Regeling vervallen per 23-09-2020

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015

Geldend van 09-04-2015 t/m 22-09-2020

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015

Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gelet op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015;

besluit:

I. de volgende Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015 vast te stellen:

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

1.1. De belangrijkste wijzigingen van de Wmo 2015 ten opzichte van huidige Wmo uit 2007

Deze beleidsregels zijn, naast de Verordening en de nadere regels, opgesteld in het kader van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015).

De Wmo 2015 kent andere uitgangspunten dan de eerste Wmo uit 2007, maar bouwt wel degelijk voort op zijn voorganger. Gelet op de grote bezuinigingen die gemeenten moeten doorvoeren, zijn veranderingen nodig. Het kabinet gaat uit van het adagium dat ‘de voorzieningen terecht moeten komen bij de burgers die het echt niet zelf kunnen regelen …’. Het kabinet spreekt van een nieuwe verhouding tussen burger en overheid en benadrukt het belang van kunnen sturen op de eigen inzet van de burger en zijn sociaal netwerk.

De eerste verandering is dat de compensatieplicht in de Wmo 2015 niet meer op dezelfde manier terugkomt. In plaats daarvan is in artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 de maatwerkvoorziening geïntroduceerd. Het doel van de maatwerkvoorziening is het leveren van een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.

Zelfredzaamheid is in de Wmo 2015 gedefinieerd als ‘in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden’. Participatie is gedefinieerd als ‘deelnemen aan het maatschappelijke verkeer’.

Deze definities zeggen echter nog weinig. Participatie is sterk individueel bepaald en de mogelijkheden zullen samenhangen met de beperking. Voor mensen met ernstige beperkingen kan het hoogst haalbare doel van de maatwerkvoorziening het handhaven van de huidige situatie zijn. De burger wordt aangesproken op wat er redelijkerwijs van hemzelf verwacht mag worden en wat de gemeente aanvullend kan doen.

Dit lijkt een minder vergaande opdracht dan de opdracht van de huidige Wmo aan de gemeente om burgers te compenseren voor hun beperkingen. Maar door het aangenomen amendement 89 is het begrip compensatie in het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 toegevoegd. De indieners hebben hiermee willen aangeven dat de verplichting voor het college tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening qua zekerheid niet verschilt van de bedoeling van de compensatie-plicht in de eerste Wmo van 2007. De nadruk ligt in de Wmo 2015 echter niet op het compenseren van een gebrek maar op het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie.

De tweede verandering is het feit dat de domeinen van artikel 4, eerste lid, van de Wmo uit 2007, waarop de gemeente de burger uit de Wmo-doelgroep (personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, zie artikel 1.1.1 Wmo 2015) moet ondersteunen (huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning en lokaal, en medemensen ontmoeten), in de Wmo 2015 niet meer worden genoemd. Voor de nieuwe taken zijn geen nieuwe domeinen opgenomen. In plaats daarvan wordt in artikel 1.2.1, onderdelen a tot en met c, van de Wmo 2015 gesproken over maatwerkvoorzieningen bieden ter “ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie”, “beschermd wonen” en “opvang”. Zelfredzaamheid en participatie worden in de verordening van de gemeente Pijnacker-Nootdorp vertaald in te bereiken resultaten om zodoende meer houvast te bieden en afbakening te geven.

Huishoudelijke hulp wordt in de Wmo 2015 niet meer genoemd. Het niet meer noemen van de huishoudelijke hulp in de wet betekent niet dat gemeenten deze hulp niet meer hoeven in te zetten als dit de meest passende oplossing in een individuele situatie is.

De huidige AWBZ-functies worden in de Wmo 2015 evenmin genoemd als nieuwe taken. Wel is in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 een definitie opgenomen van begeleiding. Het kabinet verwacht dat gemeenten met dit nieuwe, op te bereiken resultaten gebaseerde sturingsprincipe voldoende juridische handvatten krijgen om een maatwerkvoorziening te kunnen afwijzen als uit onderzoek blijkt dat de cliënt in staat is zelf, met zijn netwerk of met een algemene voorziening, de oplossing te organiseren. Van verplichte mantelzorg of nauw omschreven uitsluitingsgronden voor toekenning van een maatwerkvoorziening wil het kabinet niets weten. De VNG heeft steeds vraagtekens gezet bij de vrijblijvendheid van sturingsprincipes van de nieuwe Wmo, maar de praktijk zal moeten uitwijzen of dit terecht is.

Als derde verandering is de positie van de cliënt in de Wmo 2015 versterkt. De wetgever heeft in de Wmo 2015 een uitvoerige beschrijving van een zorgvuldige toegangsprocedure opgenomen. Het recht op compensatie op nader genoemde domeinen is in zekere zin vervangen door het recht op een zorgvuldige toegangsprocedure. In de procedure wordt onderscheid gemaakt tussen een melding en de aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Na een melding doet het college onderzoek. De Wmo-verordening uit 2012 is al volgens deze opzet geschreven, maar nu staat het ook zo in de tekst van de Wmo 2015.

Voor het onderzoek naar een gemelde hulpvraag geeft de wet een maximale termijn van zes weken en voor het afhandelen van een aanvraag een maximale termijn van twee weken. Na een melding volgt in de regel een gesprek met de melder. De melder wordt gewezen op de mogelijkheid zich door een cliëntondersteuner te laten bijstaan en op de mogelijkheid om zelf een persoonlijk plan te maken. Uitgangspunt bij het gesprek is de eigen verantwoordelijkheid van de melder om het probleem zelf of met steun van zijn omgeving op te lossen. Vervolgens wordt beoordeeld of een vrijwilliger of een algemene voorziening een oplossing kan bieden. Pas wanneer dat niet voldoende is, komt de melder in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.

Van het gesprek wordt altijd schriftelijk verslag gemaakt dat de basis kan zijn voor een eventuele aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Uiteraard is het ook mogelijk dat de melder na een kort gesprek geholpen is met een goede verwijzing en zichzelf verder kan redden. Dan is een verslag niet altijd nodig en hoeft er geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening te worden ingediend.

De Wmo 2015 geeft gemeenten schijnbaar een minder vergaande opdracht dan de huidige Wmo, maar de zinsnede “het leveren van een passende bijdrage aan participatie en zelfredzaamheid” zegt nog weinig over hoe ver die verantwoordelijkheid reikt. Die vraag is, net als onder de Wmo van 2007, in zijn algemeenheid lastig te beantwoorden. Maar aanknopingspunten vinden we wel in de huidige Wmo- en AWBZ praktijk, de jurisprudentie en uiteraard in de Wmo 2015 zelf. Hier een samenvattend overzicht dat mogelijk kan bijdragen tot een begin van inzicht in de reikwijdte van de gemeentelijke verantwoordelijkheid in het kader van de Wmo 2015. Toekomstige jurisprudentie zal de grenzen van de gemeentelijke verantwoordelijkheid verder moeten bepalen. In dat opzicht verschilt de Wmo 2015 niet van zijn voorganger uit 2007.

Voor de bepaling van de reikwijdte van de gemeentelijke verantwoordelijkheid zijn de volgende kaders richtinggevend:

  • 1.

    De Wmo 2015 en dan met name artikel 2.3.5. over de maatwerkvoorziening.

  • 2.

    De jurisprudentie met betrekking tot de huidige Wmo. Deze jurisprudentie heeft met betrekking tot de Wmo taken in de afgelopen jaren richting gegeven aan de reikwijdte van de compensatieplicht. Uit die jurisprudentie zijn bepaalde algemene “grenzen” af te leiden. Bijvoorbeeld het feit dat een gemeente verschillende tarieven voor het pgb huishoudelijke hulp mag hanteren. Een tarief voor een niet-professional mag lager zijn dan een tarief voor een medewerker van een thuiszorgorganisatie. Deze jurisprudentie blijft onder de Wmo 2015 van kracht voor zover nog relevant onder de Wmo 2015 en tenzij uit nieuwe jurisprudentie het tegendeel blijkt.

  • 3.

    De huidige AWBZ praktijk met betrekking tot de taken die naar de Wmo 2015 gaan (begeleiding, dagbesteding, vervoer en kortdurend verblijf). De grenzen die daarvoor in de AWBZ zijn aangegeven kunnen door gemeenten als uitgangspunt worden genomen.

  • Gemeenten hoeven niet meer te doen dan in de AWBZ gangbaar was. Uiteraard mag een gemeente wel meer doen, maar het beschikbare budget zal hiervoor weinig ruimte bieden.

  • 4.

    Voorzieningen en diensten die op grond van andere wetten zoals de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) en de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) worden geleverd, vallen niet onder de Wmo 2015. De Wlz is de opvolger van de AWBZ. Die staat nog geheel niet vast op het moment van het opstellen van deze beleidsregels (oktober 2014) . Bij invoering (waarschijnlijk pas vanaf 2016) is het de bedoeling dat mensen met een verblijfsindicatie recht hebben op voorzieningen via de Wlz (het integrale pakket, dus ook vervoer, rolstoel, scootmobiel, woningaanpassingen, dagbesteding en ondersteuning van mantelzorg; hulp bij het huishouden is lastiger, dit wordt niet genoemd als voorziening vanuit de Wlz) )) ook als zij zelfstandig blijven wonen. In zo’n geval kan het college maatwerkvoorzieningen weigeren, zie artikel 2.3.5. lid 6 Wmo 2015. Opgemerkt moet worden dat het in artikel 2.3.5, lid 6, om een "kan" bepaling gaat. Het college kan dus een maatwerkvoorziening weigeren, maar kan ook besluiten wel iets te doen, al dan niet in de vorm van een maatwerkvoorziening

  • Het CIZ verstrekt overigens de informatie over het Wlz-gerechtigd zijn als dat nodig is aan de gemeente. Belangrijke vraag bij het onderzoek naar aanleiding van een melding zal zijn of een cliënt een indicatie heeft voor de Wlz. Overigens is het niet zo dat voorzieningen die niet op grond van de Zvw of Wlz worden geleverd automatisch onder de Wmo 2015 vallen. Een voorbeeld is de rollator die uit het basispakket van de Zvw is gehaald. Deze hoeft niet onder de Wmo 2015 vergoed te worden. De rollator is weliswaar niet algemeen gebruikelijk geworden (hij blijft speciaal bedoeld voor mensen met een beperking). Reden van het schrappen van deze voorzieningen uit het pakket waren de geringe kosten. Men wordt geacht deze kosten zelf te dragen, net als bijvoorbeeld een wandelstok. Als dat niet kan, is aanvragen van bijzondere bijstand de aangewezen weg.

  • 5.

    De gemeentelijke budgetten voor de Wmo taken zoals bepaald in het regeerakkoord, de zorgakkoorden van 2013 en 2014 en de afspraken met betrekking tot de rijksbegroting 2014. Zoals bekend gaat de overheveling van de AWBZ taken naar de Wmo 2015 gepaard met behoorlijke kortingen op het budget. De korting op het budget voor huishoudelijke hulp (hierna: HH) maakt het noodzakelijk dat gemeenten hier een soberder beleid op gaan voeren, hoewel die bezuiniging niet per se op HH of zelfs binnen de Wmo hoeft te worden gerealiseerd. In het regeerakkoord is met betrekking tot de HH gesteld dat dit alleen nog bedoeld is voor burgers met een beperking die het echt niet zelf kunnen regelen en betalen. Dit kan ertoe leiden dat gemeenten naar wegen zoeken om bij de afweging of iemand zelf zijn HH kan regelen, toch inkomen en vermogen op de een of andere manier te betrekken. Voor als nog is het beleid van de gemeente Pijnacker-Nootdorp voor HH niet gewijzigd. In 2016 vindt beleidsontwikkeling plaats ten aanzien van hulp bij het huishouden.

  • 6.

    In de Wmo 2015 is voor verschillende doelgroepen overgangsrecht vastgesteld . Gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft in de Wmo verordening 2015 aanvullend overgangsrecht opgenomen voor burgers met een Wmo-vervoersvoorziening waarbij rekening gehouden is met een overgangstermijn tot 1 juli 2015. Voor inwoners met een indicatie voor beschermd wonen (AWBZ-indicatie ZZP GGZ C 4-6) geldt overgangsrecht gedurende 5 jaar en er is geen bezuiniging op het budget. Daar zullen gemeenten de komende jaren weinig beleidsruimte hebben, maar ook geen bezuinigingen hoeven door te voeren.

  • De overige inwoners met een AWBZ indicatie voor de taken die naar de Wmo 2015 overkomen, krijgen een overgangstermijn van één jaar.

  • 7.

    Per 1-1-2015 wordt de gemeente Pijnacker-Nootdorp net als alle gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor voorzieningen voor jeugd. Beleid en uitvoering voor jeugd/18- en volwassenen/Wmo/ 18+ worden zoveel mogelijk op elkaar afgestemd, zodat de continuïteit zoveel mogelijk gewaarborgd is. Dit betekent in de praktijk bijvoorbeeld dat het beleid rondom het persoonsgebonden budget zoveel mogelijk hetzelfde is voor zowel jeugd als volwassenen. Er is wel sprake van een groeiproces daar waar het de nieuwe taken betreft. Overigens worden de woningaanpassingen en hulpmiddelen voor kinderen jonger dan 18 jaar per 1-1-2015 zoals nu via de Wmo verstrekt.

  • 8.

    Beschermd wonen is een nieuwe taak onder de Wmo 2015 waarvoor de gemeente Delft in opdracht van de regiogemeenten waaronder Pijnacker-Nootdorp de indicatie stelt en de inkoop regelt. Er is een landelijk indicatie-instrument in ontwikkeling. De gemeente Pijnacker-Nootdorp neemt contact op met Delft wanneer in de toegang blijkt dat beschermd wonen de passende bijdrage is voor het versterken van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner.

  • 9.

    Voor ondersteuning van inwoners met zintuigelijke beperkingen stelt de gemeente Pijnacker-Nootdorp wel de indicatie, maar de hulp wordt landelijk ingekocht. Op moment van schrijven van de beleidsregels was nog niet duidelijk wat dit inhoudelijk en financieel betekent.

1.2 Criteria die de verantwoordelijkheid van gemeenten in het kader van de Wmo 2015 begrenzen

1.2.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag en ook van de individuele situatie van de cliënt.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo te worden verstrekt.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als die:

  • -

    niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én;

  • -

    in de reguliere handel verkrijgbaar is, én

  • -

    in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten.

Heel duidelijk zijn deze criteria niet. De jurisprudentie verwoordt het zo: “een voorziening waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was” (zie o.a. CRvB 14-07-2010, nr. 09/562). Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, juist niet.

Uitzonderingen op deze criteria kunnen zijn situaties waarin:

  • -

    de handicap plotseling ontstaat, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal aangeschaft of vervangen moeten worden;

  • -

    de cliënt een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, maar voorbeelden zijn:

  • -

    tandem (met uitzondering van een ouder-kind tandem);

  • -

    fiets met lage instap, ligfiets;

  • -

    spartamet/ tandemmet; elektrische fiets/tandem (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder;

  • -

    bakfiets, fietskar, aanhangfiets;

  • -

    personenauto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn;

  • -

    autoaccessoires: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten, trekhaak;

  • -

    eenhendelmengkranen;

  • -

    thermostatische kranen;

  • -

    keramische- of inductiekookplaat;

  • -

    verhoogd toilet of toiletverhoger;

  • -

    tweede toilet/sanibroyeur;

  • -

    gebruikelijke renovatie van badkamer en keuken na verloop afschrijvingstermijn;

  • -

    antislipvloer/coating;

  • -

    wandbeugels;

  • -

    zonwering (inclusief elektrische bediening);

  • -

    ophogen tuin/bestrating bij verzakking.

1.2.2 Algemene voorzieningen

De definitie van een algemene voorziening in de Wmo 2015 luidt: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang;

Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen voorzieningen in de markt, waarmee de gemeente geen bemoeienis heeft en voorzieningen die geheel of gedeeltelijk door de gemeente worden bekostigd. Deze voorzieningen zijn voorliggend aan de maatwerkvoorziening. Dit betekent dat de gemeente eerst beoordeelt of het probleem van een persoon met een beperking kan worden opgelost door middel van een algemene voorziening. De landelijke 4 wekelijkse eigen bijdrageregeling is niet van toepassing op algemene voorzieningen. Als een bijdrage voor een algemene voorziening wordt gevraagd, betaalt de gebruiker of de marktprijs of een al dan niet kostendekkend tarief als het gaat om een door de gemeente gesubsidieerde voorziening.

De zin ”zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk” moet wel in de context worden bekeken. Het betekent in dit verband dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft. De voorziening in kwestie zal wel een beperkte toegangstoets vergen om te bepalen of iemand tot de doelgroep van de voorziening hoort. Bijvoorbeeld een toets om te bepalen of iemand wel in de gemeente woont.

Voorbeelden van algemene voorzieningen die door de overheid (mede) gefinancierd zijn:

  • -

    peuterspeelzalen en scholen;

  • -

    algemeen maatschappelijk werk;

  • -

    schuldhulpverlening en budgettering, kosteloze cliëntondersteuning;

  • -

    dienstverlening door de GGD;

  • -

    welzijns-/ouderenwerk, jongerenwerk, Informatie- en advieswerk (formulierenbrigade);

  • -

    klussendiensten, was- en strijkservice, maaltijdvoorziening, personenalarmering;

  • -

    sportvoorzieningen

  • -

    passantenverblijf voor dak- en thuislozen;

  • -

    vrijwilligerswerk op allerlei terreinen.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp is bezig met een digitale sociale kaart, Jalp. Deze wordt in 2015 beschikbaar gesteld ter informatie aan inwoners over allerlei voorzieningen, waaronder ook algemene voorzieningen.

Voorbeelden van algemeen (gebruikelijke) voorzieningen in de markt zijn:

  • -

    kinderopvang;

  • -

    boodschappendiensten supermarkten

  • -

    glazenwasser

  • -

    tuinonderhoud

  • -

    commercieel sportaanbod

  • -

    gemaksdiensten van de zorgverzekeraar

De Wmo 2015 verwijst expliciet naar algemene voorzieningen als voorliggende oplossingen.

In principe kan de gemeente voor het gebruik van deze voorzieningen een kostendekkend tarief vragen. Aan personen met een laag inkomen kan via de bijzondere bijstand of subsidie een lager tarief worden berekend.

Voor cliënten kan het gebruik maken van een algemene voorziening het nadeel hebben dat de kosten die ze daarvoor maken niet betrokken worden in het anti-cumulatiebeding voor de eigen bijdrage die wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om de kosten die cliënten maken voor algemene voorzieningen die voorheen als individuele voorziening werden aangeboden bij het CAK aan te melden. Hierover zullen zij met het CAK aparte afspraken moeten maken. In Pijnacker-Nootdorp is dit niet het geval. Overigens betaalt de inwoner in Pijnacker-Nootdorp op moment van schrijven van deze beleidsregels alleen een bijdrage voor algemene voorzieningen van de SWOP.

1.2.3 Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van maatwerkvoor-zieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen met andere voorliggende mogelijkheden. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het onderzoek na de melding aan de orde.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had, ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel ondersteuning te bieden met een passende oplossing. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en wat daarin veranderd is.

Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou er wel sprake kunnen zijn van meerkosten waardoor gecompenseerd moet worden.

Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op ondersteuning te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals aanschaf van huishoudelijke apparatuur, kunnen bekeken worden. Mogelijk is er een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou een maatwerkvoorziening mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van extra kosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van extra kosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest. Maar in eerste instantie wordt gekeken naar de regiotaxi als mogelijke oplossing. De verordening regelt immers dat als er een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, de goedkoopst-passende voorziening wordt verstrekt.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij/zij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie ook aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor ? Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? De gemeente Pijnacker-Nootdorp is zich ervan bewust dat daarover ook voorlichting nodig is, om duidelijk te maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.

In de Wmo 2015 is niet meer bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Er is wel weer een eigen bijdrage regeling, die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. De mogelijkheden voor het vragen van een bijdrage in de kosten zijn wel breder dan onder de Wmo van 2007. Zo kan ook voor woningaanpassingen voor kinderen een bijdrage in de kosten aan de ouders worden gevraagd. Ook is er (al sinds 09-11-2013) landelijk geen enkele beperking meer in de periode waarover de eigen bijdrage wordt gevraagd.

1.2.4 Beleidsregels

Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening en besluit. Beleidsregels onderscheiden zich qua karakter van algemeen verbindende voorschriften. Dat blijkt al uit artikel 1:3 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht, dat luidt:

“Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.”

Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd.

Deze beleidsregels bouwen met de nieuwe verordening inhoudelijk voort op de Beleidsregels 2013, zoals die gehanteerd werden onder de eerste Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van 2007. De al eerder gehanteerde “gekantelde” werkwijze wordt gehandhaafd. Ze zijn een instrument om maatwerk te leveren.

De uitvoering van de Wmo 2015 is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. De komst van de nieuwe wetgeving is goed voorbereid. Het college van gemeente Pijnacker-Nootdorp zal in 2015 moeten ervaren wat de veranderingen daadwerkelijk betekenen voor zowel onze cliënten als de gemeente. Er wordt daarom gemonitord hoe de beleidsregels in de praktijk uitpakken. Niet uitgesloten is dat op onderdelen bijstelling nodig is in de loop van 2015.

De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de ondersteuningsplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo 2015 geformuleerd is, te weten het ondersteunen van zelfredzaamheid en participatie door burgers uit de doelgroep , ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daarvoor nodig.

Kernbegrippen zijn het rekening houden met eigen mogelijkheden, het leveren van maatwerk waarbij wordt uitgegaan van te bereiken resultaten. Bij de beoordeling van een melding voorafgaand aan een mogelijke aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, waaronder mogelijk maatwerkvoorzieningen. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid onderzoek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, in de eerste plaats de eigen mogelijkheden en de mate waarin beroep kan worden gedaan op huisgenoten, familie en sociaal netwerk. Ook andere algemene en voorliggende voorzieningen, voor zover aanwezig, worden beoordeeld als mogelijke oplossingen voor problemen in zelfredzaamheid en participatie. Pas als andere oplossingen niet tot het beoogde resultaat kunnen leiden, komt de maatwerkvoorziening in beeld.

De beleidsregels volgen de indeling van de verordening op het punt van de te behandelen onderdelen.

HOOFDSTUK 2. ONDERZOEK, ADVIES, BESLUITVORMING

2.1 Inleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de voorlopers van de huidige Wmo (Wet voorziening gehandicapten 1994, hierna Wvg; of AWBZ, functie Huishoudelijke Verzorging) was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt inmiddels ook dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – ervan uitgaande dat dit uitgangspunt ook onder de Wmo 2015 geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.

Onder de Wmo 2015, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit hangt af van de aard van de voorliggende vraag. Waar het altijd om gaat is dat, waar nodig, deskundigheid wordt ingeschakeld om op zorgvuldige wijze en dus op basis van voldoende en adequate gegevens, te kunnen besluiten. Onder de Wmo 2015 zal dit vaker nodig kunnen zijn dan voorheen, omdat hierin precies is vastgelegd hoe het onderzoek in het kader van een melding eruit dient te zien (artikel 2.3.2). Of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

2.2. Vaststellen noodzaak maatwerkvoorziening

Advisering is niet meer genoemd in de verordening. Wel regelt de artikel 2.3.8 lid 3 van de Wmo 2015 in algemene zin dat de cliënt desgevraagd moet meewerken aan de uitvoering van de Wmo.

Zorgvuldig onderzoek is vaak nodig, en in bepaalde gevallen kan zonder advies geen zorgvuldige besluitvorming plaatsvinden, zie ook artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uit de jurisprudentie blijkt, dat indien een cliënt geen medewerking verleent, de aanvraag buiten behandeling gelaten worden mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de (medische) noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de (medische) noodzaak vastgesteld kan worden.

2.3. Advies

Advies kan bijvoorbeeld worden gevraagd bij een cliënt die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college. Het belang van medisch advies in een dergelijke situatie is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin (medisch) geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de cliënt (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen van waaruit een verantwoorde oplossing voor beperkingen plaats kan worden gezocht.

Ook kan worden beoordeeld in hoeverre het probleem dat aanleiding is voor de melding, kan worden behandeld. Behandeling in het kader van de Zorgverzekering kan voorliggend zijn, zeker als het gaat om niet-ingrijpende behandelingen als cognitieve gedragstherapie, fysiotherapie of ergotherapie. Zie bijvoorbeeld LJN BT7241.

Het verstrekken van voorzieningen zonder een objectieve bepaling van de huidige (uitgangs-)situatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen verstrekking plaats had kunnen vinden, bijvoorbeeld omdat verstrekking van een voorziening anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt, toch voorzieningen worden verstrekt. Voorzieningen kunnen dan – goed onderbouwd- worden geweigerd, zie bijvoorbeeld de uitspraak LJN BH1077.

Om die reden kan ook een kostenafweging reden zijn om (medisch) advies te vragen. Het kan dan gaan om een aanschafbedrag van een voorziening en/of een geschat bedrag dat de gemeente denkt per jaar kwijt te zijn aan bijvoorbeeld hulp bij het huishouden of begeleiding. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit vrijwel altijd onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen.

Tot slot kan het college aanleiding zien om medisch advies te vragen bij - bijvoorbeeld- een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen.

Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

2.4 Gegevens verstrekken

Op grond van artikel 2.3.8 lid 1 moet de cliënt die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen. Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ/Wlz. Bij medische gegevens komt het frequent voordat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijkmoet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van het onderzoekaanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de cliënt vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de cliënt aangeeft welk(grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de cliënt . Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

2.5 Beoordeling advies

Het college beoordeelt het medisch advies en besluit mede op basis daarvan tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde maatwerkvoorziening.

2.6 Alternatieven voor bezwaar

Iedere cliënt heeft het recht om, als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp dient, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, conform artikel 4:9 en verder van de Algemene wet bestuursrecht, de cliënt in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte fouten hersteld kunnen worden. Ook biedt deze werkwijze de kans om bezwaren te voorkomen. Bij een negatieve of afwijkende beschikking licht het college het (voorgenomen) besluit toe, bijvoorbeeld door vooraf telefonisch uitleg te geven . Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken.

HOOFDSTUK 3 BEOORDELING AANSPRAAK OP MAATWERKVOORZIENINGEN

3.1 Ondersteuning bij het wonen in een geschikt huis

3.1.1 Inleiding

Via de Wmo 2015 moet waar nodig ondersteuning worden geboden bij zelfredzaamheid en participatie. In de verordening is dit nader gespecificeerd, waarbij het wonen in een geschikt huis onderdeel is van de zelfredzaamheid. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat een passende bijdrage kan worden vastgesteld: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen, dat is geen Wmo-zaak, zie ook de uitspraak LJN BT6172.

3.1.2 Afwegingskader

Eigen verantwoordelijkheid

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een geschikte of zo geschikt mogelijke woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een koop- als huurwoning zijn. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

Normaal gebruik van de woning

Alleen problemen die de belanghebbende ondervindt bij het normale gebruik van de (huidige) zelfstandige woonruimte zijn relevant. Bij het normale gebruik van de woning gaat het om zogenaamde elementaire woonfuncties zoals slapen, (zorgen voor) eten en drinken, toiletgang en lichaamsreiniging. Verder is de toe- en doorgankelijkheid van de woning van belang. Het gebruik van hobby-, werk- of recreatieruimten in de woning valt in principe niet onder de elementaire woonfuncties. Therapeutisch gebruik evenmin.

Eigen oplossingen

Eigen oplossingen gaan voor bij het zoeken naar oplossingen voor problemen bij het normale gebruik van de woning. In redelijkheid mag er wat van de aanwezige huisgenoten verwacht worden, bijvoorbeeld het ophalen van de was van de bovenverdieping of het legen van de po op de bovenverdieping. Dit is al sinds de Wvg-tijd de vaste lijn in de jurisprudentie, zie bijvoorbeeld LJN AU8838. De Wmo-2015 noemt dergelijke oplossingen op eigen kracht of via gebruikelijke hulp ook expliciet. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid van herschikking binnen de woning. Ook die mogelijkheid kan worden meegewogen bij het zoeken naar oplossingen voor problemen bij het normale gebruik van de woning . Als bijvoorbeeld het anders plaatsen van inrichtingselementen in de woning een (deel-) oplossing is, gaat dat voor op via de Wmo 2015.

Goedkoopst passende voorziening

Het college beoordeelt ook of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via losse bruikleenvoorzieningen of, bij grotere ingrepen, via een verhuizing. Deze laatste regel is bekend als het zogenaamde primaat van de verhuizing, in feite een specifieke toepassing van de regel in de verordening dat alleen de goedkoopste passende voorziening wordt verstrekt. In de gemeente Pijnacker-Nootdorp wordt een dergelijke afweging rond het primaat van de verhuizing alleen gemaakt als aanpassen naar verwachting meer gaat kosten dan het in de Nadere regels genoemde bedrag.

Indien de afweging tussen aanpassen en verhuizen wel wordt gemaakt zullen hierbij per geval alle relevante aspecten worden meegewogen, waaronder in elk geval onderstaande afwegingsfactoren, voor zover die toepasselijk zijn in de situatie van de cliënt.

Afwegingsfactoren bij toepassing primaat verhuizen.

Naast het kostenaspect vanuit de optiek van de gemeente, dient, afhankelijk van de situatie, in elk geval rekening te worden gehouden met de volgende factoren.

  • a.

    Aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte

  • Het is afhankelijk van de huursector in de gemeente Pijnacker – Nootdorp, van de beschikbaarheid van een adequate woning, of de de gemeente genoodzaakt is om de bestaande woning aan te passen. Wel is het zo dat onder de Wmo2015 woningaanpassingen niet hoeven te worden verwijderd, dat is nu wettelijk geregeld in artikel 2.3.7. lid 3 van de Wmo-2015.

  • Zie verder onder g.

  • b.

    Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woning

  • Om inzicht te krijgen in wat de goedkoopst passende oplossing is, moeten de kosten van de direct noodzakelijke maar ook van voorzienbare aanpassingen in de huidige woning in kaart worden gebracht, zie ook de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2013:1261. Deze kosten worden afgezet tegen een verhuissituatie, waarbij rekening gehouden moet worden met de volgende kosten:

    • eventuele verhuis- en inrichtingskosten;

    • aanpassingskosten nieuwe woning, inclusief eventuele kosten van aankoop van grond;

    • eventuele kosten voor vrijmaken van de nieuwe woning;

    • eventuele huurdervingskosten (indien nieuwe woning leeg staat;

    • invloed van de te betalen bijdragen in de kosten op de kosten voor de gemeente.

  • Zijn de kosten moeilijk (feitelijk) inzichtelijk te maken, dan kan worden volstaan met een zo goed mogelijke benadering van de werkelijkheid (ervaringcijfers, aannames).

  • c.

    Volkshuisvestelijke afwegingen

  • Aanpassen van de oude (huidige) woning is ondoelmatig, als een reeds aangepaste woning beschikbaar is. Verder is van belang te onderzoeken of de huidige woning een zogenaamde sloopnominatie heeft. Ook dient rekening gehouden te worden met beschikbaarheid van een woning met een voldoende aantal kamers in relatie tot aantal bewoners.

  • Tenslotte is van belang dat de Wmo 2015 in artikel 2.3.6. regelt dat woningaanpassingen niet meer hoeven te worden verwijderd, als de cliënt er geen gebruik meer van maakt. Dat kan, met name in sociale huurwoningen, een prikkel zijn voor hergebruik ten behoeve van de Wmo-doelgroep.

  • d.

    Termijn waarop het woonprobleem opgelost kan worden

  • Verhuizing naar een woonruimte die voor de cliënt geschikt en betaalbaar is moet volgens Wvg-jurisprudentie binnen een medisch aanvaardbare termijn te realiseren zijn, zie LJN ZB8980. Wat medisch aanvaardbaar is kan per geval verschillen, en zal middels onderzoek onderbouwd moeten worden. Verhuizen kan een snellere oplossing zijn dan aanpassen. Bijvoorbeeld wanneer het ontslag uit het ziekenhuis of de verpleeginrichting afhankelijk is van de woningaanpassing.

  • De mate van de noodzaak tot verhuizen mag in relatie worden gebracht tot de termijn waarop iemand een woning kan betrekken. In een situatie waar blijkt dat de medische noodzaak voor een verhuizing niet groot is, kan de termijn worden verlengd, indien dat ververantwoord is. Naast de verplichting van de gemeente om een adequate woning aan te bieden, mag van de belanghebbende zelf ook actie worden verwacht bij het zoeken naar een passende woning. Ook de Wmo- consulent kan de cliënt begeleiden bij het zoeken naar een andere woning. Verder kan gebruik worden gemaakt van het Woonmarktsysteem om zelf een andere woning te vinden. Er kan voorrang verleend worden op basis van het Regionaal Urgentiemodel. Dit valt onder het regime van de Huisvestingsverordening Stadsgewest Haaglanden.

  • e.

    Prognose wonen – zorg

  • In navolging van het onder d. genoemde, moet eveneens rekening gehouden worden met de tijdsinschatting over de gebruiksduur van de aangevraagde woonvoorzieningen. Bij de afweging kan rekening gehouden worden met de prognose van het ziektebeeld, al of niet op de wachtlijst staan voor opname in een woonzorgcentrum of andere woonvorm, etc. Hierbij gaat het erom dat de investeringskosten in verhouding staan tot de verwachte duur van het gebruik van de geboden voorziening, waarbij het uitgangspunt is dat de gemeente een resultaatsverplichting heeft.

  • f.

    Sociale omstandigheden

  • Verhuizing kan leiden tot aantasting van het sociale netwerk van de belanghebbende. Als dit aan de orde is moet kritisch worden bekeken of dit leidt tot het wegvallen van de volgende aspecten van het sociale netwerk:

    • mantelzorg die nodig is voor het overwinnen van beperkingen in het normale gebruik van de woning;

    • mantelzorg die in belangrijke mate ondersteunt bij algemene dagelijkse levensactiviteiten (ADL);

    • buurtgebonden vrijwilligerswerk;

    • gevolgen voor de aanwezige huisgenoten;

    • overige door de cliënt aangehaalde factoren.

  • g.

    Integrale afweging verschillende Wmo-voorzieningen (wonen, vervoer, rolstoelen)

  • Afstemming met overige Wmo-voorzieningen is van belang om te komen tot een besluit op een aanvraag. Afstemming met vervoersvoorzieningen kan een belangrijke rol spelen. De afstand tot openbaar-vervoerhaltes en de aanwezigheid van voorzieningen zoals winkelcentra, scholen en andere voorzieningen kan daarbij van belang zijn.

  • h.

    Eigen woning

  • Verhuizen kan nog meer consequenties hebben wanneer de persoon met beperkingen eigenaar is van de woning. Er wordt nagegaan of cliënt vermogensverlies lijdt bij gedwongen verkoop en er een schuld ontstaat als restant. Van ernstig vermogensverlies is sprake als 5% of meer op de verwervingsprijs moet worden toegelegd. Ook voor de gemeente zijn er extra consequenties wanneer het een eigen woning betreft. Bij een aangepaste eigen woning is minder kans op hergebruik. Bij grotere aanpassingen kan daarom ook bezien worden of plaatsing van een herplaatsbare woonunit kan leiden tot het resultaat.

  • i.

    Noodzaak tot verhuizen door inkomensachteruitgang

  • Iemand kan door zijn beperkingen aangewezen zijn op een (arbeidongeschiktheids-) uitkering, wanneer werken niet meer mogelijk is. Het hierdoor ontstane inkomensverlies kan ertoe leiden dat een cliënt de woonlasten van zijn huidige woning niet meer kan dragen waardoor verhuizen automatisch een adequatere oplossing is dan aanpassing van de huidige woning.

  • j.

    Woonlastenstijging en draagkracht

  • Wanneer een woonruimte als niet betaalbaar wordt beschouwd hangt af van de individuele situatie. Een voorbeeld is een woning waarvan de huur boven de individuele huurtoeslaggrens ligt terwijl cliënt, gelet op de hoogte van zijn inkomen, wel voor huurtoeslag in aanmerking zou komen. Indien bij verhuizing de woonlastenstijging de draagkracht van cliënt te boven gaat, moet hiermee rekening worden gehouden. Uitgangspunt zijn algemeen aanvaarde normen voor woonlasten in relatie tot het inkomen.

Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag voor een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het voorzien in eigen woonruimte. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente Pijnacker-Nootdorp kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

Aanbouw

Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst Wordt, besluit het college op grond van financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als van tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kan bij eigen woningen ook worden bezien of het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit de goedkoopste oplossing is in het concrete geval.

Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de oplossing te voorzien. Als het financieel mogelijk is deze aanbouw met beperkte gevolgen voor de netto woonlasten zelf te financieren, bijvoorbeeld door een (aanvullende) hypotheek op de woning te vestigen of bij te lenen op een bestaande hypotheek, zal eerst naar deze mogelijkheid besproken worden met de cliënt.

Verstrekking van een aanpassing via de gemeente kan immers ook leiden tot een forse bijdrage in de kosten, en het is niet ondenkbaar dat zelf plaatsen van een aanbouw gunstiger uitpakt. Zie ook in dit verband ook artikel 2.3.2 lid 4 onder g. van de wet.

Inpandige aanpassing

Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding via een aanbouw plaatsvindt.

Gemeenschappelijke ruimten

Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten betreffen meestal (het verbeteren van de toe- en doorgankelijkheid van) entrees en portieken, maar ook stallings- en oplaadfaciliteiten zijn denkbaar. Voorwaarde is dat de voorzieningen voor de cliënt noodzakelijk zijn om de woning te kunnen bereiken. Dat hoort immers bij het normale gebruik van de woning. Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten mogen geen overlast opleveren voor overige bewoners en moeten voldoen aan bouwvoorschriften. Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten beoordeelt het college of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind. Criterium is uiteraard dat de goedkoopst passende voorziening wordt verstrekt.

Grote bouwkundige aanpassingen

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig een bouwkundige calculatie wordt opgevraagd bij een ter zake deskundig bureau.

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen, voor zover van toepassing, in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de kosten van de maatwerkvoorziening dan wel vaststelling van het persoonsgebonden budget (hierna: pgb):

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel.

  • 9.

    De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • Indien de gemeente ook de administratiekosten van de verhuurder wil vergoeden kan het volgende opgenomen worden:

  • 12.

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.

Doelgroepgebouwen

Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform eventuele afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

Anderzijds zijn er ook situaties waarbij gezien de aard van het gebouw en de groep bewoners verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. In bepaalde gevallen kunnen toegankelijkheidsvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten algemeen gebruikelijk zijn, zie bijvoorbeeld de uitspraak LJN BD0268.

