Regeling vervallen per 09-05-2014

Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013

Geldend van 12-06-2013 t/m 08-05-2014

Intitulé

Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013

Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het advies van de afdeling BPZ;

gelet op de Verordening leerlingenvervoer gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013;

besluit:

vast te stellen de navolgende Beleidsregels Leerlingenvervoer:

1. Passend vervoer

Bij de beoordeling van de aanvragen om een vergoeding leerlingenvervoer geeft de Verordening Leerlingenvervoer aan, dat er sprake is van een getrapte vervoerskostenvergoeding. De vergoeding die verstrekt wordt moet aansluiten bij het vermogen van het kind. Met andere woorden: de vervoerskostenvergoeding moet passend zijn!

Dit houdt in, dat wanneer een leerling in staat is om naar school te fietsen, een vergoeding voor het taxivervoer niet passend is. Er moet dan een fietsvergoeding worden toegekend. Hetzelfde geldt voor het reizen met het openbaar vervoer en de noodzaak voor een begeleider op de fiets of in het openbaar vervoer. Pas als al deze mogelijkheden geen optie zijn, dient een vergoeding te worden verstrekt voor de kosten van het aangepaste vervoer. Aangepast vervoer vindt meestal plaats in taxibusjes. Eventuele begeleiding dienen de ouders zelf te organiseren.

Wat passend vervoer precies inhoudt beschrijft de wetgeving, jurisprudentie dan wel de verordening Leerlingenvervoer van de gemeente Pijnacker-Nootdorp niet. Dit zorgt ervoor dat op individueel niveau een beoordeling plaats moet vinden. Op welke vergoeding een leerling recht heeft wordt bepaald door de medische mogelijkheden van de leerling en de infrastructurele mogelijkheden op het traject woning-school en vice versa. Bij de beoordeling welke vervoerswijze past bij de eigen kracht van de leerling kan advies ingewonnen worden bij onafhankelijk medisch deskundigen.

Het is onmogelijk om in zijn algemeenheid uitspraken te doen over de vermogens van het kind. Dit is maatwerk en afhankelijk van veel factoren, zoals leeftijd, medische gesteldheid, de reisroute, etc. De volgende tabellen dienen als algemene beoordelingsrichtlijn. Van onderstaande beoordelingsrichtlijn kan worden afgeweken als er factoren zijn, die daar aanleiding toe geven.

Beleidsregel 1:

De tabellen houden rekening met de verschillende doelgroepen van kinderen en past bij de ontwikkeling en het niveau van de kinderen. Van leerlingen van het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs wordt minder verwacht dan van leerlingen van het regulier basisonderwijs. De eerstgenoemde hebben over het algemeen meer moeite met leren, die mogelijk ook nog eens te maken hebben met een lichamelijke of verstandelijke handicap. Rekening houdend met de angst van de ouders om kinderen alleen te laten reizen is in dit uitgangspunt uitgegaan van het feit dat begeleiding in veel gevallen wordt vergoed. Deze beoordelingsrichtlijn draagt bij aan de voorbereiding van de leerling op het vervolgtraject (voorgezet onderwijs, werk of bijvoorbeeld een dagbestedingproject).

Fietsen

Kilometergrens

Regulier basis onderwijs 6 km

Speciaal (basis) onderwijs 6 km

voortgezet speciaal onderwijs 6 km

Fietsvergoeding

t/m groep 7

t/m groep 6 niet fietsen, vanaf groep 7 tot maximaal 10 km

niet fietsen

-

Groep 8

6 tot maximaal 10 km

6 tot maximaal 10 km

-

Voortgezet onderwijs

-

-

In eerste instantie zelfstandig tot maximaal 10 km. Indien nodig wordt begeleiding ook vergoed.

Algemeen aanvullende opmerkingen

Van kinderen vanaf groep 7 in het regulier basisonderwijs wordt verwacht dat zij kunnen fietsen als de afstand tot de school minder dan 10 km is, omdat ze in groep 7 verkeersles hebben gehad. Dit wordt gezien als voorbereiding op het voortgezet onderwijs. Altijd uitgaan van de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg gebaseerd op de Anwb-routeplanner. Dit zijn in principe alle openbare wegen. Indien twijfel bestaat over de fietsmogelijkheden van de leerling kan advies worden opgevraagd over de medische beperkingen van de leerling met betrekking tot reizen met de fiets. In de periode tussen de herfst- en krokusvakantie kan, indien gewenst, gebruik gemaakt worden van een vergoeding voor het openbaar vervoer.

