Regeling vervallen per 19-07-2012

Verordening participatiebudget gemeente Putten

Geldend van 01-01-2012 t/m 18-07-2012

Intitulé

VERORDENING PARTICIPATIEBUDGET GEMEENTE PUTTEN Vastgesteld bij besluit van de raad van Putten van 3 december 2009 nr. 173056 en gewijzigd bij besluit van de raad van 12 januari 2012, nr. 249066 (1e)

De raad der gemeente Putten;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 januari 2012 , nr. 248577;

gelet op artikel 147 eerste lid van de Gemeentewet de artikelen 7 eerste lid, artikel 8 eerste en tweede lid, artikel 10 tweede lid en artikel 10a vijfde en zesde lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 12, eerste lid

onderdeel a van de Wet investeren in jongeren en de artikelen 8, 19 vierde lid, artikel 23 derde lid en artikel 35 van de Wet inburgering;

en voorts gelet op artikel 3 van de Wet participatiebudget

besluit:

vast te stellen de 1e wijziging van Verordening participatiebudget gemeente Putten door artikel 27 lid 3 in te trekken en lid 4 van dit artikel te hernoemen in artikel 27 lid 3.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wwb, de Ioaw, de Ioaz, de Wi, de WIJ, de Wet participatiebudget en de Algemene wet bestuursrecht;

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Wwb:

      Wet werk en bijstand;

    • b.

      Ioaw:

      Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      Ioaz:

      Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      WIJ:

      Wet investeren in jongeren;

    • e.

      Wi:

      Wet inburgering;

    • f.

      Wsw:

      Wet sociale werkvoorziening;

    • g.

      WW:

      Werkloosheidswet;

    • h.

      participatie:

      het deelnemen aan de samenleving door middel van werk of, indien zulks niet mogelijk is, door middel van vrijwilligerswerk, mantelzorg of andere maatschappelijk nuttige activiteiten;

    • i.

      arbeidsinschakeling:

      het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

    • j.

      algemeen geaccepteerde arbeid:

      alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

    • k.

      voorziening:

      een voorziening die het college beschikbaar stelt voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de Wwb, artikel 34 eerste lid onder a van de Ioaw en de Ioaz en artikel 5 van de WIJ;

    • l.

      re-integratietraject:

      een traject bestaande uit een of meer voorzieningen, met een bepaalde tijdsduur, dat voorziet in het toeleiden van de belanghebbende naar algemeen geaccepteerde arbeid;

    • m.

      trajectplan:

      de beschikking of de schriftelijke overeenkomst tussen het college en de belanghebbende waarin bij aanvang van het traject de wederzijdse rechten en verplichtingen staan aangegeven;

    • n.

      traject:

      een met belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd geheel aan activiteiten en/of voorzieningen gericht op het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, maatschappelijke participatie, zorg, inburgering of een combinatie hiervan;

    • o.

      sociale activering:

      het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling;

    • p.

      belanghebbende:

      de inwoner van de gemeente Putten, als bedoeld in artikel 40, eerste lid van de Wwb, die jonger is dan 65 jaar en die:

      • -

        een uitkeringsgerechtigde is;

      • -

        een persoon is die een uitkering ontvangt op grond van de Anw;

      • -

        een niet-uitkeringsgerechtigde is;

      • -

        een persoon is als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wwb;

    • q.

      uitkeringsgerechtigde:

      degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de Wwb, de Ioaw of de Ioaz;

    • r.

      niet uitkeringsgerechtigde:

      een persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder a van de Wwb, waarbij de inschrijvingseis niet van toepassing is op jongeren bedoeld in artikel 3, derde lid van de Wet participatiebudget;

    • s.

      direct bemiddelbaren:

      de uitkeringsgerechtigde die naar het oordeel van het college in staat wordt geacht om zonder een re-integratietraject uit te stromen naar arbeid waardoor de uitkeringsafhankelijkheid wordt opgeheven;

    • t.

      jongere:

      de jongere, als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de WIJ die recht kan doen gelden op een werkleeraanbod met toepassing van artikel 13 van de WIJ;

    • u.

      werkleeraanbod:

      het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding of sociale activering alsmede ondersteuning bij arbeidsinschakeling;

    • v.

      startkwalificatie:

      een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • w.

      inburgeringsplicht:

      de verplichting als bedoeld in artikel 7 van de Wi;

