Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013

VOORWOORD

Inleiding

Deze beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels (ooit Verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) samen met de Chronisch zieken en Gehandicaptenraad (CG-raad) en de koepel van ouderenorganisaties CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, waaronder mogelijk de individuele voorzieningen. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen mogelijkheden en de mate waarin beroep kan worden gedaan op huisgenoten, familie en sociaal netwerk..

In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 [1] heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet of te weinig rekening mee houden.

Art 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. Daar was onder de Wvg veel minder sprake van. Het meest duidelijke voorbeeld is gelegen in het collectieve vraagafhankelijke vervoer (cvv). Onder de Wvg hadden verreweg de meeste gemeenten het primaat van het cvv in hun verordening opgenomen. Daar kon onder de Wvg redelijk consequent mee worden omgegaan, zo leerde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Als er geen medische noodzaak bestond voor een andere vervoersvoorziening kon de gemeente dat cvv toekennen en werd het adequaat geacht, zelfs goedkoopst-adequaat. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad heeft inmiddels duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vervoer weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geval als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen [2].

De aanleiding kan ook zijn dat het cvv in het individuele geval niet als goedkoopst-compenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is.

Dit voorbeeld van het cvv maakt duidelijk dat de Wmo andere eisen stelt aan een besluit dan de Wvg deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had, ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.

Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden.

Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Een gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.

In art 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. Feitelijk zegt de gemeente bij toepassing van dit artikel: als gemeente hoeven we niets te doen want u kunt het zelf betalen, compensatieplicht is niet aan de orde. De discussie loopt of gemeenten op basis van dit artikel ook rekening mogen houden met het vermogen van iemand. Dus niet alleen met het inkomen uit vermogen. Mag je van iemand met een redelijk vermogen, met geld op de bank of aandelen of een eigen huis met overwaarde verlangen dat hij dat gebruikt om een noodzakelijke woningaanpassing te financieren? Mag je van iemand in dergelijke omstandigheden verlangen dat hij zelf zijn eigen vervoer bekostigt, en zijn eigen hulp in huis betaalt? En welke grenzen zouden dan gehanteerd kunnen worden? Juist omdat hierover nauwelijks jurisprudentie is ontstaan, is het lastig hierin te adviseren.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder andere onder de werking van prestatieveld 6 van de Wmo, dit zijn de individuele voorzieningen voor mensen met een beperking. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven [3]. In de gemeente Pijnacker-Nootdorp wordt, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uitgegaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Dit sluit overigens ook aan op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wmo (TK 2012-2012, 33 127, nr. 2)

Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt. Zo is het mogelijk in het kader van tijdelijke ontlasting van mantelzorgers

zogenaamde respijtzorg te bieden. Respijtzorg is zorg die gericht is op het (tijdelijk) ontlasten van de mantelzorger, wanneer deze overbelast dreigt te raken, door overname van de zorg. In dat geval wordt hulp bij het huishouden geïndiceerd voor degene die geholpen wordt door de mantelzorger. In feite is het dan een voorziening voor de persoon met beperkingen, waarmee de mantelzorger ook geholpen wordt. Ook wordt bij verstrekking van andere voorzieningen, indien nodig, rekening gehouden met mantelzorg. Gedacht kan worden aan tilliften en duwondersteuning voor rolstoelen.

Voorzieningen speciaal voor professionals

Het college voldoet aan zijn compensatieplicht, door een compenserende voorziening te verstrekken voor de belanghebbende. Voorzieningen die speciaal bedoeld zijn voor gebruik door (bijvoorbeeld via een persoonsgebonden budget ingehuurde) professionals, omdat die ook beperkingen hebben, worden niet verstrekt. Met redelijke (Arbo-)gebruikseisen wordt wel rekening gehouden.

Nieuwe wetgeving

In deze beleidsregels blijven de plannen rond de functie begeleiding en persoonlijke verzorging uit de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) buiten beschouwing. Op het moment van vaststellen van deze regels (najaar 2012) is immers nog niet duidelijk wanneer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wmo (TK 2012-2012, 33 127, nr. 2) in werking treedt.

Ten geleide

De beleidsregels volgen de indeling van de verordening op het punt van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn.

Het gesprek is in feite een onderdeel van het onderzoek, maar het heeft de voorkeur dit gesprek naar voren en uit de aanvraagprocedure te halen. De verwachting is immers dat het gesprek, zeker als de gemeente werk maakt van het opzetten van meer algemene voorzieningen in een (groot) aantal gevallen niet meer hoeft te leiden tot een aanvraag. In een open gesprek komen alle mogelijkheden om een gewenst resultaat te bereiken, ook die van de persoon zelf en zijn omgeving, aan de orde.

De uitvoering van de Wmo is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd.

De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daarvoor nodig.

HOOFDSTUK 1. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Resultaat 1: wonen in een geschikt huis

Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen, dat is geen Wmo-zaak. Bij de keuze van een woning dient uiteraard rekening gehouden te worden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Afwegingskader

Eigen verantwoordelijkheid

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een koop- als huurwoning zijn. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

Normaal gebruik van de woning

Alleen problemen die de belanghebbende ondervindt bij het normale gebruik van de (huidige) zelfstandige woonruimte zijn relevant. Bij het normale gebruik van de woning gaat het om zogenaamde elementaire woonfuncties zoals slapen, (zorgen voor) eten en drinken, toiletgang en lichaamsreiniging. Verder is van belang de toe- en doorgankelijkheid van de woning. Het gebruik van hobby-, werk- of recreatieruimten in de woning valt in principe niet onder de elementaire woonfuncties. Therapeutisch gebruik evenmin.

Eigen oplossingen

Eigen oplossingen gaan voor bij het beoordelen van mogelijkheden om problemen bij Het normale gebruik van de woning te compenseren. In redelijkheid mag er wat van de] aanwezige huisgenoten verwacht worden, bijvoorbeeld het ophalen van de was van de bovenverdieping of het ledigen van de po op de bovenverdieping. Ook mogelijkheid van herschikking binnen de woning kan worden meegewogen bij het zoeken naar oplossingen. Als bijvoorbeeld het anders plaatsen van inrichtingselementen in de woning een (deel-) oplossing is, gaat dat voor op compensatie via de Wmo;

Goedkoopst-compenserende voorziening

Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via losse bruikleenvoorzieningen of, bij grotere ingrepen, via een verhuizing.

Deze laatste regel is bekend als het zogenaamde primaat van de verhuizing, in feite een specifieke toepassing van de verordeningsregel dat alleen de goedkoopst-compenserende voorziening wordt verstrekt. In de gemeente Pijnacker-Nootdorp wordt een dergelijke afweging rond het primaat van de verhuizing alleen gemaakt als aanpassen naar verwachting meer gaat kosten dan € 5.000,--.

Indien de afweging tussen aanpassen en verhuizen wel wordt gemaakt zullen hierbij per geval alle relevante aspecten worden meegewogen.

Afwegingsfactoren bij toepassing primaat verhuizen.

Naast het kostenaspect vanuit de optiek van de gemeente, dient, afhankelijk van de situatie, in elk geval rekening te worden gehouden met de volgende factoren.

a. Aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte

De huursector in de gemeente Pijnacker - Nootdorp wordt gekenmerkt door een relatief laag aantal adequate woningen. Hierdoor kan het voorkomen dat de gemeente eerder verplicht wordt om de bestaande woning aan te passen. Zie ook onder G.

b. Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woning

Om inzicht te krijgen in wat de goedkoopst adequate oplossing is, moeten de kosten van de direct noodzakelijke en voorzienbare aanpassingen in de huidige woning in kaart worden gebracht. Deze kosten worden afgezet tegen een verhuissituatie, waarbij rekening gehouden moet worden met de volgende kosten:

  • -

    de tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten;

  • -

    aanpassingskosten nieuwe woning, inclusief eventuele kosten van aankoop van grond;

  • -

    eventuele kosten voor vrijmaken van de nieuwe woning;

  • -

    eventuele huurdervingskosten (indien nieuwe woning leegstaat).

