Regeling vervallen per 01-01-2012

Maatregelenverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ gemeente Renkum 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Maatregelenverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ gemeente Renkum 2011

De raad van de gemeente Renkum,

  • ·

    Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 november 2010;

  • ·

    Gezien het advies van de Commissie Inwoners van 29 november 2010;

  • ·

    Gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet alsmede artikel 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 van de WWB, artikel 12, eerste lid, onderdeel b en artikel 41, eerste lid van de WIJ, artikel 35, eerste lid, onderdeel b van de IOAW en artikel 35, eerste lid, onderdeel b van de IOAZ;

vast te stellen de navolgende verordening:

MAATREGELVERORDENING WWB, WIJ, IOAW EN IOAZ

GEMEENTE RENKUM 2011

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Raadsbesluit

Nummer

Onderwerp

B

Maatregelverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ gemeente Renkum 2011

Datum

15 december 2010

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, de WIJ, de IOAW en de IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening worden verstaan onder:

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • b.

      WIJ: Wet investeren in jongeren;

    • c.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • f.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum;

    • g.

      Benadelingsbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als bijstand op grond van de WWB, als inkomensvoorziening of kosten van werkleeraanbod op grond van de WIJ, danwel als uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ;

    • h.

      Bijstandsnorm: de op grond van hoofdstuk 3 van de WWB van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • i.

      Inkomensvoorzieningsnorm: de op grond van hoofdstuk 4 van de WIJ van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgesteld verhoging of verlaging;

    • j.

      Grondslag IOAW/IOAZ: de bruto grondslag, als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en artikel 5 van de IOAZ;

    • k.

      Inlichtingenplicht: de verplichtingen genoemd in artikel 17 van de WWB, artikel 44 van de WIJ, artikel 13 van de IOAW en artikel 5 van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid Wet SUWI;

    • l.

      Maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid WWB, het verlagen van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ danwel het verlagen van de uitkering op grond van artikel 20, tweede lid IOAW of artikel 20, eerste lid IOAZ;

    • m.

      Uitkering: de bijstand op grond van de WWB, de inkomensvoorziening op grond van de WIJ, de uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ;

    • n.

      Re-integratieverordening: de Re-integratieverordening WWB, IOAW, IOAZ gemeente Renkum 2009 en de Verordening Werkleeraanbod WIJ gemeente Renkum 2009, zoals deze thans luiden of in de toekomst komen te luiden.

HOOFDSTUK 2 DE MAATREGEL

Artikel 2 Opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB of de uit de WWB, de WIJ, de IOAW, de IOAZ en de uit artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet SUWI voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich ten opzichte van het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid van de gedraging en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

Artikel 3 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. In aanvulling op artikel 18, tweede lid van de WWB, artikel 41, tweede lid van de WIJ, artikel 20, derde lid van de IOAW of artikel 20, derde lid van de IOAZ ziet het college af van een maatregel indien:

  • a. De gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij die gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van drie jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

  • b. het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan middels een schriftelijk besluit op de hoogte gesteld.

  • 3. Een besluit tot het afzien van een maatregel op grond van dringende redenen als genoemd in het tweede lid wordt, voor de toepassing van de recidiveregeling als bedoeld in artikel 9 tot en met 13, gelijk gesteld met een besluit tot oplegging van een maatregel.

Artikel 4 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm, de inkomensvoorzieningsnorm, de grondslag IOAW/IOAZ, de bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag.

  • 2. De maatregel kan niet meer bedragen dan de uitkering waarop de belanghebbende recht gehad zou hebben indien er geen grond voor verlaging zou zijn geweest.

Artikel 5 Het besluit tot opleggen van een maatregel

Indien het college besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    het percentage van de maatregel;

  • d.

    het bedrag waarmee de norm of inkomensvoorzieningsnorm wordt verlaagd;

  • e.

    indien van toepassing: de reden om af te wijken van een (standaard)maatregel door middel van de afstemming als bedoeld in artikel 2, tweede lid van deze verordening.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt toegepast met ingang van de eerste dag van de maand waarin het besluit tot het opleggen van een verlaging aan belanghebbende is bekendgemaakt, rekening houdend met het feit dat een maatregel niet eerder kan ingaan dan de datum waarop de maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Indien de maatregel niet kan worden toegepast omdat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan wordt deze maatregel alsnog gerealiseerd door middel van herziening van de eerder verstrekte uitkering, mits de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de maatregelwaardige gedraging komt te liggen.

