Regeling vervallen per 14-03-2016

Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bibob voor de horeca- en prostitutiebranche,coffeeshops, smart- en growshops en speelautomatenhallen met bijbehorende toelichting

Geldend van 01-03-2012 t/m 13-03-2016

Intitulé

Beleidsregels toepassing Wet Bibob voor de horeca- en prostitutiebranche, coffeeshops, smart- en growshops en speelautomatenhallen

1.Inleiding

Steeds vaker vinden criminelen, en vooral de georganiseerde misdaad, mogelijkheden om met door de overheid verstrekte middelen illegale activiteiten te ontplooien. Hierbij kan worden gedacht aan het exploiteren van horecabedrijven of seksinrichtingen, maar ook de deelname aan bouwprojecten om zo illegaal opgebouwd vermogen “wit te wassen”. Het komt ook voor dat op zich legale bedrijven overtredingen begaan of misdrijven plegen met gebruikmaking van of ter verkrijging van bepaalde vergunningen of subsidies. Om dat tegen te gaan en te voorkomen is de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) in het leven geroepen.

Deze wet geeft de bestuursorganen van de overheid de mogelijkheid zich te beschermen tegen het risico, dat de gemeente ongewild meewerkt aan criminele activiteiten. De Wet Bibob maakt het namelijk mogelijk om bepaalde vergunningen en subsidies te weigeren, als er ernstig gevaar bestaat, dat de vergunning of subsidie wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten of het investeren van crimineel vermogen. Ook kunnen al verleende vergunningen en subsidies om die reden worden ingetrokken. Het is ook mogelijk om in het kader van aanbestedingen gegadigden voor bepaalde overheidsopdrachten in de sfeer van ICT, milieu en bouw van gunning van die opdracht uit te sluiten, als er sprake is van dat gevaar.

Dit betekent, dat bestuursorganen bij de beoordeling van een aanvraag om een vergunning of subsidie of een inschrijving op een aanbesteding onderzoek kunnen doen naar de integriteit van de aanvrager, de gegadigde en/of de onderaannemer. Anders en eenvoudiger gezegd, onderzoek te doen naar het strafbaar verleden van de aanvrager en de mensen en bedrijven met wie de aanvrager samenwerkt. Meer specifiek wordt onderzoek gedaan naar de wijze van financiering van de onderneming en door wie dat gebeurt. De toepassing van de wet is facultatief. Bestuursorganen zijn niet verplicht om van de instrumenten uit de Wet Bibob gebruik te maken.

Om te bepalen of er sprake is van een gevaar kunnen bestuursorganen, als hun eigen onderzoek daarvoor aanleidng geeft, bij het landelijke Bureau Bibob (dit bureau maakt onderdeel uit van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Verder in de tekst zal dit bureau aangeduid worden als Bureau Bibob) een advies vragen over de kans dat een betrokkene strafbare feiten zal plegen of geld zal witwassen. De verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke beslissing over de aanvraag om een vergunning, een subsidie of de gunning van een overheidsopdracht blijft bij het bestuursorgaan liggen.

2.Regionale invoering Wet Bibob in Brabant- Zuidoost

Gemeenten zijn niet verplicht om de Wet Bibob toe te passen. Het is echter wel belangrijk dat zoveel mogelijk gemeenten dat doen. Dat voorkomt namelijk het zogenaamde waterbedeffect. Dat betekent, dat als een kwaadwillende persoon die in een bepaalde gemeente geconfronteerd wordt met de toepassing van de Wet Bibob, hij geen aanvraag zal indienen, maar zal uitwijken naar die gemeente die de Wet Bibob (nog) niet toepast.

Om die ongewenste ontwikkeling tegen te gaan en te voorkomen heeft het Regionaal College van de politie Brabant Zuidoost op 31 maart 2005 besloten tot regionale toepassing van de Wet Bibob. Op die manier kan namelijk het meest effectief en efficiënt de instrumenten uit de Wet Bibob worden toegepast (de voorstellen van het Regionaal College zijn verwoord in de nota ‘een gezamenlijke aanpak Bibob door de gemeenten in Brabant Zuidoost’. Onderdeel daarvan is de ‘Notitie Lokaal Bibobbeleid’.

