Regeling vervallen per 09-04-2012

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010

Geldend van 12-07-2010 t/m 08-04-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010

De raad van de gemeente Purmerend,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 juni 2010,

gelet op de Wet investeren in jongeren (WIJ),

overwegende dat op grond van artikel 12, eerste lid onderdeel c Wet investeren in jongeren de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 35 WIJ,

besluit

vast te stellen de hierna volgende "Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010"

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet investeren in jongeren;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d, van de wet;

    • c.

      jongere: degene die een periodieke inkomensvoorziening ontvangt op grond van de wet;

    • d.

      woning: een woning, een woonwagen en een woonschip of een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

    • e.

      woonkosten:

  • 1. indien een huurwoning wordt bewoond: de per maand geldende rekenhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

  • 2. indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • 3. onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerendzaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;

    • f.

      commerciële huurprijs: de geldende basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

    • g.

      verzorgingsbehoevende: degene die zonder verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging;

    • h.

      verzorgende: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt;

    • i.

      ouder: de vader of moeder als bedoeld in respectievelijk de artikelen 1:197 en 1:198 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering

1.De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder zijn.

Hoofdstuk 2 Toeslagen en verlagingen

Artikel 3 Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die een kamer bewoont en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 4. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft als zijn bloedverwanten in de eerste graad en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel;

    • a.

      wordt de Kamerbewoner die een commerciële huurprijs betaalt, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, geacht de kosten niet te kunnen delen

    • b.

      worden de Verzorgingsbehoevende en Verzorgende niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 4 Verlaging gehuwdennorm

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een kamer bewonen en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 3. De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning meerdere personen hun hoofdverblijf hebben en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen, tenzij dit betreft bloedverwanten in de eerste graad.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel;

    • a.

      wordt de Kamerbewoner die een commerciële huurprijs betaalt, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, geacht de kosten niet te kunnen delen

    • b.

      worden de Verzorgingsbehoevende en Verzorgende niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 5 Verlaging in verband met woonsituatie

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt verlaagd indien de jongere lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet.

  • 2. De verlaging bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten zijn verbonden;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien, bij een echtscheidingssituatie, de woonlasten van de eigendomswoning bij wijze van alimentatie gedeeltelijk door de (ex) partner worden voldaan;

    • c.

      10 procent van de gehuwdennorm indien een hypotheekvrije eigendomswoning wordt bewoond.

    • d.

      10 procent van de gehuwdennorm indien een zwervend bestaan wordt geleid.

  • 3. Bij samenloop van meerdere verlagingsredenen bedraagt de verlaging maximaal 20% van de gehuwdennorm

Artikel 6 Verlaging schoolverlaters

De verlaging, bedoeld in artikel 33 van de wet, is uitsluitend van toepassing bij een alleenstaande schoolverlater en bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm gedurende zes maanden na het tijdstip van beëindiging scholing.

Artikel 7 Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De toeslag als bedoeld in artikel 30 van de wet bedraagt voor de jongere van 21 en 22 jaar; maximaal 10 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

Bij een samenloop van verlaging ingevolge de artikelen 3, 5 en 6 wordt de inkomensvoorziening niet lager vastgesteld dan de bedragen vermeld in artikel 33, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 9 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.

Artikel 10 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jongere afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: "Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010".

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van publicatie.

  • 2.

    De Tijdelijke verordening Wet investeren in jongeren wordt op die datum ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 1 juli 2010

de griffier, J.F. Kamminga

de voorzitter, D. Bijl

Toelichting op de Toeslagenverordening

Algemeen

Op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 12 onder c juncto artikel 35 WIJ, de zogenaamde toeslagenverordening.

In Hoofdstuk 4 van de WIJ is het recht op inkomensvoorziening geregeld. Net als in de WWB voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in de artikelen 26 tot en met 29 WIJ. Daarnaast wordt voorzien in toeslagen en verlagingen: artikelen 30 tot en met 34 WWB.

Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen om de normensystematiek die thans is vastgelegd in de WWB zoveel mogelijk over te nemen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die thans in de WWB voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

Een toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën uitkeringsgerechtigden de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig c.q. mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het college immers bevoegd én verplicht om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35, vierde lid, WIJ).

Het college verhoogt in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en past in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt. Op die manier kan een uitkeringsgerechtigde concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt.

