Regeling vervallen per 01-11-2012

Verordening Reïntegratie 2008

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-10-2012

Intitulé

Verordening Reïntegratie 2008

De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het voorstel van het college van 13 november 2007

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34,35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit:

vast te stellen de volgende Verordening Reïntegratie 2008:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

    • b.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • c.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      WIW: Wet inschakeling werkzoekenden;

    • f.

      WSW: Wet sociale werkvoorziening

    • g.

      ANW: Algemene nabestaandenwet

    • h.

      WI: Wet inburgering;

    • i.

      Bbz: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • j.

      RMC: Regionaal Meld- en Coördinatiepunt voortijdig schoolverlaters;

    • k.

      Wet VO: Wet op het voortgezet onderwijs;

    • l.

      WEB: Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • m.

      WEC: Wet op de expertisecentra;

    • n.

      voorziening: voorzieningen bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de WWB en beschreven in deze verordening;

    • o.

      uitkeringsgerechtigde: de persoon jonger dan 65 jaar die algemene bijstand ontvangt op grond van de WWB dan wel een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

    • p.

      inburgeringsplichtige: de persoon zoals omschreven in artikel 3 onder b van de WI;

    • q.

      reïntegratietraject: voorzieningen die door de gemeente zijn ingekocht bij reïntegratiebedrijven die tot doel hebben werklozen toe te leiden naar de arbeidsmarkt;

    • r.

      proefplaatsing: werken met behoud van uitkering als genoemd in artikel 6, vierde lid, van deze verordening;

    • s.

      detacheringtraject: een door of namens de gemeente aangeboden dienstbetrekking waarin de werknemer voor het verrichten van arbeid ter beschikking wordt gesteld aan een opdrachtgever;

    • t.

      sociale activering: het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten al dan niet ter voorbereiding op een traject gericht op vrijwilligerswerk, arbeidsinschakeling of op het voorkomen van sociaal isolement in het kader van de zorgplicht van de gemeente;

    • u.

      de doelgroep: de personen die behoren tot de doelgroep, zoals bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

    • v.

      belanghebbende: de persoon die behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

    • w.

      reguliere arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid in de zin van artikel 9, tweede lid, WWB, zijnde iedere vorm van betaalde arbeid behalve arbeid in het kader van de WSW en werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen;

    • x.

      trajectinstrument: product dat door de gemeente noodzakelijk worden geacht om de trajectdoelstelling te bereiken.

Artikel 2. Doelgroep

  • 1.

    De doelgroep van deze verordening zijn de personen wonende in Pijnacker-Nootdorp, van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar:

    • a.

      bedoeld in artikel 7 eerste lid, onder a van de WWB of;

    • b.

      bedoeld in artikel 7, derde lid, tweede volzin van de WWB of;

    • c.

      die een uitkering ontvangen op grond van de IOAW of IOAZ of;

    • d.

      de niet-uitkeringsgerechtigde; en personen wonende in Pijnacker-Nootdorp van 16 jaar of ouder, zijnde voortijdig schoolverlaters zonder startkwalificatie in de zin van de Wet VO, WEB en de WEC, die op uitdrukkelijk verzoek van en na aanmelding door de leerplichtambtenaar van de gemeente of het RMC in aanmerking komen voor een reïntegratievoorziening die is gericht op het behalen van een startkwalificatie in de zin van de Wet VO, WEB en de WEC.

  • 2.

    Niet tot de doelgroep behoort:

    • a.

      de persoon die geen uitkeringsgerechtigde is en die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • b.

      de persoon die niet als weduwe of weduwnaar een uitkering ontvangt op grond van de Anw;

  • 3.

    Geen recht op ondersteuning bestaat indien er sprake is van een voorliggende voorziening die naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de aanvrager.

  • 4.

    Geen recht op ondersteuning bestaat indien er sprake is van een niet-uitkeringsgerechtigde met een inkomen dat hoger is dan 130 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en/of een vermogen heeft dat hoger is dan het van toepassing zijnde bescheiden vrij te laten vermogen van de WWB.

  • 5.

    Geen recht op ondersteuning bestaat indien er sprake is van een persoon als genoemd in lid 1 onder d van dit artikel, indien deze niet aantoonbaar heeft gesolliciteerd gedurende zes maanden voorafgaande aan de aanvraag om een voorziening als bedoeld in artikel 6.

  • 6.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels over de voorwaarden, de aard, inzet en invulling van de voorziening ten aanzien van personen genoemd in lid 1 onder d en e van dit artikel.

Artikel 3. Taak gemeente

  • 1.

    Het college draagt zorg voor het aanbieden van voorzieningen aan belanghebbenden in het kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling, gericht op de kortste weg naar betaalde arbeid. Het college stelt vast welke voorziening voor een belanghebbende het meest geschikt is om het beoogde doel te halen.

  • 2.

    Ter uitvoering van de in het eerste lid van dit artikel genoemde plicht stelt het college het uitvoeringsbesluit reïntegratie vast waarin op basis van het beschikbare budget wordt aangegeven op welke wijze wordt voorzien in de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en welke voorzieningen worden ingezet voor de verschillende doelgroepen.

