenmiddellijn de voor het maken van de aansluiting noodzakelijke leiding of leidingen de gevel van het gebouw, dan wel de grens van het erf of terrein moet of moeten kruisen;

    • b.

      of er al dan niet voorzieningen in die aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter voorkoming van het terugvloeien van stedelijk afvalwater en hemelwater, ingeval de leiding te laag gelegen is om op natuurlijke wijze op het openbaar riool te lozen.

  • 3. Op aanwijzing van het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer moet worden bepaald of er al dan niet voorzieningen in de bedoelde aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter verzekering van de goede werking of de goede staat van het openbaar riool, dan wel ter voorkoming van hinder voor andere aangeslotenen aan het openbaar riool, ingeval de hoeveelheid of de aard van de af te voeren stoffen daartoe aanleiding geeft.

     

  • 4. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien afvoer op een andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem of lucht mogelijk is:

    • a.

      voor bouwwerken die op een grotere afstand dan 40 m van een openbaar riool zijn gelegen;

    • b.

      voor agrarische bedrijven.

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

  • 1. Indien de in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van stedelijk afvalwater, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      leidingen voor stedelijk afvalwater moeten lozen op een voorziening voor individuele behandeling van afvalwater met overstort;

    • b.

      leidingen voor de afvoer van hemelwater mogen niet lozen op een voorziening voor individuele behandeling van afvalwater met overstort.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking verlenen van het bepaalde in het eerste lid, onder a, indien afvoer op andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem en lucht mogelijk is. 

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

  • 1. Ondergrondse doorvoeringen van leidingen door uitwendige scheidingsconstructies van bouwwerken moeten zoveel mogelijk haaks plaatsvinden. De doorvoeringen moeten waterdicht zijn aangewerkt.

  • 2. De aansluiting van de in het eerste lid bedoelde leidingen aan leidingen van de buitenriolering moet zodanig zijn dat de dichtheid van de aansluiting gehandhaafd blijft bij enige zetting van het bouwwerk of de buitenriolering.

  • 3. In leidingen, gelegen tussen de gevel van een gebouw en de aansluiting aan een openbaar riool, mogen geen beerputten of rottingputten voorkomen.

  • 4. Leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen mogen geen vernauwingen in de stroomrichting bevatten en moeten een vloeiend beloop hebben, alsmede een voldoende lucht- en waterdichtheid en een voldoende binnenwerkse middellijn. Aan beide laatstgenoemde eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in NEN 3215, uitgave 2007.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in het vierde lid, moet een leiding voor de afvoer van afvalwater, faecaliën en hemelwater ter plaatse waar zij de grens van de weg kruist, een binnenwerkse middellijn hebben van ten minste 125 mm.

  • 6. Het materiaal, de sterkte en de vorm van buizen en hulpstukken van leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen moeten doeltreffend zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in de NEN-normen die zijn opgenomen in bijlage 7.

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

De in de artikelen 2.7.1, 2.7.2, 2.7.3 en 2.7.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd. 

Hoofdstuk 3 De melding (vervallen)

Artikel 3.1 De wijze van melden

(vervallen)

 

Artikel 3.2 Welstandscriteria

(vervallen)

 

Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden

(vervallen)

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden

Op het bouwterrein moeten, voor zover van toepassing op het bouwwerk, aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven:

  • a.

    de bouwvergunning;

  • b.

    andere vergunningen en ontheffingen;

  • c.

    het bouwveiligheidsplan;

  • d.

    een besluit ingevolge artikel 13, 13a en 14, tweede lid sub b van de Woningwet , dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom.

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie

(vervallen)

 

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw

Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor bouwvergunning is verleend mag - onverminderd het in de voorwaarden van de bouwvergunning bepaalde - niet worden begonnen alvorens door of namens burgemeester en wethouders voor zover nodig:

  • a.

    het straatpeil is aangegeven;

  • b.

    de rooilijnen en/of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet.

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

  • 1. Het bouwtoezicht dient - voor zover het betreft bouwwerken waarvoor bouwvergunning is verleend en onverminderd het bepaalde in de voorwaarden van de bouwvergunning - ten minste twee dagen voor de aanvang van elk der hierna te noemen onderdelen van het bouwproces in kennis te worden gesteld:

    • a.

      de aanvang der werkzaamheden, ontgravingwerkzaamheden daaronder begrepen;

    • b.

      de aanvang van het inbrengen van de funderingspalen, het slaan van proefpalen daaronder begrepen;

    • c.

      de aanvang van de grondverbeteringwerkzaamheden.

  • 2. Het bouwtoezicht dient ten minste één dag van tevoren in kennis te worden gesteld van het storten van beton.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde kennisgevingen moeten, indien het bouwtoezicht dit verlangt, schriftelijk geschieden.

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen

Zolang de bouwwerkzaamheden niet zijn voltooid moeten alle opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoeken worden verricht, welke het bouwtoezicht in het kader van de controle op de naleving van deze verordening en van het Bouwbesluit nodig acht.

 

 

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten

Bij het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden mag niet op een zodanige wijze water aan de bodem worden onttrokken, dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast op een wijze die de veiligheid van die bouwwerken schaadt.

 

 

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein

  • 1. Het bouwen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, moet geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers en ten behoeve van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers.

     

  • 2. Op een terrein, waarop een bouw- of grondwerk wordt uitgevoerd moeten, wanneer er niet wordt gewerkt - rustpauzen tijdens de dagelijkse werktijd niet inbegrepen:

    • a.

      de tijdelijke elektrische installaties ten behoeve van de uitvoering van het bouw- en grondwerk, in hun geheel op zodanige wijze zijn uitgeschakeld, dat het weer in gebruik stellen van de installaties door anderen dan daartoe bevoegde personen niet zonder meer mogelijk is;

    • b.

      machines en werktuigen worden achtergelaten in een zodanige toestand, dat deze dan wel mechanismen daarvan, niet zonder meer door anderen dan de daartoe bevoegde personen in werking kunnen worden gesteld;

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op de voeding van een elektrische verlichtingsinstallatie of van één of meer elektrisch aangedreven bemalingpompen, indien de omstandigheden vereisen dat de voeding niet wordt onderbroken en de veiligheid voldoende is gewaarborgd.

     

  • 4. Het is verboden stempels, schoren, kruisen of zwiepingen weg te nemen of andere veiligheidsmaatregelen op te heffen zolang zij uit veiligheidsoogpunt nodig zijn.

     

     

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein

  • 1. Het terrein waarop wordt gebouwd, grond wordt ontgraven of dergelijke werkzaamheden worden verricht, moet door een doeltreffende afscheiding van de weg en van het aangrenzende open erf of terrein zijn afgescheiden indien gevaar of hinder te duchten is.

     

  • 2. De in het eerste lid bedoelde afscheiding moet zodanig zijn geplaatst en ingericht, dat het verkeer zo min mogelijk hinder ervan ondervindt en de toegang tot brandkranen en andere openbare voorzieningen, zoals leidingen, er niet door wordt belemmerd.

     

  • 3. Een terrein, waarop een bouw- of grondwerk wordt uitgevoerd en dat niet van de weg en van het aangrenzende open erf of terrein is afgescheiden, moet, wanneer er niet wordt gewerkt, worden bewaakt, tenzij het bouwtoezicht dit niet nodig acht.

     

     

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder

  • 1. Afscheidingen, steigers, ladders, heistellingen, transportinrichtingen en ander hulpmateriaal moeten, wat kwaliteit en samenstelling betreft, voldoen aan de eis van goed en veilig werk en in goede staat van onderhoud verkeren.

     

  • 2. Het is verboden bij de uitvoering van een bouw- of grondwerk een werktuig of een stof te gebruiken, indien daardoor gevaar voor de omgeving optreedt.

     

  • 3. Het bevoegd gezag kan het gebruik van een werktuig, dat schade of ernstige hinder voor de omgeving veroorzaakt of kan veroorzaken, verbieden.

  • 4. Het bevoegd gezag kan voorschrijven, dat voor een op een werk te gebruiken krachtwerktuig:

    • a.

      uitsluitend een bepaalde brandstof wordt gebezigd, en/of

    • b.

      de aandrijving elektrisch geschiedt, en/of

    • c.

      het werktuig gedurende bepaalde delen van een etmaal niet mag worden gebruikt.

  • 5. Het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid is niet van toepassing indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde milieuwet van toepassing is.