Zijn de kosten moeilijk (feitelijk) inzichtelijk te maken, dan kan worden volstaan met een zo goed mogelijke benadering van de werkelijkheid (ervaringcijfers, aannames).

c. Volkshuisvestelijke afwegingen

Aanpassen van de oude (huidige) woning is ondoelmatig, als een reeds aangepaste woning beschikbaar is. Verder is van belang dat woningen een zogenaamde sloopnominatie kunnen hebben. Ook dient rekening gehouden te worden met beschikbaarheid van een woning met een voldoende aantal kamers in relatie tot aantal bewoners.

d. Termijn waarop het woonprobleem opgelost kan worden

Verhuizing naar een woonruimte die voor de aanvrager geschikt en betaalbaar is moet volgens Wvg-jurisprudentie binnen een medisch aanvaardbare termijn te realiseren zijn. Wat medisch aanvaardbaar is kan per geval verschillen, en zal middels onderzoek onderbouwd moeten worden. Verhuizen kan een snellere oplossing zijn dan aanpassen. Bijvoorbeeld wanneer het ontslag uit het ziekenhuis of de verpleeginrichting afhankelijk is van de woningaanpassing. De mate van de noodzaak tot verhuizen mag in relatie worden gebracht tot de termijn waarop iemand een woning kan betrekken. In een situatie waar blijkt dat de medische noodzaak voor een verhuizing niet groot is, kan de termijn worden verlengd, indien dat ververantwoord is. Naast de verplichting van de gemeente om een geschikte woning aan te bieden, mag van de belanghebbende zelf ook actie worden verwacht bij het zoeken naar een geschikte woning. Ook de Wmo- consulent kan de cliënt begeleiden bij het zoeken naar een geschikte woning. Verder kan gebruik worden gemaakt van het Woonmarktsysteem om zelf een geschikte woning te vinden. Er kan voorrang verleend worden op basis van het Regionaal Urgentiemodel. Dit valt onder het regime van de Huisvestingsverordening Stadsgewest Haaglanden.

d. Prognose wonen – zorg

In navolging van het onder d. genoemde, moet eveneens rekening gehouden worden met de tijdsinschatting over de gebruiksduur van de aangevraagde woonvoorzieningen. Bij de afweging kan rekening gehouden worden met de prognose van het ziektebeeld, al of niet ingeschreven staan bij een verzorgingshuis of andere woonvorm, etc. Hierbij gaat het erom dat de investeringskosten in verhouding staan tot de duur van het gebruik van de geboden voorziening, waarbij het uitgangspunt is dat de gemeente een resultaatsverplichting heeft. Er zijn hier grijze gebieden voorstelbaar; de prognose wordt in dergelijke gevallen afgemeten aan de term “langdurig noodzakelijk”, zoals die in de verordening wordt gehanteerd.

e. Sociale omstandigheden

Verhuizing kan leiden tot aantasting van het sociale netwerk van de belanghebbende. Als dit aan de orde is moet kritisch worden bekeken of dit leidt tot het wegvallen van de volgende aspecten van het sociale netwerk:

  • -

    mantelzorg die nodig is voor het overwinnen van beperkingen in het normale gebruik van de woning;

  • -

    mantelzorg die in belangrijke mate ondersteunt bij algemene dagelijkse levensactiviteiten (ADL);

  • -

    buurtgebonden vrijwilligerswerk;

  • -

    gevolgen voor de aanwezige huisgenoten;

  • -

    overige door de belanghebbende aangehaalde factoren.

f. Integrale afweging verschillende Wmo-voorzieningen (wonen, vervoer, rolstoelen)

Afstemming met overige Wmo-voorzieningen is van belang om te komen tot een besluit op een aanvraag. Afstemming met vervoersvoorzieningen kan een belangrijke rol spelen. De afstand tot openbaar-vervoerhaltes en de aanwezigheid van voorzieningen zoals winkelcentra, scholen en andere voorzieningen kan daarbij een rol spelen.

g. Eigen woning

Verhuizen kan nog meer consequenties hebben wanneer de persoon met beperkingen eigenaar is van de woning. Er wordt nagegaan of betrokkene vermogensverlies lijdt bij gedwongen verkoop en er een schuld ontstaat als restant. Van ernstig vermogensverlies is sprake als 5% of meer op de verwervingsprijs moet worden toegelegd. Ook voor de gemeente zijn er extra consequenties wanneer het een eigen woning betreft. Bij

een aangepaste eigen woning is minder kans op hergebruik. Bij grotere aanpassingen kan daarom ook bezien worden of plaatsing van een herplaatsbare woonunit kan leiden tot het resultaat.

h. Noodzaak tot verhuizen door inkomensachteruitgang

Iemand kan door zijn beperkingen aangewezen zijn op een (arbeidongeschiktheids-) uitkering, wanneer werken niet meer mogelijk is. Het hierdoor ontstane inkomensverlies kan ertoe leiden dat een cliënt de woonlasten van zijn huidige woning niet meer kan dragen waardoor verhuizen automatisch een adequatere oplossing is dan aanpassing van de huidige woning.

i. Woonlastenstijging en draagkracht

Wanneer een woonruimte als niet betaalbaar wordt beschouwd hangt af van de individuele situatie. Een voorbeeld is een woning waarvan de huur boven de individuele huurtoeslaggrens ligt terwijl betrokkene, gelet op de hoogte van zijn inkomen, wel voor huurtoeslag in aanmerking zou komen. Indien bij verhuizing de woonlastenstijging de draagkracht van cliënt te boven gaat, moet hiermee rekening worden gehouden. Daarbij kan rekening gehouden met algemeen aanvaarde normen voor woonlasten in relatie tot het inkomen.

Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag voor een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het voorzien in eigen woonruimte. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden.

Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen [4]. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

Aanbouw

Als voor het bereiken van het resultaat, en het noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als van tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kan bij eigen woningen ook worden bezien of het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit goedkoopst-compenserend is in het concrete geval. Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het financieel mogelijk is deze aanbouw met beperkte gevolgen voor de netto woonlasten zelf te financieren, bijvoorbeeld door een (aanvullende) hypotheek op de woning te vestigen of bij te lenen op een bestaande hypotheek, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

Inpandige aanpassing

Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

Gemeenschappelijke ruimten

Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten betreffen meestal (het verbeteren van de toe- en doorgankelijkheid van) entrees en portieken, maar ook stallings- en oplaadfaciliteiten zijn denkbaar. Voorwaarde is dat de voorzieningen voor de persoon met beperkingen noodzakelijk zijn om de woning te kunnen bereiken en in normale woonfuncties te kunnen voorzien. Voorzieningen mogen geen overlast opleveren voor overige bewoners. Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten.

Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind. Criteria zijn uiteraard dat alleen noodzakelijke voorzieningen worden verstrekt, die goedkoopst-compenserend zijn;

Grote bouwkundige aanpassingen

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig een bouwkundige calculatie wordt opgevraagd bij een ter zake deskundig bureau.

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen, voor zover van toepassing, in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel.

  • 9.