  • 3.

    Het college kan in het uitvoeringsbesluit een of meer bijzondere groepen vaststellen waarvoor extra reïntegratievoorzieningen kunnen worden ingezet.

  • 4.

    Het college kan in het uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen evenals de subsidiebanen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 5.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 6.

    Het college bevordert de beschikbaarheid van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt kunnen opheffen.

Artikel 4. Rechten en plichten deelnemer

  • 1.

    De belanghebbende is verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.

  • 2.

    De belanghebbende kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling ten behoeve van het realiseren van naar het oordeel van het college, de kortste weg naar arbeid. Het college bepaalt hoe deze aanspraak wordt ingevuld.

  • 3.

    Een belanghebbende aan wie een voorziening is aangeboden, is verplicht gebruik te maken van deze voorziening en daar naar vermogen uitvoering aan te geven dan wel aan mee te werken.

  • 4.

    Een persoon uit de doelgroep aan wie een medische keuring op basis van de WSW wordt aangeboden, is verplicht daarvan gebruik te maken.

  • 5.

    Onverminderd andere verplichtingen, voortvloeiend uit wetgeving, geldt voor een belanghebbende die deelneemt of heeft deelgenomen aan een voorziening de verplichting om:

    • a.

      alle inlichtingen te verstrekken aan het college over de passendheid en de voortgang van de voorzieningen en wijzigingen in zijn persoonlijke situatie die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op de ondersteuning en de noodzaak van voortzetting van de voorziening;

    • b.

      zijn medewerking te verlenen aan onderzoeken over de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van de voorziening;

    • c.

      na te laten alles wat realisatie van het doel van de voorziening belemmert.

  • 6.

    Als een belanghebbende zijn verplichtingen krachtens het derde tot en met het vijfde lid van dit artikel niet nakomt, kan het college beslissen dat zijn aanspraak op iedere voorziening vervalt.

Artikel 5. Criteria ontheffing arbeidsplicht

  • 1.

    Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en de IOAZ bepalen dat aan belanghebbende, tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 4, eerste lid, en artikel 4, derde lid, van deze verordening genoemde verplichtingen. Deze ontheffing kan worden verleend indien en voor zover:

    • a.

      de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is voor de alleenstaande of alleenstaande ouder;

    • b.

      op grond van een medische keuring vaststaat dat belanghebbende om psychische dan wel fysieke redenen niet in staat is om te werken;

    • c.

      een traject wordt gevolgd ingevolge de Wet inburgering (WI).

  • 2.

    Zorgtaken (waaronder mantelzorg) zijn alleen een reden voor ontheffing van de arbeidsplicht, voor zover er geen mogelijkheden zijn om een andere voorziening in te zetten.

  • 3.

    Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts voor een door het college vast te stellen periode verleend.

  • 4.

    Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Artikel 6. Voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende (laten) begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van betaalde arbeid, evenals bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling. Bij deze uitwerking worden in elk geval de doelgroep, de duur van de voorziening, het doel van de voorziening en de verplichtingen van de deelnemer betrokken.

  • 2.

    De voorzieningen zijn onder te verdelen in de volgende categorieën:

    • a.

      reïntegratietrajecten waaronder work-first;

    • b.

      trajecten sociale activering;

    • c.

      detacheringtrajecten;

    • d.

      duale trajecten gericht op werk/opvoeding en of sociale activering en Nederlandse taal ter voorbereiding op de Wet inburgering.

  • 3.

    Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van arbeidsinschakeling door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme evenals het bevorderen van de maatschappelijke participatie en de sociale zelfredzaamheid.

  • 4.

    De voorzieningen genoemd in lid 2 van dit artikel kunnen bestaan uit all-in trajecten of trajecten afgestemd op de deelnemer waarbij afzonderlijk ingekochte traject instrumenten worden ingezet. Het college kan daarnaast ook trajectinstrumenten als zelfstandige voorziening aanbieden.

  • 5.

    Een proefplaatsing kan deel uit maken van de voorziening genoemd in het tweede lid sub a en b van dit artikel.

  • 6.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels vast betreffende de aard, de inzet en invulling van de voorzieningen en de in te zetten trajectinstrumenten.

Artikel 7. Afweging

  • 1.

    Bij de afweging welke voorziening het meest geschikt is voor belanghebbende, worden de mogelijkheden en belemmeringen van belanghebbende en het belang van de gemeente tegen elkaar afgewogen. Daarbij houdt het college rekening met de zorgtaken van de alleenstaande ouders voor hun kinderen.

  • 2.

    De alleenstaande ouder waarvan het jongste kind nog geen 12 jaar is, kan pas deelnemen aan een voorziening indien een kinderopvangvoorziening beschikbaar is.

Artikel 8. Terugvordering en handhaving

  • 1.

    Indien blijkt dat een belanghebbende de voorziening tussentijds verwijtbaar beëindigt, dan wel zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 4 van deze verordening niet nakomt of niet is nagekomen, kunnen de gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk van hem worden teruggevorderd.

  • 2.