Artikel 4.11 Bouwafval

  • 1. Het bouwafval moet op de bouwplaats ten minste worden gescheiden in de volgende fracties:

    • a.

      de als gevaarlijk aangeduide afvalstoffen van hoofdstuk 17 de Afvalstoffenlijst behorende bij de Regeling Europese afvalstoffenlijst (EURAL; Stcr. 17 augustus 2001, nr. 158, blz. 9);

    • b.

      steenwol, mits dit meer dan 1 m3 per bouwproject bedraagt;

    • c.

      glaswol, mits dit meer dan 1 m3 per bouwproject bedraagt;

    • d.

      overig afval.

  • 2. Overig afval, zoals bedoeld in het voorgaande lid onder d, en de fracties, bedoeld in het voorgaande lid onder a, b en c, moeten op de bouwplaats gescheiden worden gehouden. 

  • 3. Indien de totale hoeveelheid bouwafval die vrijkomt bij een bouwproject minder bedraagt dan de inhoud van één container van 10 m3, mag degene die bedrijfsmatig bouwwerkzaamheden verricht dit bouwafval meenemen naar zijn bedrijf voor tijdelijke opslag. 

     

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

  • 1. Van het gereedkomen:

    • a.

      van putten en van grond- en huisaansluitleidingen van de riolering, alsmede van leidingdoorvoeren en mantelbuizen door wanden en vloeren beneden straatpeil;

    • b.

      van de thermische isolatie in de spouw van wanden, alsmede van de thermische isolatie in andere besloten constructiesmoet het bouwtoezicht onmiddellijk na de voltooiing van de onder a en b bedoelde werkzaamheden in kennis worden gesteld.

  • 2. Onderdelen van het bouwwerk, waarop het eerste lid betrekking heeft, mogen niet zonder toestemming van het bouwtoezicht aan het oog worden onttrokken gedurende twee dagen na het tijdstip van kennisgeving.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op die onderdelen van het bouwwerk, waarvoor in de aan de bouwvergunning verbonden voorwaarden een plicht tot kennisgeving van voltooiing is bepaald.

  • 4. Uiterlijk op de dag van beëindiging van de werkzaamheden, waarop de bouwvergunning betrekking heeft, wordt het einde van die werkzaamheden bij het bouwtoezicht gemeld.

     

  • 5. De in dit artikel bedoelde kennisgevingen moeten, indien het bouwtoezicht dit verlangt, schriftelijk geschieden. 

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen

  • 1. Indien bij temperaturen beneden 2 graden Celsius beton-, metsel- of buitenpleisterwerk wordt uitgevoerd, moet het bouwtoezicht ten minste twee dagen v&#xF3;&#xF3;r het begin van het desbetreffende werk in kennis worden gesteld van de te treffen maatregelen ten behoeve van:

    • a.

      het niet verwerken van bevroren materialen;

    • b.

      het verkrijgen van een goede binding en verharding;

    • c.

      de bescherming van het desbetreffende werk na de voltooiing tegen vorstschade, zolang het nog onvoldoende is verhard of de temperatuur nog beneden 2 graden Celsius is.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde kennisgevingen moeten, indien het bouwtoezicht dit verlangt, schriftelijk plaatsvinden. 

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming

(vervallen)

 

Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen

  • 1. Open erven en terreinen moeten zich in een, in verband met hun bestemming, voldoende staat van onderhoud bevinden

  • 2. Open erven en terreinen mogen geen gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid, noch nadeel voor de gezondheid van of hinder voor de gebruikers of anderen, ten gevolge van:

    • a.

      drassigheid;

    • b.

      stank;

    • c.

      verontreiniging;

    • d.

      aanwezigheid van schadelijk of hinderlijk gedierte;

    • e.

      aanwezigheid van begroeiing.

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

  • 1. Indien de toegang van een gebouw meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto’s, vuilnisauto’s, ziekenauto’s, brandweerauto’s en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw zulks niet vereisen.

     

  • 2. Een geschikte verbindingsweg in de zin van het eerste lid moet, tenzij de gemeenteraad voor de desbetreffende weg in een bestemmingsplan of in een verordening of anderszins voorschriften heeft vastgesteld:

    • a.

      een breedte hebben van ten minste 4,5 m, over een breedte van ten minste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van ten minste 4,2 m;

    • b.

      zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken; en

    • c.

      op doeltreffende wijze kunnen afwateren.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw, als bedoeld in artikel 2, onder b, van het Besluit bouwwerken, voorzover dit niet voor bewoning is bestemd, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.

     

  • 4. Nabij ieder gebouw moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto’s aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto’s en de bluswatervoorziening kan worden gelegd, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw zulks niet vereisen.

     

  • 5. Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening moet worden zorg gedragen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening.

     

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

  • 1. Tussen de toegang van enerzijds:

    • a.

      een woning of een woongebouw, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit ;

    • b.

      een gebouw met een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit ;en anderzijds de openbare weg moet een mede voor gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig zijn.

  • 2. Voor de in het eerste lid bedoelde wegen en paden geldt dat zij:

    • a.

      ten minste 1,10 m breed moeten zijn; en

    • b.

      geen kleinere vrije doorgang mogen hebben dan 0,85 m; en

    • c.

      ten hoogste een hoogteverschil mogen overbruggen van 0,02 m, tenzij dit plaatsvindt door middel van een hellingbaan die voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2.39 en 2.40 van het Bouwbesluit .

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (vervallen)

Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheids-installaties en vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

 

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen

(vervallen)

 

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van bijzondere aard

(vervallen)

 

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in logiesverblijven en logiesgebouwen

(vervallen)

 

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in kantoorgebouwen

(vervallen)

 

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

De in de artikelen 3.123 en 3.124 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:

  • a.

    indien het bouwwerk op ten hoogste 50 m afstand van de dichtst bij zijnde leiding van het distributienet is gelegen; of

  • b.

    indien het bouwwerk op een grotere afstand dan 50 m van de dichtst bij zijnde leiding van het distributienet is gelegen, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 50 m.

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

De in artikel 2.52 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:

  • a.

    indien het bouwwerk op ten hoogste 100 m afstand van de dichtst bij zijnde leiding van dat distributienet is gelegen; of

  • b.

    indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van het elektriciteitsdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 100 m.

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

  • 1. De in artikel 2.72 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:

    • a.

      indien het bouwwerk op ten hoogste 40 m afstand van de dichtst bij zijnde leiding van dat distributienet is gelegen; of

    • b.

      indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van het aardgasdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m.

  • 2. Niet van toepassing is het gestelde in het eerste lid op:

    • a.

      woningen, waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig is&#x2019;;

    • b.

      woningen met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2;

    • c.

      woningen die niet worden verhuurd;

    • d.

      woningen met een aansluiting op het Stads-verwarmingnet.

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

  • 1. De in artikel 3.36 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de eventueel in of aan bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten, onverminderd het bepaalde in artikel 5.3.6, op een doeltreffende wijze zijn aangesloten aan een openbaar riool.

     

  • 2. Niet van toepassing is het gestelde in het eerste lid:

    • a.

      in delen van de gemeente waarin geen openbare riolering aanwezig is;

    • b.

      op bouwwerken die op een grotere afstand dan 40 m van een openbaar riool zijn gelegen;

    • c.

      voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd;

    • d.

      op agrarische bedrijven waarin de faecali&#xEB;n voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt en een daartoe voldoende ruime gier- of beerput aanwezig is.

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

Indien het gestelde in artikel 5.3.4, tweede lid, van toepassing is, gelden de volgende bepalingen:

  • a.

    voor de opvang van faecali&#xEB;n, afkomstig uit toiletten met waterspoeling, moet een doeltreffende rottingput met een doeltreffende aansluitleiding naar die toiletten aanwezig zijn, tenzij de faecali&#xEB;n voor agrarische bedrijfsdoeleinden worden gebruikt;

  • b.

    voor de opvang van faecali&#xEB;n, afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten een doeltreffende beerput zonder overstort, een doeltreffende gierput of een doeltreffende rottingput met overstort aanwezig zijn, alsmede een doeltreffende aansluitleiding tussen die toiletten en de genoemde put, tenzij op andere zodanige wijze wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;

  • c.

    leidingen voor de afvoer van hemelwater en voor de afvoer van afvalwater zonder faecali&#xEB;n, alsmede overstorten van rottingputten moeten zodanig lozen dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;

  • d.

    leidingen voor de afvoer van hemelwater en voor de afvoer van afvalwater zonder faecali&#xEB;n mogen niet lozen op een rottingput.

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

Artikel 2.7.6 en de bijbehorende bijlage 7 zijn van overeenkomstige toepassing.

 

 

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

De in de artikelen 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3 en 5.3.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.

