Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Maatschappelijke Participatie WWB

Geldend van 26-04-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening Maatschappelijke Participatie WWB

de Raad van de gemeente Raalte;

gelet op het bepaalde in artikel 108 en artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 8, lid 1, sub g en artikel 35, lid 5 van de Wet Werk en Bijstand,

overwegende dat het wenselijk is financiële belemmeringen voor deelname aan maatschappelijke activiteiten op het gebied van sportieve, sociaal-culturele en educatieve activiteiten te verminderen of zoveel mogelijk op te heffen, met name voor kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen;

besluit

vast te stellen:

de Verordening Maatschappelijke Participatie WWB

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Wet: de Wet Werk en Bijstand (WWB);

b.  belanghebbende: degene, woonachtig in de gemeente Raalte, wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (Algemene Wet Bestuursrecht) en welke in deze verordening ook wordt aangeduid met “hij” en “hem” en welke in de categorie aanduiding in artikel 3 nader is omschreven;

c. maatschappelijke participatie: het zo mogelijk in groepsverband deelnemen aan activiteiten van sportieve, sociaal-culturele of educatieve aard zoals bedoeld in artikel 4 van deze verordening.

d.  tegemoetkoming: de bijdrage die op grond van artikel 108 en artikel 149 van de Gemeentewet verstrekt kan worden, bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening;

e.  categoriale bijzondere bijstand: de bijstand die op grond van artikel 35, lid 5 verstrekt kan worden, bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening; 

f. inkomen: een inkomen als bedoeld in artikel 31 en 32 van de WWB, alsmede een uitkering voor de kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub b van de wet, dat op de peildatum niet meer heeft bedragen dan 110% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onder c van de wet, inclusief (eventuele) toeslag of verlaging als bedoeld in artikel 21 en paragraaf 3.3 van de wet. Voor de beoordeling van het inkomen in het kader van artikel 32 is onderdeel b van het eerste lid van dat artikel niet van toepassing; 

g.  vermogensgrens: het vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de wet;

h.  peildatum:1 januari van het desbetreffende kalenderjaar;

i. college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Raalte;

j. raad: de gemeenteraad van de gemeente Raalte.

Artikel 2 Doelgroep

De belanghebbende heeft, voor zover hij aan de overige voorwaarden voldoet, recht op tegemoetkomingen  of verstrekkingen op grond van deze verordening, indien zijn inkomen op de peildatum niet meer bedraagt dan 110% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm en zijn vermogen niet hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens.

Artikel 3 Categorieën

Voor belanghebbenden aan wie een tegemoetkoming, dan wel categoriale bijzondere bijstand voor deelname maatschappelijke participatie kan worden verleend geldt een categorieaanduiding. De de categorieën worden aangeduid als:

a.  de persoon jonger dan 4 jaar en ouder dan 18 jaar (tegemoetkoming deelname maatschappelijke participatie op basis van artikel 108 en artikel 149 van de Gemeentewet);

b.  het ten laste komende kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt (categoriale bijstand op basis van artikel 35, lid 5 van de Wet Werk en Bijstand).

Artikel 4 Maatschappelijke participatie, bevoegdheid college

  • 1 Maatschappelijk participatie is het zo mogelijk in groepsverband deelnemen aan activiteiten van sportieve, sociaal-culturele of educatieve aard met als doel sociale uitsluiting tegen te gaan. Het college legt in haar (minima)beleid vast welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen en op welke wijze betaling plaats zal vinden.

  • 2 Bij een in zeer bijzondere omstandigheden verlenen van individuele bijzondere bijstand voor deze kosten houdt het college rekening met de ontvangen vergoeding voor deze kosten op grond van deze verordening.

Hoofdstuk 2 Personen jonger dan 4 jaar en ouder dan 18 jaar

Artikel 5 Tegemoetkoming kosten maatschappelijke participatie

Het college verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan een belanghebbende voor de kosten van maatschappelijke participatie, die hij ten behoeve van zichzelf en zijn ten laste komend kind jonger dan 4 jaar maakt.