    • x.

      inburgeringsplichtige:

      de persoon die op grond van artikel 3 lid 1 van de Wi inburgeringsplichtig is;

    • y.

      vrijwillige inburgeraar:

      de persoon zoals omschreven in artikel 1, onder h van de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007 die:

      • -

        ouder is dan 15 jaar;

      • -

        minder dan acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;

      • -

        niet beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;

      • -

        niet leerplichtig of kwalificatieplichtig is, dan wel een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;

    • z.

      inburgeringsvoorziening:

      voorziening als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de Wi, die gericht is op het behalen van het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II;

    • aa.

      taalkennisvoorziening:

      voorziening als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de Wi, die gericht is op het verwerven van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een MBO opleiding op niveau 1 of 2;

    • bb.

      oudkomer:

      de vreemdeling die sedert het tijdstip van inwerkingtreding van de Wi rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 en die op grond van de artikelen 3 en 5 van de Wi inburgeringsplichtig wordt, voor zover die vreemdeling op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet geen nieuwkomer was in de zin van de Wi;

    • cc.

      college:

      het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten.

Artikel 2 Beleidsplan

  • 1.

    De gemeenteraad kan ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vaststellen, waarin wordt aangegeven de gemeentelijke beleidsvisie, beleidsvoornemens en prioriteitstelling op het gebied van participatie.

  • 2.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

HOOFDSTUK 2 RE-INTEGRATIEVOORZIENING WET WERK EN BIJSTAND

Artikel 3 Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt belanghebbenden ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de Wwb en artikel 11 van de Ioaw en de Ioaz zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Belanghebbenden hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

  • 3.

    Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.

  • 4.

    Evenmin bestaat recht op ondersteuning indien het netto-inkomen van de belanghebbende de toepasselijke bijstandsnorm meer dan 50% overstijgt.

Artikel 5 Verplichtingen van belanghebbenden

  • 1.

    Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwb, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

    Tot deze verplichtingen behoren:

  • a.

    het verstrekken van inlichtingen volgens artikel 17 van de Wwb, dan wel artikel 13 van de Ioaw of de Ioaz, die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt re-integratietraject en/of een geschikte voorziening;

  • b.

    het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeids-inschakeling, ook volgens artikel 55 van de Wwb;

  • c.

    het ondertekenen van een trajectplan;

  • d.

    het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van de voorziening en het re-integratietraject;

  • e.

    het zich onthouden van gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

  • f.

    het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden.

  • 3.

    Indien de schuldensituatie van een persoon als bedoeld in het tweede lid naar het oordeel van het college de arbeidsinschakeling of de ondersteuning belemmert, kan deze worden verplicht mee te werken aan een door het college aangeboden schuldhulpverleningstraject of -voorziening.

  • 4.

    Indien het voor de deelname aan een voorziening naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de persoon als bedoeld in het tweede lid diens kinderen laat opvangen, kan deze worden verplicht passende kinderopvang te regelen, dan wel gebruik te maken van een door het college aangeboden kinderopvangvoorziening.

  • 5.

    Indien een persoon zijn verplichtingen zoals bedoeld in het tweede lid niet of niet behoorlijk nakomt, kan het college beslissen dat zijn aanspraak op iedere voorziening vervalt.

  • 6.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

  • 7.

    Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6 Ontheffing re-integratieverplichtingen van belanghebbenden

  • 1.

    Het college kan bij het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de re-integratie-verplichtingen als bedoeld in artikel 9, tweede lid van de Wwb, onderscheid maken tussen de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden en de verplichting om gebruik te maken van een voorziening.

  • 2.

    Het college kan de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen tijdelijk om dringende redenen beperken tot een nader te bepalen aantal dagdelen per week.

Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan bij besluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen ten aanzien van de verschillende voorzieningen voor belanghebbenden. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal belanghebbenden dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende begeleiden of laten begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van arbeid, alsmede bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling. Het college kan hiertoe op eigen initiatief, dan wel op verzoek van de belanghebbende, een of meer voorzieningen aanbieden.

  • 2.

    De voorzieningen kunnen onder meer worden onderscheiden in:

    • -

      ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg;

    • -

      ondersteuning bij maatschappelijke participatie;

    • -

      arbeidsactivering en -toeleiding;

    • -

      gesubsidieerd werk, waaronder begrepen loonkostensubsidie;

    • -

      nazorg bij arbeidsinschakeling;

    • -

      ondersteunende instrumenten, waaronder onderzoeken door deskundigen en taal- en beroepsgerichte scholing.