Begunstigde in geval bouwkundige aanpassing

Onder de Wmo 2015 kan een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing zowel aan de eigenaar als aan de huurder worden toegekend. Net als de eigenaar kan nu ook een huurder een pgb voor een woningaanpassing krijgen. Dat was onder de eerste Wmo niet mogelijk. Indien een huurder een woningaanpassing nodig heeft, moet de eigenaar gehoord worden omtrent het aanbrengen van die aanpassing. Toestemming van de verhuurder is niet meer vereist onder de Wmo 2015, zie artikel 2.3.7. van de wet.

Begunstigde niet-bouwkundige aanpassing

Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college als maatwerkvoorziening in natura en als pgb worden verstrekt aan de cliënt.

Voorzieningen speciaal voor professionals

Het college kan voorzieningen verstrekken voor de belanghebbende. Voorzieningen die speciaal bedoeld zijn voor gebruik door (bijvoorbeeld via een pgb ingehuurde) professionals, omdat die ook beperkingen hebben, worden niet verstrekt. Met redelijke (Arbo-) gebruikseisen wordt echter wel rekening gehouden; voorzieningen moeten immers adequaat zijn.

Woningsanering

Een maatwerkvoorziening voor woningsanering is mogelijk in gevallen waarin dit als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (COPD) noodzakelijk is. Basis is een duidelijke diagnose door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het leefpatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden bepaald. Verwacht wordt dat de cliënt zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat de cliënt zelf maatregelen treft ter voorkoming van COPD-klachten.

In de regel kan hiervoor een maatwerkvoorziening worden verstrekt indien:

  • -

    de cliënt bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan/verergeren;

  • -

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. Indien de cliënt jonger is dan vier jaar kan ook de woonkamer ook worden gesaneerd .

Indien de cliënt verhuist, wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt omdat het algemeen gebruikelijk is dat bij verhuizing nieuwe vloerbedekking wordt aangeschaft. De Nadere regels geven aan hoe de maatwerkvoorziening wordt bepaald.

Uitraasruimte

De zogenaamde uitraasruimte is in 2000 wel onder zorgplicht van de Wvg gebracht. Er mag worden aangenomen dat deze voorziening ook onder de Wmo 2015 kan vallen, hoewel hij daarin niet meer expliciet wordt genoemd.

Onder de Wmo 2015 volgt de gemeente Pijnacker-Nootdorp het Wvg –beleid voor wat betreft de uitraasruimte. Het gaat om een maatwerkvoorziening of pgb voor het (aanpassen van) een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. De maatwerkvoorziening is uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van de verstrekking. Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. In principe zal de ruimte daarom leeg, prikkelarm en veilig moeten zijn, en indien nodig zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen. Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten in de woning worden aangepast.

Onverwacht en onvoorzien?

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor verhuizing en herinrichting houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen voorziening toegekend.

Algemeen gebruikelijk

Er worden geen algemeen gebruikelijke maatwerkvoorzieningen voor het wonen in een geschikt huis verstrekt. Anderzijds wordt na een melding bezien of de cliënt het woonprobleem kan oplossen met algemeen gebruikelijke voorzieningen.

De cliënt wordt in alle redelijkheid aangesproken op de eigen kracht (en die van zijn netwerk), maar ook op eigen verantwoordelijkheid. Veel voorzieningen worden niet meer verstrekt, omdat deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, of omdat het – al dan niet deels – gaat om gebruikelijke vervanging of renovatie.

Hieronder een niet-limitatieve opsomming van zaken die in principe als algemeen gebruikelijk worden beschouwd in het kader van het wonen in een geschikt huis:

  • verhoogd toilet;

  • doucheglijstang;

  • thermostaatkraan;

  • éénhendelmengkraan;

  • kookplaat (alle varianten);

  • verrijdbare airco;

  • luchtbevochtiger;

  • zonwering;

  • wasdroger;

  • korfladen;

  • verwijderen van lavet en vervangen door een douche;

  • centrale verwarming;

  • vervanging van vloerbedekking en gordijnen indien ouder dan 8 jaar;

  • vervanging van reeds afgeschreven zaken;

  • renovatie badkamer na 15 tot 20 jaar, afhankelijk van de uitvoering (eenvoudig of uxueus);

  • renovatie keuken na 15 tot 20 jaar, afhankelijk van de uitvoering (eenvoudig of luxueus);

  • elektrische garagedeuropener;

  • oplaadpunt ten behoeve van opladen elektrisch vervoermiddel;

  • tweede toilet (tenzij eerste toilet niet toegankelijk is vanwege beperkingen. wandbeugels;

  • extra trapleuning;

  • dorpels in de woning verwijderen;

  • opheffen van niveauverschillen bij de voordeur en achterdeur m.b.v. oprijplaat of ophogen straatwerk;

  • verwijderen bad of douchecabine en realiseren douche zonder instap, voor zover het gaat om reguliere renovatie.

Bovenstaande voorzieningen kunnen op zichzelf algemeen gebruikelijk zijn. Per geval dient echter een beoordeling plaats te vinden. Belangrijk is om op te merken dat de aanwezigheid van een medische noodzaak niet inhoudt dat de voorziening daarom niet algemeen gebruikelijk kan zijn.

Daarnaast zal bijvoorbeeld van oudere cliënten of cliënten met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld verwacht worden dat zij anticiperen op de toekomst. Bij de keuze van een nieuw te betrekken woning mag uiteraard verwacht worden dat men rekening houdt met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Kosten komen voor eigen rekening. Blijft men wonen in de huidige woning, dan wordt van de burger gevraagd te anticiperen op, en te reserveren voor de toekomst. Niet alles wordt opgelost door de gemeente. Er zijn voorzieningen waarvan voorzienbaar is dat deze ooit nodig zullen zijn, en waarvoor men zelf dient te zorgen. Dit zijn in principe ook algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Overig

Indien noodzakelijk in het licht van dit resultaat kunnen ook andere denkbare voorzieningen worden verstrekt. Het gaat daarbij om maatwerkvoorzieningen of pgb’s voor keuring, onderhoud en reparatie van voorzieningen, maar ook om tegemoetkomingen

voor dubbele woonlasten, huurderving et cetera. Criterium is uiteraard dat alleen de goedkoopst mogelijke noodzakelijke voorziening wordt.

3.2 Ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden

3.2.1 Inleiding

Artikel 4.3 in de verordening regelt dat ondersteuning bij een gestructureerd huishouden betrekking kan hebben op:

  • het aanbrengen van structuur door de cliënt, regie voeren over de dagelijkse bezigheden, zelf regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken;

  • gebruik maken van het eigen probleemoplossend vermogen van de cliënt;

  • het realiseren van een schoon en leefbaar huis;

  • de noodzakelijke bereiding van maaltijden;

  • het aanwezig zijn van gewassen, opgevouwen en gestreken kleding;

  • de noodzakelijke verzorging van kinderen die tot de leefeenheid behoren.

Voorafgaand aan het toekennen van ondersteuning hierbij beoordeelt het college of er andere mogelijkheden zijn om het probleem van de cliënt op te lossen.

In dit hoofdstuk wordt uitgewerkt wat onder de verschillende ondersteuning in dit kader wordt verstaan, wat gebruikelijke hulp is en welke andere voorliggende al dan niet gebruikelijke voorzieningen er zijn om problemen op te lossen bij het uitvoeren van het huishouden.

3.2.2. Het aanbrengen van structuur in het huishouden

Bij ondersteuning bij een gestructureerd huishouden hoort het aanbrengen van structuur, het regie voeren en plannen over het huishouden, zie artikel 4.3 lid 1 van de verordening. Een belangrijk startpunt is om te bezien of de cliënt zelf de regie kan voeren of dit kan leren. Sommige mensen zijn lichamelijk in staat om de huishoudelijke werkzaamheden zelf uit te voeren, maar hebben sturing nodig bij de planning van de werkzaamheden. In bepaalde gevallen zal die sturing blijvend nodig zijn, in andere gevallen kan het plannen aangeleerd worden. Ondersteuning hierbij is mogelijk, als daartoe een noodzaak is. Maar daaraan voorafgaand beoordeelt het college of gebruikelijke hulp een oplossing voor deze problemen kan bieden. Dat speelt alleen in situaties waarin iemand huisgenoten heeft.

3.2.3 Het realiseren van een schoon en leefbaar huis: aard van de activiteiten

Het gaat hierbij om alle activiteiten om de woning zelf, exclusief de tuin, schoon en leefbaar te houden, uiteraard voor zover de ruimten ook daadwerkelijk worden gebruikt.

Daarbij moet gedacht worden aan het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die nodig zijn om de woning normaal te gebruiken. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen.

Daarbij kan rekening gehouden met de intensiteit van het gebruik. Ruimten die niet of nauwelijks worden gebruikt, hoeven minder vaak te worden schoongemaakt. Dat kan in de praktijk ook betekenen dat ruimten die zelden of nooit worden gebruikt niet schoongemaakt worden.

Persoonskenmerken en behoeften kunnen het mogelijk of noodzakelijk maken van de gehanteerde normtijden af te wijken.

3.2.4 De noodzakelijke bereiding van maaltijden etc.

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig, o.a. om voldoende eten een drinken en andere essentiële zaken in huis te hebben. Het gaat concreet om levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn, en zo nodig om de bereiding van maaltijden, als er geen andere mogelijkheden zijn.

In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klare maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden. Stichting Welzijn en ondersteuning Pijnacker-Nootdorp biedt ook diensten in het kader van boodschappen en maaltijden aan. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie als een aanvaardbare oplossing beschouwd als deze beschikbaar is en er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn, zie bijvoorbeeld LJN BY3938.

De ondersteuning hierbij is beperkt tot het kunnen beschikken over levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks tot wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere meer incidentele inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten. Het is heel normaal dat mensen boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de ondersteuning bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen doen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Alleen als er geen alternatieven zijn kan ook de maaltijd bereid worden. Met diëten kan ook rekening gehouden worden (in het kader van boodschappen doen en maaltijdverzorging c.q. – bereiding) indien dat medisch noodzakelijk is.

3.2.5 Aanwezig zijn van gewassen, opgevouwen en gestreken kleding

De dagelijkse kleding (en overig huishoudtextiel) moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van textiel. Het gaat uitsluitend over normale kleding voor alledag. Het uitgangspunt is dat er zo weinig mogelijk gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

3.2.6 De noodzakelijke verzorging van kinderen die tot de leefeenheid behoren

Structurele opvang valt in beginsel niet onder de Wmo 2015. Verzorging van kinderen kan zo nodig wel tijdelijk onder de ondersteuning bij het huishouden vallen. Werkende ouders moeten er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppas-oma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders of een van beiden mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men zelf een permanente oplossing moeten zoeken. De Wmo 2015 heeft vooral de functie om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet blijvende oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden ondervangen zodat er gezocht kan worden naar een eigen, al dan niet permanente oplossing.

3.2.7 Gebruikelijke hulp bij het voeren van een gestructureerd huishouden

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden.

Gebruikelijke hulp van huisgenoten

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan:

een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonend zijn wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur en dergelijke. door elkaar lopen.

Kinderen en gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling van de aanwezigheid van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren in het huishouden. In de leeftijd van 5 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden een bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden, het bed te verschonen en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Er kan voor activiteiten die kinderen van 12 tot 18 jaar uitvoeren tijd in mindering worden gebracht op een mogelijke toekenning.

Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etc.

Van huisgenoten van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een eenpersoons huishouden kunnen overnemen. Veel jongeren in deze leeftijdscategorie (denk aan studenten) wonen immers zelfstandig en moeten dan ook hun eigen huishouden doen. Van een huisgenoot van 23 jaar of ouder wordt meer verwacht. Deze zal de taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een meerpersoonshuishouden moeten kunnen overnemen.

Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken.

Uitzonderingen

Het college kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke hulp kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat redelijkerwijs geconcludeerd moet worden dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden. Er moet altijd onderzocht worden of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke hulp, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Wanneer een partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de cliënt moeten worden aangeleverd. Het college moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen.

Wanneer de dreigende overbelasting aanwezig is, maar wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te stellen.

Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke verplichte afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden of opwarmen van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hiermee kan bij de indicatiestelling rekening worden gehouden.

Voor hulp bij de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

De zorg voor kinderen die tot de leefeenheid is in eerste instantie een taak van de ouders: gebruikelijke hulp, hoewel zorgen voor kinderen uiteraard niet kan worden vergeleken met puur huishoudelijk werkzaamheden. Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Zij zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de taken voor de zorg voor kinderen over. Gebruikelijke hulp/zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind.

Instructie

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit de leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied.

Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder de Wmo: instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd. Uitgangspunt is immers dat men het werk zelf herverdeelt: gebruikelijke hulp dus. Voor instructie geldt een termijn van 6 weken.

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.

In terminale of andere chronische situaties waarin huisgenoten zwaar belast worden met zorgtaken kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke hulp soepeler worden gehanteerd, mits gemotiveerd.

3.2.8 Gebruik van voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen

Het college beoordeelt of bij de melding, als die heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn overwogen. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant, gebruik van hulpmiddelen voor het huishouden, gebruik maken van boodschappendiensten, was- en strijkservices en alle andere denkbare en beschikbare mogelijkheden, voor zover dat in de situatie van de cliënt in redelijkheid een passende bijdrage zou kunnen bieden bij het realiseren van een gestructureerd huishouden.

Ook wordt gekeken naar de mogelijkheid of door gebruik van moderne huishoudelijke apparatuur een oplossing kan worden gevonden. Het gaat, afhankelijk van de situatie om stofzuigers, magnetron, wasmachines of -drogers, afwasmachines, strijkbout, strijkkruk et cetera.

Bij de verzorging van kinderen kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang (mogelijk sociale indicatie Wet op de kinderopvang), opvang door grootouders, andere familieleden. buren, oppas door vrijwilligerscentrale of oppascentrale et cetera. Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.

Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen ondersteuning via de gemeente nodig is, omdat het probleem al is opgelost. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een LAT-relatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

3.2.9 Mantelzorgers: afgeleid recht

Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn.

Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van degene aan wie hulp wordt verleend. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de cliënt hulp plaatsvinden.

De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis vanwege alle hulp die aan de cliënt wordt verleend. Daarvoor kan zo nodig een maatwerkoplossing worden gezocht om de mantelzorger te ontlasten, zodat weer tijd en energie is om het eigen huis schoon te houden. Hoe het college de mantelzorger kan ondersteunen is mede afhankelijk van de woonplaats van de cliënt. De mantelzorger kan immers ook in een andere gemeente wonen.

3.2.10 Sociaal netwerk

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en kinderen gewend of bereid zijn om bijvoorbeeld boodschappen te doen, extra te koken of de was mee te nemen. Buren of kennissen kunnen kinderen mee naar school of naar de sportclub nemen.

3.2.11 Omvang van de ondersteuning

Als er geen op de Wmo voorliggende oplossingen zijn, zal het college een maatwerkvoorziening toekennen.

Bij de vaststelling van wat er in het individuele geval noodzakelijk is wordt voortgebouwd op de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd, en nadien onder de Wmo, zie de bijlage 1. Normering in het kader van artikel 4.3. van de verordening. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt. Binnen deze normen zijn er mogelijkheden om in specifieke situaties maatwerk te leveren.

3.2.12 HV1 en HV2

Bij toekenning van ondersteuning bij het huishouden als voor regievoering, ondersteuning bij het realiseren van een schoon en leefbaar huis en andere resultaten die hier worden genoemd is er een onderverdeling in HV 1 en HV2. Deze onderverdeling is afkomstig uit het bestek voor de aanbesteding van hulp bij het huishouden en heeft betrekking op de aard en zwaarte van de benodigde hulp in een individueel geval. Een (tijdelijke) maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden kan, al naar gelang van het resultaat waar het om gaat, bestaan uit:

HV 1: Huishoudelijke werkzaamheden.

  • schoonmaken van het huis (exclusief de tuin), licht en zwaar;

  • opruimen van de kamers;

  • bedden opmaken, afhalen en verschonen;

  • beperkte verzorging van huisdieren en planten;

  • opruimen huishoudelijke afval;

  • actief signaleren of deze vorm van hulp bij het huishouden nog voldoet en contact hierover met de contactpersoon.

HV 2: Huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden.

  • huishoudelijke werkzaamheden (zie onder HV 1);

  • dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • signaleren van veranderingen in de gezondheids- en sociale situatie;

  • adviseren en/of verwijzen – zo mogelijk activeren;

  • actief handelen naar aanleiding van signalen.

3.3 Ondersteuning bij zelfzorg, thuisadministratie, bij het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk, bij dagbesteding en ondersteuning mantelzorg

Aard van de activiteiten

Het gaat hier om activiteiten waarvoor tot de invoering van de Wmo 2015 onder de AWBZ een indicatie voor begeleiding mogelijk was. Begeleiding wordt in de Wmo 2015 gedefinieerd als “activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.” De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft de activiteiten die in de AWBZ in het kader van begeleiding zijn verricht, in de verordening Wmo 2015 gedefinieerd als ondersteuning bij zelfzorg, thuisadministratie, bij het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk, bij dagbesteding en ondersteuning van mantelzorg (art. 4.4-4.8 van de verordening).

Het doel is dat cliënten worden ondersteund bij het stabiliseren of verbeteren van de zelfredzaamheid en/of participatie, of bij verslechterende zelfredzaamheid en/of participatie. Er zijn immers ook cliënten waarbij alleen sprake is van achteruitgang, daar is stabilisatie of verbetering niet haalbaar.

Een maatwerkvoorziening om deze resultaten te bereiken kan inhouden dat de cliënt wordt ondersteund bij de uitvoering of dat de activiteit wordt overgenomen.

Het kan gaan om het oefenen met of het aanbrengen van structuur in de dagelijkse activiteiten, en het ondersteunen van het voeren van regie rond de dagelijkse activiteiten. H

Cliënten moeten de mogelijkheid hebben de dagelijkse activiteiten uit te voeren, voor zover zij daar niet zelfstandig toe in staat zijn.

Tot deze dagelijkse activiteiten kunnen alle activiteiten behoren die noodzakelijk moeten gebeuren, die niet op het vlak van de persoonlijke verzorging liggen (dat valt vanaf 2015 onder de Zorgverzekeringswet) en niet tot een ander resultaat behoren.

De – dagelijkse – activiteiten ter ondersteuning van deze beperkingen vinden over het algemeen in de woning van een cliënt plaats. Zo kan het gaan om de behandeling van post (als iemand dat niet zelf kan), om de financiële administratie, of om het veranderen van iemands lichaamspositie, als de cliënt dat niet zelf kan.

Tijdens het onderzoek zal geïnventariseerd worden welke onderdelen wat betreft de dagelijkse activiteiten een probleem opleveren. Het moet daarbij gaan om dagelijkse activiteiten die gangbaar zijn. Indien het gaat om specifieke dagelijkse activiteiten die niet gangbaar zijn en alleen voor deze persoon gelden, dan zal beoordeeld moeten worden of zij desondanks voor een maatwerkvoorziening in aanmerking kunnen komen. Daarbij is niet de belangrijke overweging of zij gangbaar zijn, maar of voor deze persoon deze dagelijkse activiteiten zo belangrijk zijn dat zij daardoor voor die persoon tot een maatwerkvoorziening moeten horen. Het is alleen al hierom niet mogelijk een uitputtende lijst te geven van dagelijkse activiteiten die onder deze resultaten vallen, omdat dit te beperkend zou zijn en geen recht zou doen aan het maatwerkkarakter. Uitgangspunt is: alle dagelijkse zaken die nodig zijn om zelfstandig in een zelfstandige woonsituatie te kunnen functioneren, kunnen hieronder vallen, mits zij niet onder een andere wettelijke regeling of een ander resultaat vallen. Voorbeelden zijn het plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. Daarnaast kan het ook gaan om het stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, school, werk etc. Ondersteunen kan ook bestaan uit praktische hulp bij het uitvoeren of het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.