Openbaar vervoer

Kilometergrens

Regulier basis onderwijs 6 km

Speciaal (basis)onderwijs 6 km

Voortgezet speciaal onderwijs 6 km

Openbaar vervoer vergoeding (als de fiets geen optie is!)

t/m groep 7

Met maximaal 3 maanden begeleiding, maximaal 3 overstappen

Met begeleiding, maximaal 1 overstappen

-

Groep 8

Zelfstandig, maximaal 3 overstappen

Met maximaal 3 maanden begeleiding, maximaal 1 overstappen

-

Voortgezet onderwijs

-

-

In eerst instantie zelfstandig tot maximaal 2 overstappen. Indien nodig wordt begeleiding vergoed

Algemeen aanvullende opmerkingen voor OV

Indien twijfel bestaat over de mogelijkheden van de leerling om met het openbaar vervoer te reizen (zelfstandig of met begeleiding) kan advies worden opgevraagd over de medische beperkingen van de leerling met betrekking tot reizen met het openbaar vervoer. In situaties waarin sprake is van een overstap, dient er per overstap tussen circa 5 en 15 minuten aan overstaptijd zijn. Daar waar sprake is van een looproute van huis naar de halte of van de halte naar school en vice versa, wordt voor de maximale loopafstand aangesloten bij de maximale afstand ten aanzien van het gebruik van opstapplaatsen in het aangepast vervoer (zie beleidsregel 2). Uitgaan van OV9292, tenzij het aantal overstappen verminderd kan worden door de inzet van de fiets als voor- en/of natransport. Als de reistijd langer is dan 1,5 uur wordt gekeken of de reistijd met het aangepast vervoer met 50% verkort kan worden. Voor het Speciaal (basis)onderwijs geldt in principe maximaal 1 overstap. Een overstap van 2 overstappen is in overleg met ouders mogelijk, indien de leerling dit aankan en er sprake is van een reële overstaptijd

Aangepast vervoer

Kilometergrens

Regulier basis onderwijs

Speciaal (basis) onderwijs

Voortgezet speciaal onderwijs

6 km

6 km

6 km

Algemene aanvullende opmerkingen voor aangepast vervoer

Indien, al dan niet op grond van een medisch vervoeradvies, de fiets of het openbaar vervoer niet tot de mogelijkheden behoort, wordt een vergoeding voor het aangepast vervoer toegekend. De ouders verzorgen ook hierbij eventueel benodigde begeleiding van het kind. Zo mogelijk wordt hier gewerkt met opstapplaatsen.

2. Opstapplaatsen

De gemeente maakt gebruik van opstapplaatsen. De keuze hiervoor moet bijdragen aan een efficiëntere uitvoering van het vervoersplan en een verlaging van de vervoerskosten. De gemeente heeft in haar Verordening Leerlingenvervoer beschreven, dat zij gebruik mag maken van opstapplaatsen. Het College heeft bij besluit van 7 augustus 2012 de navolgende opstapplaatsen aangewezen:

Pijnacker:

  • 1.

    Vrouwenrecht thv flat Freule van Dorthsingel, Vrouwenrecht 1;

  • 2.

    Oranjeplein, voor het gemeentekantoor, Oranjeplein 1;

  • 3.

    Thorbeckelaan/Aalberselaan, Aalberselaan 1;

  • 4.

    Parkeerplaats naast Albert Heijn, Klapwijkseweg 4;

  • 5.

    RK-kerk Pijnacker, Oostlaan 38.

Oude Leede:

  • 1.

    Voor garage vd Berg, Oude Leedeweg 145.

Delfgauw:

  • 1.

    Kerkelijk Centrum Delfgauw, Zuideindseweg 7;

  • 2.

    Parkeerplaats Albert Heijn, Gouden Rijderplein 1.

Nootdorp

  • 1.

    Kievitsbloem/Gentiaan, Gentiaan 2;

  • 2.

    Parkeerplaats SV Nootdorp, De Poort 8;

  • 3.

    Parkeerplaats achter voormalig gemeentehuis, ds C Spoorlaan 19;

  • 4.

    Nabij Partycentrum het Witte Paard, Gildeweg 2;

  • 5.

    Nabij voormalige brandweerkazerne Nootdorp, Koningin Julianastraat 12-b;

  • 6.

    Hoofdgebouw Ipse de Bruggen, Brasserskade 4;

  • 7.

    Nabij verkeerstoren Ypenburg, thv Startbaan 56.