Voor de regionale aanpak werken de 21 gemeenten van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE-gebied) met de politie Brabant Zuidoost samen. Afspraken worden zoveel mogelijk op elkaar afgestemd en er worden keuzes gemaakt voor een uniforme uitvoering van de Wet Bibob. De aanpak is gefaseerd. In de eerste fase richten gemeenten zich op vergunningen voor horeca-inrichtingen, seksinrichtingen, softdrugs gerelateerde activiteiten, zoals coffee- smart- en growshops, en speelautomatenhallen.

Daarna zullen de overige beleidsvelden, zoals bouwen en milieu, aanbestedingen en subsidies aan bod komen. Ondanks deze afspraken van gefaseerde invoer kunnen individuele gemeenten daar van afwijken. Iedere gemeente heeft wat dat betreft een eigen verantwoordelijkheid. Wel hebben alle gemeenten de regionale aanpak onderschreven en streven zoveel mogelijk naar een uniforme aanpak.

3.Invoering Wet Bibob in de gemeente Reusel-De Mierden

De gemeente Reusel-De Mierden heeft ook ingestemd met deze regionale aanpak. In dat kader heeft de gemeente ook een Bibobcoördinator benoemd. Deze functionaris is in eerste instantie verantwoordelijk voor de invoering van de Wet Bibob in de gemeente en belast met de uitvoering van het vastgestelde beleid. Tevens is de functionaris de gemeentelijke vertegenwoordiger in de regio en aanspreekpunt voor het landelijk Bureau Bibob.

De gemeente Reusel-De Mierden start volgens de regionale afspraak met de horeca- en de prostitutiebranche, de coffee-, smart- en growshops en de speelautomatenhallen. Ten aanzien van deze vergunningen kan zowel het college als de burgemeester het bevoegde gezag zijn. De burgemeester heeft besloten dit beleid tevens van toepassing te verklaren op vergunningen die onder zijn gezag vallen.

Ter voorkoming van misverstanden en omwille van de leesbaarheid wordt in het vervolg geschreven over 'de gemeente'. Daarmee kan zowel het college als de burgemeester worden bedoeld.

4.Noodzaak om beleid vast te stellen

De inzet van de instrumenten uit de Wet Bibob moet gezien worden als een uiterste middel. Daarom moeten eerst andere mogelijkheden onderzocht worden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Omdat de gemeente niet verplicht is om de Wet Bibob toe te passen en er dus keuzevrijheid is, is er voor gekozen om per toepassingsgebied beleid vast te stellen in de vorm van een beleidsregel. Ook het landelijk Bureau Bibob verlangt dat de gemeente beleid vaststelt.

In de beleidslijn wordt in algemene termen aangegeven in welke gevallen de gemeente de Wet Bibob zal toepassen, hoe de gemeente haar eigen onderzoek zal verrichten en wanneer een advies aan het landelijk Bureau Bibob gevraagd zal worden. Dit schept duidelijkheid naar de burgers en ondernemingen die aan een Bibobonderzoek kunnen worden onderworpen. Bovendien schept het een helder kader voor de toetsing door de democratische controleorganen van de door de gemeente in een concreet geval genomen beslissing. Vooral de afweging om tot een Bibobonderzoek over te gaan, dient - juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument - weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit (evenredigheid van het middel), subsidiariteit (zijn er alternatieven), rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.

BELEIDSLIJN

Op welke vergunningen zal de Wet Bibob worden toegepast?

  • 1.

    De Wet Bibob wordt toegepast op de volgende gemeentelijke vergunningen:

    • a.

      De vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horewat voor het uitoefenen van het horecabedrijf, met uitzondering van een horecavergunning voor de zogenaamde paracommerciële instellingen als bedoeld in artikel 4 van die wet of slijterijen (detailhandel);

    • b.

