Regeling vervallen per 01-01-2015

Algemene Subsidieverordening gemeente Pijnacker-Nootdorp 2004

Geldend van 05-04-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Algemene Subsidieverordening gemeente Pijnacker-Nootdorp 2004

De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 april 2003;

gelet op het bepaalde in artikel 147 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de volgende Algemene Subsidieverordening gemeente Pijnacker-Nootdorp 2004:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    bestemmingsreserve: een reserve waaraan een concrete bestemming is verbonden;

  • c.

    budgetsubsidie: een subsidie voor de duur van één of meerdere jaren op grondslag van activiteiten, producten of prestaties, waarbij het subsidiebedrag direct is gerelateerd aan een met de subsidieontvanger overeengekomen niveau van activiteiten, producten of prestaties en de daarbij horende prioriteitstelling;

  • d.

    duurzame roerende goederen: roerende goederen die bestemd zijn om gedurende meerdere boekjaren te worden gebruikt ten behoeve van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend.

  • e.

    eenmalige subsidie: een subsidie die wordt toegekend ten behoeve van een eenmalige activiteit die of experiment dat wordt verricht binnen twaalf maanden nadat de aanvraag is ingediend;

  • f.

    egalisatiereserve: een reserve bedoeld voor het dekken van exploitatierisico’s;

  • g.

    instelling: elke organisatie, niet zijnde een publiekrechtelijke instantie, die zich ten doel stelt zonder winstoogmerk activiteiten of prestaties te verrichten of producten te leveren waarvan het gemeentebestuur de ideële of materiële waarde voor de inwoners van Pijnacker-Nootdorp erkent;

  • h.

    subsidiejaar: het kalenderjaar waarover subsidie wordt verstrekt;

  • i.

    subsidieontvanger: elke natuurlijke of rechtspersoon waaraan door een bestuursorgaan subsidie wordt verstrekt;

  • j.

    vervangingsreserve: een reserve gevormd uit afschrijvingen en bedoeld voor de vervanging van onroerende en duurzame roerende goederen;

  • k.

    waarderingssubsidie: een stimuleringsbijdrage in een activiteit of activiteiten, ongeacht de feitelijke kosten van deze activiteiten.

Artikel 2 – Rechtspersoonlijkheid

  • 1.

    Subsidies worden alleen verleend aan instellingen met rechtspersoonlijkheid.

  • 2.

    In bijzondere gevallen kan vrijstelling worden gegeven van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 3 - Reikwijdte van de verordening

Deze verordening is van toepassing op de subsidiëring van alle activiteiten die door aanvragers in het gemeentelijk belang worden uitgevoerd en waarvoor geen andere gemeentelijke subsidieverordening geldt.

Artikel 4 – Inhoudelijk Beleid

De raad stelt vast:

  • a.

    welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen;

  • b.

    welke gronden worden gehanteerd voor het verstrekken van subsidie;

  • c.

    welke specifieke voorschriften eventueel op het verstrekken van subsidie van toepassing zijn.

Artikel 5 - Subsidiebeleidskader

  • 1.

    Onder deze verordening vallen de subsidies die vastgelegd zijn in het subsidiebeleidskader. Dit kader wordt eens in de vier jaar door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin worden in ieder geval opgenomen:

    • a.

      de doelstellingen van de subsidie;

    • b.

      het door de raad beschikbaar gestelde budget;

    • c.

      de voor subsidie in aanmerking komende activiteiten.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het subsidiebeleidskader en verlenen de (meer)jaarlijkse subsidies. Burgemeester en wethouders verlenen de jaarlijkse subsidies door middel van de subsidielijst.

  • 3.

    De gemeenteraad kan tussentijds wijzigingen aanbrengen in het subsidiebeleidskader.

Artikel 6 - Uitvoering

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van deze verordening.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde uitvoering houdt mede in het nemen van besluiten op aanvragen, het aangaan van budgetsubsidieovereenkomsten, het nemen van verdagingbesluiten, besluiten omtrent bevoorschotting en het intrekken of wijzigen van subsidieverlenings- of vaststellingsbesluiten.

  • 3.

    Verdagingbesluiten worden schriftelijk meegedeeld aan de betrokken instellingen, onder vermelding van de reden en geven daarbij de termijn waarbinnen de beslissing kan worden tegemoet gezien.

Artikel 7 - Subsidieplafond

  • 1.

    De gemeenteraad stelt jaarlijks, met het vaststellen van de gemeentebegroting, subsidieplafonds vast.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verdelen het beschikbare subsidiebedrag volgens een in het subsidiebeleidskader op te nemen verdeelregel.

Artikel 8 - Evaluatie

  • 1.

    Indien dit noodzakelijk is om inzicht te krijgen of te vergroten in de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie evalueren burgemeester en wethouders de subsidieverstrekking, tenzij de kosten van evaluatie onevenredig zouden zijn in verhouding tot het daarmee gediende belang.

  • 2.

    Evaluatie heeft, afhankelijk van de duur van de subsidie, alsmede de daarmee beoogde effecten, eenmalig dan wel periodiek plaats.

Artikel 9 – Toezichthouders

Burgemeester en wethouders kunnen toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb aanwijzen, die zijn belast met het toezicht op de naleving van de verplichtingen die zijn opgelegd aan de subsidieontvanger.

Artikel 10 – Democratisering

  • 1.

    Het bestuur van een instelling betrekt deelnemers, vrijwilligers, cliënten en beroepskrachten bij het beleid van de instelling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde betrokkenheid wordt geregeld in de statuten, het huishoudelijk reglement of een afzonderlijk bestuursbesluit van de instelling.

Artikel 11 – Antidiscriminatie

  • 1.

    De activiteiten van de instelling zijn in geen enkel opzicht strijdig met de Grondwet en in internationale verdragen erkende rechten van de mens.

  • 2.

    De activiteiten van een instelling die subsidie ontvangt, staan open voor eenieder zonder onderscheid naar ras, godsdienst, leeftijd, levensovertuiging, sekse of seksuele geaardheid. Deze verplichting geldt niet zover er sprake is van een op een specifieke door het gemeentebestuur erkende doelgroep gerichte activiteit.

Artikel 12 – Toegankelijkheid accommodaties voor lichamelijk gehandicapten

Burgemeester en wethouders kunnen de instelling die subsidie ontvangt, verplichten ervoor te zorgen, dat de accommodatie bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is voor lichamelijk gehandicapten.

HOOFDSTUK 2. BUDGETSUBSIDIE

Artikel 13 - Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om budgetsubsidie dient voor 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.

  • 2.

    Bij de indiening van de aanvraag worden overgelegd:

    • a.

      een (meerjarig) activiteitenplan;

    • b.

      een (meerjarige) begroting per activiteit of cluster van activiteiten, waarbij alle kosten en opbrengsten aan de activiteit of cluster van activiteiten zijn toegerekend, inclusief personeelslasten en accommodatielasten;

    • c.

      een opgave van eventueel bij anderen aangevraagde subsidie voor dezelfde activiteiten, met daarbij de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen;

    • d.

      een overzicht van de te heffen contributies en bijdragen of te hanteren tarieven.

  • 3.

    Bij een eerste aanvraag legt de instelling tevens over:

    • a.

      een oprichtings- of stichtingsakte;

    • b.

      een afschrift van de statuten van de instelling;

    • c.

      het huishoudelijk reglement;

    • d.

      een beschrijving van de organisatievorm voor zover deze niet reeds in de statuten is vervat;

    • e.

      een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • f.

      een balans en een staat van baten en lasten en een toelichting daarop van het voorgaande jaar.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen:

    • a.

      modellen vaststellen die moeten worden gebruikt voor de bescheiden als bedoeld in het tweede lid;

    • b.

      richtlijnen vaststellen waaraan de activiteitenplannen en de financiële stukken moeten voldoen;

    • c.

      binnen een door hen te bepalen termijn overlegging van andere stukken of anderszins nadere informatie verlangen indien zij dat voor de beoordeling van de aanvraag nodig achten.

Artikel 14 - Activiteitenplan

Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

Artikel 15 - Begroting

  • 1.

    De begroting behelst een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de instelling, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2.

    De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

  • 3.

    Tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.

Artikel 16 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen schriftelijk op de aanvraag voor budgetsubsidie op een zodanig tijdstip dat zij hun besluit bekend kunnen maken uiterlijk op 31 december voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk dertien weken verdagen.

  • 3.

    Indien niet op een aanvraag is beslist voor 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie is aangevraagd, is de aanvrager bevoegd uitgaven te doen tot ten hoogste een derde deel van de bedragen die op de overeenkomstige posten van de laatstgegeven subsidiebeschikking zijn vastgesteld.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders toetsen de aanvraag aan:

    • a.

      deze verordening;

    • b.

      het gemeentelijk beleid;

    • c.

      het door de raad vastgestelde subsidieplafond.

  • 5.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 17 - Besluit tot subsidieverlening

  • 1.

    Bij de verlening van subsidie kan er rekening mee worden gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

  • 2.

    De beschikking tot subsidieverlening houdt een omschrijving in van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en de manier waarop voorschotten op de subsidie worden verstrekt.

  • 3.

    De beschrijving van de activiteiten kan ook in de vorm van een bijlage aan de beschikking worden toegevoegd.

Artikel 18 - Budgetsubsidieovereenkomsten

  • 1.

    Ter uitvoering van een subsidieverleningbesluit kan als privaatrechtelijke uitvoeringsovereenkomst tussen de gemeente en de instelling een budgetsubsidieovereenkomst worden afgesloten. Per overeenkomst worden specifieke bepalingen opgenomen over de te leveren producten en prestaties alsmede financieel-technische aspecten.

  • 2.

    Budgetsubsidieovereenkomsten kunnen voor een periode van maximaal vier jaar worden afgesloten.

Artikel 19 - Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1.

    De instelling dient uiterlijk voor 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a.

      een verslag over het afgelopen subsidiejaar. Dit verslag bevat in ieder geval een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en activiteiten en een toelichting op de verschillen;

    • b.

      een overzicht van de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c.

      voor instellingen die meer dan € 50.000,-- subsidie ontvangen een verklaring van een accountant inzake de rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten en voor de overige instellingen een schriftelijke verklaring van een buiten het bestuur van de instelling staande deskundige, inhoudende de fiattering van de exploitatierekening en de balans;

    • d.

      een balans naar de toestand aan het einde van het afgelopen boekjaar met een toelichting daarop.

Artikel 20 – Besluit tot subsidievaststelling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen de subsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag vast.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk vijf weken verdagen.