3.3.1 Afwegingskader bij zelfzorg, thuisadministratie, bij het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk

Eerst wordt onderzocht of een cliënt de mogelijkheid heeft om "op eigen kracht" het gewenste resultaat kan bereiken, bijvoorbeeld door te leren om de activiteiten waar het om gaat zelf te leren doen of therapie te ondergaan. De vraag kan ook zijn of er hulpmiddelen zijn waarmee iemand de dagelijkse activiteiten zelf zou kunnen verrichten. Is dat redelijkerwijs mogelijk, dan wordt daarvoor gekozen.

Als niet duidelijk is of iemand zou kunnen leren de dagelijkse activiteiten geheel of gedeeltelijk zelf te verrichten, kan besloten worden tot het vragen van advies aan een ter zake deskundige.

Zijn er geen mogelijkheden dat iemand de dagelijkse activiteiten zelf kan doen, dan wordt beoordeeld of er mogelijkheden bestaan om de activiteiten met gebruikelijke hulp te verrichten. Onder gebruikelijke hulp wordt (zie artikel 1.1.1. van de wet) verstaan: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het gaat hierbij dus om huisgenoten, personen die met de cliënt één woning delen en daardoor bepaalde momenten gezamenlijk met de cliënt aanwezig zijn. De vraag is hoe vaak dat voorkomt en of het mogelijk is op die momenten de ondersteuning die nodig is te krijgen van de aanwezige huisgenoot of huisgenoten. Dit kan concreet worden geïnventariseerd.

Gebruikelijke ondersteuning

Onder gebruikelijke ondersteuning valt:

  • -

    Het geven van ondersteuning op het terrein van de maatschappelijke participatie;

  • -

    Het geven van ondersteuning binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals familiebezoek en huisarts;

  • -

    Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie;

  • -

    Het leren omgaan van derden (familie en vrienden) met de cliënt.

Het gaat bij deze dagelijkse activiteiten niet om directe zorg aan het lichaam, zodat argumenten als schaamte die daarbij kunnen spelen in het algemeen geen rol spelen. Behalve wellicht bij zelfzorg, afhankelijk van de situatie.

Er mag in principe van uitgegaan worden dat het gebruikelijk is dat huisgenoten en zeker partners elkaar helpen met de dagelijkse activiteiten. Met name als deze activiteiten kortdurende hulp vragen hoeft het geen probleem te zijn voor huisgenoten. Het kan niet zo zijn dat de huisgenoten daardoor volledig in hun eigen activiteiten worden belemmerd. Zo nodig zal beoordeeld moeten worden wat wel en wat niet in redelijkheid van huisgenoten gevraagd kan worden.

Het is denkbaar dat huisgenoten weigeren of bepaalde vormen van gebruikelijke hulp niet willen leveren. Daarbij is relevant om welke reden zij weigeren deze hulp te bieden. Om te beoordelen of een weigering acceptabel is zal hun motivering beoordeeld moeten worden. In deze situatie kan het belangrijk zijn ook met betrokken huisgenoot te kunnen spreken. Uitgangspunt blijft dat van huisgenoten verwacht mag worden dat zij hulp bieden bij dagelijkse activiteiten maar met goede redenen onderbouwd kan een uitzondering op de regel worden gemaakt .

Als ook met gebruikelijke hulp het probleem niet opgelost kan worden is de vraag of dit dan wellicht met behulp van mantelzorg zou kunnen. Onder mantelzorg dient in deze situatie verstaan te worden hulp van familie of vrienden van de cliënt die niet in dezelfde woning wonen. Het zou om een uitwonende zoon of dochter kunnen gaan. Beoordeeld zal moeten worden welke mantelzorgers er zijn en of deze mantelzorgers in staat kunnen worden geacht één of meer van deze taken over te nemen. Daarbij speelt de ruimtelijke afstand een rol (hoe groter deze afstand hoe meer het zal moeten gaan om planbare en uitstelbare onderdelen, zoals bij de thuisadmnistratie. De potentiële mantelzorgers en hun mogelijkheden zullen geïnventariseerd moeten worden.

Na mantelzorgers volgen de andere personen uit het sociaal netwerk. Over het algemeen zijn dit personen met wie een sociale relatie wordt onderhouden en die wat verder staan van de cliënt zodat zij niet als mantelzorger worden genoemd. Hier gelden in principe dezelfde punten die gelden bij de mantelzorger.

Daarna moet beoordeeld worden of er (wettelijke) voorliggende voorzieningen zijn. De Zorgverzekeringswet, waarin persoonlijke verzorging is ondergebracht, kan een dergelijke wettelijke voorliggende voorziening zijn voor zelfzorg. Met name als het gaat om het veranderen van lichaamspositie zou dit deels hiervandaan kunnen komen als de betreffende verzorgende er toch is. Maar het is niet zo dat de verzorgende die via de Zvw wordt betaald, terug kan of moet komen voor het vervullen van taken die onder de Wmo vallen. Daarom moet allereerst beoordeeld worden wat vanuit de Zorgverzekeringswet kan als de via de Zvw betaalde verzorgende er toch is. Wat buiten die momenten valt, blijft voor de Wmo.

Niet wettelijk voorliggende voorzieningen voor thuisadministratie kunnen zijn: “formulierenbrigades”, hulp via vakverenigingen, budgetbeheer en -begeleiding, vrijwillige schuldhulp en/of vrijwillige schuldhulpverlening.

Het volgende onderdeel zijn de algemeen gebruikelijke voorzieningen. Een algemeen gebruikelijke voorziening bij het voeren van een (financiële) administratie kan een computer zijn, voor een blinde eventueel met een braille-leesregel. Daarvoor is wel noodzakelijk dat men een computer kan bedienen. De vraag kan zijn of dit mogelijk is en of dit wellicht te leren is.

Daarna komt de vraag van de omvang. Op de persoon afgestemd zal beoordeeld moeten worden aan hoeveel uur ondersteuning de cliënt behoefte heeft. Bij de vaststelling van wat er in het individuele geval noodzakelijk is wordt voortgebouwd op de systematiek zoals die tot 2014 onder de AWBZ werd gehanteerd, zie de bijlage 2. Normering ondersteuning art. 4.4 t/m 4.8 . Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders. Binnen deze normen zijn er mogelijkheden om in specifieke situaties maatwerk te leveren.

Vervoersvoorzieningen nodig ?

Als het gaat om een vervoer- of verplaatsingsprobleem bij het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk wordt uiteraard ook beoordeeld of dit via de Wmo kan of moet worden opgelost. Zie daarvoor de onderdelen 3.4 en 3.5.

3.3.2 Afwegingskader ondersteuning bij dagbesteding

Om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen is het van belang dat een cliënt een zinvolle dagbesteding heeft en – indien van toepassing, eventuele mantelzorgers niet overbelast raken.

Voor veel mensen is het hebben van een ingevulde dag uiteraard heel gewoon. Vanaf 4 jaar bezoekt ieder kind het onderwijs, na het onderwijs vinden de meeste mensen werk, als er niet meer gewerkt hoeft te worden zijn veel mensen uitstekend in staat hun dag te vullen.

Wie dat, mede door de ondervonden beperkingen, niet kan, kan daardoor een last worden voor zichzelf en voor de personen om hem of haar heen. Dagbesteding is daarom een belangrijke doelstelling onder de Wmo 2015. Voor veel mensen geldt dat de dag wordt besteed aan onderwijs en werk. Dat betekent dat tussen 4 jaar en de AOW-leeftijd (die op dit moment verschuift) er in principe van uitgegaan mag worden dat wie dat kan naar het onderwijs gaat en wie dat kan aan het werk gaat. Uitsluitend wanneer dat, om wat voor reden, niet mogelijk is, kan de Wmo een maatwerkvoorziening aanbieden om een ingevulde dag te hebben. Een dag kan op veel verschillende manieren ingevuld worden. Het kan gaan om arbeidsmatige, recreatieve of andere activiteiten. Bij deze activiteiten kan ook het aspect van het vasthouden van aangeleerde mogelijkheden, of het eventueel uitbreiden van die mogelijkheden, een rol spelen. De manier waarop de dag besteed wordt en of er leermatige of behoudende aspecten aanwezig zijn moet gedurende het onderzoek na melding bepaald worden. Het is sterk van de persoon afhankelijk of er leeraspecten zijn of niet. Het is ook sterk van de persoon afhankelijk of arbeidsmatige aspecten mogelijk zijn of niet. Is dat niet mogelijk, dan zal het karakter van dagbesteding deels recreatief worden. Ook mengvormen kunnen zeer frequent voorkomen; alleen dat al is een aanwijzing dat het leveren van maatwerk vereist is.

De vraag is of er behoefte is aan dagbesteding en waarom. Daarna moet bezien worden of er eigen mogelijkheden of andere alternatieven zijn. Pas aan het eind de omvang te bepalen. Dit omdat er ook combinaties mogelijk zijn, die in een arrangement de eigen oplossingen kunnen aanvullen met een maatwerkoplossing.

Wettelijk voorliggende voorzieningen

Voor cliënten tussen 18 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd is zal allereerst beoordeeld moeten worden of de wettelijk voorliggende voorzieningen van toepassing kunnen zijn. Het gaat dan om onderwijs of om arbeid. De gemeente vervult voor beide onderdelen belangrijke taken, zodat deze beoordeling ook intern plaats kan vinden: via de leerplichtambtenaar of via de uitvoering van de Participatiewet.

Is duidelijk dat onderwijs en arbeid afvallen, dan kan beoordeeld worden wat op eigen kracht ingevuld kan worden. Is men in staat zelf voor een dag vulling te zorgen, al dan niet via gebruikelijke hulp of sociaal netwerk? Wat kunnen huisgenoten bieden aan een ingevulde dag? Over het algemeen zal dit niet zo heel veel zijn, en dit kan ook onwenselijk zijn, omdat het voor de cliënt en huisgenoten/mantelzorger goed kan zijn wanneer de cliënt zo nu en dan in een andere omgeving te vertoeven.

is er een behoefte aan een ingevulde dag die men zelf niet in kan vullen, dan gaat het om de vraag wat voor soort dag invulling gewenst is. Gaat het om een arbeidsmatige of vooral recreatieve invulling of een combinatie van die twee ? En zo ja in welke verhouding?

Daarna komt de vraag van de omvang. Op de persoon afgestemd zal beoordeeld moeten worden aan hoeveel dagdelen dag invulling de cliënt behoefte heeft. Zie hiervoor de bijlagen.

Vervoersvoorzieningen nodig voor dagbesteding?

Als het gaat om een vervoer- of verplaatsingsprobleem bij het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk wordt uiteraard ook beoordeeld of dit via de Wmo kan of moet worden opgelost. Zie daarvoor onderdeel 3.5 Het maximum aantal dagdelen is 9, gelijk aan de maximale werkweek die bestaat uit 36 uur. Ook minder dagdelen zijn mogelijk. Meer dagdelen zijn niet gebruikelijk. Soms kunnen er redenen zijn waarom bijvoorbeeld maar een beperkt aantal dagdelen nodig zijn, bijvoorbeeld ter ontlasting van huisgenoten. Er kunnen ook redenen zijn waarom maar een beperkt aantal dagdelen mogelijk is, bijvoorbeeld als meer dagdelen te vermoeiend zouden zijn voor de cliënt. Gezien de eis dat rekening moet worden gehouden met persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon zal er altijd met dit soort individuele aspecten rekening moeten worden gehouden.

3.3.3 Afwegingskader ondersteuning van mantelzorg

Dit resultaat moet de cliënt de mogelijkheid bieden in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen als de mantelzorg zo zwaar belast is dat mantelzorgverlening in gevaar komt. Dat kan het geval zijn als de mantelzorger door verlening van mantelzorg diens eigen dagelijkse activiteiten overbelast raakt of dreigt te raken.

Respijtzorg

De standaardvoorziening zoals die geboden werd in het kader van de functie begeleiding in de AWBZ was de respijtzorg: de mogelijkheid dat de zorg voor de cliënt gedurende maximaal drie etmalen per week werd overgenomen, over het algemeen door de cliënt gedurende die periode in een instelling op te nemen. De AWBZ kende geen mogelijkheid om de hulp in de thuissituatie over te nemen. Niet ondenkbaar is dat deze mogelijkheid gaat ontstaan waardoor er alternatieven ontstaan om dit resultaat te bereiken. Ook zullen de komende tijd her en der in het land alternatieve vormen van mantelzorgondersteuning kunnen ontstaan. Afhankelijk van wat binnen de gemeente mogelijk is zal hiermee rekening kunnen worden gehouden bij het zoeken naar ondersteuningsmogelijkheden.

Wet langdurige zorg

Over het algemeen is het zo dat als de mantelzorg erg zwaar is en ook als zodanig wordt ervaren, het zal gaan om een cliënt met ernstige beperkingen. Indien deze cliënt een indicatie heeft voor de Wlz maar ervoor kiest zelfstandig te blijven wonen, dan zal toch de Wet langdurige zorg het kader zijn waarin ook de ondersteuning aan mantelzorg geboden moet worden. Wat wel onder de Wmo blijft vallen is de algemene mantelzorgondersteuning die geboden wordt buiten een maatwerkvoorziening om. Een cliënt met dementie kan ook zonder dat er en indicatie is voor verblijf in een instelling, een zware wissel trekken op de mantelzorger. De noodzaak van de ondersteuning is over het algemeen gelegen in het gegeven dat mantelzorg zo veel beslag op iemands eigen dag invulling legt dat er geen tijd meer overblijft voor een eigen "leven" waardoor de mantelzorger met zijn of haar vele mantelzorgactiviteiten en de onmogelijkheid weg te gaan, onevenredig zwaar wordt belast. Deze belasting zal bij langer voortduren tot gevolg kunnen hebben dat de mantelzorger het niet meer volhoudt en dat de cliënt in een instelling voor langdurig verblijf moet worden geplaatst.

Opname in een instelling én overbelasting van de mantelzorger moeten dus worden voorkomen. Het is bij dit resultaat van het grootste belang dat het onderzoek uitgevoerd wordt tijdens een gesprek waarbij de mantelzorger aanwezig is. Alleen in aanwezigheid van de mantelzorger kan een juist beeld ontstaan van de situatie, het evenwicht tussen de draagkracht en de belasting van de mantelzorger en de behoefte aan ondersteuning en de vorm waarin deze ondersteuning het beste gegeven kan worden.

Mogelijkheden voor ontlasting mantelzorg

De vraag of iemand het resultaat zelfstandig, in deze situatie samen met de mantelzorger zal kunnen bereiken, is een belangrijke start van het onderzoek. Er zijn veel mogelijkheden denkbaar om de mantelzorger in de bestaande situatie te ontlasten. Afhankelijk van de situatie kunnen deze mogelijkheden beoordeeld worden. Misschien is het mogelijk met behulp van een hulpmiddel (denk bijvoorbeeld aan een alarmeringssysteem) de mantelzorger meer ruimte te bieden. Dit terrein zal als eerste beoordeeld moeten worden. Ook hier kunnen adviseurs worden ingeschakeld als die op dit terrein beschikbaar zijn.

De mantelzorger kan bijvoorbeeld zijn eigen activiteiten gaan doen als er hulp is voor persoonlijke verzorging vanuit de Zorgverzekeringswet. Of als er hulp is in het kader van een ander resultaat. De cliënt is op dat moment niet alleen en als er dan geen mantelzorg geboden hoeft te worden kunnen dat momenten zijn dat de mantelzorger eigen activiteiten kan gaan ondernemen.

Bestaan deze mogelijkheden niet, dan zal gekeken worden naar andere vormen van persoonlijke hulp of mantelzorg. In praktijk blijkt dat soms niet aan een bepaalde persoon gedacht wordt voor ondersteuning of als extra mantelzorger, maar als het gevraagd wordt blijkt de persoon wel degelijk bereid te hulp te schieten. Het is dus van belang alle mogelijkheden de revue te laten passeren en kritisch te beoordelen. De mogelijkheid van ondersteuning door anderen uit het sociale netwerk is standaard onderdeel van het onderzoek daar waar mantelzorgondersteuning nodig is.

Omdat er al sprake is van een mantelzorger zal het aantal mogelijkheden in de directe omgeving wellicht niet zo groot zijn, maar het onderzoek vergt dat dit wel allemaal bekeken en beoordeeld wordt.

Als gebruikelijke hulp, (andere) mantelzorg, of het sociale netwerk geen mogelijkheden bieden, zal beoordeeld worden of er (wettelijk) voorliggende voorzieningen zijn. Dat zou zowel binnen als buiten de Wmo kunnen zijn. Mogelijkheden via vrijwilligersorganisaties, dagopvang, dagbesteding, dagtherapie, of welke naam er ook voor bestaat kan hier onder gerekend worden. Veel dagopvang zal vallen onder de ondersteuning bij dagbesteding, en daarom binnen de Wmo opgelost worden. Maar er kunnen andere mogelijkheden bestaan die op dit punt beoordeeld kunnen worden. Een wettelijke mogelijkheid hierbij is gelegen in de Wet langdurige zorg. Andere wettelijke voorliggende voorzieningen zijn niet waarschijnlijk.

Ook algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen zullen hier niet gemakkelijk een totaaloplossing bieden, maar wellicht wel een bescheiden bijdrage, zoals deelname aan activiteiten van de SWOP.

Daarna komt de vraag van de omvang. Op de persoon afgestemd zal beoordeeld moeten worden aan hoeveel dagdelen ondersteuning de cliënt behoefte heeft. Bij de vaststelling van wat er in het individuele geval noodzakelijk is wordt voortgebouwd op de systematiek zoals die tot 2014 onder de AWBZ werd gehanteerd, zie de bijlage 2. Normering ondersteuning art. 4.4 t/m 4.8. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is onder de AWBZ tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders. Binnen deze normen zijn er mogelijkheden om in specifieke situaties maatwerk te leveren.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp biedt algemene mantelzorg ondersteuning aan via bureau mantelzorgondersteuning Pijnacker-Nootdorp.

3.4 Ondersteuning bij het verplaatsen in en om de woning

Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg 1994) aangeduid als: de rolstoel.

Onder de Wmo (2007) is er een andere omschrijving ontstaan, die in de verordening onder de Wmo 2015 weer wordt gehanteerd. Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Daarbij wordt eerst bezien of (loop-)hulpmiddelen die via de Zorgverzekeringswet kunnen worden verstrekt, zoals krukken of een trippelstoel, in het concrete geval tot het bereiken van het resultaat kunnen leiden. Dat sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit.

3.4.1 Afwegingskader

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning, om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen in beginsel niet onder dit resultaat. Waar dit noodzakelijk is verwijst het college naar de thuiszorgwinkel voor een rolstoel voor incidenteel gebruik.