      De vergunning op grond van artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor de exploitatie van een horecabedrijf, met uitzondering van een horeca-exploitatievergunning voor de zogenaamde paracommerciële instellingen als bedoeld in artikel 4 van die wet;

    • c.

      De vergunning op grond van artikel 3:4 van de APV voor de exploitatie van een seksinrichting en/of escortbedrijf;

    • d.

      De vergunning op grond van artikel 2:28 van de APV voor de exploitatie van een coffeeshop (er zijn in de APV geen expliciete bepalingen over de exploitatie van een coffeeshop opgenomen met het oog op het nuloptiebeleid welke door de gemeente Reusel-De Mierden gehanteerd wordt);

    • e.

      De vergunning op grond van artikel 2:28 van de APV voor de exploitatie van een smart- of growshop (er zijn in de APV geen expliciete bepalingen over de exploitatie van een smart- of growshop opgenomen met het oog op het nuloptiebeleid welke door de gemeente Reusel-De Mierden gehanteerd wordt);

    • f.

      De vergunning op grond van artikel 2:39 van de APV voor de exploitatie van een speelautomatenhal.

  • 2.

    De uitzondering voor paracommerciële instellingen als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet genoemd onder a. en b. geldt niet:

    • a.

      als een indicatie of een vermoeden bestaat, dat een weigeringsgrond uit de Wet Bibob van toepassing is.

    • b.

      als onderzocht wordt of een verleende vergunning op grond van de Wet Bibob kan worden ingetrokken of

    • c.

      als de Bibob-Officier van Justitie de gemeente adviseert om bij een bepaalde aanvraag een advies aan het landelijk Bureau Bibob aan te vragen.

De gemeente zal bij de procedure van vergunningverlening of bij controle van een al verleende vergunning, onderzoeken of artikel 3 van de Wet Bibob van toepassing is. Op grond van dit artikel kan de gemeente een vergunning weigeren of intrekken als:

  • 1.er sprake is van ernstig gevaar dat de vergunning mede gebruikt zal worden voor:

    • a.

      het benutten van voordelen uit strafbare feiten;

    • b.

      het plegen van strafbare feiten.

      2.er een redelijk vermoeden bestaat dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel verleende vergunning een strafbaar feit is gepleegd (bijvoorbeeld valsheid in geschrifte of omkoping).

De burgemeester heeft de bevoegdheid om risicogebieden in de gemeente aan te wijzen waarbinnen de Wet Bibob integraal, dus op alle wettelijk toegestane sectoren, wordt toegepast. Het gaat hierbij om gebieden die extra aandacht verlangen voor wat betreft de leefbaarheid en de veiligheid. Binnen een door de burgemeester aangewezen risicogebied zullen alle aanvragen om een vergunning, waarop deze beleidslijn van toepassing is, aan de weigeringsgronden uit de Wet Bibob worden getoetst.

Voor houders van een bestaande vergunning betekent dit, dat alleen het feit van de ligging van de onderneming binnen het aangewezen risicogebied al aanleiding kan zijn om over te gaan tot een Bibobtoets.

De toetsing van aanvragen om een vergunning verloopt als volgt:

Bij de beoordeling om een vergunning al of niet te verlenen wil de gemeente praktisch handelen. Daarom wordt een onderscheid gemaakt tussen een “lichte toets” en een “diepgaande toets" (daarnaast is er ook nog de “Bibob toets”, maar die gebeurt door het Bureau Bibob, nadat daar door de gemeente om is gevraagd). Een lichte toets is een globaal, maar wel serieus onderzoek van de gegeven antwoorden op de gestelde vragen en de ingeleverde stukken bij de aanvraag om de vergunning. Als daaruit iets opvallends naar voren komt (bijvoorbeeld een ‘merkwaardige financiering’ of een bijzondere bedrijfsstructuur) of als de gegeven antwoorden en stukken extra vragen oproepen, dan zullen de ingeleverde stukken nauwkeuriger geanalyseerd worden en wordt de aanvrager uitgenodigd om op de onduidelijkheden een toelichting te geven. In dat verband kunnen eventueel extra documenten, bewijsstukken of informatie gevraagd worden. Dat is de diepgaande toets.