Beleidsregel 2:

Indien dit de efficiency van de route bevordert wordt gebruik gemaakt van opstapplaatsen. Deze liggen op maximaal 30 minuten lopen van de woning en zijn bij voorkeur gesitueerd bij bestaande haltes of op locaties die als halte kunnen worden aangemerkt, omdat hier beschutting is en ruimte om de fiets te stallen. De haltes zijn goed bereikbaar. Indien de leerling toezicht nodig heeft bij de halte of hulp bij het oversteken zijn de ouders hiervoor verantwoordelijk.

3. Verantwoordelijkheid ouders

Uit wetgeving en jurisprudentie blijkt steeds weer dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het naar school brengen van hun kinderen. Daar waar de handicap van het kind echter financiële ondersteuning vraagt, springt de gemeente bij. Uit jurisprudentie blijkt dat ouders eventuele begeleiding niet zelf hoeven te leveren, maar wel zelf moeten verzorgen/organiseren. Veel kinderen kunnen ondanks hun (soms lichte) handicap prima onder begeleiding van een volwassene fietsen of gebruik maken van het openbaar vervoer. Ouders hebben echter vaak grote moeite om de begeleiding van hun kind (door henzelf of door een ander) te organiseren. Hoe moeilijk dit ook te organiseren is, er blijkt voor de rechter vrijwel geen reden te zijn om de verantwoordelijkheid van ouders over te dragen aan de gemeente. Zeker in gezinnen waar werk van de ouders, de aanwezigheid van andere kinderen of de reistijd om de leerling naar school te begeleiden het moeilijker maken om in de begeleiding van hun kind te voorzien, vormt dit naar het oordeel van de rechter geen aanleiding om de gemeente verantwoordelijk te maken voor de begeleiding van de leerling door bijvoorbeeld aangepast vervoer aan te bieden. Ingeval een leerling in een (AWBZ)instelling woont, blijven zowel de ouders, verzorgers als ook de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van het kind. Begeleiding is voor een instelling moeilijk te organiseren, sinds het wegvallen van de daartoe bedoelde budgetten in de AWBZ. Evenzo moeilijk kan het voor gezinnen zijn om de begeleiding van hun kind te organiseren. Daarin is een instelling niet anders dan een normaal gezin, waarin begeleiding vaak ook moeilijk te organiseren is. Om het voor ouders eenvoudiger te maken het begeleidingsprobleem van hun kind op te vangen, is het mogelijk onderstaande faciliteiten te benutten.

  • 1.

    Rol voor zorg- en hulpverlenende instellingen

  • 2.

    Educatie

Ad 1. Rol voor zorg- en hulpverlenende instellingen

De verantwoordelijkheid voor de begeleiding van de kinderen blijft bij de ouders. Echter in de zoektocht hoe dit te organiseren kunnen zij geholpen worden door een instantie die met hen mee zoekt, door kan verwijzen, of uit kan leggen dat andere ouders ook voor dit probleem staan en hier een oplossing voor zoeken/vinden. Vanuit de gemeentelijke regierol kan zij in het kader van de zorg in en om de school in gesprek gaan met verschillende zorg- en hulpverlenende instellingen. In deze gesprekken wordt onderzocht of de instellingen een rol kunnen spelen in de zoektocht naar eventuele begeleiding van de leerling. Partijen die hierin een rol kunnen spelen zijn bijv. MEE, Stichting vrijwilligerswerk, Bureau Jeugdzorg.

Ad 2. OV-Educatie

Door OV-educatie op school leert een kind op spelenderwijs kennis maken het openbaar vervoer. Met als gevolg dat een kind sneller zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen. Op veel scholen wordt dit op dit moment nog niet toegepast. Dit is een gemiste kans, want veel kinderen vinden het erg leuk om met openbaar vervoer te reizen.

Beleidsregel 3:

De gemeente Pijnacker-Nootdorp is zich bewust van de dilemma’s in de gezinnen betreffende het begeleidingsvraagstuk in het leerlingenvervoer. Toch wil ze aansluiten bij de staande jurisprudentie, waarbij ouders zelf verantwoordelijk zijn voor de schoolgang en begeleiding van hun kind. Ze wil er echter ook voor haar burgers zijn, als het nodig is. Er kunnen dan ook omstandigheden zijn (bijv. een medische beperking bij de ouder(s), meerdere kinderen in het gezin naar het speciaal onderwijs) die maken dat ouders onmachtig zijn om de begeleiding voor hun kind te organiseren. In dergelijke situaties kan de gemeente overgaan tot het aanbieden van aangepast vervoer indien door de ouders wordt aangetoond dat zij alles hebben gedaan om de begeleiding van hun kind te organiseren. Daarnaast ondersteunt de gemeente ouders bij de dilemma’s waarvoor zij kunnen komen te staan. Er wordt hulp geboden. Niet in de zin dat de gemeente de begeleiding verzorgt, maar meer op het gebied van ondersteuning en advisering.