    De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • Indien de gemeente ook de administratiekosten van de verhuurder wil vergoeden kan het volgende opgenomen worden:

  • 12.

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.

Doelgroepgebouwen

Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform eventuele afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

Begunstigde in geval bouwkundige aanpassing

Een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning. Alleen de eigenaar die zelf de aanpassing nodig heeft, heeft keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget. Indien het gaat om een tegemoetkoming voor een aanpassing voor een huurder met beperkingen wordt de beschikking verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende, met kennisgeving aan de eigenaar.

Begunstigde niet-bouwkundige aanpassing

Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

Woningsanering

Een financiële tegemoetkoming voor woningsanering is mogelijk in gevallen waarin dit als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (COPD) noodzakelijk is. Basis is een duidelijke diagnose door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het leefpatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden bepaald. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkene zelf maatregelen treft ter voorkoming van COPD-klachten. In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:

  • -

    de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan/verergeren;

  • -

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de aanvrager jonger is dan vier jaar.

Indien de belanghebbende verhuist, wordt geen tegemoetkoming uitbetaald omdat het algemeen gebruikelijk is dat bij verhuizing nieuwe vloerbedekking wordt aangeschaft. De hoogte van de tegemoetkoming is geregeld in het Besluit.

Uitraasruimte

De zogenaamde uitraasruimte is in 2000 wel onder zorgplicht van de Wvg gebracht. Er mag worden aangenomen dat deze voorziening ook onder de Wmo valt, hoewel hij daarin niet meer expliciet wordt genoemd; Onder de Wmo volgt de gemeente Pijnacker-Nootdorp het Wvg-beleid voor wat betreft de uitraasruimte. Het gaat om een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor (aanpassen van) een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. De uitraasruimte is uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking. Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. In principe zal de ruimte daarom leeg, prikkelarm en veilig moeten zijn, en indien nodig zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen.

Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten in de woning worden aangepast.

Onverwacht en onvoorzien?

Bij het verstrekken van een tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten toegekend.

Algemeen gebruikelijk

Er worden geen algemeen gebruikelijke aanpassingen aan woningen verstrekt indien de belemmeringen te verwachten of te voorspellen zouden zijn.

De burger wordt in alle redelijkheid aangesproken op de eigen kracht (en die van zijn netwerk), maar ook op eigen verantwoordelijkheid. Veel voorzieningen komen niet meer voor vergoeding in aanmerking, omdat deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, of omdat het – al dan niet deels – gaat om gebruikelijke vervanging of renovatie.

Hieronder een niet-limitatieve opsomming van zaken die in principe als algemeen gebruikelijk worden beschouwd:

  • -

    verhoogd toilet;

  • -

    doucheglijstang;

  • -

    thermostaatkraan;

  • -

    éénhendelmengkraan;

  • -

    kookplaat (alle varianten);

  • -

    verrijdbare airco;

  • -

    luchtbevochtiger;

  • -

    zonwering;

  • -

    wasdroger;

  • -

    korfladen;

  • -

    verwijderen van lavet en vervangen door een douche;

  • -

    centrale verwarming;

  • -

    vervanging van vloerbedekking en gordijnen indien ouder dan 8 jaar;

  • -

    vervanging van reeds afgeschreven zaken;

  • -

    renovatie badkamer na 20 jaar;

  • -

    renovatie keuken na 20 jaar;

  • -

    elektrische garagedeuropener;

  • -

    oplaadpunt ten behoeve van opladen elektrisch vervoermiddel;

  • -

    tweede toilet (tenzij eerste toilet niet toegankelijk is vanwege beperkingen.

  • -

    wandbeugels;

  • -

    extra trapleuning;

  • -

    dorpels in de woning verwijderen;

  • -

    opheffen van niveauverschillen bij de voordeur en achterdeur m.b.v. oprijplaat of ophogen straatwerk;

  • -

    verwijderen bad of douchecabine en realiseren douche zonder instap, voor zover het gaat om reguliere renovatie.

Bovenstaande producten zijn regulier verkrijgbaar tegen een redelijke prijs en zijn niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking. Deze voorzieningen worden veelal aangeschaft vanwege gemak/comfort. Toch vindt geen vergoeding plaats wanneer iemand de voorziening aan moet schaffen vanwege beperkingen.

Daarnaast zal bijvoorbeeld van senioren of personen met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld verwacht worden dat zij anticiperen op de toekomst. Bij de keuze van een nieuw te betrekken woning mag uiteraard verwacht worden dat men rekening houdt met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Kosten komen voor eigen rekening. Blijft men wonen in de huidige woning, dan wordt van de burger gevraagd te anticiperen op, en te reserveren voor de toekomst. Niet alles wordt opgelost door de gemeente. Er zijn voorzieningen waarvan voorzienbaar is dat deze ooit nodig zullen zijn, en waarvoor men zelf dient te zorgen. Dit zijn in principe ook algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Bezoekbaar maken

Bezoekbaar maken van een woning is een uitzondering op de regel dat alleen verstrekkingen mogelijk zijn voor de woning waar men zijn hoofdverblijf heeft. Dit beleid is onder de Wvg gevoerd en in feite bovenwettelijk. Bezoekbaar maken is omschreven in het Uitvoeringsbesluit. Het moet gaan om bezoeken en dus niet om overnachten.

Belanghebbende ondervindt op medische gronden ergonomische beperkingen en kan zonder de aanpassingen de te bezoeken woonruimte niet bereiken en het toilet niet gebruiken. Het gaat om gelijkvloerse aanpassingen. Behalve voor AWBZ-bewoners die hun familie bezoeken kan bezoekbaar maken ook een vraag zijn in andere situaties, bijvoorbeeld indien ouders gescheiden zijn en het kind met beperkingen woont niet in een AWBZ- instelling. Dan kan de hoofdwoning aangepast worden en de andere woning bezoekbaar gemaakt worden.

Indien ouders gescheiden zijn en een wettelijk co-ouderschap is vastgesteld, kunnen beide woningen worden aangepast. Indien ouders gescheiden zijn, het kind woont in een AWBZ-instelling en er is wettelijk co-ouderschap vastgesteld, dan kunnen beide woningen bezoekbaar worden gemaakt.

Overig

Indien noodzakelijk in het licht van dit resultaat kunnen ook andere denkbare voorzieningen worden verstrekt. Het gaat daarbij om tegemoetkomingen of persoonsgebonden budgetten voor keuring, onderhoud en reparatie van voorzieningen, maar ook om tegemoetkomingen voor dubbele woonlasten, huurderving etcetera. Criteria zijn uiteraard dat alleen noodzakelijke voorzieningen worden verstrekt, die goedkoopst-compenserend zijn.

Resultaat 2: een schoon en leefbaar huis

Inleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ, zie de bijlage Normering hulp bij het huishouden. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Dat kan in de praktijk ook betekenen dat ruimten die zelden of nooit gebruikt worden minder frequent schoongemaakt moeten worden. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het mogelijk of noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Afwegingskader

Aard van de activiteiten

Het gaat om alle activiteiten teneinde de woning zelf, exclusief de tuin, schoon en leefbaar te houden, uiteraard voor zover de ruimten ook daadwerkelijk worden gebruikt. Daarbij kan rekening gehouden met de intensiteit van het gebruik. Ruimten die niet of nauwelijks worden gebruikt, hoeven minder vaak te worden schoongemaakt.

Gebruikelijke zorg - Algemeen

Eerst beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan:

een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonend zijn wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur en dergelijke. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.

Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren in het huishouden. In de leeftijd van 5 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden een bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden, het bed te verschonen en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Er kan voor activiteiten die kinderen van 12 tot 18 jaar uitvoeren tijd in mindering worden gebracht op een mogelijke toekenning. Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etcetera.

Van huisgenoten van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een eenpersoons huishouden kunnen overnemen. Veel jongeren in deze leeftijdscategorie (denk aan studenten) wonen immers zelfstandig en moeten dan ook hun eigen huishouden doen. Van een huisgenoot van 23 jaar of ouder wordt meer verwacht. Deze zal de taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een meerpersoonshuishouden moeten kunnen overnemen.

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken.

Gebruikelijke zorg en chronische/terminale situaties

In terminale of andere chronische situaties waarin gebruikelijke verzorgers zwaar belast worden met zorgtaken kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke zorg soepeler worden gehanteerd, mits gemotiveerd.

Leveren gebruikelijke zorg moet wel mogelijk zijn

Het college kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat redelijkerwijs geconcludeerd moet worden dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden. Er moet altijd onderzocht worden of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Wanneer een partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. De Wmo consulent moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor hulp bij het de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit de leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder de Wmo: instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd. Uitgangspunt is immers dat men het werkt zelf herverdeelt: gebruikelijke zorg dus. Hier geldt een termijn van 6 weken voor instructie.

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.

Voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen

Ook beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

Eigen mogelijkheden

Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is,

omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een LAT-relatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

Omvang van de compensatie

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt voortgebouwd op de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd, zie de bijlage Normering hulp bij het huishouden. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt. Binnen deze normen zijn er mogelijkheden om in specifieke situaties maatwerk te leveren.

Persoonsgebonden budget

De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Bij een persoonsgebonden budget wordt een bedrag afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Hier is ook een andere vorm van toekennen mogelijk, bijvoorbeeld met speciale hulpmiddelen. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

Hulp in natura

Bij huishoudelijke hulp in natura kent het college hulp toe in uren. Ook hier zou een andere vorm van toekennen mogelijk zijn. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat bereikt zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

Mantelzorgers: afgeleid recht

Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaatsvinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis.

Daarvoor kan zo nodig een maatwerkoplossing worden gezocht.

HV1 en HV2

Bij toekenning van hulp bij het huishouden is er een onderverdeling in HV 1 en HV2. Deze onderverdeling is afkomstig uit het bestek voor de aanbesteding van hulp bij het huishouden en heeft betrekking op de zwaarte van de benodigde hulp in een individueel geval. In het kader van resultaat 2 zijn daarbij de volgende aspecten van belang:

HV 1: Huishoudelijke werkzaamheden.

  • -

    schoonmaken van het huis, licht en zwaar;

  • -

    opruimen van de kamers;

  • -

    bedden opmaken, afhalen en verschonen;

  • -

    beperkte verzorging van huisdieren en planten;

  • -

    opruimen huishoudelijke afval;

  • -

    actief signaleren of deze vorm van hulp bij het huishouden nog voldoet en contact hierover met de contactpersoon.

HV 2: Huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden.

  • -

    huishoudelijke werkzaamheden (zie onder HV 1);

  • -

    dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • -

    signaleren van veranderingen in de gezondheids- en sociale situatie;

  • -

    adviseren en/of verwijzen – zo mogelijk activeren;

  • -

    actief handelen naar aanleiding van signalen.

Resultaat 3: Beschikken over zaken voor primaire levensbehoeften

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen doen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Stichting Welzijn en ondersteuning Pijnacker-Nootdorp biedt ook diensten in het kader van boodschappen en maaltijden aan. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

Aard van de activiteiten

Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn, en zo nodig de bereiding van maaltijden.

Gebruikelijke zorg is voorliggend

Allereerst beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Zie daarover het gestelde onder resultaat 2, hierboven.

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden of opwarmen van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hiervoor kan wel gecompenseerd worden.

Andere voorliggende mogelijkheden

Daarna beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, of als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn. Bij deze afweging wordt uiteraard rekening gehouden met zaken als een dieet op medisch voorschrift of de aanwezigheid van kinderen in het gezin.

Mogelijkheden in eigen sociale kring

Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan

gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen

gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

Compenserende voorziening

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college

compenseren met een individuele voorziening.

Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

De normtijden hiervoor zijn weer de normen zoals voorheen onder de AWBZ gehanteerd, tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt. Zie de bijlage Normering hulp bij het huishouden. Deze normen worden uitgedrukt in uren.

Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, kan via een

individuele voorziening in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

Mantelzorgers

Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht.

Bij toekenning van hulp bij het huishouden is er een onderverdeling in HV 1 en HV2. Deze onderverdeling is afkomstig uit het bestek voor de aanbesteding van hulp bij het huishouden en heeft betrekking op de zwaarte van de benodigde hulp in een individueel geval In het kader van resultaat 3 zijn daarbij de volgende aspecten van belang.

HV 1: Huishoudelijke werkzaamheden.

  • -

    boodschappen doen voor het dagelijks leven;

  • -

    maaltijdverzorging (brood- en / of warme maaltijd).

HV 2: Huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden.

  • -

    huishoudelijke werkzaamheden (zie onder HV 1);

  • -

    dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • -

    signaleren van veranderingen in de gezondheids- en sociale situatie;

  • -

    adviseren en/of verwijzen – zo mogelijk activeren;

  • -

    actief handelen naar aanleiding van signalen;

  • -

    anderen helpen bij het bereiden van maaltijden (voorbereiden van maaltijden).

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Inleiding

Afwegingskader

Voorliggende (eigen) mogelijkheden

Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij.

Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen als wasmachine en/of droger.

Gebruikelijke zorg

Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Zie daarover het gestelde onder resultaat 2, hierboven.

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken.

Mantelzorgers

Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er gecompenseerd gaat worden, gebeurt dat in de vorm van een afgeleid recht van de verzorgde op zijn of haar naam.

Compenserende voorziening

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening. De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen. Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken [5].

Bij toekenning van hulp bij het huishouden is er een onderverdeling in HV 1 en HV2. Deze onderverdeling heeft betrekking op de zwaarte van de benodigde hulp in een individueel geval In het kader van resultaat 3 zijn daarbij de volgende aspecten van belang.

HV 1: Huishoudelijke werkzaamheden.

  • -

    wassen, drogen, vouwen en strijken;

  • -

    actief signaleren of deze vorm van hulp bij het huishouden nog voldoet en contact hierover met de contactpersoon.

HV 2: Huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden.

  • -

    huishoudelijke werkzaamheden (zie onder HV 1);

  • -

    dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • -

    gebruikelijke verzorging (helpen met zelfverzorging) voor inwonende kinderen (in relatie tot gebruikelijke zorg);

  • -

    signaleren van veranderingen in de gezondheids- en sociale situatie;

  • -

    adviseren en/of verwijzen – zo mogelijk activeren;

  • -

    actief handelen naar aanleiding van signalen.

De normtijden hiervoor zijn weer de normen zoals voorheen onder de AWBZ gehanteerd, tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt. Zie de bijlage Normering hulp bij het huishouden.

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders: gebruikelijke zorg, hoewel zorgen voor kinderen uiteraard niet kan worden vergeleken met puur huishoudelijk werk, zoals bedoeld bij de resultaten 2 tot en met 4, hierboven. Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Zij zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Structurele opvang valt niet onder de hulp bij het huishouden. Verzorging van de kinderen kan zo nodig wel onder de hulp bij het huishouden vallen. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden ondervangen zodat er gezocht kan worden naar een eigen, al dan niet permanente oplossing.