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal, zo nodig via een medisch of ergonomisch advies, een programma van eisen worden opgesteld voor de rolstoel en de daarvoor noodzakelijke aanpassingen en accessoires.

Deze uitgangspunten bij de selectie van een rolstoel zijn ook van toepassing op kinderrolstoelen. Daarbij geldt in nog hogere mate dan voor rolstoelen voor volwassenen dat de selectie zorgvuldig moet gebeuren. Omdat kinderen groeien is het aan te bevelen de rolstoelen zodanig te selecteren dat deze niet jaarlijks vervangen hoeft te worden. Onder rolstoelvoorzieningen voor kinderen vallen buggy’s en wandelwagens (aangepast), zitondersteuningselementen, speelvoertuigen en sta-zitrolstoelen.

Mantelzorgers

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Als de mantelzorger bijvoorbeeld niet in staat is de rolstoel te duwen, zal gekeken worden naar alternatieven om het hier bedoelde resultaat te bereiken.

AWBZ/Wlz-rolstoel

Voor AWBZ-bewoners die een dubbele indicatie behandeling en verblijf in een voor die beide functies erkende instelling intramuraal verzilveren valt de rolstoel onder artikel 15 Besluit zorgaanspraken AWBZ. Als de AWBZ wordt opgevolgd door de Wlz zal het college rekening houden met de dan bestaande mogelijkheden van rolstoelverstrekking via de Wlz.

3.5 Ondersteuning bij het lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Bij lokaal verplaatsen moet worden gedacht n aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning, dit is over 5 OV-zones. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS aanbiedt. De gemeente hoeft in het kader van de Wmo niet te voorzien in bovenregionaal vervoer.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft bijvoorbeeld al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er in de regel geen noodzaak zijn een maatwerkvoorziening te verstrekken. Er is immers geen probleem of men kan het zelf oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

3.5.1 Afwegingskader

Alternatieve vervoersmogelijkheden

Om voor een maatwerkvoorziening voor lokaal verplaatsen in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het onderzoek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke. Het gewone OV of de buurtbus kunnen ook voorliggend zijn, voor alle of voor bepaalde verplaatsingen op langere afstanden. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheden om mee te rijden met huisgenoten, mantelzorgers of vrijwilligers.

Omvang en vorm van de vervoersbehoefte

Als het college een maatwerkvoorziening dient te verstrekken zal allereerst gekeken worden waaruit de vervoersbehoefte van de cliënt bestaat. Daarbij wordt gekeken naar de persoonskenmerken en (vervoers-)behoefte op de korte en lange afstanden, de frequentie en het motief van de verplaatsingen en eventuele bijzondere eisen, zoals het meenemen van kinderen, van spullen en de rolstoel bij het lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Ook bewoners van een AWBZ/Wlz instelling kunnen een vervoersbehoefte hebben die onder de Wmo valt. Vaak hebben zij een beperkte vervoersbehoefte, soms door hun beperkingen, maar ook door het feit dat zij geen boodschappen hoeven te doen en de huisarts aan huis komt. Bij het bepalen van de vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak de cliënt een bepaalde bestemming wil kunnen bereiken, maar hoe vaak hij bestemmingen moet kunnen bereiken om deel te nemen aan het leven van alle dag en om de wezenlijke contacten die daarvan deel uit maken te kunnen onderhouden. Daarnaast is het van belang hoe de cliënt zich tot nu toe heeft gered, al dan niet met behulp van anderen en wat hij daarbij als belemmeringen heeft ondervonden.

Leeftijd en vervoersbehoefte

Er bestaat een duidelijke relatie tussen de leeftijd van een cliënt en diens verplaatsingsgedrag.

Kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte. De vervoersbehoefte zal in de regel niet dusdanig afwijkend zijn van de vervoersproblemen van niet-beperkte leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening of pgb.

Uitzonderingen worden in verband met de maatwerkeis individueel beoordeeld. Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben geen zelfstandig verplaatsingsgedrag maar wel in toenemende mate een individuele vervoersbehoefte voor deelname aan het maatschappelijk verkeer (dit is verplaatsingsgedrag naast het reguliere woon-schoolverkeer).

Kinderen van 12 jaar en ouder hebben over het algemeen een beperkt zelfstandig verplaatsingsgedrag. De verplaatsingen spelen zich veelal af binnen de mogelijkheden van de fietsafstand of openbaar vervoer. Vanaf de volwassen leeftijd van 18 jaar kan sprake zijn van een individueel vervoersprobleem. In elke situatie geldt echter een maatwerkbeoordeling.

Loopafstand

Aan de hand van de vastgestelde vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een cliënt met een maximale loopafstand van 800 meter opgelost kan worden door gebruik van de regiotaxi. Hierbij houdt het college rekening met de individuele situatie en persoonskenmerken en behoeften van de cliënt.

Doel van het vervoer

Relevant is voor de Wmo het zogenaamde sociaal vervoer, oftewel vervoer in het kader van het leven van alledag in de eigen woon- of leefomgeving. Vervoer in verband met werk en het volgen van onderwijs hoort daar niet bij, vervoer in verband met bezoek aan (para-)medische behandelaars in de eigen regio wel, volgens vaste jurisprudentie. Zie o.a. LJN BC5491 en LJN BL4037.

Voor noodzakelijk vervoer in verband met dagbesteding gelden afwijkende regels, zie het Besluit nader regels.

Reikwijdte ondersteuningsplicht

Lokaal vervoer is wettelijk uitgangspunt, in bijzondere gevallen van (dreigende)vereenzaming kan ondersteuningsverplichting van de gemeente op dit terrein verder gaan. Of er

sprake is van dreigende vereenzaming wordt beoordeeld aan de hand van de criteria uit de Wvg-jurisprudentie, die onder de Wmo-jurisprudentie impliciet is voortgezet, zie LJN BN0775:

  • er is sprake is van dusdanig wezenlijke – uitsluitend door persoonlijk bezoek te onderhouden – contacten, dat zonder die contacten een sociaal isolement ontstaat;

  • er zijn bijzondere omstandigheden waardoor bijvoorbeeld ouders hun volwassen kind niet kunnen bezoeken, zoals een slechte gezondheid waardoor men moeilijk of niet kan reizen.

Bepalend voor het beoordelen van de aanvraag is de psychosociale betekenis van het weekendbezoek aan ouders en familie. Voor wat betreft de frequentie van bezoek aan ouders wordt in beginsel uitgegaan van 12-18 keer per jaar.

Ernstig beperkte mobiliteit

Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter en een relevantie vervoerbehoefte op korte afstanden zal het college beoordelen of naast een voorziening als de regiotaxi ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. In veel gevallen zal men overigens kunnen volstaan met een het verstrekken van een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

Primaat collectief vervoer

Indien de regiotaxi een passende oplossing kan bieden, heeft die oplossing voorrang, het zogenaamde primaat van het collectief vervoer, dat in de Wmo-jurisprudentie in zijn algemeenheid is geaccepteerd, zie bijvoorbeeld LJN BK2500.

Regiotaxi is een luxe vorm van openbaar vervoer die vervoert van deur tot deur. Ook mensen zonder beperkingen kunnen hier tegen kostprijs gebruik van maken. Mensen die vanwege hun beperkingen veelal zijn aangewezen op de regiotaxi kunnen voor korting in aanmerking komen. Met een Wmo pas kunnen zij tegen OV tarief reizen met de regiotaxi over 5 OV zones. Ook mensen met beperkingen kunnen sommige ritten met het gewone OV maken. Het gewone OV is in toenemende mate toegankelijk voor mensen met beperkingen. Indien zij echt zijn aangewezen op de regiotaxi, is dat hun openbaar vervoer en dus betalen zij daarvoor het OV tarief. Iedereen maakt immers kosten voor vervoer.

Indien collectief vervoer geen passende ondersteuning biedt of niet beschikbaar is, kan het college een andere maatwerkvoorziening of een pgb voor een vervoersvoorziening verstrekken. Welke voorziening dat is, hangt helemaal af van de vervoersbehoefte op korte en langere afstanden, en de fysieke en geestelijke mogelijkheden van de cliënt.

Het kan bijvoorbeeld – in uitzonderlijke situaties- gaan om een aangepaste auto, maar ook om een scootermobiel, een aangepaste fiets of een andere maatwerkvoorziening voor lokaal verplaatsen.

Met de regiotaxi of met een andere maatwerkvoorziening of combinatie van maatwerkvoorzieningen dient in beginsel tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd.

Voor Pijnacker-Nootdorp betekent dit vervoer met de regiotaxi over maximaal 600 OV zones per jaar.

Dit criterium is ontleend aan vaste Wvg- en Wmo-jurisprudentie, zie bijvoorbeeld LJN BU4334.

Als inwoners kunnen aantonen dat ze meer zones reizen voor hun maatschappelijke participatie, kan het college afwijken van deze regel.

Bij het aantal kilometers dat gereisd wordt met de regiotaxi kan het gebruik van een andere verstrekte voorziening zoals een scootmobiel meegenomen worden, hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers dat met de regiotaxi mag worden gereisd.

Maatwerkvoorziening voor gebruik eigen vervoer

Steeds duidelijker wordt dat gebruik van de eigen auto als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Het autobezit is de laatste decennia enorm gegroeid, en ook voor mensen die zelf geen auto bezitten zijn er steeds meer mogelijkheden om toch zo nu en dan over een auto te kunnen beschikken, bijvoorbeeld gebruik van een deelauto of gezamenlijk bekostigen van een auto met kennissen. Uitgangspunt is dat een auto algemeen gebruikelijk is en dat men ook verondersteld wordt de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten te kunnen dragen. Alleen in bijzondere gevallen kunnen er via de Wmo nog maatwerkvoorzieningen voor autogebruik getroffen worden.

Mantelzorg en begeleiding bij vervoer

Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd – vanwege de (medische) noodzaak tijdens het vervoer in te kunnen grijpen- zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

Begeleiding bij participatie, waaronder begeleiding bij vervoer, is sinds 1-1-2009 totaal ondergebracht in de Wmo. Het is op zich gebruikelijk dat ouders kosten hebben voor vervoer naar hun kinderen. De NS geeft een OV-begeleiderskaart uit op naam van degene die begeleiding nodig heeft. Of er extra vervoerskosten voor begeleiding worden gemaakt hangt af van de begeleider.

Maakt een begeleider twee keer dezelfde reis met retour om een cliënt te brengen en later weer op te halen, dan is er wel sprake van meerkosten. De helft van deze reizen kan immers geen gebruik worden gemaakt van de begeleiderspas. Daarnaast kan het vervoersprobleem ook bestaan uit (gebrek aan) fysieke begeleiding bij gebruik van het openbaar vervoer. Dit wordt bij voorkeur opgelost door gebruik te maken van familie, mantelzorg of door een vrijwilliger in te zetten. Mogelijk kan in deze gevallen wel zelfstandig gebruik worden gemaakt van de regiotaxi, iets wat bij de afweging een rol kan spelen.

HOOFDSTUK 4. VERSTREKKINGSVORMEN MAATWERKVOORZIENING EN BIJBEHORENDE VOORWAARDEN.

4.1 Inleiding

Artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 bepaalt in lid 1 het volgende:

" 1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een pgb dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken."

Door deze bepaling zijn er in de Wmo 2015 twee vormen van verstrekking mogelijk om het gewenste resultaat te bereiken.

De eerste mogelijkheid is de maatwerkvoorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de cliënt een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt.

De tweede mogelijkheid is de maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb).

Gemeenten kunnen ook andere systemen opzetten, mits die niet in plaats van maar naast het pgb komen. Dat geldt bijvoorbeeld voor vouchers of cheques, als wie iets dergelijks niet wil maar gewoon een pgb kan krijgen. De gemeente Pijnacker-Nootdorp kent alleen in natura en pgb, geen andere verstrekkingsvormen.

4.2 Maatwerkvoorziening in natura.

Bij een maatwerkvoorziening in natura verstrekt het college deze voorziening , in de regel via een leverancier (bijvoorbeeld een thuiszorgorganisatie of een hulpmiddelenleverancier).

Wordt een voorziening in natura verstrekt, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Afhankelijk van de aard van de verstrekking kan het bijvoorbeeld gaan om het tekenen van een bruikleenovereenkomst of een zorgovereenkomst of om andere voorwaarden, zoals het laten inspecteren van een woningaanpassing. Ook andere voorwaarden zijn mogelijk, uiteraard in het licht van het doel van de verstrekking, namelijk het op de goedkoopst passende wijze bereiken van het beoogde resultaat.

De kwaliteit waaraan maatwerkvoorzieningen in natura moeten voldoen wordt bepaald aan de hand van landelijk te ontwikkelen protocollen voor Wmo ondersteuning, zoals die bestonden voor de AWBZ in 2014 (toen de inspectie voor de gezondheidszorg de taak had om de kwaliteit te controleren). In de contracten voor hulp in natura worden algemene kwaliteitseisen geformuleerd.

Verder wordt bij het bepalen van de hoogte van de tarieven rekening gehouden met zaken die de kwaliteit verhogen zoals deskundigheid van personeel. Tenslotte is voor alle zorgverleners die ingehuurd worden, al dan niet via een aanbieder een verklaring omtrent het gedrag (VOG) een vereiste.

4.3 Maatwerkvoorziening in pgb

4.3.1 Inleiding

Een pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf ondersteuning of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Voor het invullen van de ondersteuning naar eigen wensen en behoeften kan het pgb een geschikt instrument zijn. Een pgb kenmerkt zich doordat cliënt of vertegenwoordiger eigen regie kunnen uitoefenen in de levering van de ondersteuning. Dit uit zich onder andere in het zelf bepalen wie de hulp levert en het moment waarop de hulp wordt geleverd. Verder is het met een pgb makkelijker een vaste hulpverlener te regelen. De gemeente Pijnacker-Nootdorp vind het pgb dan ook een volwaardig alternatief voor hulp in natura voor cliënt of vertegenwoordiger die in staat is tot eigen regie.

Het is belangrijk dat cliënt of vertegenwoordiger vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden zij daarbij hebben. Tijdens het gesprek en later tijdens de aanvraagprocedure wordt de cliënt of vertegenwoordiger geïnformeerd. Ook verzorgt het servicecentrum pgb van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting over het pgb trekkingsrecht en over de arbeidsrechtelijke voorwaarden van een pgb, en helpt met de uitvoering bijvoorbeeld door voorbeelden van zorgovereenkomsten op te stellen.

4.3.2 Afwegingskader pgb

In deze paragraaf worden de voorwaarden uitgewerkt om voor een pgb in aanmerking te komen, evenals de uitsluitingsgronden.

Artikel 2.3.6, lid 2 Wmo 2015 bepaalt dat er een aantal voorwaarden is waaraan voldaan dient te worden om voor een pgb in aanmerking te komen:

" 2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

  • a.

    de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • b.

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerk-voorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

  • c.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. "

Op basis van een bestedingsplan vormt het college zich een oordeel of de cliënt of diens vertegenwoordiger voldoet aan de wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb. In een plan voor de besteding van het pgb concretiseert de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger welke ondersteuning hij/zij wil inkopen met welk budget, en op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan het beoogde resultaat, en hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd.

Bij het beoordelen van het plan voor de besteding van het pgb gelden drie voorwaarden. Dit zijn:

  • 1.

    Bekwaamheid

  • 2.

    Motivering

  • 3.

    De ondersteuning is veilig, doeltreffend en cliëntgericht

  • 1.

    Bekwaamheid

De cliënt of vertegenwoordiger moet inzicht in de hulpvraag hebben en welke ondersteuning hier het beste bij past. Volgens artikel 2.3.6. van de wet moet er sprake zijn van een cliënt die op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke behartiging van zijn belangen dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger. Kan de cliënt of diens vertegenwoordiger duidelijk maken om welke problemen het gaat, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning hij/zij gebaat is? Ook vormt het college zich een oordeel over de mate waarin de cliënt of diens vertegenwoordiger in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dat wil zeggen dat de cliënt, na te zijn geïnformeerd, door het college, zelf begrijpt wat een pgb inhoudt, wat de financiële maar ook niet-financiële consequenties zijn (bijvoorbeeld werkgeverschap), rekening houdend met het verplichte pgb-beheer door de Sociale verzekeringsbank. Als de cliënt het niet zelf kan begrijpen en er is een andere persoon die dit voor de cliënt kan en wil doen, zal wel de vraag gesteld worden van het waarom. Het pgb heeft vooral een rol in het in eigen handen geven van de regie over het leven. Van regie moet dan wel sprake van zijn.

  • 2.

    Motivering

Dit beoordelingspunt betreft de motivering van de cliënt of diens vertegenwoordiger, waarom hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen en dat het bestaande aanbod in natura niet passend is. In de argumentatie dient duidelijk te worden dat de cliënt of diens vertegenwoordiger zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura. Het moet gaan om redelijke argumenten. De belangrijkste motieven om te kiezen voor een pgb in plaats van de voorziening in natura zijn: -regie op de levering van de ondersteuning -uit noodzaak: er is geen geschikte voorziening in natura

  • -

    uit wens om (vertrouwde) mensen uit het eigen gezin of sociaal netwerk in te zetten.

De ondersteuning in natura kan niet passend zijn bijvoorbeeld om dat de benodigde ondersteuning niet goed vooraf is in te plannen, op ongebruikelijke tijden moet worden gegeven, op veel korte momenten per dag, op verschillende locaties of op afroep. Daarnaast kan het vanwege de aard van de beperking noodzakelijk zijn dat de ondersteuning door een vaste hulpverlener wordt geboden, bijvoorbeeld bij autisme; dit is beter te organiseren wanneer de ondersteuning via pgb wordt ingekocht.

  • 3.

    De ondersteuning is veilig, doeltreffend en cliëntgericht

Het derde afwegingspunt dat de wet geeft is dat naar het oordeel van het college gewaarborgd is dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Het college dient de kwaliteit van het pgb te toetsen in verhouding tot de indicatie voor de maatwerkvoorziening die is gesteld. Dit wordt ondersteund door een programma van eisen aan te leveren, waar het ingekochte hulpmiddel of de woningaanpassing aan moet voldoen. De doeltreffendheid of cliëntgerichtheid van de met het pgb ingekochte ondersteuning kan getoetst worden in vergelijking met de beschikbare ondersteuning in natura.

Weigeren van een pgb

Op grond van artikel 2.3.6 lid 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning kan een pgb worden geweigerd als de kosten hoger zijn dan van een maatwerkvoorziening in natura. Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening in te kopen. Als de cliënt toch duurdere hulp wil inkopen mag dat, wanneer hij voor eigen rekening het resterende bedrag bijlegt.

De gemeente hanteert geen maximale tarieven voor uurlonen/dagdeelprijzen, dat is de verantwoordelijkheid van de cliënt. De voorwaarde is wel dat er verantwoorde ondersteuning wordt ingekocht.

Andere weigeringsgronden voor een pgb :

  • de cliënt heeft eerder onjuiste gegevens verstrekt

  • de cliënt heeft eerder niet aan de voorwaarden voor een verstrekking voldaan of

  • de cliënt heeft een voorziening of pgb voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die verstrekt was.

Bestedingsplan

De cliënt of diens vertegenwoordiger stellen ten behoeve van de aanvraag voor een pgb een plan voor de besteding op, aan de hand waarvan het college kan bepalen of het pgb wordt toegekend. Het college maakt hiervoor een format plan, dat zoveel mogelijk zal worden afgestemd met de eisen die vanuit de Zvw en Wlz worden gesteld aan het pgb. Waar mogelijk wordt voorkomen dat cliënten die te maken hebben met een pgb op grond van verschillende wetten, met verschillende eisen rondom het pgb te maken krijgen.