  • 3.

    Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven.

  • 4.

    Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van mogelijkheden van arbeidsinschakeling van personen uit de doelgroep, door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van een werkritme, maatschappelijke participatie, dan wel door het op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 5.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwb en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 6.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 van de Wwb en 37 van de Ioaw en Ioaz niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 sub p van deze verordening;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 7.

    Bij besluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 19 van deze verordening nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 9 Werkstages

  • 1.

    Het college kan aan belanghebbenden een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Deze werkstage duurt maximaal 3 maanden, welke eenmalig met 3 maanden kan worden verlengd.

  • 4.

    In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 10 Sociale activering

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 11 Participatieplaatsen

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden met behoud van uitkering additionele werkzaamheden aanbieden voor de duur van maximaal twee jaar, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Voor de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, worden werkzaamheden, verricht in het kader van een andere voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wwb, voor maximaal zes maanden buiten beschouwing gelaten indien er naar het oordeel van het college een reëel uitzicht is op een dienst-betrekking bij degene bij wie de werkzaamheden worden verricht van dezelfde of grotere omvang die aanvangt tijdens of aansluitend op die zes maanden.

  • 3.

    Voor de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, worden werkzaamheden verricht voor 1 januari 2007 buiten beschouwing gelaten.

  • 4.

    Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college uiterlijk 3 maanden voorafloop van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of, met het oog op de arbeidsinschakeling, een andere voorziening op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wwb, meer adequaat is. Indien dat niet het geval is, kan het college de termijn van twee jaar verlengen met een jaar,onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die hij in de eerste twee jaar heeft verricht.

  • 5.

    Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het vierde lid, beoordeelt het college uiterlijk 3 maanden voor afloop van het derde jaar of, met het oog op de arbeidsinschakeling, een andere voorziening op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wwb, meer adequaat is. Indien dat niet het geval is, kan het college de termijn nogmaals verlengen met een jaar.

  • 6.

    Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie biedt het bestuur de uitkeringsgerechtigde na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden scholing of opleiding aan die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het bestuur een dergelijke scholing of opleiding de krachten en bekwaamheden van de uitkeringsgerechtigde te boven gaat.

  • 7.

    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

  • 8.

    Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentie verhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 9.

    Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente het werkgeverschap voor de banen, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

  • 10.

    Met de organisatie, als bedoeld in lid 7, of met het re-integratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.

Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op re-integratie

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met uitkeringsgerechtigden een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college stelt regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 13 Scholing

  • 1.

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3.

    Het college stelt bij besluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 14 Werkaanvaardingspremie c.q. deeltijdpremie

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die arbeid in dienstbetrekking verricht waarmee niet volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien ontvangt jaarlijks een eenmalige premie ter hoogte van 25% van de in het betreffende kalenderjaar met die arbeid verkregen inkomsten.

  • 2. Direct bemiddelbaren hebben geen recht op de werkaanvaardingspremie zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De premie bedraagt maximaal 50% van het bedrag genoemd in artikel 31, lid 2 sub j van de Wwb.

  • 4. Wanneer de uitkeringsgerechtigde tekort is geschoten in de naleving van verplichtingen die aan zijn recht op uitkering zijn verbonden, kan het college besluiten diens recht op de werkaanvaardingspremie op te schorten of in te trekken.

Artikel 15 Activeringspremie

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de uitkeringsgerechtigde die naar hun oordeel in de voorafgaande 12 maanden belangrijke vorderingen heeft geboekt op het terrein van re-integratie of maatschappelijke participatie een premie toekennen. Per kalenderjaar kan slechts één keer een premie worden toegekend.

  • 2. De premie voor de uitkeringsgerechtigde als bedoeld in het eerste lid bedraagt € 300,--.

  • 3. Burgemeester en wethouders verstrekt de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid van de Wwb en als bedoeld in artikel 11 van deze verordening een premie van telkens € 300,--.

  • 4. Het recht op premie als bedoeld in het derde lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 5. De premie als bedoeld in het derde lid wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 6. In het in artikel 2 van deze verordening genoemde beleidsplan stelt het college nadere regels omtrent de uitvoering van het derde tot en met het vijfde lid.