Afwegingskader

Alternatieve mogelijkheden

Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders, buren, oppas door vrijwilligerscentrale of oppascentrale etcetera. Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.

Als het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren door inzet van een individuele voorziening. Bij dit compenseren wordt voortgebouwd op de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd, zie de bijlage Normering hulp bij het huishouden. Binnen deze normen zijn er mogelijkheden om in specifieke situaties maatwerk te leveren. Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is.

Compenserende voorziening

Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat/in welke periode en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

Mantelzorgers

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Bij toekenning van hulp bij het huishouden is er een onderverdeling in HV 1 en HV2. Deze onderverdeling is afkomstig uit het bestek voor de aanbesteding van hulp bij het huishouden en heeft betrekking op de zwaarte van de benodigde hulp in een individueel geval In het kader van resultaat 3 zijn daarbij de volgende aspecten van belang:

HV 2: Huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden.

  • -

    gebruikelijke verzorging (helpen met zelfverzorging) voor inwonende kinderen (in relatie tot gebruikelijke zorg);

  • -

    signaleren van veranderingen in de gezondheids- en sociale situatie;

  • -

    adviseren en/of verwijzen – zo mogelijk activeren;

  • -

    actief handelen naar aanleiding van signalen;

  • -

    anderen helpen bij het bereiden van maaltijden (voorbereiden van maaltijden).

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.

Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Daarbij wordt uiteraard eerst bezien of (loop-)hulpmiddelen die via de Zorgverzekeringswet kunnen worden verstrekt, zoals krukken of een trippelstoel, in het concrete geval tot het bereiken van het resultaat kunnen leiden. Dat sluit op zichzelf de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit.

Afwegingskader

Inhoud resultaat 6

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool. De sportrolstoel wordt evenmin beschouwd als een voorziening die bij resultaat 6 hoort.

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal, zo nodig via een medisch of ergonomisch advies, een programma van eisen worden opgesteld voor de rolstoel en de daarvoor noodzakelijke aanpassingen en accessoires.

Deze uitgangspunten bij de selectie van een rolstoel zijn ook van toepassing op kinderrolstoelen. Daarbij geldt in nog hogere mate dan voor rolstoelen voor volwassenen dat de selectie zorgvuldig moet gebeuren. Omdat kinderen groeien is het aan te bevelen de rolstoelen zodanig te selecteren dat deze niet jaarlijks vervangen hoeft te worden. Onder rolstoelvoorzieningen voor kinderen vallen buggy’s en wandelwagens (aangepast), zitondersteuningselementen, speelvoertuigen en sta-zitrolstoelen.

Verstrekking rolstoel: natura en persoonsgebonden budget

Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering en, zo nodig gebruikstraining, onder de verstrekking. Bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt ook rekening gehouden met deze kosten. Het persoonsgebonden budget moet volgens artikel 6 van de wet immers vergelijkbaar (met naturaverstrekking) en toereikend zijn.

Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Zou de betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget geldt volgens artikel 6 van de wet echter wel dat dit toereikend moet zijn.

Mantelzorgers

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er gekeken zal worden naar alternatieven om het hier bedoelde resultaat te bereiken.

AWBZ-rolstoel

Voor AWBZ-bewoners die een dubbele indicatie behandeling en verblijf in een voor die beide functies erkende instelling intramuraal verzilveren valt de rolstoel onder artikel 15 Besluit zorgaanspraken AWBZ.

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning.

Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een ritbijdrage te betalen.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft bijvoorbeeld al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er in de regel geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

Alternatieve vervoersmogelijkheden

Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke. Het gewone OV of de buurtbus kunnen ook voorliggend zijn, voor alle of voor bepaalde verplaatsingen.

Hetzelfde geldt voor de mogelijkheden om mee te rijden met huisgenoten, mantelzorgers of vrijwilligers.

Omvang en vorm van de vervoersbehoefte

Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waaruit de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene bestaat. Daarbij wordt gekeken naar de persoonskenmerken en (vervoers)behoefte op de korte en lange afstanden, de frequentie en het motief van de verplaatsingen en eventuele bijzondere eisen, zoals het meenemen van kinderen, noodzaak voor begeleiding. Verder kan de woonsituatie een rol spelen.

AWBZ-bewoners hebben vaak een beperkte vervoersbehoefte, soms door hun handicap, maar ook door het feit dat zij geen boodschappen hoeven te doen. Bij het bepalen van de vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak de belanghebbende een bepaalde bestemming wil kunnen bereiken, maar hoe vaak hij bestemmingen moet kunnen bereiken om deel te nemen aan het leven van alle dag en om de wezenlijke contacten die daarvan deel uit maken te kunnen onderhouden. Daarnaast is het van belang hoe belanghebbende zich tot nu toe heeft gered, al dan niet met behulp van anderen en wat hij daarbij als belemmeringen heeft ondervonden.

Leeftijd en vervoersbehoefte

Er bestaat een duidelijke relatie tussen de leeftijd van een belanghebbende en diens verplaatsingsgedrag. Kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte. De vervoersbehoefte zal niet zodanig afwijkend zijn van de vervoersproblemen van niet-beperkte leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een voorziening. Uitzonderingen worden in verband met de maatwerkeis individueel beoordeeld.

Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben geen zelfstandig verplaatsingsgedrag maar wel in toenemende mate een individuele vervoersbehoefte voor deelname aan het maatschappelijk verkeer (dit is verplaatsingsgedrag naast het reguliere woon-schoolverkeer). Kinderen van 12 jaar en ouder hebben over het algemeen een beperkt zelfstandig verplaatsingsgedrag. De verplaatsingen spelen zich veelal af binnen de mogelijkheden van de fietsafstand of openbaar vervoer. Vanaf de volwassen leeftijd van 18 jaar kan sprake zijn van een individueel vervoersprobleem. In elke situatie geldt echter een maatwerkeis.

Loopafstand

Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld dient te worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

Doel van het vervoer

Relevant is voor de Wmo het zogenaamde sociaal vervoer, oftewel vervoer in het kader van het leven van alledag in de eigen leefomgeving. Vervoer in verband met werk en het volgen van onderwijs hoort daar niet bij, vervoer in verband met bezoek aan (para-)medische behandelaars in de eigen regio wel, volgens vaste jurisprudentie.

Reikwijdte compensatieplicht

Lokaal vervoer is wettelijk uitgangspunt, in bijzondere gevallen van (dreigende) vereenzaming gaat de compensatieplicht verder. Of er sprake is van dreigende vereenzaming wordt beoordeeld aan de hand van de criteria uit de Wvg-jurisprudentie:

- er is sprake is van dusdanig wezenlijke -uitsluitend door persoonlijk bezoek te onderhouden- contacten, dat zonder die contacten een sociaal isolement ontstaat;

- er bijzondere omstandigheden zijn waardoor bijvoorbeeld ouders hun kind niet kunnen bezoeken, zoals een slechte gezondheid waardoor men moeilijk of niet kan reizen.

Bepalend voor het beoordelen van de aanvraag is de psychosociale betekenis van het weekendbezoek aan ouders en familie. Voor wat betreft de frequentie van bezoek aan ouders wordt in beginsel uitgegaan van 12-18 keer per jaar.

Primaat collectief vervoer

Indien collectief vervoer compensatie kan bieden, heeft dat voorrang, het zogenaamde primaat van het collectief vervoer. Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.

Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. In de gemeente Pijnacker-Nootdorp voldoet het collectief vervoer aan deze eis.

Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere verstrekte voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden, hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

Tegemoetkomingen voor vervoer

In geval een inwoner beschikt over een eigen auto waarmee hij/zij of een derde voor het vervoer zorgt, is er geen sprake van een participatieprobleem. Ook is het de vraag of er meerkosten zijn voor vervoer als gevolg van de beperking. Indien een inwoner op grond van de aanwezige beperkingen niet met de regiotaxi kan reizen, en niet in het bezit is van een eigen auto, kan er een indicatie zijn voor verstrekking van een tegemoetkoming voor vervoer door derden.

Uitgangspunten hoogte tegemoetkomingen voor vervoerskosten

De hoogte van de tegemoetkoming hangt af van de vervoersbehoefte, gekoppeld aan openbaar vervoer: het aantal zones x frequentie waarmee gereisd wordt. Het tarief dat inwoners met een Wmo indicatie voor de Regiotaxi betalen, is richtinggevend voor het bepalen van de tegemoetkoming. Het opstaptarief wordt ook meegerekend.

Er kunnen meerkosten zijn vanwege extra ritten in verband met brengen/halen. Er kan rekening worden gehouden met de voorliggende mogelijkheid van belastingaftrek op grond van de landelijke regeling Uitgaven voor weekendbezoek van ernstig gehandicapten (zie hieronder).

Indien een belanghebbende niet zelfstandig kan reizen, maar begeleiding nodig heeft bij (openbaar) vervoer, kan sprake zijn van meerkosten doordat de begeleider twee keer heen en weer moet reizen in verband met brengen en ophalen van de cliënt. Voor de kosten van de begeleiding zelf is de OV begeleiderskaart voorliggend, zie ook hieronder.

Berekening tegemoetkoming vervoerskosten

Voor de berekening van de kosten voor vervoer worden afstanden uitgedrukt in kilometers. Om kilometers met zones te vergelijken, is uitgegaan van de onderstaande feiten

  • -

    de lengte van één zone bedraagt (gemiddeld) 4,25 kilometer;

  • -

    de huidige onbelaste vergoeding voor het gebruik van een auto bedraagt 0,19 cent per kilometer;

  • -

    Het tarief voor de regiotaxi bedraagt € 0,60 per zone (2012);

De tegemoetkoming wordt als volgt berekend: het verschil tussen het tarief voor de Regiotaxi voor Wmo-geïndiceerden en kilometervergoeding x het aantal kilometers x aantal ritten per jaar is het bedrag per jaar.

  • -

    Meerkosten per kilometer ten opzichte gebruik regiotaxi: ((0,19 x 4,25) - gewone OV tarief) /4,25 = 0,05 cent per kilometer - € 0,60 per rit (opstaptarief);

  • -

    Totale meerkosten: aantal kilometers x 0,05 x aantal ritten per jaar - € 0,60 x aantal ritten per jaar. De totale meerkosten worden verhoogd met 10% om te voorkomen dat mensen bij elke onvoorziene rit opnieuw een vergoeding aanvragen.

Uitgaven voor weekendbezoek van ernstig gehandicapten

De Belastingdienst kent een speciale regeling voor weekendbezoek met betrekking tot vervoerskosten, de regeling Uitgaven voor weekendbezoek van ernstig gehandicapten.

De website van de Belastingdienst kent een tool, de Rekenhulp aftrekbedrag weekendbezoek, waarmee het aftrekbedrag kan worden berekend. Met deze faciliteiten kan – op grond van de maatwerkeis- rekening worden gehouden bij de vaststelling van het recht op vervoersvoorzieningen.

Ernstig beperkte mobiliteit

Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen voor deze meerkosten is compensatie mogelijk.

Keuzevrijheid

Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag. Het voorgaande geldt uiteraard voor zover op deze wijze kan worden voldaan aan de eis van toereikendheid van het persoonsgebonden budget, zoals genoemd in artikel 6 van de wet.

Mantelzorg en begeleiding bij vervoer

Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd – vanwege de (medische) noodzaak tijdens het vervoer in te kunnen grijpen- zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

Begeleiding bij maatschappelijke participatie, waaronder begeleiding bij vervoer, is sinds 1-1- 2009 totaal ondergebracht in de Wmo. Het is op zich gebruikelijk dat ouders kosten hebben voor vervoer naar hun kinderen. De NS geeft een OV-begeleiderskaart uit op naam van degene die begeleiding nodig heeft. Of er extra vervoerskosten voor begeleiding worden gemaakt hangt af van de begeleider. Maakt een begeleider twee keer dezelfde reis met retour om een cliënt te brengen en later weer op te halen, dan is er wel sprake van meerkosten. De helft van deze reizen kan immers geen gebruik worden gemaakt van de begeleiderspas. Daarnaast kan het vervoersprobleem ook bestaan uit (gebrek aan) fysieke begeleiding bij gebruik van het openbaar vervoer. Dit wordt bij voorkeur opgelost door gebruik te maken van familie, mantelzorg of door een vrijwilliger in te zetten. Mogelijk kan in deze gevallen wel zelfstandig gebruik worden gemaakt van de Regiotaxi, iets wat bij de afweging een rol kan spelen.

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is heel algemeen. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Vaak zal het resultaat via vervoersvoorzieningen kunnen worden bereikt

Afwegingskader

Eigen oplossingen en algemeen gebruikelijke oplossingen gaan voor

Het college beoordeelt altijd eerst of eigen oplossingen of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn om het resultaat te bereiken.

Vervoersvoorzieningen voorliggend?

Als het gaat om een vervoer- of verplaatsingsprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

Sportrolstoel

Volgens de regels van het Besluit kan eventueel een forfaitair bedrag voor aanschaf, onderhoud een reparatie van een sportrolstoel worden verstrekt. Er kan na een periode van drie jaar opnieuw een sportrolstoel worden verstrekt (of een andere sportvoorziening).

Echter, als de eerder verstrekte voorziening nog voldoet, is er geen noodzaak voor compensatie.

Participatievoorzieningen voor kinderen

Voor kinderen kan een maatwerkvoorziening worden getroffen als zijn zonder die voorziening niet kunnen spelen met andere kinderen. Zie echter ook onder resultaat 6 en 7.

HOOFDSTUK 2. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie verstrekkingsvormen mogelijk om via individuele voorzieningen een bepaald compenserend resultaat te bereiken.

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. Er wordt dan dus geen geld verstrekt.

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen.

De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7 lid 2 Wmo:

‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’.

Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding.

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit. Dat kan, als dit in deze beleidsregels is geregeld, in mindering worden gebracht, ook naast een eigen aandeel.

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel.

Afwegingskader

1. Een persoonsgebonden budget

Status persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage gevraagd worden, tenzij het om een persoonsgebonden budget voor een rolstoel gaat [7]. Ook kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden, behalve bij een rolstoel. Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein, en zit hem voornamelijk in de keuzevrijheid en verantwoordelijkheid voor de besteding. Duidelijk is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing voor een huurder niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget, omdat aan de eigenaar moet worden uitbetaald. Zie hierover ook de inleiding van dit hoofdstuk.

Keuzevrijheid is uitgangspunt bij individuele voorzieningen

In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op de in beginsel bestaande keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college heeft in het Uitvoeringsbesluit situaties genoemd waarin geen keuzevrijheid wordt geboden.

De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (indien dat op individuele basis wordt geïndiceerd), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdrage-systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

Omvang persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en kan elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Bepaald volgt uit artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. In recente jurisprudentie is daarop inmiddels een kleine nuancering aangebracht door de Centrale Raad van Beroep, in die zin dat het persoonsgebonden budget ook kan worden vastgesteld op het bedrag dat voldoende is om particuliere hulp in te huren (LJN BX6114). Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn.