Voor het indienen van een aanvraag om een vergunning dient naast het reguliere aanvraagformulier tevens een aanvullend aanvraagformulier als bedoeld in artikel 30 van de Wet Bibob te worden ingeleverd (het Bibobvragenformulier).

Voor de toetsing van aanvragen om een vergunning gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Bij alle aanvragen worden de aangeleverde gegevens (ingeleverde stukken, inclusief het Bibobvragenformulier met bijlagen) over financiering en bedrijfsactiviteiten globaal, maar wel grondig, bekeken (lichte toets).

  • 2.

    Als er naar aanleiding van de antwoorden in het Bibobvragenformulier en de ingeleverde stukken nog vragen zijn, dan wordt een dieper onderzoek uitgevoerd (diepgaande toets).

  • 3.

    Een diepgaande toets wordt altijd uitgevoerd in de volgende gevallen:

    • a.

      Bij inrichtingen die eerder op grond van artikel 174a Gemeentewet of 13b van de Opiumwet (tijdelijk) zijn gesloten (wegens verstoring openbare orde);

    • b.

      Als de Bibob-Officier van Justitie de gemeente adviseert om bij een bepaalde aanvraag een advies aan het landelijk Bureau Bibob aan te vragen;

    • c.

      Als een voorafgaande aanvraag door de vorige aanvrager werd ingetrokken, omdat de vergunning anders geweigerd zou worden;

    • d.

      Als een vergunning werd ingetrokken wegens het weigeren om een Bibobvragenformulier of volledig in te vullen en/of de daarbij behorende bijlagen in te leveren of die aanvraag buiten behandeling werd gesteld wegens het niet volledig invullen van het Bibobvragenformulier en/of het inleveren van in het kader van het Bibobonderzoek gevraagde documenten;

    • e.

      In alle gevallen waarin de mutatiefrequentie voor een bepaald pand hoog is;

    • f.

      Als informatie van derden daartoe aanleiding geeft.

In de volgende gevallen vindt in elk geval een toetsing van een verleende vergunning plaats:

  • 1.

    Als de Bibob-Officier van Justitie de gemeente adviseert om een advies aan het landelijk Bureau Bibob aan te vragen.

  • 2.

    In alle gevallen waarin de mutatiefrequentie voor een bepaald pand hoog is.

  • 3.

    Als een aanvraag voor een nieuwe vergunning zonder een acceptabele reden werd ingetrokken, nadat de gemeente had aangegeven een advies aan Bureau Bibob te zullen vragen en daarna wordt de inrichting op basis van de al verleende vergunning verder gedreven.

  • 4.

    Als informatie van derden daartoe aanleiding geeft.

In de volgende gevallen zal een advies aan het Bureau Bibob worden aangevraagd:

  • 1.

    Als de Bibob-Officier van Justitie de gemeente adviseert om over een aanvraag om een vergunning of over een verleende vergunning een advies aan het landelijk Bureau Bibob aan te vragen.

  • 2.

    Als na de diepgaande toets vragen blijven bestaan over:

    • a.

      de bedrijfsstructuur of de activiteiten in en/of in de directe omgeving van de onderneming;

    • b.

      de financiering van het bedrijf of de onderneming;

    • c.

      over omstandigheden in de persoon van de aanvrager of de exploitant, de financier van de onderneming, de eigenaar van het pand, waarin de onderneming is gevestigd en/of andere bij de aanvraag betrokken personen, de inventaris van de onderneming;

    • d.

      (andere) omstandigheden die de gemeente doen vermoeden dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning zal worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, of het gebruiken van voordelen uit strafbare feiten;

    • e.

      (andere) omstandigheden die de gemeente doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven vergunning een strafbaar feit is gepleegd.

Op basis van het (eigen) Bibobonderzoek kunnen de volgende besluiten worden genomen:

Als de gemeente op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob of naar aanleiding van een ontvangen advies van het Bureau Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen, dat een ernstig gevaar bestaat, dat zich een situatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob voordoet, dan wordt de vergunning geweigerd of ingetrokken.

In het geval dat uit het Bibobonderzoek blijkt, dat er sprake is van een 'mindere mate' van dat gevaar, kan de gemeente positief beschikken, maar tevens aan de vergunning aanvullende voorwaarden verbinden (bijvoorbeeld de verplichting om periodiek de boekhouding te overleggen, om te kunnen controleren of er inderdaad geen sprake is van een situatie bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob).

De gemeente kan echter ook bij een 'mindere mate' van gevaar besluiten de vergunning te weigeren of een verleende vergunning in te trekken, als dat gevaar niet geweerd kan worden door het stellen van aanvullende voorwaarden en bovendien de gevolgen van deze weigering of intrekking niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Als het onderzoek heeft opgeleverd, dat er geen gevaar bestaat, wordt de vergunning verleend of wordt een bestaande vergunning niet ingetrokken.

Een weigering om het Bibobvragenformulier volledig in te vullen of aanvullende gegevens te verstrekken, wordt opgevat als een ernstig gevaar. Als het een aanvraag om een vergunning betreft, zal de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling worden gelaten. Indien het om een al verleende vergunning gaat, zal de vergunning op grond van artikel 4 van de Wet Bibob worden ingetrokken.

In het geval, dat een advies aan het Bureau Bibob is gevraagd, maar dat laat langer op zich wachten, dan de wettelijke termijn, waarbinnen dat advies gegeven moet worden, kan besloten worden om de gevraagde vergunning onder voorwaarden te verlenen, in afwachting van het Bibobadvies.

Mandaatverlening

Aan de Bibobcoördinator wordt hierbij mandaat verleend om, ter uitvoering van deze beleidsregel in het kader van de toetsing van aanvragen om een vergunning en ten behoeve van de intrekking van een al verleende vergunning, namens het college:

  • 1.

    het Bibobvragenformulier vast te stellen.

  • 2.

    te corresponderen met daarvoor in aanmerking komende personen en instellingen, waaronder de aanvrager en de houder van een vergunning.

Overgangsrecht

Deze beleidsregel is van toepassing op:

  • 1.

    na de datum van inwerkingtreding ontvangen aanvragen om een vergunning en op de datum van inwerkingtreding verleende vergunningen, waarop de beleidslijn van toepassing is;

  • 2.

    voor de datum van inwerkingtreding ontvangen aanvragen om een vergunning en de Bibob-Officier van Justitie, voordat een beslissing op de aanvraag is genomen, adviseert om een advies aan het landelijk Bureau Bibob aan te vragen.

Evaluatie

Deze beleidsregel zal uiterlijk vijf jaar na vaststelling daarvan geëvalueerd worden en op basis daarvan zonodig worden gewijzigd.

Naam beleidsregel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Bibobbeleidslijn voor de horeca- en prostitutiebranche, coffee-, grow- en smartshops en de speelautomatenhallen”.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag nadat deze is bekendgemaakt.

Ondertekening

Aldus vastgesteld voor zover het zijn bevoegdheden betreft op 14 februari 2012
Het college van Reusel-De Mierden
de secretaris, de burgemeester,
M.J. Doeven H.A.J. Tuerlings
Aldus vastgesteld voor zover het zijn bevoegdheden betreft op 14 februari 2012
De burgemeester van Reusel-De Mierden
H.A.J. Tuerlings

Algemene toelichting

1. Doel van de Wet Bibob

Het achterliggende doel van de Wet Bibob is dat voorkomen wordt, dat door het verlenen van een vergunning de overheid criminele activiteiten faciliteert. De Memorie van Toelichting bij de Wet Bibob vermeldt daarover het volgende:

“Het openbaar bestuur moet in staat worden gesteld zich te beschermen tegen het risico dat criminele activiteiten worden gefaciliteerd, zowel wat betreft zijn bestuurlijke rol bij het verlenen van subsidies en vergunningen, als in zijn civielrechtelijke rol als contractpartij bij aanbestedingen en andere verbintenissen”.

Door de toepassing van de Wet Bibob heeft de gemeente de mogelijkheid om, als dat nodig is, extra informatie over personen te verzamelen uit informatiesystemen. Daardoor is het mogelijk geworden om vergunningen te weigeren of in te trekken. Zonder die extra informatie zou dat niet mogelijk zijn geweest. Het Openbaar Ministerie en het landelijk Bureau Bibob vervullen bij het verkrijgen van die extra informatie een belangrijke rol.

2. De Wet Bibob

De Wet Bibob regelt eigenlijk twee zaken. In de eerste plaats kunnen bepaalde vergunningen, subsidies en aanbestedingen geweigerd worden omdat er sprake is van criminele banden. Om diezelfde reden kunnen vergunningen, subsidies en gunningen na een aanbesteding ingetrokken worden of worden opgezegd.

Op de tweede plaats voorziet de Wet Bibob in een landelijk Bureau Bibob. Dit bureau is er speciaal voor om gemeenten als zij dat vragen te adviseren over de ernst van eventueel aanwezige criminele banden van een aanvrager van een vergunning of subsidie of een deelnemer aan een aanbesteding. Het bureau kan daarvoor een diepgaande screening verrichten. Daarvoor heeft het tal van zogenaamde gesloten bronnen tot haar beschikking.

3. Reikwijdte van de Wet Bibob

Het is echter niet zo, dat bestuursorganen in alle gevallen de Wet Bibob kunnen toepassen. De wetgever heeft vooral kwetsbare branches op het oog. (Het gaat hierbij om sectoren die een lage drempel van toetreding kennen (weinig diploma’s vereist) of waarvan de omzetcijfers onduidelijk zijn danwel minder makkelijk verifieerbaar door de grote mate aan contante betalingen en aan economische sectoren waar weinig is geregeld of de regels juist gecompliceerd zijn.) Om die reden vallen niet alle bestuurlijke besluiten binnen het bereik van de Wet Bibob, maar alleen de vergunningen, subsidies en aan te besteden overheidsopdrachten. De sectoren of branches waarop de Wet Bibob kan worden toegepast staan in de wet genoemd en in het bij de wet behorende Besluit Bibob (Besluit van 12 april 2003, houdende uitvoering van de Wet Bibob (Staatsblad 2003, 180)).

De Drank- en Horecawet, de Wet op de kansspelen en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bouw- en milieuvergunningen) hebben de vergunningverlening onder de Wet Bibob gebrach

t. In het Besluit Bibob worden lokale vergunningen zoals de exploitatievergunning voor horeca ('droge' en 'natte' horeca), de vergunningen voor prostitutiebedrijven, seksinrichtingen, grow- en smartsshops en speelautomatenhallen onder de werking van de wet gebracht.

4. Bureau Bibob

Het landelijke Bureau Bibob maakt deel uit van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit bureau adviseert en begeleidt de gemeente bij het toepassen van de Wet Bibob. Op verzoek van de gemeente verricht het Bureau Bibob ook onderzoek naar eventuele criminele banden van aanvragers van een vergunning, van de leidinggevenden in het bedrijf en van personen met wie de ondernemer een zakelijke relatie onderhoudt. Onderzocht wordt of deze personen misschien een relatie hebben tot bepaalde strafbare feiten, zoals de Wet Bibob bedoelt.

Het gaat bij een onderzoek door het Bureau Bibob om het uitbrengen van een advies over de mate waarin er gevaar bestaat dat iemand criminele banden heeft. Het onderzoek en dus het advies van het bureau kan drie uitkomsten hebben:

  • -

    er is geen sprake van gevaar;

  • -

    er is sprake van een mindere mate van gevaar;

  • -

    er is sprake van een ernstige mate van gevaar.

In het eerste geval zal de vergunning worden verleend of zal een verleende vergunning niet worden ingetrokken. In het tweede en derde geval zal de gemeente een afweging moeten maken of de vergunning wordt geweigerd of wordt ingetrokken of dat er (alsnog) extra voorschriften aan de vergunning worden verbonden. De gemeente moet zelf beoordelen of de feiten en conclusies uit het advies als motivering voor de negatieve beschikking kunnen worden gebruikt.