    Als een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 4 van deze verordening niet is nagekomen of niet nakomt, kan het college de uitkering verlagen, conform wat hierover is bepaald in de verordening maatregelen 2004.

Artikel 9. Beëindiging

  • 1.

    Het college kan de voorziening beëindigen:

    • a.

      indien een belanghebbende die deelneemt aan een voorziening zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 4 van deze verordening dan wel zijn verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 van de WWB niet nakomt;

    • b.

      indien een belanghebbende die deelneemt aan een voorziening niet meer tot de doelgroep bedoeld in artikel 2 van deze verordening behoort,

    • c.

      indien een belanghebbende die deelneemt aan de voorziening verhuist naar een gemeente buiten de regio Haaglanden;

    • d.

      indien het college een andere voorziening aanbiedt;

    • e.

      indien een persoon die deelneemt aan een voorziening neveninkomsten heeft, die naar het oordeel van het college betekent dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Indien een voorziening beëindigd is en niet het beoogde doel heeft gehad, kan het college besluiten enige tijd geen nieuwe voorziening aan te bieden aan de belanghebbende.

Artikel 10. Inkomensvrijlating en premies aan uitkeringsgerechtigden

  • 1.

    Het college kan aan bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden, met uitzondering van belanghebbenden jonger dan 27 jaar, een vrijlating of premie toekennen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de WWB.

  • 2.

    Een inkomensvrijlating wordt toegepast indien de uitkeringsgerechtigde reguliere arbeid verricht of gaat verrichten waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3.

    In de volgende gevallen wordt een premie verstrekt:

    • a.

      bij het aanvaarden en behouden van reguliere arbeid waardoor het inkomen meer bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde geldende bijstandsnorm;

    • b.

      bij het deelnemen aan een sociaal activeringstraject als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b. van deze verordening;

    • c.

      bij het deelnemen aan een detacheringtraject als bedoeld in artikel 6, tweede lid onder c van deze verordening;

    • d.

      bij beëindiging van de uitkering in verband met de start van zelfstandige werkzaamheden en er geen beroep is gedaan op een voorziening in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen.

  • 4.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels over de voorwaarden, hoogte van de premie, en de nadere verplichtingen.

Artikel 11. Loonkostensubsidies aan werkgevers gericht op reïntegratie

  • 1.

    Het college kan een loonkostensubsidie verlenen aan de werkgever die met een werknemer behorende tot de gemeentelijke doelgroep genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van deze verordening, een arbeidsovereenkomst sluit.

  • 2.

    De loonkostensubsidie is generiek en wordt verstrekt conform de voorwaarden genoemd in de beleidsaanbeveling betreffende werkgelegenheidssteun van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 3.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hiervoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 4.

    De loonkostensubsidie dient ter compensatie van kosten die een werkgever moet maken voor begeleiding en een lagere productiviteit van een werknemer.

  • 5.

    Bij uitvoeringsbesluit stelt het college nadere regels vast ten aanzien van doelgroep, de duur van de subsidie, de hoogte, de voorwaarden en verplichtingen die aan de loonkostensubsidie worden verbonden, evenals de wijze van uitbetaling.

  • 6.

    Het college kan een organisatie aanwijzen voor de uitvoering van de loonkostensubsidies.

  • 7.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een arbeidsovereenkomst een aanstelling op grond van het burgerlijke recht verstaan

Artikel 12. Voortzetting trajectinstrumenten

  • 1.

    Het college kan de vergoeding van kosten van een of meer trajectinstrumenten voortzetten die in het kader van een voorziening genoemd in artikel 6 van deze verordening zijn verleend, gedurende maximaal 6 maanden na indiensttreding van belanghebbende bij een werkgever. De kosten worden doorbetaald mits het ingezette trajectinstrument is gestart voor of bij aanvang van het dienstverband.

  • 2.

    De noodzaak van de voortzetting van een trajectinstrument wordt vastgesteld door de gemeente. Indien nodig wordt hiervoor een deskundig advies ingewonnen.

Artikel 13. Gesubsidieerde arbeid voormalige WIW en ID-dienstbetrekkingen

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de uitvoering van de voormalige dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de Wet Inschakeling werkzoekenden zoals dit luidde op 31 december 2003 en stimuleert de uitstroom.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de subsidiëring van de voormalige dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen, zoals dit besluit luidde op 31 december 2003.

  • 3.

    Uitvoering van voormalige dienstbetrekkingen als genoemd in het eerste en tweede lid, van dit artikel vindt plaats in de vorm van gemeentelijke subsidiebanen.

  • 4.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels vast over de uitvoering, voorwaarden, hoogte van de subsidies, aantal deelnemers en de nadere verplichtingen van en aan de subsidiebanen.

Artikel 14. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15. Evaluatie

Deze verordening wordt binnen twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.

Artikel 16. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

  • 2.

    Met ingang van 1 januari 2008 wordt de Reïntegratieverordening 2004 (nr. 2004/05284) ingetrokken.

Artikel 17. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Reïntegratie 2008.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 20 december 2007
de griffier, de voorzitter,
drs. H.J. van der Graaff, drs. F.H. Buddenberg

Toelichting verordening Reïntegratie 2008

1. Algemeen

Verplichting WWB

Deze verordening stelt de regels vast met betrekking tot de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. In de Wet werk en bijstand (WWB) is de verplichting tot het opstellen van een gemeentelijke reïntegratieverordening geformuleerd. In de verordening legt de gemeente de rechten en plichten van klanten vast en bepaalt welke voorzieningen worden aangeboden. Met de komst van de WWB is de landelijke wet- en regelgeving over reïntegratie zoals vastgelegd in de WIW en het besluit I/D verdwenen. De gemeenteraad heeft hiermee de mogelijkheid een eigen, lokale invulling te geven aan reïntegratiebeleid.

Voor de uitvoering van reïntegratiebeleid krijgt de gemeente een budget toegekend, het zogenoemde werkdeel. Ook is het mogelijk om een eventueel overschot van het zogenoemde uitkeringsdeel (waaruit de uitkeringen en de langdurigheidstoeslag worden betaald) te benutten voor het reïntegratiebeleid.

De verordening reïntegratie is een vertaling van het reïntegratiebeleid in Pijnacker – Nootdorp.

De reïntegratieverordening gaat in principe uit van de kortste weg naar werk. Het college (lees de consulent in overleg met het reïntegratiebedrijf) heeft de laatste beslissing in het traject. Er is gekozen om een praktische invulling te geven aan het in te zetten instrumentarium voor toeleiding naar werk en in de verordening die onderdelen te benoemen die een permanente functie hebben.

Inzake loonkostensubsidies aan werkgevers is gekozen voor een generieke regeling. Dat betekent dat alle werkgevers gelijke rechten hebben op loonkostensubsidie. Een generieke regeling heeft de voorkeur omdat het primaire doel van de verordening is de uitstroom naar regulier werk. Subsidies worden verstrekt conform de voorwaarden genoemd in de beleidsaanbeveling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreffende werkgelegenheidssteun.

Overige onderdelen, zoals verdeling van de budgetten, inzet van reïntegratie voorzieningen en trajectinstrumenten, bedragen van premies en loonkostensubsidie worden door het college vastgesteld in de vorm van een uitvoeringsbesluit. De verdeling van de budgetten werkdeel en uitkeringsdeel wordt in het kader van de begroting aan de raad voorgelegd.

Reden opstellen nieuwe verordening

De Verordening Reïntegratie 2008 vervangt de Reintegratieverordening 2004. De redenen hiervoor zijn de volgende:

  • 1.

    De uitvoeringspraktijk van de WWB in het algemeen en de reïntegratie in het bijzonder hebben laten zien dat de meest effectieve inzet van voorzieningen, instrumenten alsmede premies en subsidies ligt in de individuele benadering van de bijstandsgerechtigde. De Verordening Reïntegratie 2008 biedt hiervoor meer dan de oude verordening de ruimte middels het verruimen van de doelgroep, de reïntegratievoorzieningen en –middelen evenals premie en –subsidiemogelijkheden.

  • 2.

    Het succes van de work-first projecten bij Ikea en in de tuinbouw is aanleiding om deze vorm van reïntegratie te verankeren in het beleid.

  • 3.

    De praktijk heeft uitgewezen dat er behoefte is aan maatwerk bij het inzetten van premies aan deelnemers van reïntegratietrajecten en loonkostensubsidies aan werkgevers. Door de voorwaarden te versoepelen en af te stemmen op de praktijk worden de mogelijkheden van uitstroom naar werk van deelnemers vergroot. De Reïntegratieverordening 2004 bood hiervoor te weinig ruimte waardoor het risico bestond dat afwijken van de verordening (bij onvoldoende motivering) in strijd was met de rechtmatigheid. Tevens zijn de bepalingen m.b.t. premieverstrekking aan uitkeringsgerechtigden opgenomen in één artikel.

  • 4.

    Inwerkingtreding nieuwe wetgeving, in het bijzonder de Wet inburgering. Een belangrijk deel van de doelgroep van de WI behoort ook tot de doelgroep van de WWB of IOAW. Het is mogelijk dat een inburgeringsplichtige nog niet direct kan starten met de inburgering op grond van de WI. Ter overbrugging kan de gemeente een traject aanbieden ter voorbereiding op de inburgering.

  • 5.

    Nieuwe doelgroep is de groep van inwoners vanaf 16 jaar zonder startkwalificatie. Deze groep heeft de bijzondere aandacht van de gemeente omdat een startkwalificatie essentieel is voor toeleiding naar de arbeidsmarkt. De gemeente biedt aan deze groep trajecten aan met als doel het behalen van een startkwalificatie.

  • 6.

    De beëindiging van de financiering van gesubsidieerde arbeid in het kader van de ID-regeling en de WIW per 1 januari 2007 is aanleiding om een alternatief aan te bieden in de vorm van detacheringsbanen en subsidiebanen. Doelgroep van deze nieuwe regelingen zijn personen die een grotere afstand tot de reguliere arbeidsmarkt hebben en/of werkervaring moeten opdoen. Om de financiering beheersbaar te houden is gekozen om een limiet aan het aantal deelnemers te stellen.