Artikel 16 Uitstroompremie

  • 1. De uitkeringsgerechtigde, die algemene geaccepteerde arbeid heeft aanvaard voor de duur van tenminste 6 maanden en deze arbeid leidt tot beëindiging van de uitkering ingevolgde de Wwb, de Ioaw of de Ioaz, heeft recht op een uitstroompremie.

  • 2. Direct bemiddelbaren hebben geen recht op de uitstroompremie zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De premie bedraagt 50% van het bedrag genoemd in artikel 31, lid 2 sub j van de Wwb.

  • 4. De uitstroompremie kan aan een uitkeringsgerechtigde niet meer dan eenmaal worden toegekend.

  • 5. Wanneer de uitkeringsgerechtigde tekort is geschoten in de naleving van verplichtingen die aan zijn recht op uitkering zijn verbonden, kan het college besluiten diens recht op de uitstroompremie op te schorten of in te trekken.

Artikel 17 Uitbetaling premies en begrenzing maximaal premiebedrag

  • 1. De premies zoals bedoeld in de artikelen 14, 15 en 16 worden uitbetaald aan het eind van het kalenderjaar waarin door de uitkeringsgerechtigde aan de voorwaarden voor het recht op premie is voldaan.

  • 2. Het maximum van het totaal der premies per kalenderjaar bedraagt ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 31, lid 2 sub j van de Wwb.

Artikel 18 Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • a.

    reiskosten;

  • b.

    kosten voor kinderopvang;

  • b.

    scholingskosten.

Artikel 19 Voorzieningen gericht op nazorg

  • 1. Het college kan aan ondernemingen waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard voorzieningen bieden gericht op nazorg.

  • 2. De in het eerste lid genoemde nazorg heeft tot doel om de arbeid te behouden en hernieuwde afhankelijkheid van een uitkering te voorkomen.

  • 3. De duur van de nazorg is maximaal 1 jaar.

HOOFDSTUK 3 WERKLEERAANBOD WET INVESTERINGEN IN JONGEREN

Artikel 20 Opdracht college

  • 1. Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2. Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de WIJ.

  • 4. Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

Artikel 21 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 2 genoemde beleidsplan.

Artikel 22 De voorzieningen

Onverminderd artikel 2 kan het college jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, één of meer van de voorzieningen aanbieden zoals bedoeld in de artikelen 8, 9, 10, 12, 13, 18 en 19. Daarnaast kan het college één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden:

  • a.

    voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid;

  • b.

    diagnose-instrumenten.

Artikel 23 Verplichtingen van de jongere

Een jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WIJ, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden, waaronder de verplichtingen van artikel 5 van deze verordening.

Artikel 24 Intrekking werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, indien wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de WIJ en hem dit te verwijten valt.

Artikel 25 Budgetplafond

  • 1. Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen zoals genoemd in artikel 22.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 4 WET INBURGERING

Artikel 26 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de Wi en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringvoorzieningen.

  • 2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      Mondelinge informatie bij het intakegesprek.

    • b.

      Algemene informatie via de website van de gemeente Putten.

    • c.

      Persoonlijke informatie via brieven en beschikkingen

  • 3. Het college beoordeelt tenminste eens in de 2 jaren de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking.

  • 4. Nadere invulling van de informatievoorziening kan in door het college vast te stellen beleidsregels worden vastgelegd.

Artikel 27 Aanwijzen van de doelgroepen

  • 1. Aan inburgeringsplichtigen biedt het college een inburgeringsvoorziening aan. Het college kan in afwijking van de eerste volzin aan een inburgeringsplichtige, niet zijnde een geestelijke bedienaar, die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs volgt of zal volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.

  • 2. Een inburgeringsplichtige die in een eerdere gemeente reeds een aanbod tot een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening heeft geaccepteerd, zal in geval van verhuizing naar de gemeente Putten, eenzelfde of gelijkwaardig inburgeringsinitiatief worden geboden.

  • 3. In het door het college vast te stellen beleidsplan en/of in beleidsregels kunnen nadere regels worden bepaald met betrekking tot inkomen en vermogen van de in dit artikel genoemde doelgroepen inzake de aan te bieden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

Artikel 28 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, of de taalkennisvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Het college bepaalt hoe een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening voor een inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, wordt ingevuld.