 

 

 

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 5.4.1 Preventie

Het normale onderhoud van een bouwwerk dient zodanig te geschieden dat het bouwwerk zich in zindelijke staat bevindt.

 

Hoofdstuk 6 Brandveilig gebruik (vervallen)

Paragraaf 1 Gebruiksvergunning (vervallen)

Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk

(vervallen)

 

Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning

(vervallen)

 

Artikel 6.1.3 In behandeling nemen

(vervallen)

 

Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing

(vervallen)

 

Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning

(vervallen)

 

Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning

(vervallen)

 

Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden

(vervallen)

 

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar (vervallen)

Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken

(vervallen)

 

Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen

(vervallen)

 

Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen

(vervallen)

 

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand (vervallen)

Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

(vervallen)

 

Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

(vervallen)

 

Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid (vervallen)

Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid

(vervallen)

 

Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 1 Overbevolking

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen

Het is verboden een woning te bewonen met of toe te staan dat een woning wordt bewoond door meer dan één persoon per 12 m2 gebruiksoppervlakte.

 

 

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens

Het is verboden een woonwagen, respectievelijk een woonkeet te bewonen met of toe te staan dat een woonwagen, respectievelijk een woonkeet wordt bewoond door meer dan één persoon per 6 m2 gebruiksoppervlakte. 

 

Paragraaf 2 Staken van het gebruik

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid

Het is verboden een bouwwerk, een standplaats, een open erf of terrein te gebruiken of te doen gebruiken, indien door of namens burgemeester en wethouders is medegedeeld, dat zulks gevaarlijk is in verband met:

  • a.

    bouwvalligheid van het bouwwerk;

  • b.

    bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk.

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne

Indien tengevolge van het niet functioneren - hieronder begrepen het afgesloten zijn - van de ingevolge het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen tot het kunnen afvoeren van faecaliën, het kunnen beschikken over drinkwater, het kunnen beschikken over gedistribueerd gas en het kunnen beschikken over gedistribueerde elektriciteit een onvoldoende veiligheid of een onvoldoende hygiëne aanwezig is, kunnen burgemeester en wethouders gelasten het gebruik van het bouwwerk te staken.

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen

(vervallen)

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op 5.

Artikel 7.3.2 Hinder

Het is verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:

  • a.

    op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid

  • b.

    overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;

  • c.

    op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;

  • d.

    instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.Niet van toepassing is het vorenstaande, indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde wet van toepassing is.

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 7.4.1 Preventie

  • 1. Het normale onderhoud van een bouwwerk dient zodanig te geschieden dat het bouwwerk zich in zindelijke staat bevindt.

     

  • 2. Voorraden en afval dienen op zodanige wijze en plaats te worden bewaard dat schadelijk of hinderlijk gedierte hierdoor niet wordt aangetrokken.

Paragraaf 5 Watergebruik

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water

Het is verboden drink- en werkwater, waarvan door burgemeester en wethouders schriftelijk is medegedeeld dat het ondeugdelijk wordt geacht, te gebruiken.

 

Paragraaf 6 Installaties

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties

Installaties in of nabij een bouwwerk, waarvan het Bouwbesluit en/of de Bouwverordening de aanwezigheid verplicht stelt, moeten in een goede staat verkeren, zodat daarvan een onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.

 

Hoofdstuk 8 Slopen

Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen

  • 1. Het is verboden bouwwerken, en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde vergunning is niet vereist indien naar redelijke schatting de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10 m3, tenzij het slopen mede betreft het verwijderen van asbest. Voorts is geen vergunning vereist voor het slopen ingevolge een besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet , dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom. Het bevoegd gezag kan aan hun besluit voorwaarden verbinden als bedoeld in het derde lid.

  • 3. het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen slechts voorschriften over:

    • a.

      de veiligheid tijdens het slopen;

    • b.

      de bescherming van nabijgelegen bouwwerken;

    • c.

      het scheiden en het op de sloopplaats gescheiden houden van het sloopafval, ten minste inhoudende een scheiding in een fractie asbest, een fractie gevaarlijk afval en een fractie overig afval;

    • d.

      het voor de aanvang van de sloopwerkzaamheden overleggen van de gegevens als bedoeld in artikel 8.1.2, tweede lid, letter c, voor zover deze gegevens niet reeds zijn overgelegd.

  • 4. De voorschriften over het sloopafval, als bedoeld in het derde lid, onder letter c, kunnen eisen bevatten omtrent het selectief slopen, de fracties waarin wordt gescheiden, de tijdelijke opslag op het sloopterrein en het in fracties gescheiden verpakken van het sloopafval op het sloopterrein. Burgemeester en wethouders verbinden aan de sloopvergunning met betrekking tot asbest voorschriften over het afzonderlijk gereed maken daarvan voor de afvoer van het sloopterrein en over de termijn waarbinnen dit moet plaatsvinden.

  • 5. De vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid geldt niet indien in een tijdelijke bouwvergunning voor een seizoengebonden bouwwerk voorschriften zijn gesteld over het slopen van het tijdelijke bouwwerk als bedoeld in het zesde lid van artikel 45 van de Woningwet .

     

     

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning

(vervallen)

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen

(vervallen)

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.2.1 Sloopmelding

  • 1. In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is geen sloopvergunning vereist voor het anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf in zijn geheel slopen van:

    • a.

      geschroefde , asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;

    • b.

      asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende vloerbedekking of vloertegels maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;mits het voornemen tot dit slopen is gemeld bij burgemeester en wethouders en door burgemeester en wethouders binnen acht dagen na de dag waarop dit is gemeld is medegedeeld dat geen sloopvergunning is vereist.

    Met een woning wordt gelijk gesteld een woonkeet, woonwagen of logiesverblijf.

  • 2. Het voornemen tot slopen als bedoeld in het eerste lid moet worden gemeld met gebruikmaking van een door of namens burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

     

  • 3. De melding en de daarbij behorende bescheiden moeten in 3 voud worden ingediend

  • 4. De melding en de daarbij behorende bescheiden moeten in het Nederlands zijn gesteld.

     

  • 5. In de melding moeten zijn opgenomen de plaats, het adres, de aard en het gebruik van het bouwwerk.

     

  • 6. Degene, die de melding heeft gedaan, krijgt door of namens burgemeester en wethouders een bewijs van ontvangst toegezonden of uitgereikt, waarin de datum van ontvangst is vermeld.

     

  • 7. Indien burgemeester en wethouders de in het eerste lid bedoelde mededeling niet binnen de aldaar gestelde termijn hebben gedaan, is de mededeling van rechtswege gedaan.

     

  • 8. Burgemeester en wethouders kunnen aan een mededeling als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden met betrekking tot de verwijdering, opslag en afvoer van asbest.

     

  • 9. De houder van een mededeling als bedoeld in het eerste of het zevende lid is verplicht het gestelde in een door de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer uitgegeven publicatie ter zake van het slopen van asbest bevattende vloerbedekking in acht te nemen. Voorts is de houder verplicht de voorschriften, bedoeld in het achtste lid alsmede de voorschriften die bij of krachtens de artikelen 7 en 8 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zijn gesteld, in acht te nemen.

  • 10. Het bewerken van het asbest ter plaatse waar dit asbest door sloop vrijkomt is niet toegestaan.

     

  • 11. Bij het niet voldoen aan de bij of krachtens de in het eerste tot en met het vijfde lid van dit artikel gestelde eisen, stellen burgemeester en wethouders degene die de melding heeft gedaan in de gelegenheid om binnen één week de door hen aan te geven ontbrekende gegevens over te leggen.

     

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor het slopen

In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is voorts geen sloopvergunning vereist, indien het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, uitsluitend bestaat uit het in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk verwijderen van:

  • a.

    geklemde vloerplaten onder verwarmingstoestellen;

  • b.

    verwijderen van beglazingskit dat is verwerkt in de constructie van kassen;

  • c.

    rem- frictiematerialen;

  • d.

    pakkingen uit verbrandingsmotoren;

  • e.

    pakkingen uit procesinstallaties onderscheidenlijk verwarmingstoestellen met een nominaal vermogen dat lager is dan 2250 kilowatt.

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein

Het bepaalde in de artikelen 4.8 tot en met 4.10 is van overeenkomstige toepassing op het slopen en het sloopterrein.

 

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden

Op het sloopterrein moet de sloopvergunning of een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom tot het slopen aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven.

 

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen

  • 1. De houder van de sloopvergunning moet het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, opdragen aan een deskundig bedrijf.

     

  • 2. De houder van de sloopvergunning moet een afschrift van de vergunning ter hand stellen aan het deskundig bedrijf dat het slopen krachtens aanneming van werk zal uitvoeren.