2. Toelichting per artikel

Voor zover noodzakelijk wordt hieronder per artikel een aparte toelichting gegeven.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die voorkomen in de verordening en waarvan het van belang is dat er in de verordening hetzelfde wordt onder verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Artikel 2. Doelgroep

Artikel 2 lid 1. Uitgangspunten

Belangrijk is dat de gemeente ervoor kiest om het uitgangspunt van de wet, dat een persoon uit de doelgroep aanspraak kan maken op een voorziening, nadrukkelijk te vertalen als recht op ondersteuning bij toeleiding naar werk. Dat laat onverlet dat het in alle gevallen de gemeente is die bepaalt welke vorm deze ondersteuning krijgt. De gemeente wil het meest passende traject inzetten om er voor te zorgen dat de belanghebbende zo snel mogelijk aan het werk is. Dat gebeurt door individueel maatwerk te leveren of uiteindelijk door mensen voor wie betaald werk vooralsnog geen optie is, sociale activering aan te bieden dan wel tijdelijk te kunnen ontheffen van de plicht tot arbeidsinschakeling.

Aan de doelgroep is toegevoegd de groep van inwoners vanaf 16 jaar die de school voortijdig hebben verlaten en waarbij de reguliere dienstverlening van het RMC niet heeft geleid tot hervatting van de studie. Het reïntegratieaanbod zal vooral gericht zijn op leerwerk trajecten met als doel het verkrijgen van een diploma dat tenminste gelijkwaardig is aan MBO 2 niveau en/of het opdoen van werkervaring.

Op grond van de WWB staan de voorzieningen open voor personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet uitkeringsgerechtigden, de zogenaamde nuggers. Met betrekking tot de Anw’ers en nuggers kan de gemeente nadere regels opstellen betreffende de toegang tot de reïntegratievoorziening.

Artikel 2 lid 2. Uitgesloten van het recht op voorziening

De groepen die zijn uitgesloten van het recht op een voorziening. zijn:

  • -

    Personen van 65 jaar en ouder;

  • -

    Personen met een Anw-uitkering die deze uitkering niet als weduwe of weduwnaar genieten. De reden hiervoor is dat deze personen in de regel jonger zijn dan 18 jaar en daarom niet behoren tot de doelgroep WWB

  • -

    Personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt met uitzondering van de in artikel 2 lid 1 onder e benoemde groep.

  • -

    Personen, niet zijnde uitkeringsgerechtigden die een opleiding volgens die vallen onder de WSF of WTOS. De reden hiervoor is dat deze groep in de regel voltijds studeert en geen bijstand ontvangt.

Artikel 2 lid 4. Inkomen en vermogen nuggers

Er is gekozen om een inkomen- en vermogensgrens in te stellen om de kosten van reïntegratie beheersbaar te houden. Bij de vaststelling van de inkomensgrens (inkomen van maximaal 130 % van relevante bijstandsnorm) is aansluiting gezocht bij het maximale inkomen van een persoon met een voormalige ID-dienstbetrekking. Bij de vaststelling van de vermogensgrens is aansluiting gezocht bij de vermogensgrens zoals deze zijn vastgelegd in de WWB.

Artikel 3. Taak gemeente

Het is goed mogelijk dat personen uit de gemeentelijke doelgroep die gaan deelnemen aan een reïntegratietraject schulden of andere persoonlijke problemen hebben. Ook is kinderopvang vaak een probleem. Deze factoren kunnen een grote belemmering zijn bij een succesvolle en duurzame reïntegratie naar arbeid. In geval van dergelijke complexe probleemsituaties voert de klantmanager van de gemeente de regie over het traject. Dit betekent doorverwijzing naar hulpverlenende instanties evenals het actief zoeken naar oplossingen. De gemeente werkt in dit kader nauw samen met schuldhulp verlenende instanties. Daarnaast beschikt de gemeente sinds 2006 over een aantal vaste kinderopvangplaatsen bij een reïntegratiebedrijf.

Artikel 4. Rechten en plichten deelnemer

Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van de uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Deze verplichtingen worden opgenomen in het trajectplan dat de belanghebbende dient te ondertekenen. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek.

Artikel 5. Criteria ontheffing arbeidsplicht

Dit is een "kan-bepaling". Dat wil zeggen dat personen kunnen worden ontheven op individuele gronden. In beginsel is het niet mogelijk om personen categoriaal te ontheffen (behoudens de in de WWB genoemde categorieën). Per individu wordt bepaald of er sprake is van noodzakelijke deelname aan voorzieningen of het verstrekken van ondersteuning. Indien sprake is van een (echt)paar zal in de praktijk de aandacht uitgaan naar de meest kansrijke partner op de arbeidsmarkt. Uit emancipatorisch en maatschappelijk oogpunt dient ook bij de minder kansrijke partner op de arbeidsmarkt te worden beoordeeld of sprake is van deelname aan noodzakelijke voorzieningen of het bieden van ondersteuning

Artikel 6 lid 1. Voorzieningen

Voorzieningen worden onderscheiden in die voor de personen uit de doelgroepen en die voor werkgevers. De voorzieningen uit de doelgroepen betreffen in volgorde van prioriteit.