Pgb voor mensen uit de huiselijke kring

De pgb-houder kan de wens hebben om met het pgb ondersteuning in te huren uit de huiselijke kring. Het college maakt bij de indicatiestelling gebruik van de bepalingen rondom gebruikelijke hulp zoals die zijn vastgelegd in de beleidsregels gebruikelijke zorg AWBZ 2014 (www.zorginstituutnederland.nl). Indien een indicatie is gesteld voor een maatwerkvoorziening, is sprake van boven-gebruikelijke hulp. Voor de overweging of gezinsleden binnen hetzelfde huishouden via pgb worden ingehuurd, is vooral belangrijk of dit niet tot overbelasting leidt. Immers, boven-gebruikelijke hulp leveren leidt tot een extra belasting naast de gebruikelijke ondersteuning die verwacht wordt.

4.3.3 Vaststellen omvang pgb

Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het pgb voor diensten, hulp via personen, anderzijds het pgb voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

Pgb voor diensten

Bij diensten gaat het om de betaling van tijdseenheden aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uur-bedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en kan aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het uur-bedrag wordt vastgelegd in de Nadere regels Wmo 2015. Het gaat om een budget gebaseerd op uurtarief x aantal uren x aantal weken.

De gemeente beoogt zoveel mogelijk flexibiliteit voor de pgb budgethouders bij de besteding van het pgb. Bij de toegang tot een voorziening is sprake van maatwerk door een zorgvuldig gesprek en –in geval van een pgb- een bestedingsplan. Cliënten krijgen vervolgens zoveel mogelijk een totaalbudget. Daarmee wordt recht gedaan aan de eigen regie en de verantwoordelijkheid van de budgethouder. Voor de uitvoering van het pgb is het college wel afhankelijk van de mogelijkheden die de Sociale Verzekeringsbank en de zorgovereenkomsten bieden.

Pgb professioneel/niet-professioneel

Er wordt onderscheid gemaakt tussen tarieven voor niet-professioneel en professioneel. Het is volgens de jurisprudentie toegestaan om hier onderscheid in te maken, aangezien niet iedere vorm van ondersteuning door hoog gekwalificeerd personeel hoeft te worden geleverd.

Pgb professioneel betekent

  • -

    dat de zorgverlenende organisatie ingeschreven staat bij de kamer van koophandel; of

  • -

    de zorgverlener staat ingeschreven in het BIG register; of

  • -

    de zelfstandige zonder personeel beschikt over een door de belastingdienst afgegeven verklaring arbeidsrelatie (VAR).

Pgb niet-professioneel is sociaal netwerk en ongediplomeerd. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring, en andere personen met wie een sociale relatie wordt onderhouden. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen etc.

In artikel 5.1 lid 5 van de verordening is opgenomen dat de cliënt of vertegenwoordiger aan wie een pgb wordt verstrekt, de ondersteuning kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk indien dit leidt tot effectieve en doelmatige hulp. Omdat het tarief voor hulp door het sociaal netwerk lager is dan dat van professionele hulp, zal aan de voorwaarde van doelmatigheid doorgaans worden voldaan. Omdat het sociaal netwerk vaak nabij is, zal hulp ook vaak doelmatiger zijn omdat er geen reistijd en reiskosten zijn. Bij de afweging van doeltreffendheid is een raakvlak met de motivering voor inzet van een pgb. Zie hiervoor paragraaf punt 4.3.2 van deze beleidsregels. Daarnaast zal ook een afweging zijn of het in het belang van de cliënt is en/of dat het voor de cliënt doeltreffender is als hulp door het sociaal netwerk of niet professionals wordt geleverd.

Pgb voor hulpmiddelen en woningaanpassingen

De kosten van de voorziening in natura zijn uitgangspunt voor de vaststelling van de hoogte van het pgb-bedrag. Iin geval van hulpmiddelen kan de omvang van het pgb afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte, zo nodig aangevuld met een bedrag voor onderhoud en reparaties van de voorziening.

Zou er in natura een maatwerkvoorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan kan het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag. Het voorgaande geldt uiteraard voor zover op deze wijze kan worden voldaan aan de eis van toereikendheid van het persoonsgebonden budget. Aangenomen mag worden dat ook het pgb een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie, net als op basis van artikel 2.3.5 lid 3 geldt voor een maatwerkvoorziening.

Pgb-bedragen voor onderhoud en reparatie kunnen in de regel worden vastgesteld op basis van ervaringsgegevens ; ook kunnen bij bij de leverancier dergelijke gegevens worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van verstrekking in natura Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het pgb. Het is immers de regel dat een pgb niet meer geld kost dan een maatwerkvoorziening in natura. Verder kan worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de maatwerkvoorziening in natura zou worden verstrekt.

Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot?

In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen.

4.3.4 Beschikking, verantwoording en controle

Beschikking pgb

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de cliënt bekend. In deze beschikking vermeldt het college naast het besluit ook wat de omvang van het pgb is en voor welke periode het pgb bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het pgb dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het bieden van een passende oplossing voor problemen bij zelfredzaamheid en participatie, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking. Het college neemt, indien van toepassing, in de beschikking ook op dat er een bijdrage in de kosten verschuldigd is. Omdat die bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden. De cliënt dient erover te worden geïnformeerd dat het pgb dat wordt verstrekt bruto is, omdat hier nog een eigen bijdrage over moet worden betaald.

Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het pgb beschikbaar gesteld via de SVB. De Wmo 2015 bepaalt immers dat het pgb niet meer rechtstreeks aan de cliënt wordt uitbetaald maar een trekkingsrecht is. Artikel 2.6.2 Wmo 2015 bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank de betalingen verricht. Het pgb wordt dan ook aan de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld, die na opdracht door de cliënt de betalingen verricht.

Verantwoording en controle

Door het goed regelen van het pgb aan de voorkant is controle op een goede besteding en inzet van het pgb met voldoende waarborgen omgeven. Dit maakt dat minder verantwoording nodig is en de administratieve lasten zo veel mogelijk worden beperkt. Pgb houders dienen zich jaarlijks wel schriftelijk of digitaal te verantwoorden over hun budget en de voorgenomen besteding in het nieuwe jaar. Bij grote budgetten of in niet-stabiele situaties kan het contact en/of de verantwoording vaker plaatsvinden.

Het pgb kan onder meer worden ingetrokken of heroverwogen als:

  • -

    de cliënt of vertegenwoordiger het pgb niet of voor een ander doel gebruiken

  • -

    blijkt dat de cliënt of vertegenwoordiger onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • -

    de cliënt of vertegenwoordiger niet voldoen aan de aan het pgb verbonden voorwaarden.

Het college controleert gedurende het jaar via steekproeven door een huisbezoek en/of een administratieve controle uit te voeren (rechtmatigheid) en de inhoudelijke zorgverlening en ondersteuningsvraag met de cliënt of budgetbeheerder te bespreken (doelmatigheid). Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Als tijdens de huisbezoeken onrechtmatigheden of ondoelmatig gebruik van het pgb worden geconstateerd kan het college besluiten om voorwaarden te stellen aan voortzetting van het pgb of het verstrekken van de pgb te heroverwegen en eventueel te beëindigen.

De controle van de arbeidsrechtelijke kant van het pgb vindt door de SVB plaats.

4.4 Bijdrage in de kosten

Bij verstrekking van een maatwerkvoorziening mag een bijdrage in de kosten worden gevraagd. Dat geldt voor alle vormen van verstrekking, overigens ook voor bruikleenvoorzieningen, zie de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2013:1984.

Bij verstrekking van een maatwerkvoorziening aan cliënten onder de 18 jaar kan alleen een bijdrage in de kosten aan ouders worden gevraagd als het om een woningaanpassing gaat. Voor rolstoelen mag geen eigen bijdrage worden gevraagd, ook niet aan volwassenen.

De cliënt dient volgens artikel 2.3.3 lid 4 onder g. ook tijdens het onderzoek geïnformeerd over de verschuldigde bijdrage in het geval een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt.

Een eventueel te betalen bijdrage in de kosten kan door het college in de beschikking slechts aangekondigd worden aangezien berekening en inning plaatsvindt door het CAK.

De verordening regelt wanneer bij een maatwerkvoorziening een bijdrage in de kosten verschuldigd is. De gemeente maakt daarbij maximaal gebruik van de mogelijkheden die zijn toegestaan in het landelijke Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 dat nog in de maak is. Alleen inwoners met een bruto inkomen lager dan 110 % van de voor hun situatie geldende bijstandsnorm hoeven geen eigen bijdrage te betalen. Daarmee verwacht het college bij te dragen aan armoedebestrijding.

De concrete bijdrage in de kosten wordt, zoals vermeld, voor de cliënt vastgesteld door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de Belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2014 doet men aangifte over 2013, dus het verzamelinkomen over het jaar 2013 is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2012 in 2014 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening of PGB mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het landelijke Uitvoeringsbesluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een bijdrage in de kosten de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

4.5. Heronderzoek

Heronderzoek is een wettelijke verplichting, die zowel geldt voor hulp in natura als het pgb. Heronderzoek heeft tot doel om te bepalen of een hulpmiddel nog nodig is. De gemeente gaat nog nader bepalen wanneer heronderzoek plaatsvindt. Overigens blijft het altijd een verantwoordelijkheid van de cliënt om te melden als ondersteuning of een hulpmiddel niet meer passend is en een andere voorziening nodig is.

II. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015 en treden in werking op 1 januari 2015.

HOOFDSTUK 5. BESCHERMD WONEN EN OPVANG

5.1 Inleiding

In het kader van de Wmo 2015 zijn alle gemeenten verantwoordelijk voor beschermd wonen en opvang. De wet zegt er het volgende over (artikel 1.2.1):

“Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening bestaande uit

  • b.

    beschermd wonen, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, voor zover hij in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving, dan wel

  • c.

    opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving”.

Iedereen kan een vraag voor een maatwerkvoorziening in het kader van beschermd wonen en opvang vooralsnog dus indienen bij elke gemeente.

Voorlopig werkt gemeente Pijnacker-Nootdorp voor beschermd wonen en opvang samen met gemeente Delft, Westland en Midden-Delfland. Per 1 januari 2015 is het college van de gemeente Delft gemandateerd om in het kader van beschermd wonen en opvang besluiten over de toegang tot deze voorzieningen te nemen voor inwoners van gemeente Pijnacker-Nootdorp. Gezien de formele verantwoordelijkheid van het college van Pijnacker-Nootdorp is het wel noodzakelijk regels te stellen voor beschermd wonen en opvang. Het betreft hier geen nieuwe regels. Voor beschermd wonen wordt het beleid voortgezet zoals uitgevoerd onder de AWBZ, voordat het per 1-1-2015 de verantwoordelijkheid van de gemeente werd onder de Wmo. Voor opvang geldt het beleid uit het regionale beleidsplan OGGZ 2012-2015. De beleidsregels voor Pijnacker-Nootdorp zijn overeenkomstig de beleidsregels van gemeente Delft voor beschermd wonen en opvang. In 2015 worden nieuwe regels gemaakt: er komt een landelijk indicatieprotocol voor de toegang tot beschermd wonen en opvang, en een regionaal beleidsplan voor de organisatie van deze voorzieningen.

5.2 Opvang

Opvang wordt in de Wmo als volgt gedefinieerd: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht (met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk) te handhaven in de samenleving.

Opvang wordt verstrekt door het college van de gemeente tot welke de burger van Nederland zich wendt. Opvang omvat ‘maatschappelijke opvang’ (dag- nacht- en 24uur’s opvang) en ‘vrouwenopvang’.

Nachtopvang en dagopvang vallen onder de algemene voorzieningen; 24-uursopvang en vrouwenopvang vallen onder maatwerk.

5.2.1 Maatschappelijke opvang

Kerntaak van de maatschappelijke opvang is het bieden van tijdelijk verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd, gekoppeld aan zorg en begeleiding en/of het verhelpen van een crisis. Cliënten van maatschappelijke opvang kampen vaak met meerdere, elkaar beïnvloedende problemen. Zo is er vaak sprake van een combinatie van dak- en thuisloosheid, justitieproblematiek, schulden, psychiatrische, somatische en/of verslavingsproblematiek en/of werkeloosheid of het ontbreken van zinvolle dagbesteding. Dit maakt de hulpvraag vaak complex en veelomvattend. De cliënten hebben hierdoor vaak te maken met instanties en hulpverleners uit verschillende maatschappelijke sectoren.

5.2.2 Vrouwenopvang

Organisaties voor vrouwenopvang bieden, overal in Nederland, opvang en hulp aan vrouwen -en hun eventuele kinderen-, die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, loverboys/jeugdprostitutie of mensenhandel. De vrouwen en hun kinderen kunnen tijdelijk in een instelling voor vrouwenopvang verblijven. Ze kunnen gebruik maken van basisvoorzieningen als crisisopvang, een individueel hulpverleningstraject, hulpverlening aan de kinderen en nazorg.

5.2.3 Toegang tot opvang (dag-, nacht- en 24-uursopvang)

De toegang verloopt conform de ‘Beleidsregels postadres en toegang tot maatschappelijke opvang voor daklozen”(zie bijlage 3). Het KCC[1] geeft wel of geen toestemming voor het gebruik maken van de nachtopvang. Het KCC toetst of iemand daadwerkelijk dakloos is en tot de regio behoort. Als dat zo is, heeft betrokkene recht op een postadres en eventueel op een uitkering. Het verkrijgen van een postadres voor dak- en thuislozen en de toegang tot maatschappelijke opvang zijn gekoppeld aan de volgende criteria:

  • de aanvrager dient 18 jaar of ouder te zijn;

  • de aanvrager verblijft rechtmatig in Nederland;

  • uit onderzoek blijkt dat de aanvrager geen vast verblijfadres heeft;

  • er is een aantoonbare binding met één van de gemeenten binnen de regio (Delft, Pijnacker-Nootdorp, Westland of Midden-Delfland). Bij het vaststellen van de binding met de regio worden de volgende afwegingscriteria gehanteerd:

    • o

      de aanvrager heeft gedurende drie jaar voorafgaand aan het moment van aanmelding minimaal twee jaar aantoonbaar zijn of haar hoofdverblijf in de centrumgemeente of regio gehad. Dit moet blijken uit inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, of het bekend en geregistreerd zijn bij zorginstellingen;

    • o

      bekendheid bij de lokale zorginstellingen of maatschappelijke opvang instelling;

    • o

      bekendheid bij de lokale politie;

    • o

      geboorteplaats binnen de regio;

    • o

      de aanwezigheid van een positief sociaal netwerk;

    • o

      redenen om de cliënt uit zijn oude sociale netwerk te halen.

Indien de aanvrager voldoet aan de toelatingscriteria en heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk dakloos is, wordt hij door het spreekuur voor dak- en thuislozen aangemeld bij de organisatie voor maatschappelijke opvang: PerspeKtief. Deze draagt zorg voor een intake waarbij verschillende levensgebieden aan de orde komen. PerspeKtief zorgt er vervolgens voor, dat een rehabilitatietraject wordt ingezet. De intaker van PerspeKtief is tevens de trajectbegeleider van betrokkene.

5.2.4 Toegang tot vrouwenopvang

Binnen de vrouwenopvang worden mishandelde vrouwen en hun minderjarige kinderen opgevangen en begeleid, die daar op basis van de landelijk gestandaardiseerde criteria voor in aanmerking komen. Deze vrouwen kwamen tot nu toe, vanwege veiligheidsredenen, per definitie van buiten de Haaglanden regio. De gemeente Delft heeft zich aangesloten bij deze landelijke criteria. Er zijn om die reden geen specifieke beleidsregels geformuleerd voor de toegang tot vrouwenopvang. De toeleiding naar de vrouwenopvang in Delft (PerspeKtief) wordt uitgevoerd door Wende, de vrouwen-opvangorganisatie in Den Haag, die daarbij de landelijke toegangscriteria hanteert. Wende is één van de landelijk aangewezen aanmeldplaatsen voor advies en intake ten behoeve van de landelijke verdeling van vrouwen binnen de vrouwenopvang.

5.3 Beschermd wonen

5.3.1 Omschrijving

Bij het ‘beschermd wonen’ gericht op participatie gaat het om de burger die een beschermde woonomgeving en toezicht nodig heeft, maar voor wie er geen noodzaak is voor opname in een instelling vanwege een psychiatrische behandeling[2] . Het betreft die zorgvrager die vanwege zijn beperkingen op meerdere momenten van de dag begeleiding en toezicht nodig heeft. De zorgverlening moet hem op relevante (onverwachte) momenten ondersteunen bij de oordeelsvorming over essentiële zaken in het dagelijks bestaan. Hij kan de consequenties van eigen handelen niet overzien. Het mogelijke gevaar kan optreden als gevolg van het ontbreken van onvoldoende regie en regelvermogen.

Vanwege de psychische problemen is hij niet (altijd) in staat tijdig een zorgverlener op te roepen. Er doen zich dagelijks ongeplande zorgmomenten voor, waarbij de zorgverlener het initiatief moet nemen om op deze momenten de zorg te verlenen. Ook erkent betrokkene niet altijd de behoefte aan zorg, waardoor mogelijk gevaar kan ontstaan. Het wachten op de komst van de zorgverlener als zich ongeplande zorgmomenten voor doen brengt hem niet in levensgevaar.

Het kerndoel van verblijf op basis van ‘beschermd wonen’ is gericht op het creëren van de noodzakelijke voorwaarden om samenhangende zorg te kunnen leveren die in de thuissituatie van de zorgvrager niet adequaat of niet effectief geleverd kan worden. De zorgbehoefte is niet op te lossen met voorliggende voorzieningen en/of extramurale zorg.

5.3.2 Toegang tot ‘beschermd wonen’

In de loop van 2015 wordt een aan de Wmo aangepast toegangskader verwacht. Tot die tijd blijven de oude richtlijnen grotendeels gehandhaafd.

Een burger komt voor verblijf ‘beschermd wonen’ in aanmerking als:

  • 1.

    hij een psychiatrische aandoening of beperking heeft;

  • 2.

    hij gezien de zorgbehoefte meer dan 3 etmalen per week is aangewezen op een beschermende woonomgeving.

Een zorgvrager kan ‘beschermd wonen’ nodig hebben als hij door zijn beperkingen niet in staat is zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormt. De bescherming richt zich primair op de zorgvrager, niet op zijn omgeving of de maatschappij.

Het mogelijke gevaar ontstaat omdat:

  • 1.

    de zorgvrager niet in staat is een adequaat oordeel te vormen in het dagelijkse bestaan; hij heeft vaak regieproblemen; en/of

  • 2.

    de zorgvrager vaardigheden of remmingen mist om zich staande te houden in een zelfstandige woonomgeving; en/of

  • 3.

    de zorgvrager op relevante momenten niet in staat is om hulp in te roepen; het betreft het niet adequaat kunnen alarmeren, vanwege beperkingen.

Het gaat dan om: inzicht in risico’s, eigen wensen duidelijk kunnen maken, hanteren van alarmeringsapparatuur.