     

  • 3. De houder van de sloopvergunning stelt ten minste één week voorafgaande aan de aanvang van het slopen, burgemeester en wethouders schriftelijk op de hoogte van de data en tijdstippen waarop het slopen, voorzover dat betrekking heeft op asbest, zal plaatsvinden.

     

  • 4. De houder van de sloopvergunning stuurt binnen twee weken na de uitvoering van de werkzaamheden burgemeester en wethouders een afschrift van de resultaten van de eindbeoordeling, bedoeld in artikel 9, eerste lid van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 .

     

     

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt

  • 1. Indien wordt gesloopt zonder dat een sloopvergunning is verleend voor het slopen van asbest en tijdens het slopen asbest wordt ontdekt, is degene die sloopt verplicht hiervan terstond melding te doen aan het bouw- en woningtoezicht.

     

  • 2. Aan het bouwtoezicht dienen ten minste twee dagen van tevoren de aanvang van de sloopwerkzaamheden te worden gemeld en uiterlijk op de dag van de beëindiging van de sloopwerkzaamheden het einde van die werkzaamheden. Indien het bouwtoezicht dit verlangt, moeten genoemde meldingen schriftelijk geschieden.

     

     

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest

  • 1. Voor zover redelijkerwijs uitvoerbaar moet eerst het in een bouwwerk aanwezige asbest worden verwijderd, voordat het bouwwerk wordt gesloopt.

     

  • 2. Bij de verwijdering van het asbest moeten de beste bestaande technieken worden toegepast om verontreiniging van het milieu met asbest te voorkomen.

     

Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen

(vervallen)

Paragraaf 4 Vrij slopen

Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen

  • 1. Afval dat ontstaat door sloopwerkzaamheden waarvoor geen vergunning krachtens , noch een melding krachtens artikel 8.2.1 is vereist, dient ten minste te worden gescheiden in de navolgende fracties:

    • a.

      de als gevaarlijk aangeduide afvalstoffen van hoofdstuk 17 de afvalstoffenlijst behorende bij de Regeling Europese afvalstoffenlijst (EURAL; Stcr. 17 augustus 2001, nr. 158, blz. 9);

    • b.

      steenachtig sloopafval, zonder inbegrip van gips;

    • c.

      bitumineuze en teerhoudende dakbedekking;

    • d.

      met PAKS verontreinigde materialen;

    • e.

      asfalt;

    • f.

      dakgrind;

    • g.

      overig afval.

  • 2. Overig afval, zoals bedoeld in het voorgaande lid onder g, en de fracties, bedoeld in het voorgaande lid onder a tot en met f, moeten op het sloopterrein gescheiden worden gehouden.

     

     

Hoofdstuk 9 Welstand

Artikel 9.1

De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan de Dorpsbouwmeester.

De Dorpsbouwmeester adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor regulier vergunningplichtige en lichte vergunningen als bedoeld in artikel 44, eerste lid onder d van de Woningwet alsook over de omgevingsvergunningen voor het oprichten van een bouwwerk.

De Dorpsbouwmeester baseert zijn advies op de in de door de gemeenteraad vastgestelde gemeentelijke welstandsnota, aangeduide redelijke eisen van welstand.Het reglement Dorpsbouwmeester Peel en Maas, dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat naast nadere regels omtrent de benoeming en zittingsduur van de Dorpsbouwmeester, tevens de taakomschrijving en werkwijze van de Dorpsbouwmeester, de voorbereidende taken van het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht e.d.

 

Artikel 9.2

Voor de benoeming en zittingsduur van de Dorpsbouwmeester wordt verwezen naar artikel 1, lid 1.1 van bijlage 9 van deze verordening, zijnde het reglement Dorpsbouwmeester Peel en Maas.

 

Artikel 9.3

De Dorpsbouwmeester stelt jaarlijks, overeenkomstig artikel 5 van bijlage 9 van deze verordening, een verslag op van zijn werkzaamheden en legt dit voor aan burgemeester en wethouders.

Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks een verslag op waarin zij uiteenzetten:

- Op welke wijze zij zijn omgegaan met de adviezen van de Dorpsbouwmeester;

- In welke categorie&#xEB;n van gevallen:

  • a.

    zij tot aanschrijving op grond van art. 19 Ww zijn overgegaan en daarbij de keuze hebben gelaten tussen ofwel het uitvoeren van de aanschrijving, ofwel het slopen van het bouwwerk of de standplaats binnen de door hen te bepalen termijn, en

  • b.

    zij bij of na een aanschrijving op grond van artikel 19 Ww zijn overgegaan tot toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 26 Ww

In hun verslaglegging voor de gemeenteraad nemen zij op de jaarverslaglegging van de Dorpsbouwmeester.

Artikel 9.4

De Dorpsbouwmeester brengt het advies over de aanvraag om een reguliere bouwvergunning uit binnen zes weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.De Dorpsbouwmeester brengt het advies over de aanvraag om een reguliere bouwvergunning eerste fase uit binnen drie weken nadat door of namens burgmeester en wethouders daarom is verzocht.De Dorpsbouwmeester brengt het advies over de aanvraag om een lichte bouwvergunning uit binnen één week nadat door of namens burgmeester en wethouders daarom is verzocht.De Dorpsbouwmeester brengt het advies over de aanvraag om omgevingsvergunning voor de realisatie van een bouwwerk uit binnen zes weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de Dorpsbouwmeester een langere termijn dan genoemd in lid 1 en 2 van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag om:- een reguliere bouwvergunning langer is dan de in artikel 46, eerste lid, sub b van de Woningwet bedoelde termijn van twaalf weken.- een bouwvergunning eerste fase langer is dan de in artikel 46, eerste lid, sub c van de Woningwet bedoelde termijn van zes weken.’

 

Artikel 9.5

Voor de openbaarheid van vergaderen van de Dorpsbouwmeester alsmede de mogelijkheid tot toelichting door opdrachtgever/ontwerper wordt verwezen naar artikel 4 van bijlage 9 van deze verordening, zijnde het reglement Dorpsbouwmeester Peel en Maas.

 

Artikel 9.6

De Dorpsbouwmeester adviseert en motiveert haar advies schriftelijk overeenkomstig het gestelde in artikel 4, lid 4.6 van bijlage 9 van deze verordening, zijnde het reglement Dorpsbouwmeester Peel en Maas.

 

Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning

(vervallen)

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen

(vervallen)

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen

(vervallen)

Artikel 10.4 Overdragen mededeling

(vervallen)

 

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen

(vervallen)

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 11 Handhaving (vervallen)

Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw

(vervallen)

 

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming

(vervallen)

 

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen

(vervallen)

 

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek

(vervallen)

 

Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1 Strafbare feiten

(vervallen)

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek

vervallen

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen

Het bepaalde in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 inzake de bereikbaarheid van gebouwen is niet van toepassing op een gebouw, dat gebouwd is of wordt op basis van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Woningwet van 12 juli 1962, tenzij bij een latere vergunning op grond van artikel 40 van de Woningwet eisen aan de bereikbaarheid van dat gebouw zijn gesteld.

Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

(vervallen)

Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding (vervallen)

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

Artikel 12.7 Intrekking Bouwverordening gemeente Peel en Maas

De Bouwverordening gemeente Peel en Maas, welke in de vergadering van de raad van de gemeente Peel en Maas van 25 januari 2010 is vastgesteld, wordt op het in artikel 12.6 bedoelde tijdstip ingetrokken.Besluiten, genomen krachtens de verordeningen bedoeld in artikel 12.6 eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.Op een aanvraag om vergunning, ontheffing of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze verordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de op 25 januari 2010 vastgestelde Bouwverordening gemeente Peel en Maas van toepassing, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat deze verordening wordt toegepast.

Artikel 12.9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Bouwverordening Peel en Maas.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Peel en Maas van 20 juli 2010.De raad van de gemeente Peel en Maas,de griffier,                                                                de voorzitter,drs. A.G. Joosten                                                   ing. M.J.H. Vestjens

Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning (vervallen) 1

 

Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning (vervallen) 2

 

Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen) 3

Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties (vervallen) 4

 

Toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen (vervallen) 5

Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen) 6

Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen 7

De NEN-normen, bedoeld in artikel 2.7.6, zesde lid, zijn de volgende:

  • a.

    NEN 7002, uitgave 1968, &#x2018;Centrifugaal gegoten gietijzeren afvoerbuizen&#x2019; (met correctieblad d.d. december 1979);

  • b.