Omvang persoonsgebonden budget overige voorzieningen

Wat betreft de overige voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening voor de hoogte van het persoonsgebonden budget. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen kunnen op basis van ervaringsgegevens of offertes worden vastgesteld. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het huurbedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten.

Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting toegekend moet worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot? In het eerste geval wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen, uiteraard voor zover nog kan worden gesproken van een toereikend budget als bedoeld in artikel 6 van de wet.

Uitbetaling en beschikkingsvoorwaarden persoonsgebonden budget.

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een duidelijk programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. De aanvrager die kiest voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget is immers zelf verantwoordelijk voor een juiste besteding van dat budget, conform de in de toekenningsbeschikking gestelde eisen. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld. Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is maar ook in termijnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

Controle besteding persoonsgebonden budget

De controle op de besteding van het persoonsgebonden budget vindt intern plaats. Iedere Budgethouder dient de volgende stukken te bewaren:

  • -

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsstukken.

Via een beperkte steekproef zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

Eigen bijdrage bij verstrekking persoonsgebonden budget

De verordening regelt wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is. Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de Belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2010 doet men aangifte over 2009, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2008 in 2010 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het Besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

2. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel

Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Voor de berekening van de hoogte van het eigen aandeel gelden in principe dezelfde regels als voor de eigen bijdrage.

Deze regels zijn opgenomen in het Uitvoeringsbesluit. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming kan zo nodig verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag (b.v. voor een verhuizing) kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.

3. De voorziening in natura

Naturavoorzieningen worden namens het college door derden verstrekt.

Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.

HOOFDSTUK 3. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES, BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Inleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – ervan uitgaande dat dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit hangt af van de aard van de vraagstelling. Waar het om gaat is dat, waar nodig, deskundigheid wordt ingeschakeld om op zorgvuldige wijze en dus op basis van voldoende en adequate gegevens, te kunnen besluiten. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

Vaststellen noodzaak individuele voorziening

Artikel 24 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt, dat indien een aanvrager geen medewerking verleent, de aanvraag buiten behandeling gelaten worden mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

Advies

In dit artikel wordt ook een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen. In de gemeente Pijnacker-Nootdorp wordt hiervoor alle ruimte gegeven.

Advies kan bijvoorbeeld worden gevraagd bij een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college. Het belang van medisch advies in een dergelijke situatie is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen van waaruit een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Het verstrekken van voorzieningen zonder een medische scan van de huidige (uitgangs-)situatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti- revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt. Om die reden kunnen ook de kosten van de gevraagde voorziening reden zijn om medisch advies te vragen. Het kan dan gaan om een aanschafbedrag van een voorziening en/of een geschat bedrag dat de gemeente denkt per jaar kwijt te zijn aan bijvoorbeeld hulp bij het huishouden. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd.

Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als zijnde onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college aanleiding zien om medisch advies te vragen bij - bijvoorbeeld- een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen.

Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

Gegevens verstrekken

Op grond van lid 3 van artikel 25 moet belanghebbende die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen. Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

Gebruik ICF bij advisering

Artikel 24 lid 4 bepaalt dat bij de medische advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.

De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen.

Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst [8]. Van de zeer uitgebreide ICF [9] zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

Beoordeling advies

Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

Alternatieven voor bezwaar

Iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.

De gemeente streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte fouten hersteld kunnen worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking licht het college het (voorgenomen) besluit toe, bijvoorbeeld door vooraf telefonisch uitleg te geven . Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken. Tot slot bestaat nog enigerlei vorm van mediation, indien het college dat opportuun acht.

Bijlage Normering hulp bij het huishouden

Normering huishoudelijke taken in minuten

In deze paragraaf wordt per activiteit een normtijd aangegeven.

Boodschappen voor het dagelijkse leven doen

TOTAAL

1 maal per week

60 min p/w

 

Boodschappenlijst samenstellen

 

 

Boodschappen inkopen en opslaan - wekelijks

 

Factoren meer/minder hulp: Indien de leefeenheid bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er 2x per week boodschappen worden geïndiceerd; +30 min, wanneer afstand tot de winkels groot is.

Maaltijdverzorging: bereiding broodmaaltijd/warme maaltijd

TOTAAL warm

 

30 min p.k

TOTAAL brood

 

15 min p.k.

 

Broodmaaltijd klaarzetten

 

 

Tafel dekken en afruimen

 

 

Koffie/thee zetten

 

 

Afwassen (machine-handmatig)

 

 

Eten bereiden

 

 

 

 

- voorbereiden

 

 

 

- koken

 

 

Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad

 

 

Afwassen en opruimen

 

Factoren meer/minder hulp

Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer.

Licht poetswerk in huis: kamers opruimen

TOTAAL

 

60-90 min p.w.

Activiteiten

Afwassen, indien geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd Handmatig: 15 – 30 minuten per keer Machine in- en uitruimen: 10 minuten per keer

 

 

Hand en spandiensten

 

 

 

Opruimen

Totaal dagelijkse beurt interieur is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van het cliënt- systeem: 15 tot 40 minuten per keer

 

 

Stof afnemen/ragen

 

TOTAAL

 

60-90 min p.w.

 

Bedden opmaken

 

Factoren meer/minder hulp

Psychogeriatrische problematiek/communicatieproblemen.

Aantal kinderen onder de 12.

Huisdieren: bij allergie: eerst sanering.

Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning.

Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.

Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een leefeenheid zonder kinderen max. 20 min per keer, voor een leefeenheid met kinderen < 12 max. 30 min per keer.

Frequentie: In principe max. 3 maal per week 20-30 min.

Dit betekent dat iemand die naast overname zwaar huishoudelijk werk ook overname van licht huishoudelijk werk nodig heeft, in de praktijk één (voormalige) klasse boven de klasse voor zwaar huishoudelijk werk uitkomt. Dus –voorheen- klasse 2 (klein huis, tot 3 kamers/seniorenwoning/ 1 persoon) of 3 (groot huis/3 kamers of meer/ tweepersoons huishouden)

Huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken

TOTAAL

Zwaar huishoudelijk werk: de omvang van de benodigde ondersteuning is meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon.

1 persoonshuishouden/ < 2 kmrs 1x per 3 uur in de 14 dgn 2 persoonshuishouden/ > 3 kmrs

 

Stofzuigen

 

 

Schrobben dweilen soppen: sanitair en keuken

 

 

Bedden opmaken/verschonen

 

 

Opruimen huishoudelijk afval

 

Factoren meer /minder hulp: zie ook onder 4.1.3.

In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek [1] of aanwezigheid van jonge kinderen is een hoger aantal uren reëel. Verzorgen van huisdieren kan leiden tot beperkte bijtelling

Frequentie: Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.

Verzorging kleding/linnengoed

TOTAAL

 

1 pers. 60 min 2 pers. 90 min per week

 

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine

 

 

Centrifugeren, ophangen, afhalen,

 

 

Was drogen in droogmachine

 

 

Vouwen, strijken [2], opbergen

 

 

Ophangen/afhalen wasgoed

 

Factoren meer minder werk

Aantal kinderen < 16 jaar + 30 min per kind per week.

Bedlegerige patiënten + 30 min.

Extra was vanwege overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 min.

Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.