Artikel 6 lid 2 onder a. Reïntegratietrajecten

Hiermee wordt de toeleiding naar regulier (niet gesubsidieerd) werk bewerkstelligd. Deze voorzieningen staan open voor alle personen die regulier werk kunnen verrichten.

Een proefplaatsing van maximaal 6 maanden (bij een werkgever werkervaring opdoen met behoud van uitkering) is een standaard onderdeel van het reïntegratietraject.

Naast reguliere trajecten behoort de inzet van work-first trajecten nadrukkelijk tot deze vorm van reïntegratie. De doelgroep work-first bestaat uit personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt zoals jongeren met een afgeronde opleiding, werklozen met recente werkervaring en /of personen waarbij work-first als leer- of handhavingsinstrument wordt ingezet. In beginsel wordt bemiddeld naar vast en regulier werk. Na een stageperiode waarin wordt gewerkt met behoud van uitkering (in de regel 3 maanden) wordt bij gebleken geschiktheid door het bedrijf waar de deelnemer werkt een contract aangeboden. Voor personen uit de doelgroep waarvoor work-first dient als leer- of handhavingtraject is een op maat gesneden productieomgeving gecreëerd via een reïntegratiebedrijf. Dit leent zich bij uitstek om deze doelgroep te begeleiden.

Artikel 6 lid 2 onder b. Sociale activeringstrajecten.

Deze voorziening wordt voornamelijk ingezet voor personen die (nog) geen regulier werk kunnen verrichten. De belangrijkste doelstelling van een dergelijk traject is het bevorderen van de zelfredzaamheid van de deelnemer. Deelname kan worden verplicht. De indicatie kan door de klantmanager worden vastgesteld of kan worden vastgesteld door het reïntegratiebedrijf

Ook is het mogelijk dat een persoon met een grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt middels sociale activering een traject start richting reïntegratie.

Artikel 6 lid 2 onder c. Detacheringtrajecten.

Dit instrument is opgenomen in de verordening als een afzonderlijke reïntegratievoorziening.

Detacheringtrajecten mogen volgens de Memorie van Toelichting op de Wet werk en bijstand alleen ingezet worden als doorstroom instrument. Met ander woorden: het moet worden ingezet voor personen die nog geen regulier werk kunnen verrichten. De reden om alsnog nadere uitvoering te geven aan dit instrument is dat de praktijk heeft uitgewezen dat directe toeleiding naar werk voor een aantal uitkeringsgerechtigden niet het gewenste resultaat oplevert. Door detacheringtrajecten aan te bieden kan ook deze groep worden bereikt. Deze voorziening heeft namelijk het voordeel dat het traject een ruimer tijdspad heeft, werkervaring wordt opgedaan in een beschermde omgeving en de begeleiding wordt afgestemd op het individu. Deelname vindt plaats nadat er een indicatiestelling heeft plaatsgevonden door de gemeente of een door de gemeente aangewezen indicatiesteller. De bedoeling is dat de deelnemer in dienst wordt genomen door een reïntegratiebedrijf voor de duur van 12 maanden. De deelnemer ontvangt een salaris dat overeen komt met het netto minimumloon. Om te voorkomen dat de gemeente langlopende financiële verplichtingen aangaat die op termijn niet kunnen worden gedekt uit het werkdeel, worden nadere regels opgesteld over het aantal deelnemers, de kosten en de contractperiode van detacheringtrajecten.

Artikel 6 lid 3 onder d. Duale trajecten gericht op werk/opvoeding en of sociale activering en

Nederlandse taal ter voorbereiding op de Wet Inburgering

Dit artikel is bedoeld om uitvoering te geven aan de Wet Inburgering. Op grond hiervan dienen uitkeringsgerechtigden een traject te doorlopen waarbij taal wordt gecombineerd met een traject gericht op werk, sociale activering of opvoeding en gezondheid.

Artikel 6 lid 4. Voorzieningen en instrumenten

Ervaring heeft uitgewezen dat het effect van reïntegratie wordt bevorderd door het toepassen van maatwerk. Daarom is gekozen om naast complete reïntegratietrajecten ook aparte instrumenten in te zetten. Vaak is de inzet van een of meer instrumenten voldoende voor een deelnemer aan een reïntegratie- traject om de weg naar vast werk te vinden. Hierbij moet gedacht worden aan (vakgerichte) scholing schuldhulpverlening, training en begeleiding op de werkplek, therapeutische begeleiding en functiegerichte taallessen al dan niet ter voorbereiding van de inburgering in het kader van de WI.

Artikel 6 lid 5. Proefplaatsing

De proefplaatsing is anders dan work-first een instrument dat vooral ingezet wordt bij (reguliere) reïntegratie trajecten met een langere doorlooptijd. In de regel zijn de deelnemers geschikt om regulier werk te verrichten maar neemt de toeleiding naar dit werk meer tijd in beslag dan bij work-first. De proefplaatsing neemt 6 maanden in beslag en is bedoeld als stage- en gewenningsperiode voorafgaande een reguliere plaatsing.

Artikel 6 lid 6. Nadere regels

Bij uitvoeringsbesluit worden nadere regels opgesteld over de inzet van de verschillende voorzieningen en instrumenten. De reden hiervoor is om de kosten van reïntegratie beheersbaar te houden.

Artikel 7. Afweging

De beschikbaarheid van kinderopvang van voldoende kinderopvangplaatsen is een voorwaarde voor een succesvol reïntegratiebeleid. Indien er geen kinderopvang kan worden geregeld is het niet reëel om vooral alleenstaande ouders deel te laten nemen aan een reïntegratietraject. Dit betekent niet dat alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar automatisch worden vrijgesteld van de arbeidsverplichting. De gemeente verwacht dat de alleenstaande ouder voldoende inspanningen verrichten om zelf kinderopvang te regelen. Omdat de gemeente er alles aan is gelegen om waar mogelijk toch zoveel personen deel te laten nemen aan reïntegratie heeft de gemeente een aantal kinderopvangplaatsen ingekocht bij een kinderopvangcentrum in Delft. Indien nodig regelt de gemeente ook het vervoer van en naar de kinderopvang.

Artikel 8. Terugvordering gemaakte kosten

In de reïntegratieverordening zijn bepalingen opgenomen over handhaving en premiebeleid. Met de verordening maatregelen WWB (ook wel afstemmingsverordening genoemd) is alleen de verlaging van de uitkering geregeld als niet aan de verplichtingen wordt voldaan (bijvoorbeeld het afbreken of niet deelnemen aan een reïntegratietraject). Op basis van artikel 8 van de reïntegratieverordening is het ook mogelijk om gemaakte kosten in het kader van de reïntegratie terug te vorderen van uitkeringsgerechtigden die hun verplichtingen niet zijn nagekomen.

Artikel 9 lid 1 onder c. verhuizing naar een gemeente buiten de regio Haaglanden

De verplichtingen betreffende de reïntegratie liggen bij de gemeente waar de belanghebbende woonachtig is. Dit betekent dat bij verhuizing buiten de gemeente de reïntegratietaken worden overgenomen door de gemeente waar de belanghebbende zich vestigt. Een uitzondering is gemaakt voor verhuizing binnen de regio Haaglanden. Reden hiervoor is dat de gemeente Pijnacker-Nootdorp onderdeel uitmaakt van het regionale platform arbeidsmarktbeleid Haaglanden en binnen dit kader betrokken is bij de beleidsvorming over reïntegratie. Wel dient de voortzetting van het traject bij verhuizing binnen de regio Haaglanden (Delft, Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Wassenaar, Westland en Zoetermeer) op individuele basis worden beoordeeld. Het belangrijkste criterium hierbij is dat het traject bijna dient te zijn afgerond.

Artikel 9 lid 1 onder d. Aanbod andere voorziening

In 2 gevallen kan hiervan sprake zijn. Ten eerste indien een persoon gaat deelnemen aan een traject in het kader van de verplichte inburgering. Ten tweede kan hiervan sprake zijn indien blijkt dat een persoon baat heeft bij een andere voorziening. Daarbij moet worden gedacht aan personen die een regulier traject volgen en tijdens een dergelijk traject blijkt dat sociale activering meer op zijn plaats is.

Artikel 9 lid 2 Geen nieuw aanbod

De bijstandsconsulent bepaalt wanneer een persoon weer in aanmerking kan komen voor een traject. Dit hangt vooral af van de ernst en verwijtbaarheid van de gedragingen door de persoon die hebben geleid tot beëindiging van een eerder ingezet traject. Daarbij geld de stelregel: hoe ernstiger de gedraging, hoe langer de periode van uitsluiting.

Artikel 10. Inkomensvrijlating en premies aan uitkeringsgerechtigden

Aan die uitkeringsgerechtigden die al dan niet in deeltijd gaan werken, wordt een vrijlating van het inkomen of een premie in het vooruitzicht gesteld. Er is voor gekozen om ook uitkeringsgerechtigden die in deeltijd gaan werken en die sociale activeringstrajecten met succes doorlopen een premie te verstrekken. Door de invoering van de WWB is de categoriale ontheffing van de arbeidsplicht voor alleenstaande ouders vervallen. De omvang van die arbeidsverplichting dient wel te worden afgestemd op de mogelijkheden van persoon en gezin. Inkomsten uit of in verband met arbeid worden volledig in mindering gebracht op de uitkering (behoudens een aantal toeslagen van de belastingdienst). Hierdoor zouden personen uit deze doelgroep geen enkele financiële stimulans hebben om arbeid in deeltijd te aanvaarden, wat niet wenselijk wordt geacht. Aan personen die vanuit een uitkeringssituatie starten met zelfstandige werkzaamheden kan ook een premie worden verstrekt mits deze personen geen beroep hebben gedaan op voorzieningen op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen. Bij uitvoeringsbesluit worden nadere regels opgesteld over de voorwaarden, hoogte van de premie, en de nadere verplichtingen.