    NEN 7003, uitgave 1968, &#x2018;Hulpstukken voor gietijzeren afvoerbuizen&#x2019; (met correctieblad d.d. december 1979);

  • c.

    NEN 7013, uitgave 1980, &#x2018;Expansiestukken van PVC en ABS voor binnen- en buitenrioleringen&#x2019;;

  • d.

    NEN-EN 1401-1, uitgave 2009, 'Kunststofleidingsystemen voor vrij verval buitenriolering &#x2013; Ongeplasticeerd PVC (PVC-U) &#x2013; Deel 1. Eisen voor buizen, hulpstukken en het systeem' (Engelstalig)e. NEN-EN 295-1, uitgave 1992, &#x2018;Keramische buizen en hulpstukken, alsmede buisverbindingen voor riolering onder vrij verval, met inbegrip van de aanvullingsbladen A1, uitgegeven 1996, A2, uitgegeven 1997, en A3, uitgegeven 1999 - Deel 1. Eisen&#x2019; (Engelstalig);

  • e.

    NEN-EN 295-2, uitgave 1992, &#x2018;Keramische buizen en hulpstukken, alsmede buisverbindingen voor riolering onder vrij verval, met inbegrip van aanvullingsblad A1, uitgegeven 1999 - Deel 2. Kwaliteitscontrole en monstername&#x2019; (Engelstalig);

  • f.

    NEN-EN 295-3, uitgave 1992, &#x2018;Keramische buizen en hulpstukken, alsmede buisverbindingen voor riolering onder vrij verval - Deel 3. Beproevingsmethoden&#x2019; (Engelstalig).

8

Vervallen

Reglement van orde van de Dorpsbouwmeester 9

<vet>INHOUD:</vet><vet>Begripsbepalingen</vet><vet>1. Benoeming van de dorpsbouwmeester</vet>1.1 Benoemingsprocedure1.2 De kwaliteiten van de dorpsbouwmeester<vet>2. Taakomschrijving</vet>2.1 Taakomschrijving dorpsbouwmeester2.1.1 Wettelijke taken2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken2.2 Taakomschrijving secretaris dorpsbouwmeester <vet>3. Voorbereidende taken Bouw- en Woningtoezicht</vet><vet>4. Werkwijze van de dorpsbouwmeester</vet>4.1 Openbare vergadering4.2 Locatie vergadering4.3 Publicatie agenda4.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper4.5 Spreekrecht4.6 Het welstandsadvies4.7 Vooroverleg bouwplannen4.8 Afwijken van het welstandsadvies en &#x2013;criteria4.9 Second opinion

5. Evaluatie welstandstoezicht

5.1 Jaarverslag college van burgemeester en wethouders5.2 Jaarverslag dorpsbouwmeester<vet>Bijlagen:</vet>A. Protocol second opinionB. Checklist jaarverslagleggingC. Instructie Openbare vergadering dorpsbouwmeesterD. IndieningsvereistenE. Macro besprekingsverslag informele en vooroverleg adviesaanvragenF. Macro advies formele adviesaanvragen<vet>Begripsbepalingen</vet><onderstreept>Principeverzoeken:</onderstreept>Een schriftelijk verzoek omtrent planologische haalbaarheid van een bouwvoornemen, waarbij een eerste zienswijze van de dorpsbouwmeester kan worden gevraagd.<onderstreept>Concept- aanvragen:</onderstreept>Een informele aanvraag omtrent de planologische haalbaarheid van een bouwvoornemen, aangevuld met een toetsing aan redelijke eisen van welstand op basis van een vastgesteld aanvraagformulier (zie bijlage 5 van dit reglement)<onderstreept>Aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen:</onderstreept>Een formele aanvraag op basis van door het bevoegd gezag vastgesteld formulier, ter verkrijging van een omgevingsvergunning voor het bouwen.

<onderstreept>Toelichting van plannen:</onderstreept>Aanvrager en/of hun architect kunnen, na afspraak met de secretaris dorpsbouwmeester tijdens de behandeling van het bouwplan, in de gelegenheid worden gesteld om hun bouwplan toe te lichten.<onderstreept>Woningwet:</onderstreept>De wet als omschreven in Stb. 590 van het jaar 2002.<vet>1. Benoeming en samenstelling van de dorpsbouwmeester</vet><vet>1.1 Benoemingsprocedure</vet>De gemeenteraad heeft de bevoegdheid om de Dorpsbouwmeester te benoemen.De dorpsbouwmeester wordt benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens drie jaar. Hij is onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de welstandsaspecten wordt be&#xEF;nvloed. De dorpsbouwmeester is beleidsmatig gebonden aan het door de raad vastgestelde welstandsbeleid.<vet>1.2 De kwaliteiten van de dorpsbouwmeester</vet>De dorpsbouwmeester wordt bijgestaan door een ambtelijke secretaris in verband met de schriftelijke vastlegging van de adviezen. Hij is deskundig op het terrein van architectuur, stedenbouw en aanverwante vakgebieden. Hij heeft kennis van/gevoel voor de stedenbouwkundige en architectonische opbouw van de gemeente Hij heeft gevoel voor en aantoonbare ervaring met bouwkunst en ontwerpprocessen en moet in staat worden geacht om een evenwichtig en in de tijd passend oordeel te geven over architectuur en cultuurhistorie. Daarnaast bezit hij goede communicatieve eigenschappen en is hij bereid en in staat om meningen over bouwplannen in voor niet-deskundigen begrijpelijke taal te formuleren.De dorpsbouwmeester kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door een extra monumentendeskundige op het gebied van cultuur- en bouwhistorie. De toegevoegde deskundige heeft stemrecht, omdat hij, als incidenteel toegevoegd en deskundig lid, als zodanig is aangewezen voor de medebeoordeling van veranderingen aan monumenten.Omdat de gemeente Peel en Maas geen eigen monumentencommissie heeft, brengt de dorpsbouwmeester (eventueel bijgestaan door de in de vorige alinea bedoelde deskundige) bij wijzigingsplannen voor monumenten een advies uit, waarin zowel de aspecten op grond van de Woningwet (welstandsbeleid), als aspecten op grond van de Monumentenwet 1988 en gemeentelijke- en provinciale monumentenverordeningen worden betrokken. In het ge&#xEF;ntegreerde advies komt duidelijk naar voren welke toetsingsaspecten betrekking hebben op de welstand en welke op de aanvraag om monumentenvergunning, waarbij in dat laatste kader primaire toets plaatsvindt vanuit het behoud van de monumentale waarden van het monument. De dorpsbouwmeester formuleert in dat geval een tweeledige conclusie.

<vet>2. Taakomschrijving 2.1 Taakomschrijving dorpsbouwmeester</vet>De dorpsbouwmeester is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken worden uitgevoerd op grond van de Woningwet 2002, de Monumentenwet 1988 en gemeentelijke en provinciale monumentenverordeningen. De dorpsbouwmeester is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in het door de gemeenteraad vastgestelde welstandsbeleid.<vet>2.1.1 Wettelijke taken</vet>1. Toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.De dorpsbouwmeester adviseert het bevoegd gezag over de welstandsaspecten van omgevingsvergunningen voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht. Deze worden in de regel binnen twee weken na behandeling van een welstandsadvies voorzien.