Artikel 21 - Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht tot het verrichten van de activiteiten zoals vermeld in de beschikking of de producten en prestaties zoals deze zijn opgenomen in de budget-subsidieovereenkomst.

  • 2.

    De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 3.

    De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende zeven jaren bewaard.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen naast de in dit artikel bedoelde verplichtingen nadere voorwaarden opleggen aan de subsidieontvanger.

Artikel 22 – Egalisatiereserve

  • 1.

    Indien een instelling in enig jaar meer inkomsten dan uitgaven heeft, dienen de overschotten gestort te worden in een egalisatiereserve.

  • 2.

    De hoogte van de egalisatiereserve mag niet meer bedragen dan 20% van de totale inkomsten van de instelling in het subsidiejaar.

  • 3.

    Indien de hoogte van de egalisatiereserve de in lid 2 genoemde 20% overschrijdt, zal de subsidie bij de vaststelling als bedoeld in artikel 20 naar evenredigheid worden verlaagd.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in het tweede lid genoemde percentage indien het bedrijfsrisico naar hun oordeel hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 23 – Bestemmingsreserves

  • 1.

    Een instelling die een bestemmingsreserve wil vormen dient hiervoor vooraf schriftelijk toestemming te vragen aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Een verzoek tot het vormen van een bestemmingsreserve gaat vergezeld van:

    • a.

      een omschrijving van het doel van de reserve;

    • b.

      een meerjarig investeringsplan of onderhoudsplan.

Artikel 24 – Liquidatiesaldo

  • 1.

    De bestemming van een eventueel batig liquidatiesaldo bij ontbinding van een subsidieontvanger behoeft de voorafgaande goedkeuring van burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders houden daarbij rekening met de herkomst en samenstelling van het liquidatiesaldo.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders nemen een besluit binnen acht weken na ontvangst van het voorstel van de instelling.

  • 3.

    Indien burgemeester en wethouders het voorstel van de instelling afwijzen, geven zij tevens een aanwijzing met betrekking tot de gewenste bestemming.

  • 4.

    Indien de instelling binnen een door burgemeester en wethouders te bepalen termijn geen gevolg geeft aan de aanwijzing, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat gehele of gedeeltelijke storting in de gemeentekas plaatsvindt.

  • 5.

    Bij het vaststellen of wijzigen van de statuten van de instelling wordt rekening gehouden met het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 25 – Toestemmingsvereiste

De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college van burgemeester en wethouders voor de handelingen bedoeld in artikel 4:71, eerste lid, onderdelen a, b, c, d, f, i, en j van de Awb en het vervreemden van met subsidie aangeschafte duurzame roerende goederen.

HOOFDSTUK 3. WAARDERINGSSUBSIDIE

Artikel 26 - Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om waarderingssubsidie dient voor 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.

  • 2.

    Bij de indiening van de aanvraag worden overgelegd:

    • a.

      een activiteitenplan;

    • b.

      een begroting voor het komende jaar;

    • c.

      een opgave van eventueel bij anderen aangevraagde subsidie voor dezelfde activiteiten, met daarbij de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen;

    • d.

      een balans en een staat van baten en lasten met een toelichting daarop over het voorgaande jaar.

  • 3.

    Bij een eerste aanvraag legt de instelling tevens over:

    • a.

      een oprichtings- of stichtingsakte;

    • b.

      een afschrift van de statuten van de instelling;

    • c.

      een beschrijving van de organisatievorm voor zover deze niet reeds in de statuten is vervat;

    • d.

      een opgave van de bestuurssamenstelling.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat ook andere dan in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden, die voor het beoordelen van de aanvraag van belang zijn, worden overgelegd.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot de in te dienen bescheiden aanwijzingen geven en modellen voorschrijven.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen in individuele gevallen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 27 - Activiteitenplan

Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

Artikel 28 - Begroting

  • 1.

    De begroting behelst een overzicht van alle geraamde inkomsten en uitgaven van de instelling, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2.

    De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

  • 3.

    Tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.

Artikel 29 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen schriftelijk op de aanvraag voor waarderingssubsidie op een zodanig tijdstip dat zij hun besluit bekend kunnen maken uiterlijk op 31 december voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk dertien weken verdagen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders toetsen de aanvraag aan:

    • a.

      deze verordening;

    • b.

      het gemeentelijk beleid;

    • c.

      het door de raad vastgestelde subsidieplafond.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 30 - Besluit tot subsidievaststelling

  • 1.

    Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de uitgevoerde activiteiten van de aanvrager passen binnen het subsidiebeleid, besluiten zij tot het vaststellen van de subsidie.

  • 2.

    Bij het vaststellen van subsidie kan er rekening mee worden gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

  • 3.

    De beschikking tot subsidievaststelling bevat een aanduiding van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, alsmede het bedrag van de subsidie.

Artikel 31 - Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht tot het verrichten van de in de beschikking vermelde activiteiten.

  • 2.

    De subsidieontvanger is verplicht voor 1 april na afloop van het subsidiejaar een jaarverslag in te dienen waaruit blijkt dat de activiteiten zijn uitgevoerd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de inrichting van de administratieve organisatie.

Artikel 32 – Egalisatiereserve

  • 1.

    Indien een instelling, die structureel een waarderingssubsidie ontvangt, in enig jaar meer inkomsten dan uitgaven heeft, dienen de overschotten gestort te worden in een egalisatiereserve.

  • 2.

    De hoogte van de egalisatiereserve mag niet meer bedragen dan 20% van de totale inkomsten van de instelling in het subsidiejaar.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in het tweede lid genoemde percentage indien het bedrijfsrisico naar hun oordeel hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 33 – Bestemmingsreserves

  • 1.

    Een instelling, die structureel een waarderingssubsidie ontvangt, dient voor het vormen van een bestemmingsreserve vooraf schriftelijk toestemming te vragen aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Een verzoek tot het vormen van een bestemmingsreserve gaat vergezeld van:

    • a.

      een omschrijving van het doel van de reserve;

    • b.

      een meerjarig investeringsplan of onderhoudsplan.

HOOFDSTUK 4 EENMALIGE SUBSIDIE

Artikel 34 - Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een eenmalige subsidie moet uiterlijk twaalf weken voor het tijdstip waarop een aanvang wordt gemaakt met de realisering van de voorgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, worden ingediend.

  • 2.

    Bij de indiening van de aanvraag worden overgelegd:

    • a.

      een gespecificeerde begroting met toelichting;

    • b.

      een beschrijving van de geplande activiteiten;

    • c.

      een balans van het voorgaande jaar;

    • d.

      een mededeling of tevens subsidie is aangevraagd bij één of meer andere bestuursorganen en/of fondsen.

Artikel 35 - Beslistermijn en toetsing aanvraag

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag voor eenmalige subsidie binnen uiterlijk zeven weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk twee weken verdagen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen omtrent de aard en de hoogte van de eenmalige subsidie.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders toetsen deze aanvraag aan:

    • a.

      deze verordening;

    • b.

      het gemeentelijk beleid;

    • c.

      het door de raad vastgestelde subsidieplafond.

  • 5.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 36 - Besluit tot subsidieverlening

  • 1.

    Bij de verlening van subsidie kan er rekening mee worden gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

  • 2.

    De beschikking tot subsidieverlening houdt een omschrijving in van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en de manier waarop voorschotten op de subsidie worden verstrekt.

Artikel 37 - Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1.

    De instelling dient binnen dertien weken nadat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend hebben plaatsgevonden een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a.

      een verslag van de activiteiten;

    • b.

      een overzicht van de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c.

      een balans van het voorgaande jaar.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen het overleggen van andere dan de in het tweede lid genoemde gegevens en bescheiden eisen.

Artikel 38 – Subsidievaststelling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen de subsidie binnen tien weken na ontvangst van de aanvraag vast.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk vijf weken verdagen.

Artikel 39 – Subsidievaststelling ineens

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, bijvoorbeeld indien de hoogte van de subsidie zich daartoe leent, op een aanvraag voor een eenmalige subsidie gelijk een besluit tot subsidievaststelling nemen.

  • 2.

    Bij het vaststellen van de subsidie kan er rekening mee worden gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

  • 3.

    De beschikking tot subsidievaststelling bevat een aanduiding van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, alsmede het bedrag van de subsidie.

Artikel 40 - Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1.

    De instelling waarbij de subsidie direct is vastgesteld, is verplicht binnen tien weken na het plaatsvinden van de activiteit een verslag van deze activiteit bij burgemeester en wethouders in te dienen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen hiervan in bepaalde gevallen vrijstelling verlenen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de inrichting van de administratieve organisatie.

HOOFDSTUK 5. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 41 – Weigeringsgronden

De subsidieverstrekking kan naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen geweigerd worden, indien gegronde redenen bestaan aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan inwoners van de gemeente;

  • b.

    de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

  • c.

    de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • d.

    de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

  • e.

    de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

Artikel 42 - Vergoeding aan de gemeente bij vermogensvorming

  • 1.

    In de gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, Awb leggen burgemeester en wethouders een vergoedingsplicht op.

  • 2.

    De wijze waarop de hoogte van de vergoeding wordt bepaald, wordt vermeld in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 4.

    Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing in die gevallen waarin de activiteiten door een derde worden voortgezet en activa en passiva met toestemming van burgemeester en wethouders tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.

Artikel 43 – Voorschotten

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen voorschotten op de subsidie verlenen.

  • 2.

    Voorschotten worden bij de vaststelling van de subsidie verrekend. Op aanzegging van burgemeester en wethouders stort een instelling te veel ontvangen voorschotten terug in de gemeentekas.

  • 3.

    Indien blijkt dat meer aan voorschotten is verleend dan waarop de instelling ingevolge de vaststelling recht heeft, kunnen burgemeester en wethouders vooruitlopend op de subsidievaststelling:

  • a.

    bepalen dat het verschil wordt teruggestort in de gemeentekas;

  • b.

    het verschil in mindering brengen op te verstrekken voorschotten op andere subsidies.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders verlenen geen voorschotten op de subsidie zodra zij kennis hebben genomen van het ontbinden van een instelling, conservatoir beslag op (een deel van) het vermogen van een instelling, een ten aanzien van een instelling verleende surséance van betaling dan wel uitgesproken faillissement.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen het verlenen van voorschotten opschorten indien een instelling naar hun oordeel niet in voldoende mate de aan de toekenning van de subsidie verbonden verplichtingen nakomt.

Artikel 44 – Indexering

Structurele subsidies worden jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 45 – Gelieerde instellingen

  • 1.

