Regeling vervallen per 07-07-2023

Re-integratieverordening Participatiewet Ioaw en Ioaz gemeente Putten 2017

Geldend van 23-09-2017 t/m 06-07-2023

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet Ioaw en Ioaz gemeente Putten 2017 Vastgesteld bij besluit van de raad van 12 januari 2017 nr. 559915 en gewijzigd bij besluit van de raad van 14 september 2017 nr. 605012 (1e wijziging)

De raad der gemeente Putten;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 september 2017, nr. 596767;

gelet op artikel 8a, eerste lid, aanhef en onderdeel e, en tweede lid, aanhef en onder a, en 10b, zevende lid, van de Participatiewet;

besluit:

de Re-integratieverordening Participatiewet Ioaw en Ioaz gemeente Putten 2017, vastgesteld bij raadsbesluit van 12 januari 2017, als volgt te wijzigen (1e wijziging)

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Ioaw, de Ioaz, de Wet participatiebudget, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet:

      Participatiewet;

    • b.

      Ioaw:

      Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      Ioaz:

      Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      Bbz:

      Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • e.

      participatie:

      het deelnemen aan de samenleving door middel van werk of, indien zulks niet mogelijk is, door middel van vrijwilligerswerk, mantelzorg of andere maatschappelijk nuttige activiteiten;

    • f.

      algemeen geaccepteerde arbeid:

      alle arbeid, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

    • g.

      voorziening:

      een voorziening die het college beschikbaar stelt voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, artikel 34 eerste lid onder a van de Ioaw en de Ioaz;

    • h.

      re-integratietraject:

      een traject bestaande uit een of meer voorzieningen, met een bepaalde tijdsduur, dat voorziet in het toeleiden van de belanghebbende naar algemeen geaccepteerde arbeid;

    • i.

      trajectplan:

      de beschikking of de schriftelijke overeenkomst tussen het college en de belanghebbende waarin bij aanvang van het traject de wederzijdse rechten en verplichtingen staan aangegeven;

    • j.

      traject:

      een met belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd geheel aan activiteiten en/of voorzieningen gericht op het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, maatschappelijke participatie, zorg, inburgering of een combinatie hiervan;

    • k.

      grote afstand tot de arbeidsmarkt:

      deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

    • l.

      uitkeringsgerechtigde:

      degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de Participatiewet, de Ioaw of de Ioaz;

    • m.

      belanghebbende:

      de inwoner van de gemeente Putten, als bedoeld in artikel 40, eerste lid van de wet, die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die:

      • -

        een uitkeringsgerechtigde is;

      • -

        een persoon is die een uitkering ontvangt op grond van de Anw;

      • -

        een niet-uitkeringsgerechtigde is;

      • -

        een persoon is als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

    • n.

      doelgroep:

      personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Evenwichtige verdeling en financiering

  • 1. Het college kan de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6, aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 2. Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan: a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 3. Het college zendt tweejaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid. Het verslag bevat in ieder geval het oordeel van de Participatieraad.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 3 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een plan vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet;

    • d.

      de voorziening naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

    • g.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

Artikel 4 Scholing

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2. Het college stelt bij besluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet.

Artikel 5 Participatieplaats

  • 1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met een grote afstand tot de arbeidsmarkt met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 3. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt

    € 100,00 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 6 Participatievoorziening beschut werk

  • 1. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de wet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken worden de volgende voorzieningen op de arbeidsinschakeling aangeboden:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken, of

    • c.

      aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 2. Voor zover nodig worden aan personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet, daarnaast de volgende voorzieningen op de arbeidsinschakeling aangeboden:

    • a.

      begeleiding als bedoeld in artikel 1 onder e van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Putten 2016;

    • b.

      sociale activering;

    • c.

      scholing als bedoeld in artikel 4 van deze verordening;

    • d.

      begeleiding;

    • e.

      schuldhulpverlening als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

     

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Re-integratieverordening Participatiewet Ioaw en Ioaz gemeente Putten wordt ingetrokken.