2. Jaarverslag dorpsbouwmeesterDe dorpsbouwmeester legt aan het Bevoegd gezag &#xE9;&#xE9;nmaal per jaar een verslag voor van de door hem verrichte werkzaamheden. In het verslag zet hij uiteen op welke wijze er toepassing is gegeven aan de welstandscriteria. Dit verslag maakt onderdeel uit van de ingevolge de Woningwet door het bevoegd gezag voor de gemeenteraad jaarlijks op te stellen verslaglegging omtrent de wijze waarop zij invulling hebben gegeven aan het aspect welstand.<vet>2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken</vet>1. Desgevraagd kan de dorpsbouwmeester naast zijn reguliere taken:- adviezen verstrekken m.b.t. de beoordeling van aanvragen voor reclames; noodzakelijk geacht overleg voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen, schetsplannen of principeverzoeken;- adviezen uitbrengen aan burgemeester en wethouders over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken;- adviseren over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente;- adviseren over het toepassen van de excessenregeling (art.19 Woningwet), d.w.z.- advisering over geconstateerde buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;- Het voeren van overleg met gemeentelijke vakafdelingen over het welstandsbeleid en de welstandscriteria;2.De dorpsbouwmeester kan ongevraagd advies uitbrengen over nieuwe (architectonische) ontwikkelingen, materiaaltoepassingen e.d. mede in relatie tot bestaand beleid c.q bestaande welstandscriteria.<vet>2.2 Taakomschrijving secretaris dorpsbouwmeester</vet>Het college van Burgemeester en Wethouders wijst een ambtelijk secretaris dorpsbouwmeester, alsmede diens plaatsvervanger aan. De secretaris wordt geacht deskundig te zijn op het gebied van ruimtelijke-, architectonische en bouwkundige kwaliteit. Voorts kennis van zaken te hebben over de WABO met de procedures voor de behandeling van omgevingsvergunningen.Verwacht wordt dat de secretaris, goede contactuele eigenschappen bezit, goed kan communiceren over welstandsaspecten van bouwplannen met zowel bestuurders, de dorpsbouwmeester als met aanvragers architecten en andere belanghebbenden. De secretaris dient te beschikken over organisatorische vaardigheden en moet in staat worden geacht om de vergaderingen van de dorpsbouwmeester zodanig voor te bereiden, te plannen en te agenderen, dat de dorpsbouwmeester effici&#xEB;nt en effectief kan werken. Voorts wordt de secretaris in staat geacht om adviezen van de dorpsbouwmeester in heldere, ook voor niet-deskundigen, begrijpelijke bewoordingen uit te werken.<vet>3. Voorbereidende taken Bouw- en Woningtoezicht</vet>De welstandsprocedure begint met een selectie van bouwplannen door de secretaris van de welstandscommissie in principeverzoeken, concept- aanvragen en aanvragen om omgevingsvergunning. Bouw- en Woningtoezicht draagt zorg voor toetsing van een bouwplan op de vereisten in het bestemmingsplan en de bouwverordening. Ten behoeve van de welstandstoets beoordeelt zij of het bouwplan is voorzien van de complete bescheiden om het te kunnen toetsen.. Wat betreft de indieningsvereiste voor concept- aanvragen gelden de indieningsvereisten zoals op het aanvraagformulier concept- aanvraag staan aangegeven. De gemeentelijke secretaris dorpsbouwmeester stelt de agenda op voor de vergadering, geeft die door aan de dorpsbouwmeester en draagt zorg voor de tijdige terinzagelegging van de agenda op de gebruikelijke wijze. Tijdens de vergadering introduceert de secretaris de bouwplannen en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of gebied. Onder de verantwoordelijkheid van de secretaris wordt de beraadslaging en conclusie over een bouwplan uitgewerkt in een schriftelijk advies, dat vervolgens binnen de wettelijke termijnen naar het college van burgemeester en wethouders en aanvrager (met een afschrift naar de betrokken ontwerper), wordt verzonden.<vet>4. Werkwijze van de dorpsbouwmeester</vet><vet>4.1 Openbare vergadering</vet>De dorpsbouwmeester vergadert in de regel &#xE9;&#xE9;n keer per twee weken. In vakantieperioden worden er perioden van 3 weken aangehouden. De openbaarheid geldt voor de beraadslaging over bouwplannen, de beoordeling daarvan en voor de adviezen. De vergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen. Voor de taken van de dorpsbouwmeester en secretaris dorpsbouwmeester tijdens de vergadering wordt verwezen naar artikel 2 en bijlage 3 van dit reglement.

<vet>4.2 Locatie vergadering</vet>De dorpsbouwmeester vergadert in het gemeentehuis van Peel en Maas.<vet>4.3 Publicatie agenda</vet>De agenda voor de vergadering wordt op de volgende wijze gepubliceerd:

  • a.

    Ter inzage leggen van agenda.Via het huis-aan-huis blad worden de burgers op de hoogte gesteld van het tijdstip en plaats van de vergadering. De agenda wordt op het gemeentehuis ter inzage gelegd.

  • b.

    Publicatie op Internet.

De gemeente publiceert de agenda van de dorpsbouwmeester naast &#xE9;&#xE9;n van de hiervoor genoemde opties, ook op Internet.

<vet>4.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper</vet>Opdrachtgevers en ontwerpers kunnen in de openbare vergadering altijd de behandeling van hun plan bijwonen. Indien zij hun plan willen toelichten, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of maken rechtstreeks bij de secretaris dorpsbouwmeester een afspraak.<vet>4.5. Spreekrecht</vet>Tijdens de openbare vergadering wordt niemand in de gelegenheid gesteld het woord te voeren, tenzij dat er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om het plan toe te lichten op de wijze, zoals aangegeven onder punt 4.4 van dit reglement

<vet>4.6 Het welstandsadvies</vet>De dorpsbouwmeester brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand&#x2019; (art. 12 lid 1 Ww). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de nota: &#x201C;Gemeentelijke Welstandsbeleid Peel en Maas&#x201D;Een welstandsadvies over formele aanvragen kan de volgende uitkomsten hebben:De dorpsbouwmeester is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Desgewenst motiveert de dorpsbouwmeester zijn advies schriftelijk.

De dorpsbouwmeester adviseert het plan te laten aanpassen omdat het volgens de van toepassing zijnde criteria op een aantal punten (nog) niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een &#x201C;akkoord mits&#x201D; wordt ook gegeven als de dorpsbouwmeester van mening is dat de aanvrager kan volstaan met enkele aanpassingen en redelijkerwijs te verwachten is dat aanvrager daarin zal toestemmen. Het is de taak van de secretaris dorpsbouwmeester om te controleren of de definitieve bouwtekening in overeenstemming is met de voorwaarden van de dorpsbouwmeester.&#x201C;In principe akkoord&#x201D;:De dorpsbouwmeester is van oordeel dat de hoofdopzet van het plan voldoet aan de van toepassing zijnde eisen van welstand. De totaaluitwerking, alsmede de mate van detailleringen, dient nog ter toetsing en ter advisering aan de dorpsbouwmeester te worden voorgelegd.&#x201C;Niet akkoord&#x201D;:De dorpsbouwmeester brengt een negatief advies uit aan burgemeester en wethouders omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een negatief advies wordt gegeven als de dorpsbouwmeester van mening is dat een bouwplan ingrijpend moet worden aangepast. Adviseert de dorpsbouwmeester negatief, dan geeft hij een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten. Het bouw- en woningtoezicht draagt vervolgens zelf zorg voor een inschatting of de gevraagde aanpassingen nog binnen de vereisten van het bestemmingsplan en de resterende termijn voor behandeling van de vergunningsaanvraag te realiseren zijn.De dorpsbouwmeester kan het advies aanhouden wanneer aanvullende informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.<vet>4.7 Vooroverleg over bouwplannen</vet>De gemeente biedt de aanvrager de mogelijkheid, om een nog niet formeel aangevraagd bouwplan door middel van een concept- verzoek aan de dorpsbouwmeester voor te laten leggen, toe te laten lichten door de betrokken ontwerper, dan wel persoonlijk te bespreken met de dorpsbouwmeester. Concept- aanvragen worden middels de daartoe vastgestelde formulieren ingediend. Ingeval er vooroverleg plaatsvindt worden de beoordelingsresultaten in een besprekingsverslag (zie bijlage 5) vastgelegd.<vet>4.8 Afwijken van het welstandsadvies en &#x2013;criteria.</vet>Het oordeel van de dorpsbouwmeester is een advies en het bevoegd gezag is bevoegd om &#x2013; mits deugdelijk gemotiveerd - van het welstandsadvies af te wijken. De afwijking, voorzien van een duidelijke motivering, moet bij de bekendmaking van het besluit worden vermeld. De dorpsbouwmeester dient van een eventuele afwijking van het advies door het bevoegd gezag op de hoogte te worden gesteld.In de volgende gevallen kan van het welstandsadvies worden afgeweken:Afwijking op welstandelijke gronden:Het bevoegd gezag is van oordeel dat de dorpsbouwmeester de welstandscriteria niet juist heeft toegepast, dan wel de verkeerde criteria aan het advies ten grondslag heeft gelegd. Het betreft hier een afwijking op inhoudelijke welstandelijke gronden. Indien een dergelijke situatie zich voordoet zal, alvorens een beslissing wordt genomen op de bouwaanvrage en binnen de wettelijke beslistermijn, een second opinion worden gevraagd bij de welstandscommissie of dorpsbouwmeester van een naburige gemeente.Afwijking op andere dan welstandelijke gronden:Artikel 44, eerste lid, sub d Woningwet biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om ondanks de strijdigheid met redelijke eisen van welstand toch te besluiten om de omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen. Uiteraard dient dit deugdelijk gemotiveerd te gebeuren en zal van deze mogelijkheid niet al te lichtvaardig gebruik dienen te worden gemaakt. Zwaarwegende economische of maatschappelijke gronden kunnen een dergelijk besluit rechtvaardigen.<vet>4.9 Second opinion</vet>Bij een second opinion wordt de aanvraag ter beoordeling voorgelegd aan een welstandscommissie danwel Stads- of Dorpsbouwmeester van een naburige gemeente. Voor het vragen van een second opinion zal door het college van burgemeester en wethouders de procedure gevolgd worden als in bijlage 1 van dit reglement is weergegeven.