Landelijk toegankelijk

‘Beschermd wonen’ is landelijk toegankelijk. Dit betekent dat ook burgers uit andere dan de in de inleiding genoemde regiogemeenten gebruik kunnen maken van ‘beschermd wonen’ in Delft. Het is echter wel wenselijk dat men zoveel mogelijk een beroep doet op voorzieningen in de eigen regio. Daar is zeer waarschijnlijk ook het sociaal netwerk aanwezig.

Mogelijke redenen om in een andere regio aanspraak te maken op ‘beschermd wonen’ zijn bijvoorbeeld:

  • te lange wachtlijsten in de eigen regio

  • geen passend (gespecialiseerd) aanbod in de eigen regio, wel in een andere regio

  • iemand wil naar een andere regio bijvoorbeeld in verband met studie.

Meldt iemand zich uit een andere regio voor ‘beschermd wonen’, dan wordt nagegaan welke informatie bij de gemeente/regio van herkomst beschikbaar is. Een handreiking landelijke toegankelijkheid wordt nog verwacht. Mogelijk komen hier nog aanvullende inzichten uit voort.

5.3.3 Indicatie en omvang

De omvang van het ‘beschermd wonen’ wordt uitgedrukt in etmalen[3] per week in zorgzwaartepakketten. De zwaarte van het pakket is afhankelijk van de mate van toezicht die nodig is.

De medewerker team Wmo van gemeente Delft bepaalt het (gemiddelde) aantal etmalen per week en de geldigheidsduur van het indicatiebesluit voor ‘beschermd wonen’ tevens aan de hand van de prognose ten aanzien van de ziekte/aandoening, duur van de beperkingen en de mogelijkheden van de sociale omgeving. Of de burger zich daadwerkelijk op laat nemen of niet, weegt niet mee bij het bepalen van omvang en geldigheidsduur.

5.3.3.1 Zorgzwaartepakketten

‘Beschermd wonen’ kent 6 zorgzwaartepakketten (hierna:zzp). De eerste twee pakketten worden echter niet meer geïndiceerd. Er wonen nog wel zorgvragers in een beschermde woonomgeving met een nog lopende indicatie voor zzp 1 of 2.

Overzicht zorgzwaartepakketten ‘beschermd wonen’:

ZZP 3 Beschermd wonen met intensieve begeleiding

ZZP 4 Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding en verzorging

ZZP 5 Beschermd wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering

ZZP 6 Beschermd wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging

ZZP

Woonomgeving

Bouw

Toezicht

Toezicht nacht

3

Open

 

Aanwezig/oproepbaar

Beschikbaar

4

Open/besloten

 

Aanwezig

Wakker [4]

5

Open/besloten

 

Aanwezig

Wakker

6

Open

Aangepast aan handicap

Aanwezig

Wakker

Inwoners die voorheen voor een ZZP 1 of 2 geïndiceerd werden, komen nu in aanmerking voor individuele begeleiding en/of groepsbegeleiding.

5.3.3.2 Volledig pakket thuis

Een volledig pakket thuis (VPT) betreft het leveren van verblijfszorg en overige geïndiceerde zorg aan een cliënt met een ZZP-indicatie bij de cliënt thuis. Hierbij geldt dat de te leveren zorg bestaat uit het geïndiceerde ZZP.

Eisen die in ieder geval aan (het leveren van) een VPT worden gesteld, zijn:

  • 24 uur per dag zorg op afspraak en afroep beschikbaar

  • Nachtzorg wordt geleverd via alarmering en indien nodig op afspraak

  • De huisarts is eindverantwoordelijk voor de algemene medische behandeling

  • De zorginstelling organiseert huishoudelijke hulp en in samenwerking met partners welzijnsactiviteiten.

5.3.3.3 Dagbesteding (begeleiding groep)

Naast het vaststellen van het zorgzwaartepakket, specificeert de toegang bij de ZZP’s ‘beschermd wonen’ of de zorgvrager ook ‘begeleiding in groepsverband’ nodig heeft. Dit kan het geval zijn:

  • als zorgvrager vanuit een voorliggende voorziening geen volledige werkweek of (aangepaste vormen van) arbeid heeft gericht op meedoen;

  • als zorgvrager niet leerplichtig is en geen onderwijs volgt;

  • als zorgvrager is aangewezen op dagbesteding, met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school (denk aan 65-plussers) en tevens zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhanven en/of gedragsproblematiek te reguleren.

Verder geldt:

  • de omvang van de dagbesteding wordt bepaald door de omvang van de zorg die in het bijbehorende ZZP (inclusief dagbesteding) is opgenomen;

  • als dagbesteding aangewezen is, moet apart aangegeven worden of er een noodzaak is voor vervoer van en naar de dagbesteding. Uitgangspunt bij het beoordelen van noodzaak is het gebrek aan zelfredzaamheid van de verzekerde.

5.3.3.4 Leveringsvorm en geldigheidsduur

De prestaties voor ‘beschermd wonen’ kunnen geleverd worden in Zorg in natura (ZIN) of Persoonsgebonden Budget. Om voor een pgb in aanmerking te komen gelden dezelfde regels als voor andere maatwerkvoorzieningen van de gemeente Delft (zie bijlage 4). De geldigheidsduur van een besluit voor een ZZP GGZ-C pakket is maximaal vijf jaar.

5.3.3.5 Herindicaties zorgzwaartepakketten ‘beschermd wonen’.

Wanneer de zorgvraag sterk verandert, kan een herindicatie leiden tot een ander ZZP of een andere maatwerkvoorziening.

Wanneer er sprake is van een kortdurende tijdelijke uitbreiding (maximaal drie maanden) van de zorgvraag –waarbij in principe het profiel van de cliënt niet verandert- maar er wel een tijdelijke hogere zorgvraag is, dan leidt dit niet tot een andere ZZP. In de bekostiging is opgenomen dat de zorgaanbieder deze tijdelijke verzwaarde zorgvraag zelf moet opvangen. Kernvraag is of de veranderde zorgbehoefte, naar omvang en soort, structureel van invloed is op de totale omschrijving van het cliëntprofiel.

Er zijn burgers die al langer in een instelling verblijven. Dan kan het lijken alsof er minder of geen beschermende woonomgeving nodig is. Het is dan noodzakelijk om het compenserende effect van de beschermende woonomgeving weg te denken bij het in kaart brengen van de zorgbehoefte van de inwoner. Een mogelijke vraag hierbij is: ‘wat wordt er gedaan om het gedrag te controleren/probleemgedrag te voorkomen?’.

In een zelfstandige woonomgeving zullen de beperkingen van de inwoner waarschijnlijk weer tot uiting komen. Daardoor heeft hij (weer) behoefte aan een beschermende woonomgeving, aan planbare en onplanbare zorg en toezicht. De beperkingen zijn misschien wel versluierd maar niet voorgoed verdwenen. Bovendien is het zo dat als de inwoner langdurig intramuraal heeft gewoond, deze niet ‘zomaar’ weer zelfstandig kan wonen. Training is hoogstwaarschijnlijk noodzakelijk om het zelfstandig wonen te kunnen realiseren.

5.3.4 Zelfgeorganiseerde woonomgeving

Soms heeft de burger (met zijn naasten) buiten een ‘beschermde wonen’ instelling zelf voorzien in een passende woonomgeving. Hij woont (of wil daar gaan wonen) bijvoorbeeld in een wooninitiatief op basis van een persoonsgebonden budget, een woonzorgcomplex, een ouderinitiatief of iets dergelijks. Hij heeft zijn huisvesting dan zelf gehuurd of gekocht. En hij heeft daar misschien ook bepaalde vormen van zorg al dan niet met toezicht geregeld. Het lijkt dan de vraag of ‘beschermd wonen’ dan wel noodzakelijk is. Het gaat echter om de zorgbehoefte en de noodzaak van een beschermde woonomgeving. Als dit nodig is, volgt een indicatie met ‘beschermd wonen’. Dit staat los van de vraag of de burger dit misschien zelf heeft geregeld in zijn woonomgeving. Voorbeelden in de regio zijn de locaties voor ‘beschermd wonen’ voor studenten in Delft of het ouderinitiatief van Stichting Woondroom in Schipluiden.

5.3.5 Overbruggingszorg

Als de medewerker Team Wmo tot het besluit is gekomen dat de zorgvrager in aanmerking komt voor ‘beschermd wonen’ en deze zorg kan niet direct worden geëffectueerd, dient de betreffende aanbieder (in overleg met de cliënt en de toegang Wmo) te zorgen voor overbruggingszorg. Voor overbruggingszorg hoeft geen aparte indicatie afgegeven te worden.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 9 december 2014
de secretaris, de burgemeester,
drs. J.P.R. Woudstra mw. F. Ravestein

Bijlage 1 Normering in het kader van artikel 4.3 van de verordening Wmo 2015

In deze paragraaf wordt per activiteit een normtijd aangegeven.

Boodschappen voor het dagelijkse leven doen

TOTAAL

1 maal per week

60 min p/w

 

Boodschappenlijst samenstellen

 

 

Boodschappen inkopen en opslaan - wekelijks

 

Factoren meer/minder hulp: Indien de leefeenheid bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er 2x per week boodschappen worden geïndiceerd; +30 min, wanneer afstand tot de winkels groot is.

Maaltijdverzorging: bereiding broodmaaltijd/warme maaltijd

TOTAAL warm

 

30 min p.k

TOTAAL brood

 

15 min p.k.

 

Broodmaaltijd klaarzetten

 

 

Tafel dekken en afruimen

 

 

Koffie/thee zetten

 

 

Afwassen (machine-handmatig)

 

 

Eten bereiden - voorbereiden

 

 

- koken

 

 

Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad

 

 

Afwassen en opruimen

 

Factoren meer/minder hulp

Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer.

Licht poetswerk in huis: kamers opruimen

TOTAAL

 

60-90 min p.w.

Activiteiten

Afwassen, indien geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd

 

 

Handmatig: 15 – 30 minuten per keer

 

 

Machine in- en uitruimen: 10 minuten per keer

 

 

Hand en spandiensten

 

TOTAAL

 

 

60-90 min p.w.

 

Opruimen

Totaal dagelijkse beurt interieur is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van het cliënt-systeem: 15 tot 40 minuten per keer

 

 

Stof afnemen/ragen

 

 

 

Bedden opmaken

 

 

Factoren meer/minder hulp

Psychogeriatrische problematiek/communicatieproblemen.

Aantal kinderen onder de 12.

Huisdieren: bij allergie: eerst sanering.

Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning.

Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.

Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een leefeenheid zonder kinderen max. 20 min per keer, voor een leefeenheid met kinderen < 12 max. 30 min per keer.

Frequentie: In principe max. 3 maal per week 20-30 min.

Dit betekent dat iemand die naast overname zwaar huishoudelijk werk ook overname van licht huishoudelijk werk nodig heeft, in de praktijk één (voormalige) klasse boven de klasse voor zwaar huishoudelijk werk uitkomt. Dus – voorheen – klasse 2 (klein huis, tot 3 kamers/seniorenwoning/ 1 persoon) of 3 (groot huis/3 kamers of meer/ tweepersoons huishouden)

Huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken

TOTAAL

Zwaar huishoudelijk werk: de omvang van de benodigde ondersteuning is meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon.

1 persoonshuishouden/ < 2 kmrs 1x per 3 uur in de 14 dgn 2 persoonshuishouden/ > 3 kmrs

 

Stofzuigen

 

 

Schrobben dweilen soppen: sanitair en keuken

 

 

Bedden opmaken/verschonen

 

 

Opruimen huishoudelijk afval

 

Factoren meer /minder hulp: zie ook onder 4.1.3.

In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek [5] of aanwezigheid van jonge kinderen is een hoger aantal uren reëel. Verzorgen van huisdieren kan leiden tot beperkte bijtelling

Frequentie: Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.

Verzorging kleding/linnengoed

TOTAAL

 

1 pers. 60 min 2 pers. 90 min per week

 

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine

 

 

Centrifugeren, ophangen, afhalen,

 

 

Was drogen in droogmachine

 

 

Vouwen, strijken [6], opbergen

 

 

Ophangen/afhalen wasgoed

 

Factoren meer minder werk

Aantal kinderen < 16 jaar + 30 min per kind per week.

Bedlegerige patiënten + 30 min.

Extra was vanwege overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 min.

Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.

Organisatie van het huishouden

Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

TOTAAL

 

Tot max. van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden

 

Wassen en aankleden

 

 

Hulp bij eten en/of drinken

 

 

Maaltijd voorbereiden

 

 

Sfeer scheppen, spelen

 

 

Opvoedingsactiviteiten

 

Factoren meer/minder werk

Aantal kinderen -/+.

Leeftijd kinderen -/+.

Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten.

Aanwezigheid gedragsproblematiek +.

Samenvallende activiteiten [7]-.

Klasse: afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met HH activiteiten tot een max. omvang van 40 uur per week.

Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen

Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen.

 

 

 

 

Naar bed brengen

10 min per keer per kind

 

Uit bed halen

10 min per keer per kind

 

Wassen en kleden

30 min per dag per kind

 

Eten en/of drinken geven

20 min per maaltijd

 

Babyvoeding (flesje/potje)

10 min per keer per kind

 

Naar school/crèche brengen/halen

15 min per keer per gezin

Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.

Dagelijkse organisatie van het huishouden

TOTAAL

 

30 min p.w.

 

administratieve werkzaamheden t.b.v. klant [8]

 

 

organisatie huishoudelijke activiteiten

 

 

plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

 

Factoren meer/minder werk:

Communicatieproblemen.

Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16.

(psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden.

Frequentie 1 x per week klasse 1-2.

Hulp bij ontregelde huishouding, in verband met psychische stoornissen

Psychosociale begeleiding, tevens observeren

TOTAAL

In combinatie met activiteiten onder 1 en 2

30 min p.w.

 

Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden

 

 

Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het huishouden

 

 

Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget

 

 

Begeleiden ouders bij opvoeding kinderen [9]

 

 

Begeleiden kinderen [10]

 

Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

TOTAAL

 

30 min per keer

 

Instructie omgaan met hulpmiddelen

 

 

Instructie licht huishoudelijk werk

 

 

Instructie textielverzorging

 

 

- boodschappen doen

 

 

- koken

 

Factoren meer/minder werk:

Communicatieproblemen +.

Frequentie: 3 x per week max. 6 weken

Standaard indicaties

HH alleenstaande (seniorenwoning/ flat)

Nr

activiteiten

minuten

uren

1.1

boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week

1u

1.2

broodmaaltijd bereiden

15 p keer

1u45

1.3

warme maaltijd bereiden

30 p keer

3u30

1.4

licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

60 p week

1u

1.5

zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

90 p week

1u30

1.6

de was doen (kleding/linnengoed wassen)

60 p week

1u

1.7

huishoudelijke spullen in orde houden

-

 

Veel voorkomende combinaties

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

150

2u30

1.4 + 1.6

licht + was

120

2u

1.5 + 1.6

zwaar + was

150

2u30

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

210

3u30

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

brood (7x) + licht + zwaar + was

315

5u15

HH alleenstaande (eengezinswoning)

Nr

activiteiten

minuten

uren

1.1

boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week

1u

1.2

broodmaaltijd bereiden

15 p keer

1u45

1.3

warme maaltijd bereiden

30 p keer

3u30

1.4

licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

60 p week

1u

1.5

zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

180 p week

3u

1.6

de was doen (kleding/linnengoed wassen)

60 p week

1u

1.7

huishoudelijke spullen in orde houden

-

 

Veel voorkomende combinaties

 

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

240

4u

1.4 + 1.6

licht + was

180

3u

1.5 + 1.6

zwaar + was

240

4u

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

300

5u

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

brood (7x) + licht + zwaar + was

405

6u45

HH twee-/meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang)

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

1.1

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week (evt +)

1u

1.2

Broodmaaltijd bereiden

15 p keer (evt +)

1u45

1.3

Warme maaltijd bereiden

30 p keer (evt +)

3u30

1.4

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

90 p week (evt +)

1u30

1.5

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

180 p week (evt +)

3u

1.6

De was doen (kleding/linnengoed wassen)

90 p week (evt +)

1u30

1.7

Huishoudelijke spullen in orde houden

-

 

Veel voorkomende combinaties

Minuten

Uren

1.4 + 1.5

Licht + zwaar

270

4u30

1.4 + 1.6

Licht + was

180

3u

1.5 + 1.6

Zwaar + was

270

4u30

1.4 + 1.5 + 1.6

Licht + zwaar + was

360

6u

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

Brood (7x) + licht + zwaar + was

465

7u45

‘evt +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing etc

HH overige activiteiten alleenstaanden/twee- of meerpersoonsleefeenheden

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

2.1

Anderen helpen in huis met zelfverzorging

 

 

 

 

tot max 40 uur p week

 

2.2

Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd

 

 

2.3

Dagelijkse organisatie van het huishouden

30 p week

0u30

3.1

Psychologische begeleiding

30 p week

0u30

3.2

Advies, instructie, voorlichting *

30 p keer (max 3 keer p week, 6 weken)

1u30

* als AIV om huishouden aan te leren; dan geen tijd voor AIV adviseren, maar aan te leren activiteiten adviseren in tijd en AIV aanklikken om aan te geven dat het om aanleren van die activiteiten gaat.

HH voor alleenstaande 65+er na orthopedische operatie met leefregels: Total Hipp, Total Knee

Maximaal 3 maanden

  • Seniorenflat 3,5 uur

  • Eengezinswoning 5 uur

Veel voorkomende combinaties minuten uren

 

 

1.4 + 1.5

licht + zwaar

150

2u30

1.5 + 1.6

zwaar + was

150

2u30

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

210

3u30

Aanvrager is terminaal (uitspraak ziekenhuis (-arts) of huisarts). Maximaal 3 maanden.

  • Alleenstaande seniorenwoning 3,5 uur

  • Alleenstaande eengezinswoning 5 uur

  • Meerpersoonshuishouden 6 uur

Veel voorkomende combinaties

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

150

2u30

1.5 + 1.6

zwaar + was

150

2u30

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

210

3u30

Bijlage 2 Normering in het kader van de artikelen 4.4 tot en met 4.8 van de verordening

Bij de beoordeling van de omvang voor ondersteuning (art. 4.4-4.8 van de verordening) worden in beginsel de bovengrenzen voor begeleiding AWBZ 2014 gehanteerd. Indien in de uitvoering blijkt dat dit noodzakelijk is wordt deze normering in 2015 verder uitgewerkt. Ook moet nog blijken wat niet in de Wmo hoort, zoals bv. het bieden van toezicht bij het onderwijs (4 en 5; dit is waarschijnlijk jeugd).

  • 1.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid: 7-10 uur per week

  • 2.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + oefenen 10-13 uur per week

  • 3.

    Het bieden van toezicht: 2-4 uur per week

  • 4.

    Het bieden van toezicht tijdens onderwijs: 2-4 uur per week

  • 5.

    Het bieden van toezicht tijdens onderwijs + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen: 4 tot 7 uur per week

  • 6.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + het bieden van toezicht: 10-13 uur per week

  • 7.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + het bieden van toezicht + oefenen: 13 - 16 uur per week

  • 8.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + het bieden van toezicht. + het bieden van toezicht tijdens onderwijs + oefenen: 16 - 20 uur per week

  • 9.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid +het bieden van toezicht + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen (wel of niet incl. oefenen):16 - 20 uur per week

  • 10.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + het bieden van toezicht + het bieden van toezicht tijdens onderwijs bij zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen (wel of niet incl. oefenen): 20 - 25 uur per week

  • 11.