4. Vervoer na schooltijd

Het leerlingenvervoer is bedoeld voor het vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school en vice versa. Een aantal kinderen bezoekt na de school echter nog een andere activiteit, zoals een naschoolse opvang, een oppasadres, een logeeradres, een medische behandeling, etc. Hiervoor is het leerlingenvervoer niet bedoeld, echter, als de naschoolse opvang, het oppasadres, etc. binnen de gemeentegrenzen en niet te ver buiten de normale route is gelegen en de ouders genoegzaam kunnen aantonen, dat zij het vervoer na school niet zelf kunnen regelen of organiseren, kan het College besluiten, het naschoolse vervoer toe te staan.

Beleidsregel 4:

Het leerlingenvervoer is bedoeld voor het vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school en terug. Een aantal kinderen bezoekt na de school echter nog een andere activiteit, zoals een naschoolse opvang, een oppasadres, een medische behandeling, etc. Hiervoor is het leerlingenvervoer niet bedoeld, echter, als de buitenschoolse opvang, het oppasadres, etc. binnen de gemeentegrenzen en niet te ver buiten de normale route is gelegen en de ouders genoegzaam kunnen aantonen, dat zij het vervoer na school niet zelf kunnen regelen of organiseren, kan het College besluiten, het naschoolse vervoer toe te staan.

4.a Vervoer naar een logeeradres

Om ouders/verzorgers (tijdelijk) te ontlasten of de zelfstandigheid van de leerling te bevorderen worden leerlingen soms enige dagen per maand in een zogenaamd logeerhuis geplaatst. Het is de vraag of er voor het vervoer (van school) naar een logeeradres een beroep kan worden gedaan op het leerlingenvervoer. Uitgangspunt hierbij is de definitie van het begrip “woning” in de (model)Verordening. Hieronder wordt verstaan “de plaats waar de leerling zijn feitelijk verblijf heeft” of wel “de plaats van waaruit de leerling de school bezoekt”. De feitelijke verblijfplaats als hier bedoel wordt verondersteld een duurzaam karakter te hebben.

In 2002 heeft de Raad van State uitgesproken, dat een logeerhuis niet het begrip “woning” valt. Tevens heeft de Raad bepaald, dat de harheidsclausule in dit soort gevallen niet kan worden toegepast omdat dit vervoer niet onder de Verordening Leerlingenvervoer valt. Dat betekent, dat het bepaalde in artikel 4 van de WPO en WEC en daarmee ook de gemeentelijke verordening geen betrekking heeft op de kosten van vervoer van en naar een logeeradres als er sprake is van kortdurend verblijf. Verblijft de leerling structureel (duurzaam) voor onbepaalde tijd enige dagen per maand op een logeeradres dan kan een beroep op het leerlingenvervoer worden gedaan. Is er geen sprake van duurzaamheid maar van tijdelijk verblijf dan is leerlingenvervoer niet mogelijk.

5. Hoogbegaafdenonderwijs

In het land en ook in Pijnacker-Nootdorp wordt de roep naar het onderwijs voor hoogbegaafden steeds groter. Dit werpt het vraagstuk op of hiervoor ook een vergoeding leerlingenvervoer voor verkregen kan worden. Wetgeving en (recente) jurisprudentie zijn hierover duidelijk! Het onderwijs voor hoogbegaafden, veelal ondersteund door de Leonardo Stichting, wordt vrijwel altijd gegeven op reguliere basisscholen, bijvoorbeeld door het creëren van aparte groepen. Zij vallen daardoor onder de Wet op het Primair Onderwijs. Wettelijk zijn zij niet anders dan andere reguliere basisscholen.

Een belangrijk criterium voor het verstrekken van een vergoeding is dat deze slechts wordt aangeboden naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. In dit geval dus de dichtstbijzijnde toegankelijke reguliere basisschool. Het feit dat een leerling onderwijs volgt bij een basisschool met een Leonardo-groep zegt niets over de toelaatbaarheid op een dichter bijgelegen basisschool.

Beleidsregel 5:

De gemeente Pijnacker-Nootdorp ziet, in lijn met staande jurisprudentie, het onderwijs voor hoogbegaafden als regulier basisonderwijs. Binnen de gemeente zijn plusklassen aanwezig, die hoogbegaafden kinderen passend onderwijs kunnen bieden. Aanvragen naar Leonardogroepen buiten de gemeenten worden in beginsel afgewezen, tenzij (in een uitzonderlijke situatie) blijkt dat alle dichterbij gelegen basisscholen niet toegankelijk zijn voor de betreffende leerling.