Hoofdstuk 3 Het ten laste komende kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt

Artikel 6 Categoriale bijzondere bijstand

Het college verstrekt op aanvraag categoriale bijzondere bijstand aan een persoon met een hem ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, met betrekking tot kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind. Onder onderwijs wordt verstaan het gaan naar een basisschool, of het volgen van voortgezet onderwijs.

Hoofdstuk 4 Aanvraag en onderzoek, hoogte van de tegemoetkoming, betaling en terugvordering

Artikel 7 Aanvraag en onderzoek

  • 1 De aanvraag voor een tegemoetkoming wordt schriftelijk ingediend. Indien belanghebbende telefonisch aanvraagt, wordt een aanvraagformulier toegezonden.

  • 2 Voor personen met een WWB uitkering kan het college andere regels stellen inzake het schriftelijk aanvragen.

  • 3 De aanvraag kan uiterlijk 1 maand na afloop van het kalenderjaar waarin de kosten gemaakt zijn worden ingediend.

  • 4 Indien de belanghebbende een ander inkomen heeft dan een WWB-uitkering moeten door hem bewijsstukken van het inkomen en het vermogen worden overgelegd.

  • 5 Het college kan de belanghebbende vragen aanvullende bewijsstukken te verstrekken.

Artikel 8 Hoogte van de tegemoetkoming/categoriale bijstand

  • 1 De tegemoetkoming heeft betrekking op een kalenderjaar. De tegemoetkoming bedraagt per kalenderjaar:

    a. 18% van de WWB norm voor een zelfstandig wonende alleenstaande, voor kosten van sociaal-culturele of educatieve aard;

    b.  20 % van de WWB norm voor een gezin, voor sportkosten;

  • 2 De in het eerste lid genoemde percentages worden afgerond naar beneden op hele euro’s.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid sub a van dit artikel kan voor ieder ten laste komend kind uit een gezin dat naar het voortgezet onderwijs gaat een extra tegemoetkoming worden verstrekt van 18% zoals genoemd in dat lid onder a.

  • 4 In aanvulling op het eerste lid sub a van dit artikel kan voor ieder ten laste komend kind uit een gezin dat voor het eerst naar het voorgezet onderwijs gaat eenmalig een extra tegemoetkoming worden verstrekt van 18% zoals genoemd in dat lid onder a voor een startpakket.

Artikel 9 Betaling

  • 1 Betaling van de tegemoetkoming vindt plaats op een bankrekening ten name van de belanghebbende. Het college kan daaromtrent nadere regels stellen.

  • 2 Als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende niet in staat is tot een verantwoorde besteding van de tegemoetkoming kan het college de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk aan derden of in natura betalen.

Artikel 10 Verantwoording en terugvordering

  • 1 Het college kan de belanghebbende bij de aanvraag en na afloop van het kalenderjaar vragen om de besteding van de ontvangen tegemoetkoming aan te tonen. Hij dient hiertoe tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft betalingsbewijzen te bewaren en deze op verzoek aan het college te verstrekken.

  • 2 Als de belanghebbende de besteding van de ontvangen tegemoetkoming naar het oordeel van het college niet of niet volledig aantoont kan het college het niet verantwoorde deel van de tegemoetkoming terugvorderen. In geval van een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 2 van deze verordening zijn de bepalingen van paragraaf 6.4 van de Wet Werk en Bijstand van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 11 Uitvoering en bevoegdheid college

  • 1 Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2 In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 3 Het college werkt bij het bevorderen van maatschappelijke participatie samen met natuurlijke en rechtspersonen, voorzover die samenwerking naar het oordeel van het college daaraan bijdraagt.

  • 4 Het college kan de uitvoering van verordening uit laten voeren door een rechtspersoon.

Artikel 12 Citeertitel

Deze Verordening kan worden aangehaald als: Verordening Maatschappelijke Participatie WWB.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2012.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Raalte van 26 april 2012
de griffier, de voorzitter,

Toelichting 1

Toelichting Verordening Maatschappelijke Participatie WWB

Algemeen

In de motie Blanksma-Spekman c.s.1 vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering echter gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het steviger stimuleren van gemeenten om daadwerkelijk werk te maken het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen terug te dringen. Daartoe voorziet dit wetsvoorstel in een verordeningsplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35, vijfde lid, van de WWB.

Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband is het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt.. Doordat in artikel 8 van de WWB een onderdeel is toegevoegd worden gemeenteraden verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Daarom heeft de regering er voor gekozen om de gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de WWB). De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie. De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.

Er is een wettelijke verordeningsplicht gekomen ten aanzien van de categoriale bijzondere bijstandsverstrekking aan schoolgaande kinderen teneinde de maatschappelijke participatie van deze groep te stimuleren. 

Dit wetsvoorstel dwingt daarom niet tot het creëren van categoriale bijzondere bijstand voor schoolgaande kinderen. Een doeltreffender vorm van bijstandverlening is individuele bijzondere bijstand, waardoor de bijstandverlening daadwerkelijk gemaakte kosten compenseert. Uiteraard dienen daarbij de kaders van de WWB niet te buiten gegaan worden. Dat betekent ondermeer dat als het categoriale regelingen betreft, de inkomensnormering van 110% gerespecteerd wordt en dat geen inkomensondersteuning plaatsvindt aan personen die uitgesloten zijn van het recht op bijstand. Met de verordeningsplicht krijgen colleges de opdracht om op lokaal niveau gerichte –generieke dan wel individuele- participatiebevorderende maatregelen te treffen voor schoolgaande kinderen. Daarmee wordt de zo gewenste transparantie en verantwoording van beleid bereikt.

Hoewel deze vorm van bijstandsverstrekking voor dit doel door de gemeente Raalte al uitvoering kreeg voor een ruimere doelgroep, moet de gemeenteraad op grond van artikel 8, eerste lid, sub g WWB bij verordening regels stellen met betrekking tot het verlenen van deze categoriale bijzondere bijstand. In de verordening zijn dezelfde soorten en hoogte van ondersteuning gehandhaafd als eerder door het college en de raad zijn vastgesteld.

Zowel de tegemoetkomingen in het kader van de maatschappelijke participatie als de categoriale bijzondere bijstand die ten behoeve van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen zijn thans vanuit praktische overwegingen in één verordening ondergebracht.   

Voor het vastleggen van het beleid hieromtrent is gekozen voor de wettelijke basis uit de Gemeentewet, te weten artikel 108, die gemeenten de bevoegdheid geeft om regels te stellen en artikel 149, waarin gemeenten de bevoegdheid krijgen om regels in verordeningen vast te stellen.

Toelichting per artikel

Artikel 1

Ten aanzien van de begrippen die in de verordening worden gebruikt is aansluiting gezocht bij wettelijke omschrijvingen. Voorts is aan aanvullende, voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand, belangrijke begrippen een eigen omschrijving gegeven.

a. Wet:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

b. belanghebbende:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

c. maatschappelijke participatie:

In deze beschrijving is aangegeven wat wettelijk gezien onder dit begrip mag vallen.

d. tegemoetkoming en e. categoriale bijzondere bijstand:

Duidelijk is aangegeven dat er ten aanzien van de twee te onderscheiden doelgroepen een verschil bestaat.

f. Inkomen

Voor deze omschrijving is gekozen om duidelijk aan te geven dat belanghebbenden ook met een ander inkomen dan een WWB-uitkering in aanmerking kunnen komen. Wel is ingebouwd dat dit inkomen in ieder geval op de peildatum  beneden 110% van het toepasselijke normbedrag moet hebben gelegen. De reden hiervoor is dat er wel gesproken moet kunnen worden van burgers die als gevolg van een laag inkomen in hun maatschappelijke participatie worden bedreigd. Van iemand die vorige maand werkloos is geworden en sedertdien een laag inkomen heeft (en wellicht zelfs beschikt over enige reserves) kan niet worden gezegd dat er al sprake is van het gevaar van sociale uitsluiting, etc.

g. vermogensgrens:

Deze omschrijving is opgenomen om aan te geven dat het wenselijk is om bij de vaststelling van het recht op een tegemoetkoming ook het vermogen in ogenschouw te nemen. Anders zou het kunnen dat een vermogend iemand, met toevalling een laag inkomen, recht zou hebben op een tegemoetkoming.