  • 2. Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van Re-integratieverordening Participatiewet Ioaw en Ioaz gemeente Putten, die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening gedurende de periode waarvoor deze is toegekend, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening Participatiewet Ioaw en Ioaz gemeente Putten.

Artikel 8 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet Ioaw en Ioaz gemeente Putten 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Putten van 14 september 2017,
de griffier, de voorzitter,

Artikelsgewijze toelichting 562348

Toelichting

Re-integratie

De Re-integratieverordening regelt de ondersteuning die het college biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden, is geregeld in artikel 7 van de Participatiewet (PW). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8a PW.

Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de gemeenteraad heeft gekregen, te weten: het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken.

Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de Re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:

  • 1.

    scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet (artikel 8a, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

  • 2.

    de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, Participatiewet (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet);

  • 3.

    participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet).

 

Dit betekent echter niet dat er sprake is van een limitatieve opsomming; er kunnen immers ook voorzieningen worden ingezet die niet in de verordening zijn opgenomen.

 

Bij de inzet van voorzieningen en instrumenten worden de navolgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1.

    de eigen kracht en de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde staan centraal;

  • 2.

    inzet van algemene of collectieve ondersteuning gaat voor individuele begeleiding;

  • 3.

    individuele begeleiding wordt op maat en vraaggericht georganiseerd;

  • 4.

    voorzieningen en instrumenten worden daar ingezet waar ze het hardst nodig zijn en het meeste effect hebben.

 

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder behandeld.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Ioaw, Ioaz, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

Hieronder wordt alleen het begrip "doelgroep" toegelicht.

 

Doelgroep

De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft personen:

  • 1.

    die algemene bijstand ontvangen;

  • 2.

    als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdeel b, artikel 35, vierde lid, onderdeel b, en artikel 36, derde lid, onderdeel b van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

  • 3.

    als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • 4.

    met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW);

  • 5.

    met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw);

  • 6.

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

  • 7.

    zonder uitkering, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.

 

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

 

Artikel 2 Evenwichtige verdeling en financiering

Het college kan de voorzieningen, zoals opgenomen in deze verordening, aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het college houdt hierbij rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon.

 

Ter verantwoording van het beleid, zendt het college elke twee jaar een verslag aan de gemeenteraad.

 

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

 

Artikel 3 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan.

Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratie-

bedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven.

Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.

 

Artikel 4 Scholing

Een voorziening kan bestaan uit scholing. De scholing dient erop gericht te zijn om belemmeringen naar arbeidsinschakeling weg te nemen. Dit betekent dat de scholing zo kort mogelijk moet duren. De scholing is er immers op gericht om belemmeringen weg te nemen. Voorkomen dient te worden dat een "vervangende studiefinanciering" gecreëerd wordt.

 

Startkwalificatie

Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een startkwalificatie. Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.

 

Scholing in combinatie met participatieplaats

Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of een opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht op vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet.

 

Artikel 5 Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor personen ouder dan 27 jaar met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet).

 

Additionele werkzaamheden

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal, maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega's zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot twee jaar (artikel 10a, eerste lid, van de Participatiewet), maar de termijn kan tweemaal met een jaar verlengd worden (artikel 10a, negende en tiende lid). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk twee jaar na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na drie jaar vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet).

 

Artikel 6 Participatievoorziening beschut werk

Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).

 

Stap 1: voorselectie

Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren. (1)

Daarom is in het tweede lid bepaald dat het college uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt selecteert voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is het aannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken.

 

Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

 

Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).

 

Stap 3: besluit gemeente

Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.(2)

 

Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.(3)

 

Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut werk is in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid). Tevens is in deze verordening vastgelegd op welke wijze de gemeente de omvang van het aanbod van beschut werk, het aantal beschikbare plekken, vaststelt. Gemeenten kunnen het werk zelf organiseren via bijvoorbeeld een aan de gemeente gelieerd bedrijf zoals een SW-bedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere werkgevers over de voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke dienstbetrekking aanbieden.(4)

 

Omvang beschut werk

Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het college overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen (vierde lid).

 

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

 

Artikel 7 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 8 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

  

(1)

Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 113, blz. 3.

(2)

Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 113.

(3)

Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 66.

(4)

Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 115-116.