6. Stagevervoer

Stage vormt een onderdeel van het onderwijsprogramma. Bij de decentralisatie van de rijksregeling naar gemeenten in 1987 is er met succes voor gepleit, dat dit vervoer onder het leerlingenvervoer bleef vallen. De kosten van dit vervoer zijn echter hoog, omdat de stageplekken altijd buiten de schoollocaties staan. Daarnaast wijken de stagetijden regelmatig af van de schooltijden.

Op dit moment zijn er niet veel aanvragen voor stagevervoer. De enkele aanvraag die daarvoor ontvangen wordt, brengt echter wel (onevenredige) hoge kosten met zich mee. Met het oog op de door het Rijk gewenste ontwikkeling, dat alle leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs, die het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel hebben/krijgen, stage gaan lopen, is een toename van dit type vervoer en de daarbij horende kosten te verwachten.

Er is geen wetgeving en voor zover bekend ook geen jurisprudentie die de mogelijkheden van het kostbare stagevervoer beperken. Dit geeft de gemeente de ruimte om hier zelf beleid op te voeren en afspraken met scholen te maken.

Beleidsregel 6:

Als stageplek wordt gezien de werkplek waarvoor ten behoeve van de leerling een stage-overeenkomst is opgesteld. Hierin is onder meer beschreven met welk doel de leerling stage loopt, wat de werkzaamheden zijn en voor welke periode de stage is afgesproken. Een vergoeding voor de vervoerskosten van en naar de stageplek vindt plaats in aansluiting op de schooltijden tenzij de branche waarin stage gelopen wordt deze aansluiting niet mogelijk maakt. Daarnaast zal de vergoeding zijn afgestemd op de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de stageplek en terug. Mits aantoonbaar niet aanwezig, zal de stage altijd plaatsvinden binnen het reistraject tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school. Bij voorkeur wordt de stageplek gezocht in de nabijheid van de woning, waardoor leerlingen minder lang hoeven te reizen en hun maatschappelijke betrokkenheid met Pijnacker-Nootdorp wordt vergroot. Er wordt geen vervoerskostenvergoedng toegekend indien er niet ook recht bestaat op vervoerskostenvergoeding naar de school. Voor de stageplek geldt hetzelfde afstandscriterium als voor de school en er vindt geen vergoeding plaats als de stageplek binnen de afstandsgrens staat. Ter voorbereiding op deelname in het maatschappelijk verkeer door de leerling en het vergroten van de zelfredzaamheid wordt voor het stagevervoer gekeken naar de voor leerlingen, die een vergoeding leerlingenvervoer krijgen voor het zelfstandig reizen met de fiets of het openbaar vervoer, wordt een meerjarige vergoeding verstrekt voor de periode dat de leerling dezelfde school bezoekt. Evenzo zal voor leerlingen waar van vast staat dat zij op grond van hun handicap altijd aangewezen zullen zijn op aangepast vervoer een meerjarige vergoeding kunnen worden verstrekt voor de periode dat de leerling dezelfde school bezoekt. Het moet dan gaan om handicaps waarvoor een infrastructurele aanpassing de noodzaak van aangepast vervoer niet opheft. Daar waar sprake is van een te betalen eigen bijdrage zal jaarlijks wel om inkomensgegevens worden gevraagd om de bijdrage te kunnen vaststellen. Er wordt een zo maximaal mogelijke zelfstandige manier van reizen naar het stageadres nagestreefd. Dit vormt de basis van de verstrekte vergoeding.

7. Wisselende schooltijden

In de uitvoeringspraktijk komt het regelmatig voor dat kinderen halverwege de dag de school verlaten bijvoorbeeld vanwege ziekte, een doktersbezoek o.i.d. Er zijn ouders die voor het vervoer de gemeente vragen dit te organiseren. Dit vervoer behoort echter niet tot de gemeentelijke taak, maar tot de verantwoordelijkheid van de ouders zelf. Een (regelmatige) verandering van schooltijden tijdens de contractperiode kan overigens leiden tot een lagere bezettingsgraad en dus hogere kosten voor de vervoerder. Het veranderen van schooltijden verhoogt daarnaast de foutkans in het aangepaste vervoer.

Beleidsregel 7:

Het aangepaste vervoer wordt alleen georganiseerd op de vaste schooltijden, genoemd in de schoolgids van de school. Uitzonderingen worden gemaakt voor leerlingen die dit vanwege hun structurele handicap niet kunnen volbrengen of voor wie de algemene schoolgids is aangepast in een individueel schoolplan.