h. de peildatum:

Deze omschrijving moet worden gezien in relatie tot het gestelde bij het inkomen.

i. college:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

j. raad:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2 en 3

De categorie-indeling is gebaseerd op de doelgroepen die met deze verordening moeten worden bediend. Nogmaals wordt hier het onderscheid gemaakt in enerzijds burgers die op basis van het gemeentelijk minimabeleid een tegemoetkoming kunnen krijgen en anderzijds ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen en die op basis van de Wet Werk en Bijstand categoriale bijstand kunnen krijgen.

Artikel 4

Lid 1:  Maatschappelijke participatie betekent mee (kunnen) doen in de maatschappij. Voorkomen moet worden dat burgers door financiële beperkingen in een sociaal isolement geraken.

Met sportkosten worden kosten bedoeld die men moet maken om het lidmaatschap  te betalen en het werkelijk uit te oefenen, bijvoorbeeld speciale sportkleding, zoals judopak, zwemkleding of voetbalshirt en schoenen.

Ook eenmalige activiteiten kunnen worden vergoed. Voorbeelden zijn kindervakantieweek en kindervakantiekampen. Voorwaarde is dat er een vereniging, stichting of organisatie voor maatschappelijk welzijn de activiteit organiseert.

Kosten kunnen uitsluitend worden vergoed voor activiteiten die in Nederland plaatsvinden (in verband met het in de WWB opgenomen territorialiteitsbeginsel). Het college heeft in haar (minima)beleid  een ruime limitatieve opsomming gegeven waarvoor een tegemoetkoming mogelijk is. Verder is de bevoegdheid gegeven aan de teammanager (voorheen afdelingshoofd) om kleine aanpassingen aan te brengen.

Lid 2:  Categoriale bijzondere bijstand is geen vergoeding van daadwerkelijk te maken kosten, maar een tegemoetkoming daarin. De werkelijke kosten kunnen hoger liggen. Als voor de kosten waar deze verordening op ziet op individuele gronden bijzondere bijstand wordt aangevraagd houdt het college bij het beoordelen van het recht op bijstand en het vaststellen van de hoogte daarvan rekening met een op basis van deze verordening ontvangen tegemoetkoming.

Artikel 5

Uit deze omschrijving wordt nogmaals duidelijk wie rechthebbenden kunnen zijn voor een tegemoetkoming in het kader van de maatschappelijke participatie.  

Artikel 6

Het college kan op grond van artikel 35, vijfde lid WWB categoriale bijzondere bijstand verlenen aan ouders van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen.

Ten laste komende kinderen zijn eigen- of stiefkinderen jonger dan 18 jaar voor wie de ouder aanspraak op kinderbijslag kan maken. Vanwege de restrictie dat het kind onderwijs moet volgen geldt een leeftijdsondergrens van 4 jaar.

Onder het volgen van onderwijs wordt verstaan het volgen van basisonderwijs of voortgezet onderwijs. Hoewel kinderen vanaf de vijfde verjaardag leerplichtig zijn volgen zij in het algemeen al vanaf het vierde jaar al basisonderwijs. Voortgezet onderwijs is onderwijs aan kinderen vanaf ongeveer 12 jaar (VMBO, HAVO en VWO). Het voortgezet onderwijs sluit aan op het basisonderwijs en bereidt leerlingen voor op het middelbaar en hoger beroepsonderwijs.

De categoriale bijzondere bijstand moet betrekking hebben op kosten van maatschappelijke participatie van het kind.

Artikel 7

Lid 1: In algemene wet bestuurrecht is bepaald aan welke voorwaarden een aanvraag moet voldoen.

Lid 2: om de administratieve last voor de burger en de gemeente tot een minimum te beperken kan het college  voor personen met een WWB andere regels stellen.

Lid 3: Een aanvraag moet uiterlijk 1 maand na afloop van een kalenderjaar zijn ingediend. Als deze dag op een zaterdag of zondag valt moet de aanvraag uiterlijk op de eerstvolgende werkdag door het college zijn ontvangen (artikel 1, eerste lid Algemene Termijnenwet).