  • 3. Indien de maatregel niet kan worden toegepast met toepassing van lid 1 en 2 van dit artikel, dan wordt de maatregel alsnog toegepast indien belanghebbende binnen een periode van 6 maanden opnieuw een uitkering gaat ontvangen.

  • 4. Een maatregel wordt opgelegd voor de duur van één of meerdere kalendermaanden.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in artikel 2, eerste lid van deze verordening bedoelde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van meerdere in artikel 2, eerste lid van deze verordening bedoelde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid van deze verordening niet verantwoord is.

HOOFDSTUK 3 HET NIET NAKOMEN VAN DE RE-INTEGRATIE-VERPLICHTINGEN

Artikel 8 Indeling in categorieën

Gedragingen van een belanghebbende waarbij de verplichtingen op grond van artikel 9 van de WWB, artikel 45 van de WIJ, artikel 37 van de IOAW of artikel 37 van de IOAZ niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in een aantal categorieën. Per gedraging is daarbij aangegeven welke wet daarbij van toepassing is.

  • 1.

    Eerste categorie:

  • a.

    het zich niet (tijdig) laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet (tijdig) laten verlengen van de registratie (WWB, IOAW, IOAZ);

  • 2.

    Tweede categorie:

  • a.

    het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling (WIJ);

  • b.

    het zich niet onderwerpen aan een door een arts geadviseerde noodzakelijke behandeling van medische aard (WIJ);

  • c.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (WWB, IOAW, IOAZ);

  • d.

    het niet in voldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling (WWB).

  • 3.

    Derde categorie:

  • a.

    gedragingen die de inschakeling naar arbeid belemmeren (WWB, WIJ, IOAW, IOAZ);

  • b.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid (WIJ);

  • c.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling (WIJ);

  • d.

    het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten (WIJ);

  • e.

    het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de WWB of artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW respectievelijk IOAZ, waaronder mede begrepen sociale activering (WWB, IOAW, IOAZ);

  • f.

    het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting, opgelegd op grond van artikel 55 van de WWB (WWB).

  • 4.

    Vierde categorie:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid (WWB, IOAW, IOAZ);

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid (WWB, IOAW, IOAZ).

Artikel 9 Hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid van deze verordening wordt de maatregel vastgesteld op:

  • a. 5% van de bijstandsnorm of grondslag IOAW/IOAZ, gedurende een maand, bij een gedraging van de eerste categorie;

  • b. 10% van de bijstandsnorm, de inkomensvoorzieningsnorm of grondslag IOAW/IOAZ, gedurende een maand, bij een gedraging van de tweede categorie;

  • c. 20% van de bijstandsnorm, de inkomensvoorzieningsnorm of grondslag IOAW/IOAZ, gedurende een maand, bij een gedraging van de derde categorie;

  • d. 100% van de bijstandsnorm of de grondslag IOAW/IOAZ, gedurende een maand, bij een gedraging van de vierde categorie, met dien verstande dat bij het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid van geringe omvang de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarin de belanghebbende inkomen zou hebben kunnen verwerven of heeft verloren.

  • 2. Het college ziet af van het opleggen van de maatregel wegens een gedraging van de eerste categorie en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij in de afgelopen twee jaar al eerder een schriftelijke waarschuwing is gegeven voor deze gedraging.

  • 3. De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid sub a tot en met c wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie.

  • 4. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit opnieuw schuldig maakt aan een gedraging waaraan een maatregel was verbonden als bedoeld in het eerste lid sub d, wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

  • 5. In aanvulling op het derde en vierde lid wordt bij herhaalde voortzetting van het maatregelwaardige gedrag, de maatregel opgelegd voor de duur van dit gedrag.