    Bij een subsidieaanvraag als bedoeld in de artikelen 13, 26, en 34 wordt een opgave gedaan van de met de instelling gelieerde rechtspersonen, alsmede van de aard van de betrekkingen met die rechtspersonen.

  • 2.

    Onder gelieerde rechtspersonen worden in ieder geval verstaan:

    • a.

      rechtspersonen waaraan de instelling in het verleden om niet een bedrag van meer dan € 500,-- ter beschikking heeft gesteld en waarover de instelling op enig moment weer de beschikking kan krijgen;

    • b.

      rechtspersonen ten aanzien waarvan de instelling een beslissende invloed heeft op de besteding van middelen dan wel invloed heeft op de benoeming van een of meer bestuursleden;

    • c.

      rechtspersonen ten aanzien waarvan statutair is bepaald dat deze ten doel hebben eigendommen van de instelling te beheren.

Artikel 46 – Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden

Een instelling die een subsidie heeft aangevraagd of waaraan een subsidie is verleend, doet zo spoedig mogelijk mededeling aan burgemeester en wethouders van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag dan wel een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 47 – Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht

  • 1.

    De instelling beheert de tot haar beschikking staande middelen zorgvuldig en treft maatregelen ter voorkoming van vermogensschade.

  • 2.

    De instelling is verplicht haar roerende en onroerende zaken te verzekeren en verzekerd te houden op basis van herbouw- of vervangingswaarde tegen de schade van brand, storm en inbraak.

  • 3.

    De instelling is verplicht het bij haar in dienst zijnde personeel en de voor haar werkzame vrijwilligers gedurende de tijd dat dezen voor haar werkzaam zijn, te verzekeren tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het gestelde in het tweede en derde lid, indien de naleving daarvan redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

Artikel 48 – Afschrijvingen

  • 1.

    De aanschafkosten van onroerende en duurzame roerende goederen, alsmede de kosten van verbouwingen en buitengewoon onderhoud worden als activa op de balans opgenomen. Deze activa worden afgeschreven in een bedrijfseconomisch aanvaardbare termijn. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen.

  • 2.

    De in de exploitatierekening opgenomen bedragen voor afschrijvingen worden als storting in een vervangingsreserve aangemerkt. Deze reserve dient op de balans tot uitdrukking te komen en staat buiten de egalisatiereserve ingevolge artikel 22. Voor deze storting in de vervangingsreserve is geen toestemming, als bedoeld in artikel 23, vereist.

Artikel 49 - Tegengaan vervreemdingen

  • 1.

    Het is een subsidieontvangende instelling, behoudens vooraf verkregen toestemming van burgemeester en wethouders, niet toegestaan om jaarlijks bedragen van meer dan € 500,-om niet aan derden ter beschikking te stellen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden verbinden aan de in het eerste lid bedoelde toestemming.

Artikel 50 – Levering van zaken en verrichten van diensten aan derden

  • 1.

    Een subsidieontvanger die aan derden zaken levert of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die tenminste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ook andere gevallen aanwijzen waarin deze bepaling niet geldt.

Artikel 51 – Tussenrapportage

  • 1.

    Bij subsidiebedragen van meer dan € 50.000,-- kunnen burgemeester en wethouders de instelling verplichten om uiterlijk op 1 augustus:

    • a.

      verslag uit te brengen over de voortgang van de activiteiten in de eerste zes maanden van het subsidiejaar;

    • b.

      een financieel verslag uit te brengen van de eerste zes maanden van het subsidiejaar;

    • c.

      een prognose te geven voor de tweede zes maanden van het subsidiejaar.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij subsidiebedragen van minder dan € 50.000,-- het eerste lid van overeenkomstige toepassing verklaren.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van het bepaalde in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

Artikel 52 - Medewerking aan onderzoek door gemeente

Een subsidieontvangende instelling werkt mee aan door of namens de gemeente ingesteld onderzoek dat is gericht op het verkrijgen van inlichtingen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 53 - Betaling

  • 1.

    Het subsidiebedrag wordt binnen acht weken betaald na de bekendmaking van het besluit tot subsidievaststelling, tenzij burgemeester en wethouders in het besluit een andere termijn hebben aangegeven.

  • 2.

    Voorschotten als bedoeld in artikel 43 worden binnen zes weken betaald, tenzij bij de voorschotverlening anders is bepaald.

HOOFDSTUK 6. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 54 - Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen van de bepalingen in deze verordening afwijken, indien toepassing ervan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 55 - Overgangsbepaling

  • 1.

    Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend, zijn de bepalingen van de Algemene Subsidie Verordening Welzijn 1996 van de gemeente Pijnacker en de Nootdorpse Algemene Subsidieverordening 1999 van toepassing.

  • 2.

    Reserves die zijn gevormd op grond van de in het eerste lid genoemde verordeningen, kunnen worden gehandhaafd tot uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de Algemene Subsidieverordening gemeente Pijnacker-Nootdorp 2004.

Artikel 56 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2004.

Artikel 57 - Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als ‘Algemene Subsidieverordening gemeente Pijnacker-Nootdorp 2004’.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van
22 mei 2003.
De griffier, De voorzitter,

TOELICHTING ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE PIJNACKER-NOOTDORP 2004

ALGEMENE TOELICHTING

INLEIDING

Op 1 januari 1998 is de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking getreden. Deze tranche bevat onder meer “Titel 4.2 Subsidies”, waarin algemene regels zijn opgenomen over subsidiëring, die uiteraard ook voor de gemeentelijke overheid gelden.

De subsidietitel bevat:

  • 1.

    dwingende regels, waarvan niet mag worden afgeweken;

  • 2.

    gangbare regels, die voor normale gevallen de beste regeling geven. De bepalingen maken een afwijkende regeling mogelijk door toevoeging van de clausule: “tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald”;

  • 3.

    aanvullende regels, die normen geven voor de gevallen dat de bijzondere wetgever (bijvoorbeeld de gemeente) zelf geen regel heeft vastgesteld;

  • 4.

    facultatieve regels, die niet uit zichzelf gelden, maar in een wet, verordening of besluit van toepassing moeten worden verklaard.

De Awb geldt ten opzichte van gemeentelijke bepalingen als hogere regelgeving. De raad kan dus geen regels vaststellen die in strijd zijn met de betreffende regels.

Ook het letterlijk overnemen van dwingende Awb-bepalingen is niet mogelijk. Ingevolge artikel 122 van de Gemeentewet vervallen de bepalingen van een gemeentelijke verordening van rechtswege wanneer in het onderwerp van die verordening door een wet wordt voorzien.

NOODZAAK VAN EEN WETTELIJKE GRONDSLAG

De hoofdregel van de subsidietitel in de Awb is, dat subsidies gebaseerd moeten zijn op een wettelijk voorschrift. Voor gemeenten is dat voorschrift een gemeentelijke verordening. Deze regel komt voort uit de wens de rechtszekerheid van de subsidieaanvrager en de subsidieontvanger te verbeteren. Tevens streeft de wetgever verbetering van de doelmatigheid van de overheidsuitgaven na. Onzorgvuldig of willekeurig handelen is beter te toetsen aan de hand van een subsidieverordening dan aan de hand van een op zichzelf staand besluit.

Voor de gemeenten bevat de Awb drie uitzonderingen op de hoofdregel: subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost, de startsubsidieverstrekking en het verstrekken van subsidie in afwachting van de totstandkoming van een verordening, de spoedshalve subsidie. Ook de uitzonderingen zijn in de Awb zodanig geregeld, dat aan de eisen van rechtszekerheid en de wens tot doelmatigheid wordt voldaan.

Volgens de Memorie van Toelichting op de Awb moet de subsidieverordening voldoen aan een tweetal minimumeisen. Allereerst wordt een omschrijving verlangd van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend. In de tweede plaats moet de verordening een grondslag bieden voor de verplichtingen die het bestuursorgaan aan de subsidieverlening kan verbinden, voor zover die grondslag niet reeds in de Awb zelf is neergelegd.

TERMINOLOGIE

De in gemeentelijke regelgeving gehanteerde terminologie moet overeenkomen met die van de Awb.

Deze begrippen zijn:

  • a.

    verlening: dit is het besluit, waarbij de aanvrager aanspraak krijgt op een bepaald subsidiebedrag ;

  • b.

    weigering: dit is het besluit, waarbij een bepaalde activiteit niet subsidiabel wordt verklaard c.q. geen subsidie wordt verleend;

  • c.

    vaststelling: volgt in de regel na de subsidieverlening op grond van onder meer een verslag en rekening van baten en lasten, ingediend door de subsidieontvanger;

  • d.

    verstrekking: omvat het proces van subsidieverlening en –vaststelling.

BEVOEGDHEDENVERDELING

Het uitgangspunt waarop de bevoegdhedenverdeling in de ASV is gebaseerd, is, dat de raad op hoofdlijnen stuurt en het college zorgt voor de uitvoering hiervan. De raad zet de algemene beleidslijnen uit, stelt de prioriteiten en stelt bij begroting de gelden ter beschikking die per beleidstaak voor subsidiëring in enig jaar beschikbaar zijn.

De raad bepaalt ook de diverse grondslagen voor subsidiëring door middel van het vaststellen van beleidsuitgangspunten, beleidsnota’s en het subsidiebeleidskader. In dit verband wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

Burgemeester en wethouders zijn binnen deze door de raad vastgestelde grenzen verantwoordelijk voor de uitvoering, dat wil zeggen voor de verlening, bevoorschotting, vaststelling en betaling van de subsidies. Ook zijn burgemeester en wethouders bevoegd om toezicht en controle uit te oefenen op de naleving van de subsidieafspraken. Daarnaast zijn burgemeester en wethouders bevoegd om een subsidie in te trekken, als niet (meer) aan de in de verordening gestelde regels wordt voldaan.

RECHTSBESCHERMING

De rechtsbescherming is volledig geregeld in de Awb. Voor een subsidieaanvrager staat de mogelijkheid open om tegen alle besluiten bezwaar aan te tekenen bij het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen. Tegen een besluit is verder, in tweede instantie, beroep mogelijk bij de rechtbank, sector bestuursrecht.

PROCEDURELE EISEN IN RELATIE TOT AFDELING 4.2.8 VAN DE AWB

Afdeling 4.2.8 van de Awb bevat een facultatieve standaardregeling voor structurele subsidies die per boekjaar worden verstrekt aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Dat wil zeggen, dat gemeenten er voor kunnen kiezen om deze afdeling voor die categorie van toepassing te verklaren. In de ASV is daar niet voor gekozen, omdat de aan de verschillende subsidievormen te stellen procedurele eisen verschillen en soms ook wat afwijken van of verder gaan dan de eisen geformuleerd in deze afdeling. In de ASV zijn per subsidievorm voor zover aan de orde de voorschriften met betrekking tot de subsidieaanvraag, subsidieverlening, subsidievaststelling en aanvullende verplichtingen geformuleerd. Dat heeft als voordeel, dat per subsidievorm een overzichtelijk beeld ontstaat.