5. Subsidiariteit en proportionaliteit

Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet Bibob zijn de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit belangrijke uitgangspunten van de wet. Subsidiariteit wil met zoveel woorden zeggen, dat in plaats van de Wet Bibob toe te passen, een bestuursorgaan eerst andere, minder vergaande middelen toepast om het gewenste doel te bereiken. Sommige wetten en regels, zoals het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet, maken al een (beperkte) toets van de integriteit van de aanvrager mogelijk. Als op basis van die integriteitseisen een vergunning kan worden geweigerd of een verleende vergunning kan worden ingetrokken zal dat op die gronden gebeuren. Het onderzoek naar deze eisen grijpt wel in de persoonlijke levenssfeer, maar minder dan een onderzoek in het kader van de Wet Bibob. Pas als de gewone weigerings- of intrekkingsgronden geen uitkomst bieden zal de toepassing van de Wet Bibob in beeld komen. De instrumenten van de Wet Bibob zijn dus aanvullend en als laatste middel bedoeld.

Het gebruik van de instrumenten uit de Wet Bibob moet ook in verhouding staan tot het te dienen doel. Niet alle strafbare feiten die bekend worden, rechtvaardigen het vragen van een onderzoek door het Bureau Bibob. In sommige gevallen kan dat als een veel

te zwaar middel worden gezien. Dat wordt bedoeld met het begrip “proportionaliteit”.

6. Eigen onderzoek

De gemeente moet dus eerst nagaan of zij zelf een Bibobonderzoek kan verrichten. Dat onderzoek kan verricht worden aan de hand van de informatie die door de aanvrager is gegeven in de aanvraagformulieren voor de vergunning. Het gaat daarbij om het vragenformulier, dat in artikel 30 van de Wet Bibob staat omschreven en dat bij de aanvraag om een vergunning moet worden ingeleverd of dat met het oog op een mogelijke intrekking door de gemeente wordt uitgereikt en weer moet worden ingeleverd.

In het vragenformulier worden vooral vragen gesteld over de kapitaalverschaffing en/of financiering van investeringen, het eigendom van het pand waar een inrichting in is gevestigd, het eigendom van de inventaris en eventueel andere schulden die een aanvrager kan hebben. Met de informatie die naar aanleiding van deze vragen door de aanvrager wordt aangeleverd zal de gemeente proberen meer zicht te krijgen op de zakelijke relaties van de aanvrager die betrekking hebben op de inrichting waarvoor een vergunning wordt aangevraagd.

Daarbij zal de functionaris die de aanvraag behandelt, de checklist met indicatoren hanteren, die door het Bureau Bibob is ontwikkeld. In de checklist worden de indicatoren ondergebracht in categorieën. Deze categorieën zijn de bedrijfsstructuur, de financiering, omstandigheden in de persoon van de aanvrager en algemeen geldende en beleidsindicatoren. Verder is binnen deze categorieën een onderverdeling gemaakt naar de (plaats van) de inrichting of organisatie, de persoon van de aanvrager of exploitant en de categorie overig. Daarnaast zijn er nog een aantal algemene indicatoren en beleidsindicatoren, die het bevoegd gezag zelf kan invullen.

Als het eigen onderzoek van de gemeente aanleiding geeft om verder onderzoek te doen dan zal de gemeente een advies vragen aan het Bureau Bibob. In dat verband moeten alle personen die betrokken zijn bij de aanvraag er rekening mee houden dat het onderzoek ook naar hen plaatsvindt.

Bij het onderzoek naar een al verleende vergunning, mag het niet meewerken aan het invullen van het vragenformulier door de gemeente worden uitgelegd als een ernstig gevaar op crimineel misbruik en zal dus direct leiden tot intrekking van de vergunning.

De doelstelling van de gemeente met de toepassing van de Wet Bibob is om personen en organisaties die in relatie staan tot de (georganiseerde) misdaad de voet dwars zetten bij pogingen actief te worden respectievelijk belangen te verwerven in de plaatselijke economie.