Bij het afbakenen van categorieën is rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er ook gekozen voor een forfaitaire benadering. De verordening omschrijft alleen de situaties waarin iemand geacht wordt lagere noodzakelijke kosten van bestaan te hebben. Hierdoor wordt rekenwerk met werkelijke kosten voorkomen.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot 27 jaar bestaat een drietal basisnormen (artikelen 26, 27 en 28 WIJ), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag op de norm wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm kan zonder nader onderscheid worden toegekend. De uitkering is dan ten hoogste:

? 90% van de gehuwdennorm voor alleenstaande ouders;

? 70% van de gehuwdennorm voor alleenstaanden.

Het college houdt echter rekening met de mogelijkheid van het kunnen delen van kosten. Deze mogelijkheid wordt aanwezig geacht als een ander of meerdere anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De alleenstaande of de alleenstaande ouder kan dan kosten als woonkosten, vaste lasten, kosten van duurzame gebruiksgoederen en dergelijke delen. Het college stelt in die gevallen de toeslag op een lager percentage vast. De toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is uitgewerkt in artikel 3 van de verordening.

Verlagingen

De WIJ kent de volgende mogelijke verlagingen:

? verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 31 WIJ);

? verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 32 WIJ);

? verlaging in verband met het recent verlaten van school (artikel 33 WIJ);

? verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 34 WIJ).

De twee laatstgenoemde verlagingen zijn bedoeld om de stimulans richting betaalde arbeid te versterken. Deze laatstgenoemde verlagingen kunnen nooit samen toegepast worden.

Individualisering

Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Het college kan de inkomensvoorziening op grond van artikel 35 lid 4 WIJ afwijkend vast stellen.

De werking van de verordening beperkt zich tot jongeren van 21 jaar tot 27 jaar.

In een uitzonderlijke situatie waarin een jongere van 21 tot 27 jaar in vergelijkbare omstandigheden slechter af zou zijn, kan het college de inkomensvoorziening aanpassen op grond van artikel 35 lid 4 WIJ. (Zie ook de toelichting bij artikel 2.)

De hoogte van de inkomensvoorziening voor personen van 21 tot 27 jaar kan als volgt worden berekend:

  • 1.

    basisnorm

  • 2.

    a) optellen toeslag (bij alleenstaanden en alleenstaande ouders), of

b) korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (bij gehuwden)

  • 3.

    korten met verlaging wegens woonsituatie

  • 4.

    korten met verlaging alleenstaande schoolverlaters op (het restant van) de toeslag

  • 5.

    korten met verlaging 21 en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

De kortingen 4 en 5 mogen nooit gelijktijdig worden toegepast. De volgorde in de artikelen van de toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt. Leidt de uitkomst tot een lager bedrag aan inkomensvoorziening dan de gestelde minima

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1  Begripsbepalingen

In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in dit artikel zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WIJ en de Algemene wet bestuursrecht. De meeste begrippen komen terug in artikel 3 en 4 WIJ.

De gehuwdennorm is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 28 lid 1 onder d WIJ. Voor het hanteren van de gehuwdennorm is gekozen, omdat dit artikel 28 lid 1 de hoogte hiervan aangeeft. Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 WIJ.

Alleen de jongere, die een inkomensvoorziening ontvangt op grond van de WIJ valt onder de werkingssfeer van deze verordening. Dit wordt verder begrensd naar leeftijd in artikel 2 van deze verordening

Het begrip woning komt impliciet in de wet terug. De memorie van toelichting bij artikel 3 noemt het volgende over het begrip woning: “Het begrip ‘woning’ wordt nader gedefinieerd als woning, woonwagen en schip”. Voor de nadere omschrijving van woonruimte wordt aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. In de uitvoering van de Wet op de huurtoeslag wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn.

Een persoon is verzorgingsbehoevende als de jongere aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder de verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden aangenomen.

De verzorgende is degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Hij neemt bepaalde taken van de verzorging op zich, die anders zou zijn gegeven in een instelling ter verzorging of verpleging.

Artikel 2  Leeftijdsbepaling en afstemming

De werking van de verordening is beperkt tot jongeren in de leeftijdscategorie van 21 tot 27 jaar. De artikelen 31, 32 en 33 WIJ maken ook categoriale verlagingen mogelijk voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar. Deze jongeren hebben echter al een lagere norm (de jongerennorm), omdat zij in principe een beroep kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Een verdere verlaging van deze norm leidt tot een inadequate bijstandsverlening en is daarom in dit artikel uitgesloten.