8. Frequentie van aanvragen

Een gemeente is vrij in het bepalen van de termijn waarvoor zij een vergoeding leerlingenvervoer verstrekt. Voor veel leerlingen wordt gewerkt met een termijn van 1 jaar. Hiervoor wordt gekozen, omdat er gedurende dat jaar in de situatie van de kinderen en hun vervoersmogelijkheden zaken zijn veranderd. Ook wordt gekeken naar infrastructurele wijzigingen en waar nodig wijzigingen in de salarisgegevens. Er zijn echter situaties denkbaar waarin het niet nodig is om jaarlijks te kijken of er iets gewijzigd is. Om voor deze situaties meerjarige vergoedingen en beschikkingen af te geven leidt tot een gewenste deregulering voor deze groep ouders en een administratieve lastenverlichting voor de gemeente.

Beleidsregel 8:

Voor leerlingen, die een vergoeding leerlingenvervoer krijgen voor het zelfstandig reizen met de fiets of het openbaar vervoer, wordt een meerjarige vergoeding verstrekt voor de periode dat de leerling dezelfde school bezoekt. Evenzo zal voor leerlingen waar van vast staat dat zij op grond van hun handicap altijd aangewezen zullen zijn op aangepast vervoer een meerjarige vergoeding kunnen worden verstrekt voor de periode dat de leerling dezelfde school bezoekt. Het moet dan gaan om handicaps waarvoor een infrastructurele aanpassing de noodzaak van aangepast vervoer niet opheft. Daar waar sprake is van een te betalen eigen bijdrage zal jaarlijks wel om inkomensgegevens worden gevraagd om de bijdrage te kunnen vaststellen.

9. Ontoelaatbaar gedrag in het aangepast vervoer

Bij leerlingen, die in het aangepaste vervoer ontoelaatbaar gedrag vertonen, vindt er in beginsel een gesprek plaats tussen de ouders en de chauffeur. Het doel van dit gesprek is een verbetering van het gedrag van de leerling. Zo nodig betrekt één van de partijen ook het taxibedrijf bij het zoeken naar een oplossing.

Als dit niet leidt tot vermindering van het probleem, stuurt de gemeente een schriftelijke waarschuwing aan de ouders over het ongewenste gedrag. Hen wordt de gelegenheid geboden om hun kind in het aangepaste vervoer te (laten) begeleiden. Hiertoe biedt de gemeente de ouders een zitplaats in het voertuig aan. Als het probleem aanhoudt, treedt de gemeente in overleg met de vervoerder en wordt bekeken welke (kosten-neutrale) oplossingen mogelijk zijn om de route op een zodanige wijze aan te passen, dat het gedrag van de betreffende leerling positief beïnvloed wordt en deze niet nadelig is voor de andere kinderen in de route. Indien dit niet mogelijk is, worden de ouders schriftelijk gewaarschuwd voor het risico dat het vervoer beëindigd wordt indien het gedrag van het kind niet verbetert. Opnieuw wordt hen de gelegenheid geboden om hun kind in het aangepaste vervoer te (laten) begeleiden. De ondernomen acties worden in het dossier van de betreffende leerling vastgelegd.

Wanneer het ontoelaatbare gedrag van de leerling niet ten positieve keert (al dan niet onder begeleiding) wordt onderzocht of het ontoelaatbare gedrag veroorzaakt wordt door een aandoening/handicap. In het geval dat het gedrag niet verwijtbaar is, zal er een passende aanpassing worden gedaan in het vervoer van de leerling.

Mocht het ontoelaatbare gedrag van de leerling niet positief veranderen, ouders geen begeleiding verzorgen en er geen sprake is van gedrag als gevolg van een aandoening/handicap kan de gemeente besluiten het aangepaste vervoer te beëindigen. Dit geldt ook wanneer er een medische oorzaak is aan te geven voor het ontoelaatbare gedrag hetgeen met het bieden van begeleiding onder controle kan worden gehouden. In alle gevallen zijn het de ouders die de begeleiding dienen te organiseren.

Beleidsregel 9:

In het aangepast vervoer kan er sprake zijn van ontoelaatbaar of onacceptabel gedrag van de leerling, welke gevaar voor de leerling zelf en/of anderen kan veroorzaken, bedreigend of onhygiënisch kan zijn. Wanneer zich een dergelijke situatie voordoet, handelt de gemeente op een eenduidige wijze. Door hier kaderstellend aandacht voor te hebben, kunnen escalaties in het aangepast vervoer worden voorkomen.