Organisatie van het huishouden

Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

TOTAAL

 

Tot max. van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden

 

Wassen en aankleden

 

 

Hulp bij eten en/of drinken

 

 

Maaltijd voorbereiden

 

 

Sfeer scheppen, spelen

 

 

Opvoedingsactiviteiten

 

 

 

 

 

Wassen en aankleden

 

 

Hulp bij eten en/of drinken

 

 

Maaltijd voorbereiden

 

 

Sfeer scheppen, spelen

 

 

Opvoedingsactiviteiten

 

Factoren meer/minder werk

Aantal kinderen -/+.

Leeftijd kinderen -/+.

Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten.

Aanwezigheid gedragsproblematiek +.

Samenvallende activiteiten [3] -.

Klasse: afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met HH activiteiten tot een max. omvang van 40 uur per week.

Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen

Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen.

 

 

 

 

Naar bed brengen

10 min per keer per kind

 

Uit bed halen

10 min per keer per kind

 

Wassen en kleden

30 min per dag per kind

 

Eten en/of drinken geven

20 min per maaltijd

 

Babyvoeding (flesje/potje)

10 min per keer per kind

 

Naar school/crèche brengen/halen

15 min per keer per gezin

Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.

Dagelijkse organisatie van het huishouden

TOTAAL

 

30 min p.w.

 

administratieve werkzaamheden t.b.v. klant [4]

 

 

organisatie huishoudelijke activiteiten

 

 

plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

 

Factoren meer/minder werk:

Communicatieproblemen.

Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16.

(psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden.

Frequentie 1 x per week klasse 1-2.

Hulp bij ontregelde huishouding, in verband met psychische stoornissen; psychosociale begeleiding, tevens observeren

TOTAAL

In combinatie met activiteiten onder 1 en 2

30 min p.w.

 

Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden

 

 

Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het huishouden

 

 

Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget

 

 

Begeleiden ouders bij opvoeding kinderen [5]

 

 

Begeleiden kinderen [6]

 

Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

TOTAAL

 

30 min per keer

 

Instructie omgaan met hulpmiddelen

 

 

Instructie licht huishoudelijk werk

 

 

Instructie textielverzorging

 

 

- boodschappen doen

 

 

- koken

 

Factoren meer/minder werk:

Communicatieproblemen +.

Frequentie: 3 x per week max. 6 weken

Standaard indicaties

HH alleenstaande (seniorenwoning/ flat)

Nr

activiteiten

minuten

uren

1.1

boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week

1u

1.2

broodmaaltijd bereiden

15 p keer

1u45

1.3

warme maaltijd bereiden

30 p keer

3u30

1.4

licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

60 p week

1u

1.5

zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

90 p week

1u30

1.6

de was doen (kleding/linnengoed wassen)

60 p week

1u

1.7

huishoudelijke spullen in orde houden

-

 

Veel voorkomende combinaties

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

150

2u30

1.4 + 1.6

licht + was

120

2u

1.5 + 1.6

zwaar + was

150

2u30

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

210

3u30

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

brood (7x) + licht + zwaar + was

315

5u15

HH alleenstaande (eengezinswoning)

Nr

activiteiten

minuten

uren

1.1

boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week

1u

1.2

broodmaaltijd bereiden

15 p keer

1u45

1.3

warme maaltijd bereiden

30 p keer

3u30

1.4

licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

60 p week

1u

1.5

zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

180 p week

3u

1.6

de was doen (kleding/linnengoed wassen)

60 p week

1u

1.7

huishoudelijke spullen in orde houden

-

 

Veel voorkomende combinaties

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

240

4u

1.4 + 1.6

licht + was

180

3u

1.5 + 1.6

zwaar + was

240

4u

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

300

5u

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

brood (7x) + licht + zwaar + was

405

6u45

HH twee-/meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang)

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

1.1

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week (evt +)

1u

1.2

Broodmaaltijd bereiden

15 p keer (evt +)

1u45

1.3

Warme maaltijd bereiden

30 p keer (evt +)

3u30

1.4

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

90 p week (evt +)

1u30

1.5

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

180 p week (evt +)

3u

1.6

De was doen (kleding/linnengoed wassen)

90 p week (evt +)

1u30

1.7

Huishoudelijke spullen in orde houden

-

 

Veel voorkomende combinaties

Minuten

Uren

1.4 + 1.5

Licht + zwaar

270

4u30

1.4 + 1.6

Licht + was

180

3u

1.5 + 1.6

Zwaar + was

270

4u30

1.4 + 1.5 + 1.6

Licht + zwaar + was

360

6u

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

Brood (7x) + licht + zwaar + was

465

7u45

‘evt +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing etc

HH overige activiteiten alleenstaanden/twee- of meerpersoonsleefeenheden

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

2.1

Anderen helpen in huis met zelfverzorging

 

 

 

 

tot max 40 uur p week

 

2.2

Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd

 

 

2.3

Dagelijkse organisatie van het huishouden

30 p week

0u30

3.1

Psychologische begeleiding

30 p week

0u30

3.2

Advies, instructie, voorlichting *

30 p keer (max 3 keer p week, 6 weken)

1u30

* als AIV om huishouden aan te leren; dan geen tijd voor AIV adviseren, maar aan te leren activiteiten adviseren in tijd en AIV aanklikken om aan te geven dat het om aanleren van die activiteiten gaat.

HH voor alleenstaande 65+er na orthopedische operatie met leefregels: Total Hipp, Total Knee

Maximaal 3 maanden

  • -

    Seniorenflat 3,5 uur

  • -

    Eengezinswoning 5 uur

Veel voorkomende combinaties

 

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

150

2u30

1.5 + 1.6

zwaar + was

150

2u30

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

210

3u30

Aanvrager is terminaal (uitspraak ziekenhuis (-arts) of huisarts). Maximaal 3 maanden

  • -

    Alleenstaande seniorenwoning 3,5 uur

  • -

    Alleenstaande eengezinswoning 5 uur

  • -

    Meerpersoonshuishouden 6 uur

Veel voorkomende combinaties

 

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

150

2u30

1.5 + 1.6

zwaar + was

150

2u30

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

210

3u30

[1] Na sanering.

[2] Alleen bovenkleding.

[3] Activiteiten die tegelijkertijd kunnen worden uitgevoerd.

[4] Alleen in combinatie met andere huishoudelijke activiteiten, valt bij beperkt regelvermogen onder Begeleiding AWZB??????.

[5] Eerst mate van gebruikelijke zorg bepalen; vervolgens overlap met AWBZ-Begeleiding en Jeugdzorg.

[6] Idem.

Voetnoten

[1]

Zie LJN BG6612.

[2]

Zie LJN BK2500, BK2502, BK2504.

[3]

Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285)

[4]

Een gemeente kan in overleg treden met woningcorporaties om hen te stimuleren mantelzorgwoningen te huur aan te bieden. Een gemeente kan er ook toe besluiten woningcorporaties subsidie te geven als bijdrage in de stichtingskosten van mantelzorgwoningen, die daarna te huur aangeboden worden, inclusief (tijdelijke) plaatsing.

[5]

De gemeente heeft een taak in het voorlichten van de burgers op deze onderdelen. Men moet kunnen weten wat verwacht wordt als men ooit een beroep op dit resultaat binnen de Wmo wil gaan doen.

[7]

Ten tijde van het opstellen van deze beleidsregels is nog niet duidelijk of er in de toekomst wel een eigen bijdrage voor een rolstoel gevraagd kan worden. Een voorstel voor wetswijziging op dit punt is nog niet behandeld.

[8]

Uit Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie, blz. 22, dit is een toelichting op de ICF, zie http://www.rivm.nl/who-fic/in/ICFwebuitgave.pdf

[9]

http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm