Regeling vervallen per 25-03-2017

Omgevingsbeleidsplan, onderdeel Vergunningen

Geldend van 01-02-2014 t/m 24-03-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2014

Intitulé

Omgevingsbeleidsplan, onderdeel Vergunningen

1 Visie en doelstelling

1.1 Visie

De gemeente zet zich in voor een optimaal woon-, werk- en leefklimaat op basis van landelijk, provinciaal en gemeentelijk vastgestelde regels. Vergunningverlening, toezicht en handhaving maakt onderdeel uit van het totale dienstverleningsconcept van de gemeente. De werkzaamheden op deze gebieden hebben een grote en directe relatie met onze klanten. De klanten kunnen zijn: aanvragers van vergunningen, uitvoerende partijen, overtreders van regels en andere belanghebbenden. De missie voor vergunningverlening, toezicht en handhaving wordt als volgt omschreven:

De dienstverlening staat bij ons voorop.’

Deze missie zal centraal blijven staan in onze manier van denken en werken. Het gaat er daarbij om dat we constant aandacht hebben voor onze dienstverlening en kijken hoe we deze kunnen verbeteren. Het is zonder meer noodzakelijk dat we dicht bij onze inwoners blijven staan en niet vanuit een “glazen huis” opereren. De afstand met de klant mag niet groter worden maar we moeten het gemakkelijker maken.

De nadruk ligt op een goede samenwerking met zowel interne als externe partners. Daar past de uitspraak bij “Samen Werken aan Samenwerken”. Het lijkt vreemd over te komen, dat de genoemde missie en uitspraak ook betrekking hebben op het aspect van de handhaving. De achterliggende gedachte is dat een goede dienstverlening ook inhoudt dat we duidelijk zijn en ook neen durven te verkopen als iets niet kan. Voor wat betreft het samenwerken gaat het erom dat in het voortraject alles is gedaan om te voorkomen dat we achteraf tot handhaving over moeten gaan.

Als we denken vanuit dienstverlening en klantgerichtheid komt een aantal uitgangspunten terug. Dat zijn de volgende:

• Hartelijkheid: in de zin van vriendelijkheid en oprechte interesse tonen maar ook de bereidheid de ander van dienst te zijn.

• Menselijk: dienstverlening is mensenwerk en daar hoort inlevingsvermogen bij maar ook excuses maken voor gemaakte fouten en handelen met de regels in het achterhoofd.

• Stimulerend: dingen mogelijk maken en met mensen meedenken met als gevolg meer service met minder regels, het motto van “De overheid geeft antwoord”.

• Helderheid: op de gemeente moet je kunnen bouwen en vertrouwen, wij zijn duidelijk over wat we wel en niet kunnen betekenen voor onze burgers en bedrijven. We geven begrijpelijke informatie, zijn bereikbaar en toegankelijk, doen geen loze beloften en houden ons aan de gemaakte afspraken.

Deze uitgangspunten maken onderdeel uit van onze manier van werken.

1.2 Samenwerking VTH Kempengemeenten

In het najaar van 2012 hebben de Kempengemeenten besloten nader onderzoek te doen naar de mogelijkheid van bundeling van alle taken op het gebied van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (de zgn. VTH-taken). De gemeenten Eersel en Reusel-De Mierden werken op dit gebied al intensief samen. Ook de gemeente Oirschot heeft te kennen gegeven te willen aansluiten. De gemeenten Bergeijk en Bladel hebben aangegeven de VTH- taken in eigen beheer te gaan of blijven uitvoeren en indien nodig uit te besteden. De definitieve besluitvorming over de samenwerking zal naar verwachting in januari 2014 plaatsvinden. Daarna wordt het bedrijfsplan opgesteld zodat de nieuwe organisatie in het tweede kwartaal van 2014 kan starten.

Dit Omgevingbeleidsplan, onderdeel Vergunningen is gericht op de uitvoering en maakt keuzes hoe de gemeente diverse onderdelen in de aanvragen om vergunningen en meldingen beoordeeld. Bij het opstellen van dit beleid is ook rekening gehouden met de ontwikkelingen op het gebied van vergunningverlening en handhaving binnen de gemeente, maar vooral ook daarbuiten zoals de samenwerking met de ‘Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant’.

1.3 Uitgangspunten

Het geformuleerde beleid is allereerst gebaseerd op de visie. Deze visie krijgt vervolgens meer diepgang in uitgangspunten. De volgende uitgangspunten vormen de denkwijze voor de bepaling van de niveaus van toetsen, toezicht houden en handhaven.

  • 1.

    De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van bouwen, gebruiken en slopen ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden.

  • 2.

    De gemeente ziet toe of de verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van geschat risico, wettelijke voorschriften en bestuurlijke prioriteit. De bemoeienis van de gemeente beperkt zich tot een minimum afgesproken niveau.

  • 3.

    Altijd moet voldoende aannemelijk zijn dat aan de geldende regelgeving wordt voldaan.

  • 4.

    De gemeente zorgt ervoor dat zij zelf voldoende kennis op de diverse disciplines bezit zodat de gemeente zich er altijd van kan vergewissen of rapporten en adviezen van derden voldoen aan de regelgeving. Dit vergt een basis kennisniveau.

  • 5.

    De gemeente heeft een vangnetfunctie voor de naleving van de wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke omgeving.

  • 6.

    De gemeente zorgt voor een professionele organisatie waarin werkprocessen zijn vastgelegd en handelt hiernaar. De dienstverlening is zodanig ingericht dat de klant aan de voorkant weet wat en wanneer hij van de gemeente kan verwachten en wat van hem wordt verwacht.

Ad 1. Verantwoordelijkheid

Door ontwikkelingen in wet- en regelgeving, jurisprudentie en evaluaties na calamiteiten, wordt steeds meer een scheiding duidelijk tussen de bestuurlijke en privaatrechtelijke verantwoordelijkheid. De bestuurlijke verantwoordelijkheid richt zich meer op het beperken van risico’s en houden van toezicht hierop. Enerzijds door toetsing van vergunningen en anderzijds het toezien op de naleving van algemene regels en voorschriften uit vergunningen. Bedrijven en burgers hebben een grote verantwoordelijkheid hierin en worden bij verwijtbare overtredingen ook privaatrechtelijk aangesproken voor de gevolgen na bijvoorbeeld overtredingen en calamiteiten.

Ad 2. Risico, wettelijke voorschriften en bestuurlijke prioriteit

Een uitwerking van de wettelijke uitvoeringstaken van gemeenten, is het bestuurlijk vastleggen van de wijze waarop taken worden uitgevoerd. Dit omgevingbeleidsplan gaat hier in hoofdstuk 2 op in, terwijl in het uitvoeringsprogramma toetsniveaus zijn vastgelegd waarin de bestuurlijke prioriteit een duidelijke plaats heeft gekregen.

Ad 3. Voldoende aannemelijk

Het is voor gemeenten niet mogelijk alle wettelijke aspecten integraal te toetsen. Als dit wel zou moeten, zou in elke gemeente de personeelsformatie sterk moeten toenemen. Bij de taakoefening geldt het uitgangspunt dat altijd voldoende aannemelijk moet zijn dat aan de geldende regelgeving wordt voldaan. Het is niet de bedoeling om het werk van adviseurs over te doen, maar uitsluitend te toetsen. Afhankelijk van risicoanalyses is een keuze gemaakt in het niveau van taakuitoefening.

Ad 4. Voldoende kennis

De uitvoering van de taken moet, ook al worden niet alle aspecten integraal getoetst, op een adequaat niveau gebeuren. Wat het adequate niveau is, is vastgelegd in landelijke kwaliteitscriteria. Deze criteria zijn enkele maanden geleden aangescherpt. De gemeenten hebben in juni 2013 aangegeven in hoeverre zij hieraan voldoen. De aanscherping van de kwaliteitscriteria heeft vooral betrekking op het kennisniveau en de ervaring in het werk. De Kempengemeenten hebben ieder apart en als totaal gezamenlijk een zelfevaluatie van de landelijke kwaliteitscriteria uit laten voeren. Dit onderzoek is uitgevoerd door adviesbureau MasterMeester. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat geen enkele gemeente volledig aan de kwaliteitscriteria voldoet. In een verbeterplan zijn de knelpunten aangegeven en is aangegeven hoe aan de kwaliteitscriteria zal worden voldaan. De meeste taken kunnen samen met de Kempengemeenten worden gedaan en een aantal taken worden uitbesteed aan een marktpartij of de ‘Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant’

Ad 5. Vangnetfunctie

De vangnetfunctie heeft vooral een publiekrechtelijk en geen privaatrechtelijk karakter, tenzij de gemeente zelf eigenaar is. Ook speelt hierbij de eigen verantwoordelijkheid een rol. Als de eigen verantwoordelijkheid van een burger of bedrijf onvoldoende of niet wordt genomen, zal de gemeente zorg dragen voor het naleven van de voorschriften, vaak met gevolg het voeren van handhavingsprocedures.