VOOR HET TOTAALOVERZICHT BELANGRIJKE VOORSCHRIFTEN IN DE AWB

De ASV heeft de Awb als kader. Zoals hiervoor reeds geschetst, hangt het van de aard van de regels in de Awb af (dwingend, gangbaar, aanvullend of facultatief) of deze rechtstreeks gelden voor de gemeente of dat de gemeente kan aanvullen dan wel afwijken. Voor het totaaloverzicht is het in ieder geval vaak nodig om de met de verschillende onderwerpen verband houdende Awb-artikelen te kennen. Er is voor gekozen om in de artikelsgewijze toelichting tevens per artikel de relevante artikelen uit de Awb weer te geven. Ter onderscheiding zijn deze in een kader geplaatst.

Diverse Awb-artikelen komen in dat verband niet ter sprake, terwijl zij wel van groot belang zijn in verband met de rechtstreekse geldigheid. Het betreft bepalingen over de subsidieaanvraag, de subsidieverlening, de subsidievaststelling, intrekking en wijziging. Voor een goed overzicht worden de algemeen geldende bepalingen hier vermeld, eveneens in een kader en voor zover nodig met enige toelichting.

De subsidieaanvraag

Ingevolge artikel 4.2 van de Awb dient de subsidieaanvraag volledig te zijn om in behandeling te kunnen worden genomen. Indien dit niet het geval is, heeft het college de bevoegdheid om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Artikel 4:2

  • 1.

    De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

  • 2.

    De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 4:5

  • 1.

    Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

  • 2.

    Indien de aanvraag, of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden, in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.

  • 3.

    Indien de aanvraag, of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden, omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.

  • 4.

    Een besluit om de aanvraag niet te behandelen, wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

De subsidieverlening

Twee belangrijke momenten in het proces van subsidiëring zijn de subsidieverlening en de subsidievaststelling. De subsidieverlening vestigt een rechtens afdwingbare, zij het voorwaardelijke, aanspraak op financiële middelen, veelal voor een bepaald tijdvak. Wanneer de activiteiten zijn verricht en ook aan de overige verplichtingen is voldaan, wordt de subsidie in beginsel overeenkomstig de verlening vastgesteld. De subsidievaststelling is het besluit, waarbij wordt bepaald welk bedrag daadwerkelijk zal worden uitbetaald.

De mogelijkheid bestaat om af te zien van subsidieverlening en direct tot vaststelling over te gaan, indien een verlening vooraf gelet op de subsidievorm en de hoogte van het subsidiebedrag niet nodig dan wel te omslachtig is. De artikelen 4:30 tot en met 4:32 van de Awb geven onder meer aan welke eisen worden gesteld aan de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 4:29

Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, kan voorafgaand aan een subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven, indien een aanvraag daartoe is ingediend voor de afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd.

Artikel 4:30

  • 1.

    De beschikking tot subsidieverlening bevat een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend.

  • 2.

    De omschrijving kan later worden uitgewerkt, voorzover de beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt.

Artikel 4:31

  • 1.

    De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het bedrag van de subsidie, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

  • 2.

    Indien de beschikking tot subsidieverlening het bedrag van de subsidie niet vermeldt, vermeldt zij het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel 4:32

Een subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen wordt verleend voor een bepaald tijdvak, dat in de beschikking tot subsidieverlening wordt vermeld.

Vaststelling

De Awb gaat ervan uit, dat de subsidieontvanger de aanvraag tot subsidievaststelling indient. Bij verordening kan daarvoor een termijn worden gesteld. Dit is voor de verschillende subsidievormen in de desbetreffende hoofdstukken gedaan.

Artikel 4:44 van de Awb geeft de uitzonderingen op het principe dat de subsidieontvanger de aanvraag tot vaststelling indient. In dit verband wordt gewezen op de bevoegdheid die burgemeester en wethouders op grond van artikel 4:47 hebben om de subsidie ambtshalve vast te stellen.

Artikel 4:42

De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig afdeling 4.2.7.

Artikel 4:44

  • 1.

    Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de subsidieontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij:

    • a.

      de subsidie met toepassing van artikel 4:47, onderdeel a, ambtshalve wordt vastgesteld;

    • b.

      bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald dat de aanvraag wordt ingediend telkens na afloop van een gedeelte van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, of

    • c.

      de vaststelling van de subsidie bij een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36, eerste lid, anders is geregeld.

  • 2.

    Indien bij wettelijk voorschrift geen termijn is bepaald, wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend binnen een bij de subsidieverlening te bepalen termijn.

  • 3.

    Indien voor de indiening van de aanvraag tot vaststelling geen termijn is bepaald of de aanvraag na afloop van de daarvoor bepaalde termijn niet is ingediend, kan het bestuursorgaan de subsidieontvanger een termijn stellen binnen welke de aanvraag moet zijn ingediend.

  • 4.

    Indien na afloop van deze termijn geen aanvraag is ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.

De hoofdregel luidt, dat de subsidie overeenkomstig de verlening wordt vastgesteld. Lagere vaststelling is alleen toegestaan in de in artikel 4:46 van de Awb genoemde gevallen.

Artikel 4:46

  • 1.

    Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

  • 2.

    De subsidieverlening kan lager worden vastgesteld indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    • b.

      de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 3.

    Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

Ambtshalve vaststelling houdt in, dat het college overgaat tot subsidievaststelling, zonder dat daartoe een aanvraag is ingediend. De subsidie wordt dan vastgesteld op basis van de op dat moment beschikbare gegevens. Het kan bijvoorbeeld voorkomen, dat een subsidieontvanger de termijn ongebruikt laat verstrijken of dat de subsidieverlening wordt ingetrokken. In dat laatste geval kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat een aanvraag tot vaststelling wordt ingediend.

Artikel 4:47

Het bestuursorgaan kan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien:

  • a.

    bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening een termijn is bepaald binnen welke de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld;

  • b.

    toepassing wordt gegeven aan artikel 4:44, vierde lid, of

  • c.

    de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger wordt gewijzigd.

Artikel 4:45 gaat over de verantwoording van de activiteiten door de subsidieaanvrager. De gemeente kan op dit vlak nadere eisen stellen in de verordening. In de ASV is dit voor de verschillende subsidievormen gedaan.

Artikel 4:45

  • 1.

    Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.

  • 2.

    Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voorzover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Intrekking en wijziging

In de verordening zijn geen bepalingen opgenomen over de intrekking en wijziging van subsidies. De mogelijkheden daartoe zijn geregeld in de artikelen 4:48 tot en met 4:51 van de Awb. Voor een goed overzicht is het belangrijk deze artikelen te kennen.

In een beperkt aantal gevallen kan de subsidieverlening met terugwerkende kracht worden ingetrokken. Deze maatregel moet worden gezien als een aanvulling op de mogelijkheid om een subsidie lager of op nul gulden vast te stellen. Er hoeft dus in bepaalde, in artikel 4:48 genoemde gevallen niet gewacht te worden met ingrijpen tot het moment van subsidievaststelling.

Artikel 4:48

  • 1.

    Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b.

      de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of

    • e.

      met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2.

    De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Intrekking wegens feiten of omstandigheden die zich na de vaststelling hebben voorgedaan of die het bestuursorgaan ten tijde van de vaststelling niet bekend konden zijn, is in artikel 4:49 geregeld. Hieraan is een limiet van vijf jaar gesteld.

Artikel 4:49

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

    • a.

      op grond van feiten en omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

    • b.

      indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of

    • c.

      indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2.

    De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3.

    De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten worden voldaan.

Artikel 4:50 handelt over intrekking of wijziging van de subsidieverlening voor de toekomst.

Artikel 4:50

  • 1.

    Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:

    • a.

      voor zover de subsidieverlening onjuist is;

    • b.

      voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, of

    • c.

      in andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

  • 2.

    Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, vergoedt het bestuursorgaan de schade die de subsidieontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan.

Artikel 4:51 regelt het weigeren van de voortzetting van subsidies die al drie jaar of langer worden verstrekt. Dat kan alleen bij veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten en met inachtneming van een redelijke termijn.

Artikel 4:51

  • 1.

    Indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

  • 2.

    Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in afwijking van artikel 4:25, eerste lid.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

De begripsomschrijvingen in dit artikel van de verordening zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.

Een omschrijving van het begrip “subsidie” ontbreekt, omdat artikel 4:21 van de Awb daar een definitie van geeft, die dwingend is en algemene geldigheid heeft. Opname in de verordening is derhalve niet mogelijk. Desalniettemin is het zinvol op deze plaats aandacht te besteden aan de wettelijke definitie.

Artikel 4:21

  • 1.

    Onder subsidie wordt verstaan de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde zaken of diensten.

  • 2.

    Deze titel is niet van toepassing op aanspraken of verplichtingen die voortvloeien uit een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de heffing van een premie dan wel een premievervangende belasting ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen.

  • 3.

    Deze titel is niet van toepassing op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

  • 4.

    Deze titel is van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek.

Er wordt uitgegaan van een materieel subsidiebegrip: zodra aan de elementen van de begripsomschrijving wordt voldaan, wordt van subsidie gesproken. Deze elementen zijn:

  • a.

    een aanspraak op financiële middelen;

  • b.

    anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;

  • c.

    door een bestuursorgaan verstrekt;

  • d.

    met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager.

Ad a.

Verstrekkingen in natura, zoals bijvoorbeeld het om niet of voor een lage huurprijs beschikbaar stellen van een accommodatie, vallen niet onder het subsidiebegrip.

Met het woord “aanspraak” wordt aangegeven, dat de financiële middelen niet daadwerkelijk verstrekt hoeven te worden. Zo is bijvoorbeeld ook het garant staan van de gemeente voor afbetaling van een lening een subsidie in de zin van de verordening. De gemeente verplicht zich immers tot betaling op het moment dat de geldlener daartoe niet in staat is. Het is dus niet zo, dat pas van subsidie kan worden gesproken op het moment dat de financiële middelen daadwerkelijk worden verstrekt. Voldoende is dat de aanspraak op financiële middelen wordt gevestigd.

Het cruciale moment is niet de feitelijke verstrekking, maar de beslissing om de voorgenomen activiteit te subsidiëren als zij werkelijk plaatsvindt.