  • 3. Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 4. Een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan, naast hetgeen in de Wi is geregeld, een of meer bijkomende onderdelen bevatten die specifiek gericht zijn op de behoefte van de betreffende inburgeringsplichtige.

  • 5. Een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      Nederlandse taalles.

    • b.

      Kennis van de Nederlandse samenleving.

    • c.

      Voorbereiding op en eenmaal kosteloze deelname aan het inburgeringsexamen.

    • d.

      Versterken leervaardigheden.

  • 6. Een inburgeringsvoorziening kan, bovenop het genoemde onder lid 5, de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      activiteiten gericht op arbeid of de verwerving daarvan, zoals stages, regulier of gesubsidieerd betaald werk, vrijwilligerswerk, bemiddeling naar arbeid, beroepsvaardigheden;

    • b.

      activiteiten gericht op een vervolgopleiding en of voorbereiding daarop, zoals beroepsoriëntatie, taalstage en leerwerktrajecten;

    • c.

      activiteiten gericht op participatie en gezin, zoals vrijwilligerswerk, sociale vaardigheden, opvoedingsondersteuning, thuisstudie met behulp van de computer, tv en radio;

    • d.

      begeleiding en coaching.

  • 7. Een taalkennisvoorziening kan één of meer onderdelen bevatten van het genoemde onder lid 5 of 6.

Artikel 29 Opleggen van verplichtingen

  • 1. Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

    • a.

      het deelnemen aan de aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, inclusief een voor- of nazorgtraject;

    • b.

      het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

    • c.

      het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

    • d.

      voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

    • e.

      het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan.

  • 2. Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de Wi of andere van toepassing zijnde wetten, waaronder het voor de eerste maal deelnemen aan het inburgerings- of staatsexamen op het tijdstip dat door het bestuur wordt bepaald, gelden voor de inburgeringsplichtigen die door het bestuur zijn opgeroepen voor een onderzoek naar de inburgeringsmogelijkheden dan wel waarvoor een inburgerings-voorziening is vastgesteld de verplichtingen bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

  • 3. In door het college vast te stellen beleidsregels kunnen verdere verplichtingen worden opgenomen.

Artikel 30 De omvang en de inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid van de Wi, wordt in beginsel in een keer voldaan.

  • 2. Het college legt in het beleidsplan en/of beleidsregels de omvang van deze eigen bijdrage vast.

  • 3. Het college kan van het gestelde in lid 1 afwijken bij relevante omstandigheden. De maximale betalingstermijn bedraagt in dat geval ten hoogste 36 maanden.

  • 4. Het college legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening de termijnen van betaling vast.

  • 5. Voor een inburgeringsplichtige die een Wwb-uitkering ontvangt, wordt de eigen bijdrage verrekend met de uitkering. Dit wordt in de beschikking vastgelegd.

Artikel 31 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wi schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening worden verbonden.

  • 3. De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen 4 weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen 4 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

  • 5.

    Wanneer de inburgeringsplichtige niet tijdig op het aanbod heeft gereageerd, vervalt het aanbod. Daarvan wordt de inburgeringsplichtige schriftelijk in kennis gesteld.

  • 6. In door het college vast te stellen beleidsregels kunnen nadere voorwaarden over de procedure van het doen van een aanbod worden opgenomen.

Artikel 32 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot toekenning van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • d.

    de mogelijkheid van boetes;

  • e.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage; en

  • f.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de Wi, aanvangt.

Artikel 33 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. Het college legt aan de inburgeringsplichtige een bestuurlijke boete op. De boete bedraagt:

    • a.

      € 250,-- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Wi.

    • b.

      € 500,-- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgerings-voorziening of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wi of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 29 van deze verordening.

    • c.

      € 500,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de Wi bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de Wi verlengde termijn het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft behaald.

    • d.

      € 1.000,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de Wi vastgestelde termijn het inburgerings-examen heeft behaald.

  • 2. Het college legt geen bestuurlijke boete op indien voor dezelfde gedraging de bijstand of de inkomensvoorziening kan worden verlaagd op grond van de Wwb dan wel de WIJ of indien voor dezelfde gedraging een boete of maatregel kan of moet worden opgelegd op grond van één van de in artikel 4.23 Besluit inburgering aangewezen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

Hoofdstuk 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 34 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 35 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 oktober 2009.

Artikel 36 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening participatiebudget gemeente Putten.