Ad 6. Professionele organisatie en dienstverlening

Vooraf weten welke dienst wanneer wordt geleverd maakt het meer en meer noodzakelijk te zorgen voor een professionele organisatie. Door werkprocessen voor veelvoorkomende diensten vast te leggen wordt de dienstverlening transparanter, maar ook voor de medewerkers van de gemeente inzichtelijk wat van hen wordt verwacht. Alleen als medewerkers zo (kunnen) functioneren, kan ook van de klant professionaliteit worden gevraagd. De dienstverlening is te onderscheiden in diverse niveaus: van informatieverstrekking via de website en de gemeentebalie tot vakinhoudelijke discussie en kennisuitwisseling aan het omgevingsloket, met vooroverleg en vergunningen. Hierdoor kan informatie en advies worden gegeven over mogelijke vergunningen en toestemmingen. Vooral bij informatieverstrekking en vooroverleg is ruimte voor discussie. Na ontvangst van aanvragen om vergunning, wordt de behandeling formeel uitgevoerd, volgens de wettelijke procedures met inachtneming van de visie van de gemeente.

Onderdeel van de professionele organisatie is de continue wens tot verbetering van de (werk)processen. De teams vergunningen, toezicht en handhaving zullen voorstellen doen voor verdere innovatie van de processen, deregulering, slimmer en efficiënter werken, etc. Dit om de kwaliteit van de dienstverlening continue te verbeteren.

1.4 Ontwikkelingen uitvoering taken van en voor andere instanties

Vanaf juni 2013 zijn een aantal taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving verplicht overgedragen aan de ‘Omgevingsdienst Zuidoost Brabant’, het ‘Basistakenpakket’. Dit zijn grotendeels grotere complexe taken. Gemeenten blijven echter wel het bevoegd gezag en dus ook verantwoordelijk. Zij kunnen aangeven op welke wijze de taken moeten worden uitgevoerd. Dit omgevingbeleidsplan, met het bijbehorende uitvoeringsprogramma, moet daarom ook door de omgevingsdienst worden uitgevoerd.

Hetzelfde geldt voor adviseurs die in opdracht van de gemeente taken uitvoeren, zoals bijvoorbeeld de beoordeling van akoestische rapportages en constructieberekeningen. De adviseurs moeten handelen naar de criteria zoals vastgelegd in dit omgevingbeleidsplan, tenzij nadrukkelijk anders afgesproken.

In enkele wettelijk voorgeschreven gevallen, dan wel door in een dienstverleningsovereenkomst vastgelegde afspraken, adviseert de gemeente ook aan andere overheidsinstanties. Dit is vooral aan de orde bij aanvragen omgevingsvergunning waarbij een Minister of Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag is. De dienstverlening en de niveaus van uitvoering van de taken door de gemeente aan een andere instantie, vindt op dezelfde wijze plaats als dat de gemeente het bevoegd gezag zou zijn, tenzij nadrukkelijk anders afgesproken.

1.5 Kwaliteitscriteria

Voor een goede uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) zijn kwaliteitscriteria ontwikkeld. We willen zoveel mogelijk alle taken zelf blijven doen. Dit mag zolang we voldoen aan de landelijk vastgestelde kwaliteitscriteria 2.1. Deze criteria hebben betrekking op het proces, de inhoud en de kritieke massa. De criteria worden wettelijk vastgelegd en de provincie ziet erop toe dat de gemeenten aan de criteria voldoen (coördinerende rol). In 2011 hebben de Kempengemeenten een zelfevaluatie uitgevoerd. Daaruit is naar voren gekomen, dat de individuele gemeenten voor bijna alle taken niet aan de gestelde criteria voldoen. Gebleken is dat de samenwerking met de 4 Kempengemeenten veel meer perspectief biedt en -op enkele zeer specialistische taken na- grotendeels voldaan kan worden aan de gestelde criteria.

Het zal overigens duidelijk zijn dat het hele proces van vergunningverlening, toezicht en handhaving veel meer taken met zich meebrengt dan de taken die moeten voldoen aan de kwaliteitscriteria. Denk hierbij aan dienstverlening, waaronder informatieverstrekking, het bijhouden van landelijke registraties, zoals de BAG, het CBS, Web BVB, etc.

Zoals eerder vermeld, zijn de kwaliteitscriteria op een aantal punten aangescherpt. Uit de evaluatie blijkt, dat de individuele gemeenten -vanwege de aanscherping van de criteria- in nog mindere mate dan in 2011 kunnen voldoen aan de gestelde criteria. Als we gaan samenwerken met 4 gemeenten kunnen we ook niet aan alle criteria voldoen. Het gaat dan om een aantal generieke deskundigheden en vooral de specialistische deskundigheden op het gebied van bouwen, milieu en ruimtelijke ordening.

Na de opstelling van het verbeterplan krijgen we één jaar de tijd (de periode oktober 2013- oktober 2014) om ervoor te zorgen dat de verbeteringen worden doorgevoerd. Aan het einde van het verbetertraject zal in de periode november 2014- december 2014 nogmaals de zelfevaluatietool worden ingevuld om te laten zien dat de organisatie aan de kwaliteitscriteria voldoet.