Artikel 11. Loonkostensubsidies aan werkgevers

Voor het in dienst nemen van personen uit de gemeentelijke doelgroep kan aan de werkgever een loonkostensubsidie verleend, De reden hiervoor is dat het aanbieden van een dergelijke subsidie, werkgevers kan stimuleren om uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen. In de verordening reïntegratie 2004 was opgenomen dat de loonkostensubsidie in beginsel slechts dan kan worden toegekend indien een werkgever een benadeelde werknemer in dienst neemt. In de praktijk is er geen verschil tussen benadeelde werknemers en niet benadeelde werknemers die vanuit de bijstand werk vinden. Daarom zijn de bepalingen m.b.t. benadeelde en gehandicapte werknemers niet meer opgenomen .Achtergrond van het verstrekken van de loonkostensubsidie is dat personen uit de doelgroep in de eerste periode van de dienstbetrekking een lagere productiviteit hebben en meer begeleiding nodig hebben. Daarvoor wordt de werkgever deels gecompenseerd met een loonkostensubsidie. De praktijk heeft uitgewezen dat meer variatie in de voorwaarden en de hoogte van loonkostensubsidie gewenst is. Daarom is in de verordening opgenomen dat bij een dienstverband vanaf 3 maanden een loonkostensubsidie aan de werkgever kan worden verstrekt. Hiermee worden werkgevers gestimuleerd om sneller bijstandsgerechtigden een dienstverband aan te bieden en dit (bij goed functioneren) te verlengen. Aan de doelgroep waarvoor de loonkostensubsidie beschikbaar wordt gesteld zijn de werkgevers toegevoegd die een subsidiebaan omzetten in een regulier dienstverband. Uit overleg met de reïntegratiebedrijven is namelijk gebleken dat de loonkostensubsidie een effectief instrument kan zijn om personen die gesubsidieerd werk verrichten te laten doorstromen naar de reguliere arbeidsmarkt. Ter uitvoering van de bepalingen betreffende loonkostensubsidies worden bij uitvoeringsbesluit nadere regels opgesteld

Lid 2 Europese regels

Er bestaan Europese regels betreffende de zogenaamde staatssteun. De genoemde beleidsaanbeveling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelbrief april 2004) ontlast de gemeente van de administratieve verplichting, welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap, om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in de reïntegratieverordening expliciet te verwijzen naar deze beleidsaanbeveling.

Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijke handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een steunmaatregel die moet worden gemeld bij de Europese Commissie. Hiervan is echter geen sprake indien er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland. De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft gekozen voor een dergelijke generieke regeling. Dit betekent dat iedere onderneming die voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in de verordening en het uitvoeringsbesluit, in aanmerking komt voor een loonkostensubsidie bij het in dienst nemen van een uitkeringsgerechtigde.

Artikel 12. Voortzetting trajectinstrumenten

Indien een werkgever een persoon uit de gemeentelijke doelgroep in dienst neemt, biedt de gemeente de mogelijkheid om bepaalde trajectinstrumenten zoals scholing en/of begeleiding vanaf datum indiensttreding voor maximaal 6 maanden voort te zetten. De reden hiervoor is dat eventuele scholingskosten geen beletsel mogen zijn voor werkgevers om personen uit de gemeentelijke doelgroep in dienst te nemen. Bovendien worden de werknemersvaardigheden verbeterd, waardoor de kans op uitval kleiner wordt. Voortzetting van trajectinstrumenten is in ieder geval mogelijk indien er sprake is van een situatie waarbij de persoon een door de gemeente betaald reïntegratietraject volgde dat nog niet is afgerond bij indiensttreding. De gemeente beoordeeld of voortzetting van de trajectinstrumenten noodzakelijk is. Bij een reïntegratiebedrijf kan advies worden ingewonnen over de noodzaak van voortzetting van trajectinstrumenten.

Artikel 13. Gesubsidieerde arbeid voormalige WIW en ID-dienstbetrekkingen

Per 1 januari 2007 is subsidiering in het kader van de WIW en ID niet meer mogelijk. Werkgevers dienen voor deze datum een besluit te nemen of de werknemer regulier in dienst wordt genomen of wordt ontslagen. De gemeente kan ook na 1 januari 2007 nog een rol spelen door de regeling te vervangen door een gemeentelijke subsidieregeling, ten laste van het werkdeel.

Uit overleg met opdrachtgevers is gebleken dat het uit sociaal oogpunt wenselijk is om 4 personen die voor 1 januari 2007 een WIW of ID dienstbetrekking hadden, ook na 1 januari 2007 te laten werken bij de oude werkgever. Om hieraan tegemoet te komen is deze bepaling opgenomen. Uit oogpunt van rechtmatigheid (in verband met regels Europese aanbesteding) en kostenbeheersing (de kosten gaan ten laste van het werkdeel WWB) worden bij uitvoeringsbesluit nadere regels opgesteld over uitvoering, voorwaarden, hoogte van de subsidies, aantal deelnemers en de nadere verplichtingen voortvloeiend uit de regeling.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2008.