HOOFDSTUK 4 HET NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 10 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1. Als een belanghebbende de verplichtingen op grond van artikel 17 van de WWB, artikel 44 van de WIJ, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ niet of niet volledig is nagekomen door de informatie, die van belang kan zijn voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering, niet binnen de daartoe door het college gestelde termijn te verstrekken, zonder dat dit heeft geleid tot benadeling van de gemeente, wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit als genoemd in het eerste lid, opnieuw schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in het eerste lid, bedraagt de maatregel 5% van de bijstandsnorm, de inkomensvoorzieningsnorm dan wel van de grondslag IOAW/IOAZ, gedurende een maand.

  • 3. Bij herhaalde voortzetting van het maatregelwaardige gedrag wordt de hoogte van de maatregel verdubbeld.

Artikel 11 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 44 van de WIJ, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering, uitvoering van het werkleeraanbod of inzetten van re-integratiemiddelen, wordt een maatregel opgelegd, die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid en artikel 3, tweede lid van deze verordening wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

  • a. bij een benadelingsbedrag van minder dan € 500,00: 5% van de bijstandsnorm, de inkomensvoorzieningsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ, gedurende een maand;

  • b. bij een benadelingsbedrag van € 500,00 tot € 1.000,00: 10% van de bijstandsnorm, de inkomensvoorzieningsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ, gedurende een maand;

  • c. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnorm, de inkomensvoorzieningsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ, gedurende een maand;

  • d. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de bijstandsnorm, de inkomensvoorzieningsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ, gedurende een maand;

  • e. bij een benadelingsbedrag van meer dan € 4.000,00: 100% van de bijstandsnorm, de inkomensvoorzieningsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ, gedurende een maand.

  • 3. De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid sub a tot en met d wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie.

  • 4. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit opnieuw schuldig maakt aan een gedraging waaraan een maatregel was verbonden als bedoeld in het eerste lid sub e, wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 6 van deze verordening, ziet het college af van het opleggen van een maatregel:

  • a. zodra ter zake van de gedraging vervolging van een strafbaar feit is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

  • b. zodra de vervolging van een strafbaar feit is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

HOOFDSTUK 5 OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (geldt alleen ingeval de WWB van toepassing is)

    • 1.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid en artikel 3, tweede lid, van deze verordening wordt een maatregel opgelegd, indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, anders dan door gedragingen als bedoeld in artikel 9 van deze verordening, heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB. De maatregel bedraagt:

    • a.

      100% van de bijstandsnorm, gedurende één maand, indien belanghebbende verwijtbaar geen, of geen volledig recht heeft op een uitkering ter hoogte van het sociaal minimum krachtens een sociale verzekering of daarmee naar aard en doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering, dan wel in geval van het verwijtbaar verliezen van een zodanig recht;

    • b.

      een verlaging van de bijstandsnorm evenredig aan de middelen die belanghebbende zou kunnen hebben ontvangen, gedurende één maand;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm, gedurende de periode dat belanghebbende niet op bijstand zou zijn aangewezen indien hij op verantwoorde wijze de middelen waarover hij beschikte of redelijkerwijs kon beschikken zou hebben aangewend.

  • 2. De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een zodanige gedraging. Waar de hoogte van de maatregel 100% bedraagt, conform het gestelde in het eerste lid onder c., wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

  • 3. Ingeval de maatregel wordt opgelegd op een incidentele bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag bedraagt de maatregel 50% van het bedrag aan bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag waarop belanghebbende recht zou hebben gehad.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt ten opzichte van het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, de WIJ, de IOAW of de IOAZ, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm, de inkomensvoorzieningsnorm dan wel de grondslag IOAW/IOAZ, gedurende een maand.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien uitsluitend sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 3. De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een zodanige gedraging.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Citeertitel, inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordeningen

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ gemeente Renkum 2011.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

  • 3.

    De Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Renkum 2007, zoals vastgesteld bij besluit van 28 november 2006, en de Maatregelenverordening WIJ gemeente Renkum 2009, zoals vastgesteld bij besluit van 28 oktober 2009, worden ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Renkum op 15 december 2010.
DE RAAD VAN DE GEMEENTE RENKUM,
de griffier, de voorzitter,
mr. J.I.M. le Comte, drs. J.P. Gebben