    Begeleiding in groepsverband wordt bepaald door het doel van de zorg. Daarbij kan het gaan om:

    • 1.

      het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid of school te vervangen gedurende maximaal 9 dagdelen per week of:

    • 2.

      het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school en tevens zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren gedurende maximaal 9 dagdelen per week;

    • 3.

      toezicht in een instelling:

      • a.‘s

        nachts gedurende maximaal 7 nachten (=14 dagdelen) per week;

      • b.

        overdag gedurende maximaal 9 dagdelen per week

Bijlage 3. Postadres en toegang tot maatschappelijke opvang voor daklozen

Doel en reikwijdte

De gemeente Deflt is vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning regiogemeente maatschappelijke opvang. De regio omvat de gemeenten Delft, Westland, Midden-Delfland, en Pijnacker-Nootdorp.

Burgers die dak- of thuisloos zijn en die een binding hebben met één van deze gemeenten binnen de regio kunnen zich wenden tot de gemeente Delft voor maatschappelijke opvang. Bij het bepalen van criteria voor regiobinding volgt de gemeente Delft de handreiking ‘Landelijke toegankelijkheid in de maatschappelijke opvang’ van de Vereniging van Nederlandse gemeenten. Het beleid van de gemeente Delft is erop gericht om diegenen die daarvoor in aanmerking komen, passende maatschappelijke opvang te geven en hen vervolgens te begeleiden naar zo groot mogelijke zelfredzaamheid.

In het kader van de Wet werk en bijstand is de gemeente Delft verplicht om aan adreslozen een briefadres te geven. Een briefadres is nodig om in aanmerking te komen voor een eventuele daklozenuitkering. De gemeente geeft hier ten behoeve van dak- en thuislozen vorm aan door middel van het beschikbaar stellen van een postadres bij PerspeKtief, de instelling voor maatschappelijke opvang.

In deze bijlage zijn de gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden beschreven voor het verschaffen van een postadres en de toegang tot maatschappelijke opvang.

Begrippen

  • Dakloze: iemand zonder vaste woon- of verblijfplaats. In de Participatiewet wordt ook wel de term adreslozen gebruikt.

  • Thuisloze: iemand die zich niet kan binden, niet kan aanpassen aan de sociale omgeving, bijvoorbeeld door psychische ziekte of verslaving. Het risico van dakloosheid is groot.

  • Briefadres: het adres van een familielid, vriend of kennis, waarop een tijdelijke adresloze zijn post wil ontvangen. Het door de gemeente aangewezen briefadres voor daklozen, ondergebracht bij PerspeKtief. Onder dit adres staat de dakloze ingeschreven in de gemeentelijke basisadvministratie.

  • Maatschappelijke opvang: Kerntaak van de maatschappelijke opvang is het bieden van tijdelijk verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd, gekoppeld aan zorg en begeleiding en/of het verhelpen van een crisis.

Beleidsregels

Artikel 1. Aanmelding en onderzoek

Iedere dak- of thuisloze dient zich te melden bij de gemeente op het spreekuur voor dak- en thuislozen. Daar vinden een of meerdere gesprekken plaats waarin de situatie van betrokkene wordt besproken en de toelatingscriteria worden toegepast. De aanvrager dient een meldingsformulier in te vullen. Het spreekuur voor dak- en thuislozen draagt zorg voor voldoende voorlichting over de rechten en plichten van de aanvrager. De aanvrager kan zich bij laten staan door een vertrouwenspersoon. De aanvrager, die voldoet aan de criteria voor regiobinding, dient aan te tonen geen vast verblijfadres te hebben. De aanvrager dient in eerste instantie 10 nachten te verblijven in de nachtopvang van PerspeKtief. Als er geen plaats is, vermeldt PerspeKtief dit op de adressenlijst en mag de aanvrager ergens anders slapen. Indien de aanvrager onvoldoende eigen inkomen heeft om zelf de nachtopvang te bekostigen, ontvangt hij van de gemeente een schriftelijke machtiging voor de overnachtingen. Daarnaast krijgt de aanvrager een adreslijst mee waarop aangegeven moet worden op welke adressen de aanvrager de afgelopen maand heeft geslapen. Op deze wijze wordt nagegaan in hoeverre de aanvrager daadwerkelijk dakloos is. Zo nodig zet de gemeente hiervoor bijzonder onderzoek in.

Artikel 2. Toelatingscriteria

Het verkrijgen van een postadres voor dak- en thuislozen en de toegang tot maatschappelijke opvang zijn gekoppeld aan de volgende criteria:

  • de aanvrager dient 18 jaar of ouder te zijn;

  • de aanvrager verblijft rechtmatig in Nederland;

  • uit onderzoek blijkt dat de aanvrager geen vast verblijfadres heeft;

  • er is een aantoonbare binding met één van de gemeenten binnen de regio (Delft, Pijnacker-Nootdorp, Westland of Midden-Delfland). Bij het vaststellen van de binding met de regio worden de volgende afwegingscriteria gehanteerd:

    • o

      de aanvrager heeft gedurende drie jaar voorafgaand aan het moment van aanmelding minimaal twee jaar aantoonbaar zijn of haar hoofdverblijf in de centrumgemeente of regio gehad. Dit moet blijken uit inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, of het bekend en geregistreerd zijn bij zorginstellingen;

    • o

      bekendheid bij de lokale zorginstellingen of maatschappelijke opvang instelling;

    • o

      bekendheid bij de lokale politie;

    • o

      geboorteplaats binnen de regio;

    • o

      de aanwezigheid van een positief sociaal netwerk;

    • o

      redenen om de cliënt uit zijn oude sociale netwerk te halen.

Artikel 3. Toelatingscriteria na verblijf in het buitenland

3.1 Wanneer de aanvrager langer dan 3 jaar in het buitenland verbleef maar voor zijn vertrek minimaal 2 jaar in de gemeente Delft, Midden-Delfland, Westland of Pijnacker-Nootdorp woonachtig was, dan onderzoekt het spreekuur voor dak- en thuislozen allereerst de redenen van vertrek en verblijf:

  • Wanneer de reden van langer dan 3 jaar verblijf in het buitenland detentie betreft wordt de procedure gevolgd volgens artikel 1 en 2

  • Wanneer de reden van verblijf in het buitenland wonen, werken of studeren betrof of wanneer er sprake is van schulden en er is geen sprake van regiobinding, dan worden de volgende bewijsstukken gevraagd:

    • o

      bewijs van verblijf in de centrumgemeente Delft of bijbehorende regiogemeenten, gedurende 3 maanden voorafgaand aan de aanvraag

    • o

      bewijs van uitschrijving uit de woonplaats in het buitenland>bewijs van inkomsten betreffende de 3 maanden voor de aanmelding

    • o

      bewijs van inkomsten betreffende de laatste 3 maanden van het verblijf in het buitenland

    • o

      bewijs van stopzetting van de inkomsten in het buitenland.

3.2 Wanneer de aanvrager korter dan 3 jaar in het buitenland verbleef maar voor zijn vertrek minimaal 2 jaar in de gemeente Delft woonachtig was, dan worden de volgende bewijsstukken gevraagd:

  • bewijs van uitschrijving uit de woonplaats in het buitenland

  • bewijs van inkomsten betreffende de 3 maanden voor de aanmelding

  • bewijs van inkomsten betreffende de laatste 3 maanden van het verblijf in het buitenland

  • bewijs van stopzetting van de inkomsten in het buitenland

Indien de aanvrager deze bewijzen kan overleggen zorgt het spreekuur voor dak- en thuislozen voor een eerste verwijzing naar de nachtopvang van PerspeKtief en krijgt de aanvrager een adreslijst mee, om te onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van dakloosheid. Vervolgens kan een postadres worden verstrekt en toeleiding naar de maatschappelijke opvang plaats vinden.

Artikel 4. Postadres

Indien de aanvrager voldoet aan de toelatingscriteria en aangetoond heeft dat hij daadwerkelijk dakloos is, krijgt hij een schriftelijke toestemming voor 3 maanden voor het gebruik van een postadres bij PerspeKtief en volgt inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie.

De aanvrager moet zich binnen 3 dagen na toestemming melden bij het Dienstencentrum van PerspeKtief, anders vervalt de toestemming. Iedere 3 maanden wordt gecontroleerd of belanghebbende nog steeds aan de voorwaarden voldoet en is er een mogelijkheid om de inschrijving te verlengen. Voor degenen met een uitkering op grond van de participatiewet voert de consulent inkomen de controle uit. Voor de overige wordt dit gedaan door PerspeKtief. Wanneer betrokkene zijn post 4 weken niet komt ophalen volgt uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie. Betrokkene komt in principe niet opnieuw in aanmerking voor een postadres, tenzij blijkt dat de reden opname in een instelling of detentie betrof.

Bij geen of onvoldoende inkomsten maakt de consulent van het spreekuur voor dak- en thuislozen een afspraak voor een intake om een daklozenuitkering aan te vragen.

Personen met een postadres voor daklozen zijn verplicht gebruik te maken van de nachtopvang. Als er geen plaats is, vermeldt PerspeKtief dit op de adressenlijst en mag de aanvrager ergens anders slapen. Wanneer blijkt dat een aanvrager, die geen uitkering op grond van de participatiewet ontvangt, op een adres van een particulier verblijft, wordt toestemming gegeven om dit als briefadres te gebruiken.

Artikel 5. Toegang tot de maatschappelijke opvang

Indien de aanvrager voldoet aan de toelatingscriteria en heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk dakloos is, wordt hij door het spreekuur voor dak- en thuislozen aangemeld bij PerspeKtief. PerspeKtief draagt zorg voor een intake waarbij verschillende levensgebieden aan de orde komen. PerspeKtief zorgt er vervolgens voor, dat er een rehabilitatietraject wordt ingezet. De intaker van PerspeKtief is tevens de trajectbegeleider van betrokkene.

Artikel 6. Relatie met het gemeentelijke briefadres

Delftse burgers en inwoners uit de gemeenten waar Delft mee samen werkt voor opvang, die om verschillende redenen tijdelijk geen vast woonadres hebben, kunnen zich in laten schrijven op een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie. De gemeente kan nader onderzoek doen naar de juistheid van de aangeleverde gegevens door de aanvrager. Aanvragers met dakloosheidsproblematiek worden verwezen naar het spreekuur voor dak- en thuislozen.

Artikel 7. Overdracht naar andere centrumgemeenten voor opvang

Wanneer de aanvrager niet voldoet aan de toelatingscriteria onderzoekt het spreekuur voor dak- en thuislozen, samen met de aanvrager, naar welke centrumgemeente de aanvrager het beste kan worden overgedragen. Het spreekuur voor dak- en thuislozen neemt vervolgens met betreffende centrumgemeente contact op voor het organiseren van een overdracht. In afwachting van de overdracht kan de gemeente Delft zo nodig onderdak en ondersteuning bieden.

De centrumgemeente Delft staat open voor overdracht van daklozen vanuit andere centrumgemeenten, mits het verzoek voor opvang, naar oordeel van het spreekuur voor dak- en thuislozen, voldoende onderbouwd en haalbaar is. Hierbij zijn de toelatingscriteria zoals genoemd in artikel 2 en artikel 3 leidend.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze regeling. Dit doet het college als dat, gelet op alle omstandigheden voor betrokkene, dringend noodzakelijk is of wanneer als gevolg van jurisprudentie evident is, dat de gemeente een zorgplicht heeft.

Bijlage 4. Regels voor persoonsgebonden budget beschermd wonen en opvang (gemeente Delft [11] )

De wet biedt zorgvragers of hun wettelijke vertegenwoordigers de mogelijkheid om hun zorg in te kopen met behulp van een persoonsgebonden budget. Daartoe dient de zorgvrager een plan in waarin hij motiveert dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. Dit plan dient te laten zien dat de zorgvrager met behulp van een pgb adequate resultaten bereikt. De medewerker team Wmo beoordeelt of dit plan voldoet. Het opstellen van een pgb-plan prikkelt de cliënt na te denken over zijn zorgvraag, het te bereiken doel en de kwaliteit van de zorgverstrekking.

Het pgb is per definitie ‘maatwerk’ en een goed alternatief voor cliënten die binnen de bestaande voorzieningen geen passende zorg vinden.

Eisen ten aanzien van de budgetbeheerder

Kiest zorgvrager voor een pgb, dan is hij in principe ook de budgetbeheerder. Is hij minderjarig of handelingsonbekwaam, dan treedt een wettelijk vertegenwoordiger op als budgetbeheerder. Deze derde persoon moet een familielid zijn tot maximaal de 2e graad of een aantoonbare relatie. Bij twijfels over deze persoon kan de Medewerker Team Wmo vragen om een VOG [12].

Een ernstig vermoeden dat budgetbeheerder of vertegenwoordiger niet goed kan omgaan met een pgb leidt tot afwijzing.

Weigeringsgronden voor het toekennen van een pgb aan de budgetbeheerder zijn:

  • de budgetbeheerder is handelingsonbekwaam

  • er is eerder sprake geweest van fraude of misbruik van het pgb

  • de budgetbeheerder woont in het buitenland

  • de budgetbeheerder is tegelijkertijd zorgverlener (tenzij dit in de betreffende situatie de meest logische oplossing is, b.v. de ouder van een zwaar gehandicapt kind).

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. Een pgb afwijzen op overwegende bezwaren, vereist een gedegen feitelijke onderbouwing. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking opgenomen.

Ten aanzien van de kwaliteit van de in te kopen zorg

Het college moet de doelmatigheid en doeltreffendheid van de zorg op voorhand toetsen, middels het ingediende pgb-plan. Gebruikelijke hulp maakt daar in principe geen deel van uit. Het pgb-plan moet concrete resultaten benoemen: niet ‘het vergroten van de zelfredzaamheid’ maar bijvoorbeeld ‘is in staat zelfstandig de woning schoon te maken’. De medewerker team Wmo toetst middels periodieke gesprekken met de zorgvrager/budgetbeheerder. Bereikt zorgvrager niet de gestelde doelen dan kan alsnog een interventie plaatsvinden of een omzetting van de beschikking naar ‘zorg in natura’.

Weigeringsgronden voor het toekennen van een pgb (of achteraf redenen voor het intrekken van het pgb) zijn:

  • de ingekochte zorg is niet conform het goedgekeurde pgb-plan (controle achteraf)

  • het pgb-plan of de ingekochte zorg omvat zorg of hulp die algemeen gebruikelijk is

  • de zorg wordt niet ingekocht in Nederland (uitzondering: tijdens een gebruikelijke jaarlijkse vakantie)

  • het pgb wordt besteed voor betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers (personen of instanties).

Betaling mantelzorgers middels een pgb

Binnen het afwegingskader valt mantelzorg onder ‘eigen kracht en netwerk’ en staat daar in principe geen betaling tegenover als deze beschikbaar is. Aan de andere kant kan de zorgvrager middels een pgb de zorg inkopen binnen zijn informele netwerk, en dit kan ook de mantelzorger zijn. Deze ‘ambivalentie’ laat zich niet geheel oplossen in regels, deze bijzondere zorgvragen vragen bij uitstek maatwerk waartoe de medewerker Team Wmo dan ook kan beslissen.

Hier zal naast de gemeentelijke uitgangspunten de individuele situatie van de zorgvrager de doorslag geven: zijn persoonlijke omstandigheden, de meest doeltreffende hulp, de draagkracht van de mantelzorger etc.

Betaling is niet primair hét instrument om overbelasting van de mantelzorger tegen te gaan. Daarvoor lenen zich andere maatwerkvoorzieningen zoals respijtzorg, dagbesteding, kortdurend verblijf e.a. Toch is een pgb voor een mantelzorger in een individuele situatie denkbaar. Bijvoorbeeld als er geen bereikbare en doelmatige oplossing in natura beschikbaar is, bij 24-uurszorg, als dit opname in een intramurale instelling voorkomt, de mantelzorger anders niet meer kan functioneren etc. Zorgvrager motiveert de keuze voor de betaling van een mantelzorger in het pgb-plan.

In ieder geval moet worden voorkomen dat het pgb gebruikt wordt voor hulp van naasten die ook zonder pgb elkaar zouden helpen.

Trekkingsrecht en administratieve zaken

De zorgvrager dient een overeenkomst af te sluiten met zijn zorgverlener(s). Hij krijgt het geldbedrag niet meer rechtstreeks op zijn rekening maar op een account bij de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB). De budgethouder stuurt de factuur van de zorgverlener naar de SVB die het bedrag overmaakt, nadat zij een arbeidsrechtelijke toets op de werkgeversverplichtingen van de budgethouder heeft gedaan. Na afloop van de verantwoordingsperiode stort de SVB het resterende deel terug naar de gemeente. Voor pgb’s ten behoeve van hulpmiddelen of materiële verstrekkingen geldt eenzelfde werkwijze.

Hoogte pgb

De hoogte van het pgb is maximaal het gemiddelde tarief van vergelijkbare diensten die zorgvrager ook in natura kan afnemen, een en ander zoals omschreven in de verordening en besluit maatschappelijke ondersteuning.

Voor mantelzorgers en informele hulpen wordt qua tariefhoogte en omvang van de hulp aangesloten bij de AWBZ/WLZ-praktijk. Gebruikelijke zorg wordt in mindering op de maatwerkvoorziening gebracht. De concrete bedragen worden jaarlijks vastgesteld (en geïndexeerd) in het besluit maatschappelijke ondersteuning.

Controle en verantwoording

De SVB is verantwoordelijk voor de uitvoering van de betalingen, controle op de zorgovereenkomst en de uitvoering van alle werkgeversverplichtingen.

Het college is inhoudelijk verantwoordelijk, zij dient te toetsen of de gedeclareerde zorg verloopt conform de doelen en werkwijze van het zorgplan. Periodiek verricht de medewerker Team Wmo huisbezoeken om te checken of:

  • de zorgverlening verloopt conform de doelen en werkwijze zoals geformuleerd in het zorgplan

  • zorgverlener(s) de gecontracteerde zorg effectief leveren en zich houden aan de kwaliteitsafspraken

  • budgethouder alle verplichtingen nakomt.

Bij signalen van oneigenlijk gebruik kan de medewerker team Wmo opdracht geven tot bijzonder onderzoek en kan een omzetting van de indicatie naar zorg in natura volgen.

Voetnoten

[1]

KCC is Klant Contact Center van de gemeente Delft.

[2]

Beschermd wonen gericht op behandeling is onderdeel van de Zorgverzekeringswet

[3]

Etmaal is 24 uur

[4]

Wakker wil zeggen dat een professional met het juiste opleidingsniveau tijdens de nachtdienst wakker op de locatie aanwezig is.

[5]

Na sanering

[6]

Alleen bovenkleding

[7]

Activiteiten die tegelijkertijd kunnen worden uitgevoerd.

[8]

Alleen in combinatie met andere huishoudelijke activiteiten, valt bij beperkt regelvermogen onder Begeleiding AWBZ.

[9]

Eerst mate van gebruikelijke zorg bepalen; vervolgens overlap met AWBZ-Begeleiding en Jeugdzorg.

[10]

Idem

[11]

Aangezien gemeente Delft gemandateerd de toegang verzorgt voor beschermd wonen en opvang voor Pijnacker-Nootdorp zijn hier de regels voor het pgb van gemeente Delft van toepassing en niet die van Pijnacker-Nootdorp.

[12]

VOG=verklaring omtrent gedrag