Ad b.

Commerciële transacties waarbij de gemeente partij is, vallen buiten het subsidiebegrip.

Ad c.

De subsidie wordt verleend en vastgesteld door een bestuursorgaan van de gemeente. Meestal zal dit het college van burgemeester en wethouders zijn.

Ad d.

Het moet gaan om een gebonden inkomens- of vermogensoverdracht in die zin, dat bij de subsidieverlening, voorafgaand aan de te verrichten activiteiten, de bestedingsrichting van de verleende middelen is vastgelegd. Indien het gaat om een algehele of aanvullende inkomens-voorziening (bijvoorbeeld sociale zekerheid, studiefinanciering, schadevergoedingen), dan wordt het uitgekeerde bedrag niet als subsidie gezien.

De bekostiging van het onderwijs vindt plaats op basis van de specifieke onderwijswetgeving. Volgens de wet zijn de algemene regels inzake subsidiëring dan ook niet rechtstreeks, maar wel van overeenkomstige toepassing, ter bevordering van een zekere mate van harmonisatie.

  • a.

    Awb

  • In de Algemene wet bestuursrecht zijn onder “Titel 4.2 Subsidies” algemene regels opgenomen over subsidiëring, die uiteraard ook voor de gemeentelijke overheid gelden.

  • b.

    bestemmingsreserve

  • Een reserve die wordt gevormd met een van tevoren bepaalde bestemming onder toestemming van Burgemeester en wethouders.

  • c.

    budgetsubsidie

  • In deze verordening wordt, zoals ook in het kader van het harmonisatieproces is vastgesteld, een voorkeur uitgesproken voor budgetsubsidiëring: met de instelling wordt de afspraak gemaakt voor een bepaald budget bepaalde producten en prestaties of activiteiten te verrichten. Deze vorm van subsidiëring komt het meest tegemoet aan de bestuurlijke wens om te sturen op gemeentelijke doeleinden, waarbij (financiële) risico’s zoveel mogelijk worden beheerst. Een essentieel kenmerk van budgetsubsidiëring is de scheiding van verantwoordelijkheden tussen gemeente en instellingen. De gemeente is verantwoordelijk voor het formuleren van de doelstellingen van het beleid; de instelling is verantwoordelijk voor de uitvoering. Door subsidiëring te koppelen aan afspraken met instellingen over concrete producten, prestaties en activiteiten ontstaat een veel directere relatie tussen beleidsdoelstellingen en subsidiëring. De gemeente is opdrachtgever die betaalt voor een product, prestatie of activiteit van een tevoren bepaalde omvang, aard en kwaliteit. Hierdoor wordt duidelijker welke kosten c.q. opbrengsten aan producten of activiteiten zijn verbonden. Dit kan voor de gemeente betekenen een zorgvuldiger omgaan met de beschikbare (beperkte) middelen. Voorts is het mogelijk dat de instellingen door een zekere mate van vrijheid van aanwending van de middelen efficiënter met deze middelen kunnen omgaan.

  • Budgetsubsidies zijn echter niet altijd zinvol of mogelijk, gelet op de aard van de activiteiten of omdat deze verantwoordelijkheid niet in alle redelijkheid van een organisatie kan worden gevraagd. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij kleinere niet-professionele instellingen.

  • d.

    duurzame goederen

  • Duurzame roerende goederen die gedurende meerdere jaren door een gesubsidieerde instelling worden gebruikt voor activiteiten waar subsidie voor wordt verleend.

  • e.

    eenmalige subsidie

  • De definitie van dit begrip spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

  • f.

    egalisatiereserve

  • Dit is een buffer waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar.

  • g.

    instelling

  • De definitie van een instelling is niet beperkt tot statutair in de gemeente gevestigde rechtspersonen. De definitie biedt de ruimte regionaal werkende organisaties te subsidiëren, die in het belang van en voor de lokale inwoners activiteiten verrichten en daarmee bepaalde producten en prestaties leveren. Gelet op de schaalvergroting (regionaal werkende instellingen) en de hiermee samenhangende professionalisering van instellingen moet deze mogelijkheid ook geboden worden. Echter het kan niet de bedoeling zijn dat hiermee als het ware “de deur wagenwijd wordt opengezet” en aan iedere regionale of landelijke instelling de mogelijkheid wordt geboden om met kans op succes een subsidieaanvraag in te dienen, wanneer aantoonbaar is dat de inwoners van Pijnacker-Nootdorp van de diensten van deze instellingen gebruik maken.

  • g.

    Uitgaand van het standpunt dat dit met gemeentegeld niet de primaire bedoeling is zal een subsidieaanvraag aan de volgende criteria worden getoetst:

    • a.

      De activiteiten moeten belang/waarde hebben voor de plaatselijke inwoners;

    • b.

      Zij kunnen worden uitgevoerd door plaatselijke, regionale of landelijke instellingen: de statutaire plaats van vestiging van de instelling is niet van belang;

    • c.

      De activiteiten voor de plaatselijke inwoners zijn in principe lokaal ‘gebonden’, dat wil zeggen zij vinden in principe plaats in of op lokale accommodaties of in de openbare ruimte binnen de gemeentegrens.

  • h.

    subsidieontvanger

  • Deze definitie spreekt voor zich.

  • i.

    subsidiejaar

  • Het subsidiejaar is gelijk aan een kalenderjaar. Het boekjaar is voor de meeste instellingen ook gelijk aan het kalenderjaar.

  • j.

    vervangingsreserve

  • Een reserve die wordt gevormd uit afschrijvingen met als doel onroerende en duurzame roerende goederen te vervangen.

  • k.

    waarderingssubsidies

  • Waarderingssubsidies worden verstrekt aan instellingen met een éénduidige, concrete en eenvoudig controleerbare doelstelling. Een waarderingssubsidie is een subsidie die wordt verstrekt als waardering voor het uitvoeren van activiteiten die het gemeentebestuur voor de bevolking van belang acht. Voor waarderingssubsidies geldt in principe dat de vast te stellen subsidie gelijk is aan de verleende subsidie. Wel moet worden voldaan aan de voorwaarde dat door de instelling (globaal) moet zijn voldaan aan de verplichting tot uitvoering van de tevoren in het activiteitenplan vastgelegde activiteiten. Een en ander wordt getoetst aan de hand van het in te dienen jaarverslag. Overigens biedt artikel 4:49 Awb de mogelijkheid de subsidievaststelling in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzigen. Een negatieve uitkomst van de toets van de uitgevoerde activiteiten kan hiervoor een gegronde reden zijn. Door middel van het subsidiebeleidskader (zie artikel 5) wordt jaarlijks door de raad bepaald welke subsidies worden aangemerkt als waarderingssubsidie.

Artikel 2 – Rechtspersoonlijkheid

Omwille van de zekerheid wordt hier bepaald dat subsidies in beginsel alleen aan instellingen worden verstrekt indien zij over volledige rechtspersoonlijkheid beschikken.

Er zijn echter omstandigheden denkbaar waaronder het gewenst of redelijk is van dit beginsel af te wijken. Daarom is in het tweede lid een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen.

Artikel 3 – Reikwijdte van de verordening

Het opnemen van de term “gemeentelijk belang” heeft tot doel om aanvragen waarbij geen algemene belangen van de inwoners c.q. bezoekers van de gemeente Pijnacker-Nootdorp betrokken zijn, te kunnen uitsluiten.

Artikel 4 – Inhoudelijk beleid

Uitgangspunt is dat de raad op hoofdlijnen stuurt en het college zorgt voor de uitvoering. Dit houdt in dat de raad de algemene beleidslijnen uitzet, de prioriteiten stelt en bij de begroting de gelden vrijmaakt, die per beleidstaak voor subsidiëring in enig jaar beschikbaar zijn. De raad bepaalt ook de diverse grondslagen voor subsidiëring; zo kunnen bijvoorbeeld voor de sportsector andere criteria worden gehanteerd dan voor de cultuursector. De hoofdlijnen van het beleid zullen te vinden zijn in beleidsuitgangspunten, beleidsnota’s en het subsidiebeleidskader die de raad vaststelt.

Artikel 5 – Subsidiebeleidskader

Het subsidiebeleidskader geeft een zo compleet mogelijk, compact overzicht van het subsidiebeleid per beleidsterrein. Door gefaseerde en periodieke vaststelling daarvan (in beginsel eens in de vier jaar) komt de schijnwerper regelmatig te staan op het zogenaamde bestaande beleid. De subsidielijst is een overzicht van de te verstrekken subsidies in een bepaald jaar. De subsidielijst wordt vastgesteld door het college van B&W en ter kennis gebracht van de functionele raadscommissie.

Artikel 6 – Uitvoering

De bevoegdheidsverdeling geeft aan dat de raad stuurt op hoofdlijnen en dat het college verantwoordelijk is voor de uitvoering van het door de raad vastgestelde beleid.

Artikel 7 – Subsidieplafond

In artikel 4:25 van de Awb wordt de mogelijkheid geschapen een subsidieplafond te hanteren. De bevoegdheid tot vaststelling van een subsidieplafond moet dan wel in de verordening zijn opgenomen. Op grond van het eerste lid van artikel 4:26 van de Awb moet de verordening tevens regelen hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld of welk orgaan dat krachtens de verordening mag doen. Artikel 7 voorziet in deze wettelijke eisen, zodat nu de mogelijkheid bestaat om met subsidieplafonds te gaan werken.

Het subsidieplafond is een oplossing voor het probleem dat het ontbreken van een toereikende begrotingspost niet kan worden tegengeworpen aan de subsidieaanvrager, omdat de subsidieregeling een ongeclausuleerde aanspraak op subsidie creëert. Bij subsidieaanvragen die op grond van deze verordening worden ingediend, zal dat niet gauw het geval zijn. Er is zo veel beleidsvrijheid, dat burgemeester en wethouders ook zonder subsidieplafond bevoegd zijn de subsidie te weigeren op grond van het feit dat zij er om beleidsinhoudelijke redenen geen geld (meer) voor willen vrijmaken. De weigering moet uiteraard wel deugdelijk worden gemotiveerd.

Niettemin moet de mogelijkheid tot vaststelling van een subsidieplafond er wel zijn.

Als een subsidieplafond is vastgesteld, moet dat worden gepubliceerd. Tevens is de raad verplicht om aan te geven welk verdelingssysteem wordt gehanteerd. Daarin is de raad vrij. Gedacht kan worden aan het tendersysteem, waarbij aanvragen voor een bepaalde datum moeten worden ingediend, waarna aan de hand van bepaalde criteria een selectie wordt gemaakt. Een andere mogelijkheid is toepassing van het principe: ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond moet op deze verdelingsmaatstaven worden gewezen.