10. Vervoer bij crisisplaatsingen

Er is landelijke een tendens zichtbaar als het gaat om uithuisplaatsingen van kinderen. Hierdoor is het wenselijk om hierover een beleidsregel vast te stellen. Onder crisisplaatsing verstaan we een plotselinge uithuisplaatsing van een kind in een pleeggezin of gezinsvervangend tehuis. Deze plaatsing is van tijdelijke aard en heeft tot doel om de leerling zo snel mogelijk (bij voorkeur binnen 6 weken) terug te plaatsen in het ouderlijk huis dan wel in een andere definitieve huisvesting onder te brengen.

Op grond van de Verordening Leerlingenvervoer wordt slechts een vergoeding verstrekt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort die de leerling nodig heeft en van de gewenste richting. Ingeval er sprake is van een crisissituatie blijft de leerling over het algemeen zijn oude school bezoeken, omdat dit voor hem/haar vaak nog de enige stabiele en veilige factor is. Formeel genomen hoeft de gemeente het vervoer naar de oude school niet te vergoeden, omdat dit veelal niet de dichtstbijzijnde toegankelijke is. Om te voorkomen dat de kinderen direct al van school moeten wisselen vergoeden veel gemeenten daarop gedurende een bepaalde periode het vervoer naar de oude school. De VNG adviseert dit voor een periode van 6 weken te doen.

Op dit moment volgt de gemeente Pijnacker-Nootdorp in deze het advies van de VNG. Regelmatig leidt de definitie van “crisis” echter tot discussies met de hulpverleningsinstanties rondom de leerling. Als partiële uitwerking van artikel 28 van de Verordening wordt daarom de volgende beleidsregel vastgesteld.

Beleidsregel 10:

Leerlingen die vanwege een crisissituatie in het ouderlijk huis, tijdelijk in de gemeente Pijnacker-Nootdorp wonen, kunnen rekenen op tijdelijke steun van de gemeente. Omwille van de rust voor de leerling zal er een vergoeding worden verstrekt naar de oorspronkelijke school voor de duur van maximaal zes weken, indien de uithuisplaatsing onverwacht en van de één op andere dag geschiedt. Gedurende deze periode wordt veelal duidelijk waar de leerling definitief gaat wonen. De gemeente zal in deze periode onderzoeken of de oude gemeente bereid is een financiële bijdrage te leveren voor het vervoer van “hun” leerling. De verzorgers van de leerling dienen de periode van 6 weken te benutten om bij een langduriger verblijf in Pijnacker-Nootdorp een andere school te zoeken. Nadat Pijnacker-Nootdorp zes weken het vervoer heeft betaald, wordt de aanvraag van de leerling behandeld als alle andere leerlingen uit Pijnacker-Nootdorp en zal de vergoeding gebaseerd worden op de kosten van het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Indien een Pijnacker-Nootdorpse leerling de ouderlijke woning in de gemeente Pijnacker-Nootdorp tijdelijk verlaat in verband met een crisissituatie zal de gemeente Pijnacker-Nootdorp, voor zover de leerling reeds bekend is bij het leerlingenvervoer, op verzoek van de nieuwe tijdelijke gemeente het vervoer van deze leerling voor de periode van maximaal 6 weken blijven vergoeden naar de oorspronkelijke school.

11. Wijze van berekenen kosten openbaar vervoer

Bij de berekening van een tegemoetkoming in de kosten van het openbaar vervoer is het alleszins redelijk uit te gaan van het daadwerkelijk aantal schooldagen per jaar, ofwel die dagen waarop daadwerkelijk gebruik moet worden gemaakt van de openbaar vervoersvoorziening. Een schooljaar telt (maximaal) 200 schooldagen. Gebleken is echter, dat vergoeding op basis van de 200-schooldagen onvoldoende is om de kosten van de schoolgang te dekken. Bovendien heeft de Commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift vastgesteld, dat er geen wettelijke grondslag is om op deze manier te korten op volgens de commissie “onvermijdelijk te maken kosten”. Als gevolg hiervan bedraagt de tegemoetkoming in de kosten van het openbaar vervoer het voor een OV-(jeugd)-jaarabonnement verschuldigde bedrag.

Beleidsregel 11

In het geval een tegemoetkoming in de kosten van het openbaar vervoer wordt verstrekt, is de hoogte van de tegemoetkoming gelijk aan de kosten van een OV-(jeugd)jaarabonnement.