<vet>4.10 Sneltoetscriteria</vet>Om het de aanvrager zo gemakkelijk mogelijk te maken is de gemeente verplicht om in de welstandsnota met betrekking tot een aantal bouwwerken de welstandseisen zo gedetailleerd mogelijk aan te geven. Die beschrijving mag niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn en mag uitsluitend betrekking hebben op de plaatsing (i.e. situering), de vorm, de maatvoering, het materiaalgebruik en de kleur van het bouwwerk. Deze criteria worden ook wel &#x2018;sneltoetscriteria&#x2019; genoemd, dit vanwege het feit, dat ze met name zullen dienen om een &#x2018;sneltoets&#x2019; aan het loket mogelijk te maken.De sneltoetscriteria zelf zijn ondergebracht in een apart deel (Sneltoetscriteria) van de welstandsnota.Indien een bouwwerk voldoet aan de sneltoetscriteria, dan wordt het bouwplan niet voorgelegd aan de dorpsbouwmeester, maar zal de aanvraag direct via vergunningverlening worden afgedaan. Voldoet het bouwplan niet aan de sneltoetscriteria, dan wordt het bouwplan voorgelegd aan de bouwmeester.<vet>5. Evaluatie welstandstoezicht</vet><vet>5.1 Jaarverslag bevoegd gezag</vet>Het bevoegd gezag stelt jaarlijks een verslag vast waarin zij aangeven:- op welke wijze zij zijn omgegaan met de adviezen van de dorpsbouwmeester;- in welke categorie&#xEB;n van gevallen:- zij tot aanschrijving op grond van art. 19 Ww zijn overgegaan en daarbij de keuze hebben gelaten tussen ofwel het uitvoeren van de aanschrijving, ofwel het slopen van het bouwwerk of de standplaats binnen de door hen te bepalen termijn, en- zij bij of na een aanschrijving op grond van artikel 19 Ww zijn overgegaan tot toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 26 Ww In hun verslaglegging nemen zij op de jaarverslaglegging van de dorpsbouwmeester.<vet>5.2 Jaarverslag dorpsbouwmeester</vet>De dorpsbouwmeester (zie ook punt 2.1.1) draagt jaarlijks zorg, in samenwerking met de secretaris dorpsbouwmeester, voor een jaarverslag met tenminste een inhoud als aangegeven in bijlage 2 van dit reglement en legt dit jaarverslag voor aan het college van burgemeester en wethouders.<vet>BIJLAGE A Protocol second opinion</vet>Het bevoegd gezag handelt ten aanzien van het aanvragen van contra-adviezen op door de dorpsbouwmeester uitgebrachte welstandsadviezen als volgt.Burgers kunnen op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift indienen tegen een beslissing van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren. Indien bevoegd gezag voornemens zijn een omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren op grond van (onder meer) een negatief welstandsadvies, heeft het bevoegd gezag in beginsel met betrekking tot de welstandsaspecten de volgende mogelijkheden:- het bevoegd gezag kan op grond van eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden afwijken van het oorspronkelijke welstandsadvies van de dorpsbouwmeester, mits het daarvoor goed onderbouwde argumenten aandraagt;- het bevoegd gezag kan de dorpsbouwmeester vragen het eerder uitgebrachte advies naar aanleiding van het bezwaarschrift en eventuele argumenten van het bevoegd gezag te heroverwegen. Waarbij van de dorpsbouwmeester verwacht wordt dat hij dit niet eerder doet dan nadat hij een bezoek op de beoogde bouwlocatie hebben gebracht.- het bevoegd gezag kan een tweede, onafhankelijk advies (second opinion-advies) aanvragen bij een welstandscommissie danwel Stads- of Dorpsbouwmeester van een naburige gemeente.- het bevoegd gezag kan eerst mogelijkheid &#x2018;b&#x2019; uitvoeren en &#x2013; wanneer het zich na heroverweging niet met het advies van de dorpsbouwmeester kan verenigen &#x2013; daarna overgaan tot mogelijkheid &#x2018;c&#x2019;.Alvorens tot het inwinnen van een second opinion-advies over te gaan, geeft het bevoegd gezag hiervan kennis aan de dorpsbouwmeester. Het bevoegd gezag stelt de aanvrager van de vergunning, c.q. de indiener van het bezwaarschrift eveneens op de hoogte van het voornemen tot het vragen van een second-opinion.De gemeente stuurt het secretariaat van een welstandscommissie danwel Stads- of Dorpsbouwmeester van een naburige gemeente.- de volledige bescheiden voor het uitbrengen van een welstandsadvies, zoals genoemd in de gemeentelijke welstandsnota en/of het Besluit Indieningsvereiste aanvraag bouwvergunning.- de van toepassing zijnde welstandscriteria uit de gemeentelijke welstandsnota;- informatie over de termijn waarbinnen het second opinion-advies moet worden uitgebracht;- In het belang van een onbevangen en onafhankelijk tweede advies worden de reeds uitgebrachte welstandsadviezen van de dorpsbouwmeester niet ter beschikking gesteld van een welstandscommissie danwel Stads- of Dorpsbouwmeester van een naburige gemeente.Teneinde de onafhankelijkheid van de tweede welstandscommissie of Dorpsbouwmeester te waarborgen, onthouden eventuele betrokken ambtenaren, de secretaris dorpsbouwmeester en de dorpsbouwmeester en een welstandscommissie danwel Stads- of Dorpsbouwmeester van een naburige gemeente zich van onderling contact ten aanzien van de inhoud van het oorspronkelijke advies. De welstandscommissie danwel Stads- of Dorpsbouwmeester van een naburige gemeente die een aanvraag voor second opinion ontvangt, behandelt deze aanvraag als ware het een reguliere aanvraag voor het eigen werkgebied, met inachtneming van de daarvoor geldende procedures en de door de aanvrager aangegeven behandelingstermijn. De commissie stelt zich waar nodig nader op de hoogte van de situatie ter plaatse door een bezoek aan de locatie, hetzij door de secretaris en/of gemandateerde, hetzij door de gehele commissie.<vet>BIJLAGE B Checklist inhoud jaarverslag</vet><vet>1. Inleiding</vet><vet>2. Dorpsbouwmeester</vet>- Zienswijze t.a.v. het vigerende gemeentelijk welstandsbeleid- Betrokkenheid bij nieuwe ontwikkelingen/bkp&#xB4;s<vet>3. Statistische gegevens</vet>- Aantal vergaderingen van de dorpsbouwmeester.- Aantal bezichtigingen op locatie- Aantal adviesaanvragen- Aantal herhalingsplannen- Aantal toelichtingen door aanvrager/architect- Aantal gevallen van open voorafstemming, zonder aanvrage en verslaglegging- Aantal spoed- adviseringen over vooroverlegaanvragen met verslagleggingen<vet>4. Welstandsadvisering</vet>- Algemene indruk van de beoordeelde plannen / algemene kwaliteitsniveau- Uitbreidingsplannen, projecten of aandachtspunten die in het verslagjaar bijzondere aandacht hebben gevraagd van de dorpsbouwmeester- Beschrijving van de wijze waarop de dorpsbouwmeester toepassing heeft gegeven aan de geldende welstandscriteria uit de gemeentelijke welstandsnota- Beschrijving van de gevallen waarin de dorpsbouwmeester is afgeweken van het formele welstandsbeleid, inclusief de motivatie daarvan- Oordeel over de werkbaarheid van de welstandscriteria<vet>5. Conclusies en aanbevelingen</vet><vet>BIJLAGE C Instructie openbare vergadering dorpsbouwmeester</vet>

  • 1.

    De gemeente publiceert de agenda voor een openbare vergadering van de dorpsbouwmeester overeenkomstig het &#x201C;Reglement Dorpsbouwmeester Peel en Maas&#x201D; door publicatie in een huis-aan-huisblad en publicatie op de gemeentelijke website(s) en door het ter inzage leggen van de agenda op het gemeentehuis.

  • 2.

    Als er belangstellenden aanwezig zijn, licht de dorpsbouwmeester bij de start van de vergadering de vergaderprocedure en de rol van het welstandsadvies in de omgevingsvergunningprocedure toe. Dit kan ook schriftelijk door het verspreiden van een flyer c.q. een kopie van onderhavige instructie, waarin de gang van zaken van de vergadering is beschreven.