Het plafond (inclusief de verdelingsmaatstaven) moet bekendgemaakt worden voor aanvang van het tijdvak waarop het betrekking heeft. Potentiële subsidieaanvragers moeten daarmee immers rekening kunnen houden bij de inrichting van hun aanvraag. Ook behoren zij te weten, dat hun subsidieaanvraag kan worden geweigerd wegens het ontbreken van gelden, ook al voldoet de aanvraag aan de gestelde eisen.

Artikel 4:25

  • 1.

    Een subsidieplafond kan slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld.

  • 2.

    Een subsidie wordt geweigerd voorzover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

  • 3.

    Indien niet tijdig, dan wel in bezwaar of beroep ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak omtrent verstrekking wordt beslist, geldt de verplichting van het eerste lid slechts voor zover zij ook gold op het tijdstip, waarop de beslissing in eerste aanleg werd genomen of had moeten worden genomen.

Artikel 4:26

  • 1.

    Bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 2.

    Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld.

Artikel 4:27

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

  • 2.

    Indien het subsidieplafond of een verlaging daarvan later wordt bekendgemaakt, heeft deze bekendmaking geen gevolgen voor voordien ingediende aanvragen.

Artikel 4:28

Artikel 4:27, tweede lid, is niet van toepassing, indien:

  • a.

    de aanvragen voor het tijdvak waarvoor het subsidieplafond is vastgesteld ingevolge wettelijk voorschrift moeten worden ingediend op een tijdstip waarop de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd;

  • b.

    het een verlaging betreft die voortvloeit uit de vaststelling of goedkeuring van de begroting;

  • c.

    bij de bekendmaking van het subsidieplafond is gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

Artikel 8 – Evaluatie

Dit artikel geeft uitwerking aan het bepaalde in artikel 4:24 van de Awb. Het betreft een zogenaamde gangbare regel. Dat wil zeggen, dat de gemeente de vrijheid heeft om deze anders in te vullen.

Artikel 8 bepaalt, dat burgemeester en wethouders indien de verslaglegging van de subsidieontvangers in dat opzicht niet toereikend is, zullen moeten evalueren. Geen eisen worden gesteld aan de inhoud van de evaluatie. Deze zullen per subsidie anders kunnen zijn. Ook een termijn wordt niet voorgeschreven, omdat deze afhankelijk is van de effecten die in beeld moeten komen (soms op korte termijn, soms op langere termijn, soms periodiek).

Er wordt dus afgeweken van de in de Awb opgenomen termijn van vijf jaar en de verplichting tot evaluatie wordt beperkt tot subsidies voor activiteiten waarover de verslaglegging van de subsidieontvanger onvoldoende inzicht biedt.

Artikel 9 – Toezichthouders

In de Awb is in Hoofdstuk 5, Afdeling 5.1 het nodige geregeld omtrent toezichthouders. Een uitgebreide regeling in de verordening is daarom niet nodig. Wel moet de verordening de mogelijkheid aangeven om toezichthouders aan te wijzen.

Op grond van het bepaalde in Afdeling 5.1 moet de instelling de toezichthouder toegang verlenen tot de accommodatie en de administratie. Hij is bevoegd inlichtingen te vorderen en zo nodig zakelijke bescheiden en gegevens mee te nemen om kopieën te kunnen maken.

Artikel 5:11

Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

Artikel 5:12

  • 1.

    Bij de uitoefening van zijn taak draagt een toezichthouder een legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is.

  • 2.

    Een toezichthouder toont zijn legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.

  • 3.

    Het legitimatiebewijs bevat een foto van de toezichthouder en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid. Het model van het legitimatiebewijs wordt vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Justitie.

Artikel 5:13

Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 5:14

Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan dat de toezichthouder als zodanig aanwijst, kunnen de aan de toezichthouder toekomende bevoegdheden worden beperkt.

Artikel 5:15

  • 1.

    Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 2.

    Zo nodig verschaft hij zich toegang met behulp van de sterke arm.

  • 3.

    Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen.

Artikel 5:16

Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.

Artikel 5:17

  • 1.

    Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.

  • 2.

    Hij is bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.

  • 3.

    Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.

Artikel 5:18

  • 1.

    Een toezichthouder is bevoegd zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen.

  • 2.

    Hij is bevoegd daartoe verpakkingen te openen.

  • 3.

    De toezichthouder neemt op verzoek van de belanghebbende indien mogelijk een tweede monster, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.

  • 4.

    Indien het onderzoek, de opneming of de monsterneming niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd zaken voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.

  • 5.

    De genomen monsters worden voorzover mogelijk teruggegeven.

  • 6.

    De belanghebbende wordt op zijn verzoek zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek, de opneming of de monsterneming.

Artikel 5:19

  • 1.

    Een toezichthouder is bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.

  • 2.

    Hij is bevoegd vervoermiddelen waarmee naar zijn redelijk oordeel zaken worden vervoerd met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft, op hun lading te onderzoeken.

  • 3.

    Hij is bevoegd van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te vorderen van de wettelijk voorgeschreven bescheiden met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.

  • 4.

    Hij is bevoegd met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden van de bestuurder van een voertuig of van de schipper van een vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hem aangewezen plaats overbrengt.

  • 5.

    Bij regeling van Onze Minister van Justitie wordt bepaald op welke wijze de vordering tot stilhouden wordt gedaan.

Artikel 5:20

  • 1.

    Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

  • 2.

    Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voorzover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

Artikel 10 – Democratisering

Voor het democratisch functioneren van een instelling zijn moeilijk algemene regels te geven. Natuurlijk is het controleerbaar of de eigen regels, waarnaar de instelling zich moet gedragen, op voldoende wijze voorzien in interne democratische besluitvorming. Daartoe is het tweede lid van dit artikel geformuleerd. Deze bepaling is zo geformuleerd, dat alle instellingen op een eigen wijze inhoud kunnen geven aan het principe van democratisering.

Het artikel heeft met name een signaalfunctie. Het gemeentebestuur verwacht van gesubsidieerde instellingen een democratisch karakter, dat moet zijn vastgelegd in de interne regelgeving van een instelling, bij voorkeur aangevuld met een klachtenprocedure.

Door opname van dit artikel is het wel duidelijk dat de gemeente hierop let en het al dan niet democratisch functioneren een rol kan spelen bij afwegingen bij een subsidieaanvraag.

Artikel 11 – Antidiscriminatie

De activiteiten van een instelling mogen in generlei opzicht strijdig zijn met de Grondwet en met op grond van internationale verdragen algemeen erkende rechten van de mens. Behoudens wanneer er sprake is van op een specifieke doelgroep gerichte activiteit, dienen de activiteiten van een instelling open te staan voor eenieder, ongeacht ras, godsdienst, levensovertuiging, sekse of seksuele geaardheid.

Artikel 12 - Toegankelijkheid accommodaties voor gehandicapten

Gekozen is voor een facultatieve bepaling. Soms brengt de aard van de activiteiten of de historie met zich mee, dat een accommodatie niet of slechts met onevenredig hoge kosten geschikt te maken is. Uiteraard wordt ernaar gestreefd dat zo veel mogelijk activiteiten feitelijk toegankelijk zijn voor gehandicapten.

HOOFDSTUK 2 – BUDGETSUBSIDIE

Artikel 13 – Aanvraag

De datum voor het indienen van de aanvraag houdt verband met de besluitvorming in het kader van de begrotingscyclus van de gemeente. Dit artikel geeft aan welke gegevens met een aanvraag moeten worden ingediend. Burgemeester en wethouders kunnen, indien zij dit nodig achten, bepalen, dat ook andere gegevens moeten worden overgelegd.

Artikel 14 – Activiteitenplan

Dit artikel is ontleend aan (het facultatieve) artikel 4:62 van de Awb. Het activiteitenplan is nodig om te kunnen beoordelen of de voorgestelde activiteiten en de daarmee beoogde doelstellingen passen in het gemeentelijk beleid, zodat subsidieverlening kan worden overwogen. Voorts kan op basis hiervan worden beoordeeld of en in hoeverre de doelstellingen wel bereikt kunnen worden met de voorgestelde activiteiten. Instellingen waarmee een meerjarige budgetsubsidieovereen-komst wordt afgesloten dienen een meerjarig activiteitenplan in.

Artikel 4:62

Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

Artikel 15 – Begroting

Dit artikel is ontleend aan artikel 4:63 van de Awb. Instellingen met een meerjarige budgetsubsidieovereenkomst dienen een meerjarige begroting in.

Artikel 4:63

  • 1.

    De begroting behelst een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2.

    De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

  • 3.

    Tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie wordt verstrekt, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.

Artikel 16 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

Het niet in deze verordening opnemen van beslistermijnen zou betekenen, dat de Awb van toepassing zou zijn. Ingevolge die wet geldt een “redelijke termijn”, die na acht weken verstreken is, zij het dat verdaging (ook met een “redelijke termijn”) mogelijk is. Binnen het kader van de begrotingscyclus van de gemeente is dit onvoldoende.

De bepaling in het derde lid dat burgemeester en wethouders de aanvraag toetsen aan het gemeentelijke beleid, biedt de mogelijkheid van inhoudelijke toetsing.

Artikel 17 – Besluit tot subsidieverlening

Bij budgetsubsidiëring vormen zowel subsidieverlening als subsidievaststelling onderdeel van het subsidieproces.

Bij subsidieverlening wordt in feite gezegd, dat een instelling in principe een bepaald bedrag aan subsidie krijgt. Dit is tevens het maximum aan subsidie dat een instelling kan ontvangen. Afhankelijk van de verrichte prestaties/activiteiten wordt de subsidie na afloop van het subsidietijdvak definitief vastgesteld. Tevens wordt bij de subsidieverlening aangegeven op welke wijze en tot welke hoogte op de subsidie voorschotten worden verstrekt.

Artikel 18 – Budgetsubsidieovereenkomsten

Dit artikel maakt het mogelijk dat naast de beschikking tot subsidieverlening een (privaatrechtelijke) uitvoeringsovereenkomst wordt afgesloten. De verleningsbeschikking zal in ieder geval een aantal essentiële elementen moeten bevatten zoals een aanduiding van de activiteiten, de verplichtingen en het subsidiebedrag of de berekeningswijze van het bedrag. In de uitvoeringsovereenkomst is dan ruimte voor de uitwerking. De uitvoeringsovereenkomst kan de beschikking niet vervangen.