12. Berekening van de verschuldigde eigen bijdrage

De hoogte van de eigen bijdrage dient nu te worden bepaald op basis van de kilometerprijs die door de openbaar vervoerder wordt bepaald. Tot nu toe werd de hoogte bepaald aan de hand van het aantal zones, sinds de invoering van de OV-chipkaart bestaan de hier bedoelde zones feitelijk niet meer.De eigen bijdrage wordt nu berekend door de door de vervoerder vastgestelde kilometerprijs te vermenigvuldigen met (de eerste) zes kilometer x het aantal dagen waarop moet worden gereisd (een schooljaar telt 200 schooldagen).Ter vaststelling van de kilometerprijs worden de internetsites van de desbetreffende vervoerders geraadpleegd, bijvoorbeeld www.htm.net of www.ret.nl Bij de vaststelling van de hoogte van de bijdrage is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruik maakt van aangepast vervoer of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval dient te worden uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route.

Beleidsregel 12:

Voor de berekening van de eigen bijdrage (drempelbedrag) als bedoeld in artikel 22 van de Verordening wordt uitgegaan van de door de OV-vervoerder vastgestelde kilometerprijs. Door deze te vermenigvuldigen met zes (afstand waarover de eigen bijdrage verschuldigd is) en het aantal dagen waarop naar school moet worden gereisd, wordt het verschuldigde bedrag aan eigen bijdrage verkregen.

13. Verplicht gebruik vervoersmanagement-online

In artikel 6 van de Verordening Leerlingenvervoer is de verplichting van de ouders om wijzigingen die van invloed zijn op de toegekende tegemoetkoming in- of de bekostiging van de vervoerskosten te melden. Structurele wijzigingen zoals bijvoorbeeld wisseling van school, verhuizing van de leerling of de school dienen schriftelijk dan wel middels het daarvoor bestemde (digitale) wijzigingsformulier te worden gemeld. Incidentele wijzigingen, ziekte, doktersbezoek of ander incidenteel verzuim van leerlingen in het aangepast vervoer dienen door de ouders te worden gemeld via de webapplicatie vervoersmanagement-online van PTRM. Ouders ontvangen daartoe een inlogcode en gebruikershandleiding. Op ouders die ondanks herhaald verzoek om medewerking weigerachtig blijven het systeem te gebruiken en niet (tijdig) afmelden kunnen de daaruit voortvloeiende onnodig gemaakte vervoerskosten worden verhaald.

Beleidsregel 13:

Op ouders die ondanks herhaald verzoek om medewerking weigerachtig blijven het vervoersmanagement-online-systeem te gebruiken om de leerling die gebruik maakt van het aangepast vervoer incidenteel af te melden, kunnen de daardoor onnodig gemaakte vervoerskosten worden verhaald.

14. Overgangsbepaling in verband met komst nieuwe basisschool voor speciaal onderwijs

In augustus 2013 opent de nieuwe basisschool voor speciaal onderwijs in de wijk Keijzershof de deuren. Het betreft een (deel)locatie van de SBO de Prinsenhof uit Zoetermeer. Vanaf het schooljaar 2013-2014 kunnen de leerlingen uit Pijnacker-Nootdorp, Lansingerland en mogelijke andere omliggende plaatsen dichter bij huis naar school en zal een groot deel daarvan geen beroep op het leerlingenvervoer meer kunnen doen. Ouders en verzorgers kunnen niet worden verplicht hun kind over te plaatsen naar de nieuwe school, maar hebben ook bij niet overplaatsing geen recht meer op een voorziening op het gebied van het leerlingenvervoer. De Prinsenhof is vanaf het schooljaar 2013-2014 namelijk de “voor de leerlingen dichtstbijzijnde toegankelijke school” als bedoeld in de Verordening Leerlingenvervoer. Hierdoor komt het recht op leerlingenvervoer voor veel van deze kinderen te vervallen. Bij wijze van overgang is afgesproken, dat leerlingen van groep 7 die in het schooljaar 2013-2014 overgaan naar groep 8, het laatste jaar op de oude basisschool met behoud van het recht op leerlingenvervoer, mogen afmaken.

Beleidsregel 14:

Leerlingen van groep 7 die in het schooljaar 2013-2014 overgaan naar groep 8 van de SBO mogen dit laatste schooljaar op de oude school afmaken met behoud van het recht op leerlingenvervoer en hoeven dus niet te worden overgeplaatst naar de nieuwe SBO-school in de wijk Keijzershof.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het college d.d. 2 april 2013
de secretaris, de burgemeester,
drs. J.P.R. Woudstra drs. F.H. Buddenberg.