Lid 4: Bij de aanvraag hoeft de belanghebbende, als hij geen WWB-uitkering van de gemeente ontvangt, zich in principe alleen te identificeren en bewijsstukken van zijn gezinsinkomen, vermogen en gemaakte kosten in te leveren. Hiermee wordt de administratieve last voor zowel de burger als de gemeenten tot een minimum beperkt.

Lid 5: In voorkomende gevallen kan het college gemotiveerd om aanvullende bewijsstukken vragen.

Artikel 8

Lid  1 en 2: spreken voor zich.

Lid 3: Een kind dat naar het voortgezet onderwijs gaat heeft naast de normale schoolkosten zoals aanschaf boeken en onderwijskosten, aanschaf schriften, waarvoor uit voorliggende voorziening  (WTOS) een vergoeding wordt verstrekt, extra uitgaven voor excursies etc. Daarvoor kan extra categoriale bijstand worden verstrekt.

Lid 4: Voor elk kind uit een gezin dat voor het eerst naar het voortgezet onderwijs gaat bestaat daarnaast nog recht op categoriale bijzondere bijstand  voor een startpakket.  Dit bedrag moet worden aangewend voor bijvoorbeeld de kosten van een fiets, regenpak, schooltas, rekenmachine, etc

Artikel 9

Lid 1 en 2:  De categoriale bijzondere bijstand moet bij voorkeur in natura betaald worden (artikel 48, vierde lid WWB), tenzij dit naar het oordeel van het college leidt tot ondoelmatige uitvoering. Gelet op de aard van de kosten en de veelheid aan organisaties en instellingen waar deze kosten gemaakt kunnen worden kan het college niet met allemaal betaalafspraken maken. De categoriale bijzondere bijstand wordt daarom standaard aan de ouders van de kinderen uitbetaald. Als het college gegronde redenen heeft dat de ouder(s) niet in staat is/zijn om de tegemoetkoming te besteden aan het doel waarvoor deze is verstrekt, namelijk maatschappelijke participatie van zijn kind(eren) kan het college besluiten de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk in natura of aan derden te betalen.

Artikel 10

Uitgangspunt is dat de aanvrager de tegemoetkoming besteedt aan het doel waarvoor hij deze ontvangen heeft, namelijk maatschappelijke participatie van zichzelf en zijn gezinsleden. Het college gaat uit van vertrouwen, maar kan vooraf om bewijsstukken vragen of achteraf, na afloop van het kalenderjaar, steekproefsgewijs een aantal verstrekkingen controleren. De aanvrager zal daarom tot en met drie maanden na afloop van het kalenderjaar op verzoek van het college bewijsstukken van de besteding van de tegemoetkoming moeten kunnen aantonen.

Wanneer de aanvrager de besteding niet of niet volledig aan kan tonen vordert het college het niet verantwoorde deel van de tegemoetkoming terug.

Artikel 11

De uitvoering van deze verordening ligt bij het college. De verordening kent een hardheidsclausule op grond waarvan het college van de bepalingen van deze verordening kan afwijken als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard. In gevallen waarin de verordening niet voorziet neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de ingezetene of het huishouden. De gemeente zal zo mogelijk samenwerken met natuurlijke en rechtspersonen om de maatschappelijke participatie te bevorderen. Momenteel is de gemeente in overleg met de Stichting Leergeld Salland, die de uitvoering van de in deze verordening vastgelegde uitgangspunten geheel of gedeeltelijk zou kunnen uitvoeren.

Artikel 12

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13

Pas eind december 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de vernieuwde WWB. Invoering ingaande 1 januari 2012 gaf dus weinig tijd aan gemeenteen voor de realisatie en voor het inspelen op  de gevolgen. De invoering van de verordening met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012 heeft geen nadelige gevolgen voor personen. Alleen de groep met een inkomen hoger dan 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm, in plaats van de voorheen gehanteerde 115% door de gemeente Raalte, zal niet meer in aanmerking komen op grond van de wet.