  • 3.

    Belanghebbenden en belangstellenden kunnen geen gebruik maken van het spreekrecht.

  • 4.

    Bij de behandeling van een plan:a. De secretaris introduceert het plan, licht dit toe en verstrekt relevante gegevens over het welstandsbeleid voor het betreffende object en gebied. Indien van toepassing, vat de voorzitter het eventueel in een eerdere beoordeling gegeven advies samen voor de dorpsbouwmeester en publiek.b. De dorpsbouwmeester stelt opdrachtgevers, ontwerpers en eventuele andere belanghebbenden (voor zover zij daartoe een afspraak hebben gemaakt), in de gelegenheid om het plan toe te lichten. De dorpsbouwmeester stelt, afhankelijk van de mate waarin de agenda dit toelaat, de maximale spreektijd van eenieder vast.c. De dorpsbouwmeester leidt de beraadslagingen over het plan. De beraadslagingen zijn openbaar, maar niet uitgenodigde belanghebbenden kunnen er niet aan deelnemen.d. De dorpsbouwmeester formuleert een onafhankelijk en objectief advies, gebaseerd op het gemeentelijke welstandsbeleid, c.q. de gemeentelijke welstandscriteria.e. De dorpsbouwmeester vat in elk geval de beraadslaging in begrijpelijke taal samen voor de schriftelijke verslaglegging van het advies door de secretaris dorpsbouwmeester en geeft aan wat eventuele vervolgstappen zijn.

  • 5.

    De dorpsbouwmeester gaat vervolgens over op behandeling van het volgende plan.

  • 6.

    De secretaris is verantwoordelijk voor de redactie van het schriftelijk uit te brengen advies. Hij mag in zijn geschreven advies, zonder de dorpsbouwmeester daarin te kennen, niet afwijken van hetgeen in de openbare vergadering is geadviseerd.

<vet>BIJLAGE D Indieningvereisten</vet><onderstreept>Concept- aanvragen:</onderstreept>Voor de behandeling/beoordeling van en advisering door de dorpsbouwmeester over concept- aanvragen zijn minimaal noodzakelijk de indieningvereisten zoals vermeld op het concept- aanvraagformulier.<onderstreept>Principeverzoeken:</onderstreept>Voor de bespreking van een principeverzoek door de dorpsbouwmeester gelden in principe geen indieningvereisten en wordt van de welstandssecretaris verwacht dat voldoende informatie wordt aangereikt om de dorpsbouwmeester de mogelijkheid te geven een concreet advies te verstrekken. Daarbij is het niet vereist dat het verzoek vergezeld gaat van een aanvraagformulier vooroverleg. BIJLAGE E Macro formulier &#x201C;Besprekingsverslag informele adviesaanvragen&#x201D;AAN:College van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en MaasPostbus 70885980 AB PanningenTer kennisname aan:Aanvrager KenmerkArchitect Datum<vet>BESPREKINGSVERSLAG</vet>(i.h.k.v. VOOROVERLEG MET DE DORPSBOUWMEESTER VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS)Betreffende:- Naam aanvrager- Adres / woonplaats- Omschrijving plan- Adres / bouwplaatsHierbij deel ik U mede dat, in het kader van vooroverleg, in de vergadering van &#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;.. bovengenoemd ontwerpbouwplan door mij, in de hoedanigheid van dorpsbouwmeester van de gemeente Peel en Maas, is beoordeeld.Uit een oogpunt van welstand heb ik hierover de volgende zienswijze:- &#x2026;.Er wordt ingestemd met het ontwerpbouwplan.- &#x2026; Er wordt niet ingestemd met het ontwerpbouwplan. Ik ben namelijk van mening dat:- &#x2026;.Ik kan voorwaardelijk instemmen met het ontwerpbouwplan. De voorwaarden betreffen:- &#x2026; Er wordt ingestemd met het plan doch geef ik daarbij het geheel vrijblijvende advies om &#x2026;&#x2026;- &#x2026; Er kan &#x201C;in principe&#x201D; worden ingestemd met het ontwerp bouwplan, doch zie graag ter afrondende toetsing de navolgende stukken tegemoet: &#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;- &#x2026; De dorpsbouwmeester nodigt aanvrager en / of architect uit om met hem in de eerstvolgende vergadering van gedachte te wisselen of het ontwerpbouwplan nader toe te lichten. Een gedetailleerde beoordeling heeft om deze reden niet plaatsgevonden.- &#x2026; De dorpsbouwmeester houdt een inhoudelijke beoordeling van het plan aan om reden dat de navolgende stukken ontbreken:Dit besprekingsverslag wordt overeenkomstig artikel 48 van de Woningwet aan uw college uitgebracht. Ondergetekende heeft een kopie van dit verslag ter kennisname verstrekt aan aanvrager en/of architect.Aanvrager en / of architect kunnen voor aanvullende informatie over dit verslag contact opnemen met ondergetekende (tel. &#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;..) De eerstvolgende vergadering van de dorpsbouwmeester is op: &#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;.Aanvrager van de welstandsbeoordeling dient er zich bewust van te zijn dat onderhavig besprekingsverslag gebaseerd is op artikel 12 van de Woningwet en dus geen betrekking heeft op eventuele andere eisen of bepalingen in het kader van de Woningwet, Wet ruimtelijke ordening en / of andere relevante wet- en regelgeving. Een eventueel in te dienen aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen zal namelijk ook aan die regelgeving dienen te voldoen. Een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen zal echter in elk geval ter definitieve advisering aan de dorpsbouwmeester dienen te worden voorgelegd.De dorpsbouwmeester XXXXXXXXX,Namens dezen,De secretaris van de welstandscommissie,<vet>BIJLAGE F Macro formulier &#x201C;Advies formele adviesaanvragen&#x201D;</vet>AAN:College van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en MaasPostbus 70885980 AB PanningenTer kennisname aan:Aanvrager KenmerkArchitect Datum<vet>FORMEEL WELSTANDSADVIES</vet> VAN DE DORPSBOUWMEESTER VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAASBetreffende:- Naam aanvrager- Adres / woonplaats- Omschrijving plan- Adres / bouwplaatsHierbij deel ik U mede dat in de vergadering van &#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;.. bovengenoemd ontwerpbouwplan door mij, in de hoedanigheid van dorpsbouwmeester van de gemeente Peel en Maas, is beoordeeld.Uit een oogpunt van welstand heb ik hierover de volgende zienswijze:&#x2026;Het plan is &#x201C;akkoord&#x201D;.&#x2026;Het plan is &#x201C;niet-akkoord&#x201D;. De dorpsbouwmeester is van mening dat: &#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;Het plan is akkoord mits&#x201D;. De dorpsbouwmeester merkt op dat: &#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;.&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;.&#x2026;Het plan is &#x201C;akkoord&#x201D;. De dorpsbouwmeester geeft echter het geheel vrijblijvende advies om &#x2026;&#x2026;Het plan is &#x201C;in principe akkoord&#x201D;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;................&#x2026;De dorpsbouwmeester nodigt aanvrager en / of architect uit om met hem in de eerstvolgende vergadering van gedachte te wisselen of het plan nader toe te lichten. Een gedetailleerde beoordeling heeft om deze reden niet plaatsgevonden.&#x2026;De dorpsbouwmeester houdt een inhoudelijke beoordeling van het plan aan om reden dat de navolgende stukken ontbreken:Dit advies wordt overeenkomstig artikel 48 van de Woningwet aan uw college uitgebracht. Ondergetekende heeft een kopie van dit advies ter kennisname verstrekt aan aanvrager en/of architect.Aanvrager en / of architect kunnen voor aanvullende informatie het welstandsadvies betreffende contact opnemen met ondergetekende (tel. &#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;..)

De eerstvolgende vergadering van de dorpsbouwmeester is op: &#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;&#x2026;.Aanvrager van de welstandsbeoordeling dient er zich bewust van te zijn dat onderhavig advies gebaseerd is op artikel 12 van de Woningwet en dus geen betrekking heeft op eventuele andere eisen of bepalingen in het kader van de Woningwet, Wet Ruimtelijke Ordening en / of andere relevante wet- en regelgeving. De aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen zal namelijk ook aan die regelgeving dienen te voldoen.De dorpsbouwmeester XXXXXXXXX,Namens dezen,De secretaris van de welstandscommissie,<vet>Bijlage 10 (vervallen)</vet><vet>Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (vervallen)</vet><vet>Bijlage 12 (vervallen)</vet>