In zijn algemeenheid verplicht een subsidiebeschikking niet tot uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten. De ontvanger behoudt in beginsel de vrijheid van de activiteiten af te zien en de aanspraak op financiële middelen daarmee op te geven. Indien de gesubsidieerde niet tot volledige uitvoering of tot gedeeltelijke uitvoering van de beschikking komt, kan de gemeente de beschikking intrekken of wijzigen, dan wel op een lager bedrag vaststellen. Als de gemeente vindt dat de subsidieontvanger de activiteiten daadwerkelijk moet verrichten kan een uitvoeringsovereenkomst worden afgesloten die de subsidieontvanger verplicht de activiteiten te verrichten waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 4:36

  • 1.

    Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening kan een overeenkomst worden afgesloten.

  • 2.

    Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de subsidie zich daartegen verzet, kan in de overeenkomst worden bepaald dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend.

Artikel 19 – Aanvraag tot subsidievaststelling

Dit artikel heeft betrekking op de voorbereiding van het tweede publiekrechtelijke moment in het subsidietraject. Voorafgaand aan het vaststellen van een subsidie zullen de instellingen een aanvraag moeten indienen, vergezeld van een aantal stukken.

Artikel 20 – Besluit tot subsidievaststelling

De subsidievaststelling is het logische vervolg op de subsidieverlening. Zie verder de toelichting in het algemene gedeelte.

Artikel 21 – Verplichtingen van de subsidieontvanger

Het stellen van eisen met betrekking tot de administratie van een instelling is met name van belang met het oog op de subsidievaststelling. De administratie moet daarom inzichtelijk en controleerbaar zijn.

Artikel 22 – Egalisatiereserve

In dit artikel staan de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het creëren van een egalisatiereserve. Dit is een buffer waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. Het kan niet de bedoeling zijn, dat deze reserve oneindig groot wordt. Daarom wordt vastgesteld, dat deze reserve maximaal 20% van de totale inkomsten van de instelling in het subsidiejaar mag bedragen. Overschrijding van dit maximum zal bij de subsidievaststelling tot een lagere subsidie leiden. Burgemeester en wethouders kunnen op grond van lid 4 zo nodig van het percentage van 20% afwijken.

Artikel 4:72

  • 1.

    Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald, vormt de ontvanger een egalisatiereserve.

  • 2.

    Het verschil tussen het vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

  • 3.

    De egalisatiereserve wordt zo hoog rentend en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk is belegd.

Artikel 23 – Bestemmingsreserves

Dit artikel biedt de mogelijkheid aan een instelling om naast een egalisatiereserve één of meerdere bestemmingsreserves te vormen. Om een goed gebruik van de financiële middelen te waarborgen, dient hiervoor toestemming aan burgemeester en wethouders te worden gevraagd.

Artikel 24 – Liquidatiesaldo

De bedoeling van dit artikel is, dat indien met subsidie verkregen eigendommen aan de doelstelling worden onttrokken, een evenredig deel van het vermogen dat met de subsidie is opgebouwd, terugvloeit naar de gemeente.

Het vijfde lid is bedoeld om te voorkomen, dat een instelling in verband met het naleven van deze verplichting ten opzichte van de gemeente in strijd moet handelen met haar statuten.

Artikel 25 - Toestemmingsvereiste

Dit artikel sluit aan bij artikel 4:71 van de Awb. Het eerste lid daarvan is facultatief, de overige leden (over de beslissingstermijn) zijn dwingend van aard.

Voor de zwaardere subsidievorm budgetsubsidie is het merendeel van de toestemmingsvereisten uit de Awb overgenomen. Dit geldt alleen niet voor de onderdelen e, g, en h. Onderdeel g heeft betrekking op fondsen en reserves, waarvoor afzonderlijke bepalingen in de verordening zijn opgenomen (zie de artikelen 22 en 23). De vereisten geformuleerd onder e en h zouden de bedrijfsvoering van de betrokken instellingen onnodig kunnen belemmeren.

Aan de toestemmingsvereisten uit de Awb is toegevoegd de toestemming voor het vervreemden van met subsidie aangeschafte duurzame roerende goederen.

Artikel 4:71

  • 1.

    Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald, behoeft de subsidieontvanger de toestemming van het bestuursorgaan voor:

    • a.

      het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b.

      het wijzigen van de statuten;

    • c.

      het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • d.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • e.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • f.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • g.

      het vormen van fondsen en reserveringen;

    • h.

      het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

    • i.

      het ontbinden van de rechtspersoon;

    • j.

      het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

  • 2.

    Het bestuursorgaan beslist binnen vier weken omtrent de toestemming.

  • 3.

    De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

  • 4.

    Indien omtrent de toestemming niet tijdig is beslist, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

HOOFDSTUK 3 – WAARDERINGSSUBSIDIE

Artikel 26 – Aanvraag

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 13.

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van de aanvraagtermijn en de in te leveren gegevens wanneer de aard van de subsidieaanvraag daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld bij een aanvraag om een relatief kleine subsidie voor een incidentele activiteit.

Artikel 27 - Activiteitenplan

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 14.

Artikel 28 - Begroting

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 15.

Artikel 29 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 16.

Artikel 30 – Besluit tot subsidievaststelling

Bij de waarderingssubsidies is gekozen om direct over te gaan tot het vaststellen van de subsidie.

Artikel 31 – Verplichtingen van de subsidieontvanger

Om toch inzicht te houden in de activiteiten die de subsidieontvanger verricht, is ervoor gekozen om de instellingen na afloop van het subsidiejaar een verslag te laten overleggen. Daarnaast worden burgemeester en wethouders in de gelegenheid gesteld nadere eisen te stellen aan de administratie van de instellingen.

Artikel 32 – Egalisatiereserve

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 22. Aangezien bij waarderingssubsidies sprake is van een directe subsidievaststelling en geen vaststelling achteraf, kan een overschrijding van het maximum-percentage van 20% pas bij een volgende subsidieaanvraag en -verlening worden geconstateerd en ‘verrekend’.

Artikel 33 - Bestemmingsreserves

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 23.

Ook hier geldt dat deze reserves uitsluitend door instellingen met een structurele waarderings-subsidie kunnen worden gevoerd

HOOFDSTUK 4 – EENMALIGE SUBSIDIE

Artikel 34 – Aanvraag

De aanvraag om een eenmalige subsidie kent een specifieke termijn van indiening en dient vergezeld te gaan van een aantal op de subsidiesoort toegesneden stukken.

Artikel 35 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 16. Lid 3 biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid nadere regels te stellen.

Artikel 36 – Besluit tot subsidieverlening

Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 17.

Artikel 37 – Aanvraag tot subsidievaststelling

Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 19. In verband met de subsidiesoort blijft de eis van het overleggen van een accountantsverklaring hier achterwege.

Artikel 38 - Subsidievaststelling

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 20.

Artikel 39 – Subsidievaststelling ineens

Er is voor gekozen om bij de eenmalige subsidie de mogelijkheid te hebben om de subsidie eerst te verlenen of deze gelijk vast te stellen. In de praktijk zal dit vaak afhangen van de hoogte van de subsidie.

Artikel 40 – Verplichtingen subsidieontvanger

Om toch inzicht te houden in de activiteiten die de subsidieontvanger verricht, is ervoor gekozen om de instellingen na afloop van de activiteiten een verslag te laten overleggen. Daarnaast worden burgemeester en wethouders in de gelegenheid gesteld nadere eisen te stellen aan de administratie van de instellingen.

HOOFDSTUK 5 – OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 41 – Weigeringsgronden

De artikelen 4:25 en 4:35 bevatten dwingend recht, waarvan niet bij verordening kan worden afgeweken. Wel is het mogelijk deze weigeringsgronden aan te vullen. Hiervan wordt in dit artikel gebruik gemaakt. Het betreft hier een limitatieve opsomming, zodat andere weigeringsgronden niet kunnen worden toegepast.

Artikel 4:25, tweede lid, bepaalt, dat een subsidie moet worden geweigerd indien door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. De integrale tekst van artikel 4:25 is te vinden in de toelichting op artikel 7.

Artikel 4:35

  • 1.

    De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat

    • a.

      de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

    • b.

      de aanvrager niet zal voldoen aan de aan het subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voorzover deze voor de vaststelling van het subsidie van belang zijn.

  • 2.

    De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager

    • a.

      in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

    • b.

      failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 42 – Vergoeding aan de gemeente bij vermogensvorming

Deze bepaling is gebaseerd op artikel 4:41 van de Awb, een facultatief wetsartikel; de verordening moet een grondslag bieden om hiervan gebruik te maken.

De subsidieontvanger is onder bepaalde omstandigheden verplicht tot het betalen van een schadevergoeding aan de gemeente, wanneer het subsidie tot vermogensvorming bij de subsidieontvanger heeft geleid.

Hierbij gaat het in het bijzonder om situaties, waarbij vermogensbestanddelen niet langer dienen voor de verwezenlijking van het doel, waarvoor subsidie is verleend.

Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een instelling zichzelf ontbindt of een vorm van samenwerking met een andere instelling aangaat en het mede door middel van subsidie in eigendom verworven instellingspand verkoopt.

Deze vergoedingsverplichting is wel gekoppeld aan een verjaringstermijn van maximaal vijf jaar.

Artikel 4:41

  • 1.

    In de gevallen, genoemd in het tweede lid, is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan het bestuursorgaan, mits

    • a.

      dit bij wettelijk voorschrift, of, indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, bij de subsidieverlening is bepaald, en

    • b.

      daarbij is aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

  • 2.

    De vergoeding is slechts verschuldigd indien:

    • a.

      de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

    • b.

      de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

    • c.

      de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

    • d.

      de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

    • e.

      de rechtspersoon die de subsidie ontving, wordt ontbonden.

  • 3.

    De vergoeding wordt vastgesteld binnen een jaar nadat het bestuursorgaan op de hoogte is gekomen of kon zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan, doch in ieder geval binnen vijf jaar na de bekendmaking van de laatste beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 43 – Voorschotten

In de praktijk wordt meestal met voorschotten gewerkt. Op grond van artikel 4:54 van de Awb is voorschotverlening alleen mogelijk indien de verordening dat bepaalt.

Afgewogen moet worden of voorschotverlening noodzakelijk is en zo ja, welk systeem van bevoorschotting wordt gehanteerd. De beslissing om een voorschot te verlenen of te weigeren moet worden beschouwd als een beschikking, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Het is mogelijk de beschikking tot subsidieverlening te combineren met een beschikking tot voorschotverlening.

Het is zinvol vast te leggen hoe met de voorschotten wordt omgegaan bij de subsidievaststelling en wat er moet gebeuren als de vaststelling lager uitvalt dan de bevoorschotting.