Wanneer het niet toepassen van de verordening op jongeren van 18,19 of 20 jaar onredelijke uitkomsten geeft, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 35 lid 4 WIJ de inkomensvoorziening lager vast te stellen. Te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind geen woonlasten hebben. Vallen beide echtgenoten in de leeftijdscategorie van 21 tot 27 jaar, dan wordt de norm verlaagd met 20% (verlaging woonsituatie). Valt één echtgenoot in de leeftijdscategorie van 21 tot 27 jaar, maar is de ander jonger dan 21 jaar dan wordt de (jongeren)norm niet verlaagd. Laatstgenoemde gehuwden beschikken dan over een hogere norm. In dergelijke uitzonderlijke situaties kan het college gebruik maken van hun bevoegdheid tot individualiseren en de betreffende jongerennorm wel lager vaststellen.

Deze bevoegdheid volgt uit artikel 34 lid 4 WIJ. Het college stelt de bijstand afwijkend vast (in afwijking van het bepaalde in de Toeslagenverordening) als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van jongere wenselijk is. Dit geldt ook in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet.

Deze verplichting is expliciet in de verordening opgenomen onder lid 2 van dit artikel, zodat hier in de uitvoering geen misverstand over kan bestaan.

Artikel 3  Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Lid 1

Alleenstaanden en alleenstaande ouders die geheel zelfstandig wonen (in de woning heeft geen ander zijn hoofdverblijf) hebben recht op de maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm. Dit volgt uit artikel 35 lid 2 onder a WIJ.

Lid 2

Wanneer in de woning van de jongere één ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de jongere de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de jongere zelf.

Omdat de jongere niet alle noodzakelijke kosten van bestaan kan delen, ontvangt hij wel een toeslag, maar deze is lager dan de toeslag van lid 1 en bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

Als meerdere personen in de woning van de jongere het hoofdverblijf hebben dan wordt geen toeslag verstrekt.

Lid 3

Indien de jongere een kamer bewoont, wordt hij geacht de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen delen.

Lid 4

Indien de jongere samen met één of beide ouders en eventuele broers en zusters hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben, wordt er vanuit gegaan dat de kosten niet volledig gedeeld kunnen worden. De toeslag bedraagt dan 10%.

Lid 5

Het vierde lid sluit bepaalde personen uit.

Kamerbewoners die een commerciële huurprijs betalen worden niet aangemerkt als personen die de kosten kunnen delen met een ander. Kinderen en ouders worden geacht geen kamerovereenkomst aan te kunnen gaan.

Zorgbehoevenden en verzorgenden worden niet aangemerkt als degenen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft. Het is niet wenselijk om de jongere vanwege zijn zorgtaken of zorgbehoevend-heid te confronteren met een lagere toeslag.

Artikel 4  Verlaging gehuwden

Wanneer in de woning van de jongeren één ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kunnen delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de jongeren de kosten daadwerkelijk delen. Dat is een verantwoordelijkheid van de jongeren zelf.

Als de uitkeringsgerechtigden een kamer bewonen, worden zij eveneens geacht de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen delen.

Gekozen is, net als bij de alleenstaanden en alleenstaande ouders, voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm.

Als meerdere personen in de woning van de jongere het hoofdverblijf hebben dan wordt een verlaging toegepast van 20% van de gehuwdennorm, tenzij het gaat om meerdere kinderen of beide ouders.

De inhoud van het vierde lid is overeenkomstig die van artikel 3, lid 5.

Artikel 5 Verlaging in verband met woonsituatie

Het college verlaagt de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 32 WIJ als de jongere lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.

Als aan een door de jongere bewoonde woning geen woonkosten voor de jongere zijn verbonden verlaagt het college de norm of toeslag met 20% van de gehuwdennorm.

Als de jongere geen woning bewoont, de zgn. dak- en thuislozen, bedraagt de verlaging 10% van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 32 WWB. Tegenover het ontbreken van woonkosten staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Dit komt tot uitdrukking in deze verlaging, afwijkend van het bepaalde in lid 2, onder a.

Artikel 6 Verlaging schoolverlaters

De verlaging, bedoeld in artikel 33 van de wet, is uitsluitend van toepassing op een alleenstaande schoolverlater en bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm. Gezien het minimumjeugdloon zou een hogere toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden.

Artikel 7  Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Op grond van artikel 34 WIJ past het college een lagere toeslag toe voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar om de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren. Gezien het minimumjeugdloon zou een maximale toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 3 en 6 dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De Inkomensvoorziening mag bij een samenloop van verlaging ingevolge de artikelen 3 en 6 nooit minder zijn de normbedragen voor levensonderhoud uit inkomen uit studiefinanciering.

Artikel 9 t/m 13 

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.