Bevoorschotting aan een instelling waarvan het voortbestaan onzeker is, kan worden gestopt (lid 4).

Op grond van het vijfde lid kan worden voorkomen, dat naderhand voorschotten moeten worden teruggevorderd van een instelling die niet aan haar verplichtingen voldoet.

Artikel 4:54

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen, voor zover dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald.

  • 2.

    De beschikking tot voorschotverlening vermeldt het bedrag van het voorschot, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

Artikel 44 – Indexering

De structurele subsidies worden jaarlijks geïndexeerd. Onder structurele subsidies worden verstaan subsidies voor langer dan één jaar en geen eenmalige subsidies. Het voor gesubsidieerde instellingen voor een bepaald jaar te hanteren indexpercentage wordt opgenomen in de uitgangspunten voor het opstellen van de gemeentebegroting. Dit indexpercentage is voor een subsidiejaar definitief. Achteraf vindt geen bijstelling van het percentage plaats en zullen er dus ook geen nabetalingen volgen.

Bij instellingen met personeel met een dienstverband wordt uitgegaan van een gewogen percentage. Dit gewogen indexpercentage is als volgt samengesteld:

  • a.

    een stijgingspercentage voor de trendmatige verhoging van het loonpeil; dit percentage is gelijk aan het stijgingspercentage van de lonen op grond van de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst (CAO);

  • b.

    een stijgingspercentage van de overige lasten; dit percentage is gelijk aan het percentage dat de gemeente zelf voor de gemeentebegroting hanteert als prijsindexcijfer.

Bij de instellingen zonder personeel met een dienstverband wordt uitsluitend uitgegaan van het prijsindexcijfer dat de gemeente hanteert bij het opstellen van de gemeentebegroting.

Artikel 45 – Gelieerde instellingen

Dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat burgemeester en wethouders geen afgerond beeld hebben van de financiële rechten en verplichtingen van een instelling. Daarom moet inzicht ontstaan in bij een andere instelling ondergebracht geld (a), dochterinstellingen (b) of beheerstichtingen (c).

Artikel 46 – Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden

Op diverse plaatsen in deze verordening wordt aangegeven wat burgemeester en wethouders in verband met bepaalde omstandigheden moeten of kunnen beslissen. Die omstandigheden zijn burgemeester en wethouders meestal bekend via gevraagd of ongevraagd door een instelling gegeven informatie. Het ligt voor de hand, dat de bereidheid van een instelling om informatie te verstrekken afneemt naarmate de gevolgen daarvan minder gunstig (kunnen) zijn. Daarom wordt in dit artikel bepaald, dat informatieverstrekking verplicht is (zo spoedig mogelijk en schriftelijk) als het gaat om omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een door burgemeester en wethouders te nemen beslissing.

Artikel 47 – Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht

Op grond van artikel 4:37, eerste lid, kan de gemeente de subsidieontvanger bepaalde verplichtingen opleggen.

Artikel 4:37

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a.

      Aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b.

      De administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c.

      Het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

    • d.

      De te verzekeren risico’s;

    • e.

      Het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

    • f.

      Het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

    • g.

      Het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

    • h.

      Het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.

  • 2.

    Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt opgelegd, zijn de artikelen 4:3 en 4:4 van overeenkomstige toepassing.

Omdat het gemeentebestuur activiteiten subsidieert die het van belang acht voor de inwoners, heeft het er ook belang bij, dat de instelling zich verzekert tegen mogelijke risico’s. Een brand- en inbraakverzekering voor de roerende en onroerende zaken alsmede een WA-verzekering voor personeel en vrijwilligers worden daarom verplicht gesteld. De in het vierde lid opgenomen mogelijkheid van vrijstelling kan worden gebruikt, als mocht blijken dat een risico niet te verzekeren is dan wel er een uitzonderlijk hoge risicodekking wordt verlangd.

Artikel 48 – Afschrijvingen

Dit artikel geeft instellingen de mogelijkheid om door middel van afschrijvingen – die niet gebruikt worden voor het aflossen van een geldlening - een vervangingsreserve te vormen voor onroerende zaken en duurzame roerende goederen. De verplichting om deze afschrijvingen te storten in een vervangingsreserve voorkomt dat instellingen zowel afschrijvingen als vervanging ten laste van de exploitatie brengen.

Artikel 49 – Tegengaan vervreemdingen

Dit artikel beoogt te voorkomen, dat subsidiegelden worden gebruikt voor oneigenlijke doelen of door een instelling elders worden ondergebracht, buiten het zicht van de gemeente.

Artikel 50 – Levering van zaken en verrichten van diensten aan derden

Dit artikel is bedoeld om getrapte subsidiëring te voorkomen. Een instelling mag, zonder toestemming van burgemeester en wethouders, de subsidie niet deels ten goede laten komen aan derden die niet tot de doelgroep behoren.

Artikel 51 – Tussenrapportage

Er kunnen zich situaties voordoen waarin het voor het college van belang is om tussentijds op de hoogte gesteld te worden van de voortgang van de activiteiten of de financiële gang van zaken. Vooral bij grotere subsidiebudgetten – maar in incidentele gevallen ook bij waarderingssubsidies - kan zo’n tussenrapportage gewenst zijn om nog tijdig te kunnen inspelen op een bepaalde ontwikkeling. Een algemene verplichting daartoe gaat echter te ver. Vandaar dat dit artikel is geformuleerd in termen van een bevoegdheid waarvan het college gebruik kan maken.

Artikel 52 - Medewerking aan onderzoek door de gemeente

Medewerking aan onderzoek door de gemeente is in het algemeen niet verplicht. Met deze bepaling, die gebaseerd is op artikel 4:38 van de Awb, wordt aangegeven, dat gesubsidieerde instellingen niet de vrijheid hebben zich aan die medewerking te onttrekken.

Artikel 4:38

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2.

    Indien de subsidie op een wettelijk voorschrift berust, worden de verplichtingen opgelegd bij wettelijk voorschrift of krachtens wettelijk voorschrift bij de subsidieverlening.

  • 3.

    Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kunnen de verplichtingen worden opgelegd bij de subsidieverlening.

Artikel 53 – Betaling

De instellingen hebben recht op een vlotte afwikkeling als de subsidie eenmaal is vastgesteld.

Verder wordt de mogelijkheid gecreëerd om het subsidiebedrag (het gaat hier dus niet om de voorschotten) in vier termijnen te betalen. De basis hiervoor ligt in artikel 4:53 van de Awb.

Artikel 4:53

  • 1.

    Het subsidiebedrag kan in gedeelten worden betaald, mits bij wettelijk voorschrift is bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald.

  • 2.

    Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kan het subsidiebedrag in gedeelten worden betaald, mits bij de subsidieverlening, of indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, bij de subsidievaststelling, is bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald.

Verlening van een voorschot verplicht tot uitbetaling. Voorschotverlening zal veelal gecombineerd worden met de beschikking tot subsidieverlening (zie de toelichting onder de artikelen 17 en 43). Omdat de subsidieverlening en -bevoorschotting voor budget- en waarde-ringssubsidies in het algemeen tegen het einde van het voorafgaande jaar plaatsvindt, wordt in het tweede lid voor de uitbetalingstermijn afgeweken van de wettelijke termijn van vier weken.

Artikel 4:55

  • 1.

    Voorschotten worden overeenkomstig de voorschotverlening betaald.

  • 2.

    De voorschotten worden binnen vier weken na de voorschotverlening betaald, tenzij bij wettelijk voorschrift of bij de voorschotverlening anders is bepaald.

HOOFDSTUK 6 – OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 54 – Hardheidsclausule

Dit artikel is opgenomen om ten opzichte van een instelling in begunstigende zin te kunnen afwijken van deze verordening. Daarvoor is wel nodig dat sprake is van bijzondere omstandigheden.

De aanduiding “hardheidsclausule” geeft aan, dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen, waarin een strikte toepassing van één of meer artikelen in redelijkheid niet kan worden verlangd.

Artikel 55 – Overgangsbepaling

Lid 1 van artikel 55 betekent dat een subsidie die is verleend onder het oude recht voor 1 januari 2004 moet zijn bekendgemaakt aan de instelling. Dientengevolge zijn alle bepalingen van de oude verordeningen voor de hele subsidiecyclus (verlening, vaststelling, maar ook eventuele weigeringsgronden) van toepassing als de bekendmaking heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2004. Het moment van bekendmaking is niet het moment van vaststelling van de gemeentebegroting maar het moment waarop de beschikking aan de instellingen wordt toegezonden.

Onder de werking van de Algemene Subsidie Verordening 1996 van Pijnacker kunnen instellingen met toestemming van burgemeester en wethouders reserves vormen. De bepaling van de hoogte van deze reserves is eveneens aan burgemeester en wethouders voorbehouden. De Pijnackerse verordening en toelichting geven hierbij geen nadere voorschriften.

Op grond van de Nootdorpse Algemene Subsidieverordening kunnen instellingen egalisatie- en bestemmingsreserves vormen en mag de egalisatiereserve maximaal 20% bedragen van de som van het laatstelijk verstrekte subsidie en de eigen inkomsten in het betreffende jaar. In de nieuwe verordening wordt de mogelijkheid tot vorming van een egalisatiereserve beperkt tot de instellingen met budgetsubsidies en structurele waarderingssubsidies en bedraagt de hoogte van deze reserve maximaal 20% van de totale inkomsten van de instelling in het subsidiejaar. Daarnaast kunnen instellingen bestemmings- (na toestemming van het college) en vervangingsreserves vormen. Het is mogelijk dat Pijnackerse instellingen op grond van de Pijnackerse verordening over reserves beschikken die het gestelde maximum te boven gaan. Het zou onzorgvuldig zijn om de bestaande rechtsgrond met de inwerkingtreding van de nieuwe ASV abrupt te laten vervallen.

Daarom wordt in het tweede lid bepaald dat reserves, die onder de werking van de oude verordeningen van Pijnacker en Nootdorp zijn gevormd kunnen worden gehandhaafd op niveau peildatum 1 januari 2004; tot twee jaar na inwerkingtreding van de ASV Pijnacker-Nootdorp 2004 (dus uiterlijk tot 1 januari 2006).

Deze periode zal worden gebruikt om de thans aanwezige reserves te inventariseren. Op basis daarvan zullen binnen twee jaar na overleg met de instellingen deze reserves in het licht van de nieuwe ASV geherdefinieerd worden en een concreet (beleids)voorstel gedaan worden.

Artikel 56 – Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 57 – Citeerartikel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.