Samengevat kan worden geconcludeerd, dat geen enkele gemeente voldoet aan de kwaliteitscriteria, en dat de samenwerking er weliswaar voor zorgt dat we op een aantal gebieden voldoen maar, zoals aangegeven, op een aantal terreinen niet.

Dit beleid, samen met het uitvoeringsprogramma, zorgt er voor dat we voldoen aan een aantal procescriteria voor vergunningverlening uit de Kwaliteitscriteria 2.1. Dit beleid bevat onder meer het strategisch en operationeel beleidskader. De samenwerking VTH Kempengemeenten gaat processen, werkinstructies, auditing en ‘planning en control’ organiseren zodat ook aan de resterende kwaliteitscriteria wordt voldaan.

1.6 Ontwikkelingen wetgeving

De ontwikkeling van wet- en regelgeving is een continu proces. Dit omgevingbeleidsplan is afgestemd op de laatste stand van zaken in deze ontwikkelingen. Enkele ontwikkelingen zijn op dit moment wel bekend, maar nog onvoldoende concreet zodat daar nog geen rekening mee is gehouden in dit omgevingbeleidsplan, zoals de totstandkoming van de Omgevingswet.

1.7 Systematiek

1.7.1 Analyse en bestuurlijke prioriteit

Voor het opstellen van dit omgevingbeleidsplan zijn diverse taken van de gemeente op het gebied van vergunningverlening geanalyseerd. Deze analyse heeft geleid tot een uitwerking in niveaus voor verschillende activiteiten, zoals bouwen, slopen, monumenten, milieu, brandveilig gebruik, kappen maar ook evenementen en drank- en horeca.

De basisafweging is als volgt omschreven: Hoe intensief wordt het onderdeel op de diverse activiteiten getoetst, toezicht gehouden en gehandhaafd? De keuzes worden gemaakt afhankelijk van de risicoanalyse en de bestuurlijke prioriteit. Daarbij heeft afstemming plaatsgevonden tussen de verschillende disciplines van vergunningverlening, toezicht en handhaving.

De uitwerking van de systematiek is voor vergunningverlening opgenomen in hoofdstuk 2. De gemeente beschikt ook over een handhavingsbeleid. Dit beleid is al eerder vastgesteld en zal in de toekomst mogelijk worden geïntegreerd in één integraal beleid. De werkelijke keuzes zijn opgenomen in het gemeentespecifieke uitvoeringsprogramma, waarbij de bestuurlijke prioriteit de grootste invloed kent.

Voor toezicht en handhaving worden in het handhavingsbeleid ook prioriteiten gesteld voor activiteiten waarvoor geen vergunning of melding nodig is, zoals zwerfvuil en overlast (ergernissen).

1.7.2 Risicoanalyse

Een risicoanalyse is een methode waarbij benoemde risico’s worden gekwantificeerd door het bepalen van de kans dat een dreiging zich voordoet en de gevolgen daarvan:

risico = kans x effect.

Daarbij spelen volgende factoren een rol:

Fysieke veiligheid en gezondheid van mensen, het milieu maar ook aspecten als economische en imagoschade. Per onderdeel wordt de kans van het optreden bepaald en wordt vervolgens berekend wat de schade is die op zou kunnen treden als een bedreiging zich daadwerkelijk voordoet. Op grond van een risicoanalyse kan worden vastgesteld welk risico het gemeentebestuur bereid is te accepteren en wat de prioriteiten moeten zijn.

In dit omgevingbeleidsplan is voor de hoofdaspecten bouwen, slopen, milieu, APV en bijzondere wetten een risicoanalyse uitgevoerd. Deze risicoanalyse is zichtbaar gemaakt bij de bepaling van uitvoeringsniveaus. Deze uitvoeringsniveaus zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

1.7.3 Prioriteitenstelling

Op grond van de risicoanalyse heeft het college prioriteiten in de uitvoering van de taken bepaald. Zoals eerder in dit beleid aan de orde is gekomen, wordt de uitvoering van de taken zoveel mogelijk afgestemd met de omliggende gemeenten. De samenwerking met andere Kempengemeenten gaat echter niet zo ver dat ook de prioriteiten gelijk zijn. Het uitvoeringsprogramma is op basis van de bestuurlijke prioriteiten vastgesteld en verschilt daarom per gemeente.

1.7.4 Aanpak

De wijze van uitvoering van de wettelijke taken betekent zoeken naar evenwicht tussen kwaliteit en kwantiteit. De uitvoering van de taken en de dienstverlening kan op verschillende niveaus worden uitgevoerd. Aan elk niveau zijn tijd en kosten verbonden. Aan elk niveau is ook een risicoprofiel verbonden. Afhankelijk van het uitvoeringsniveau worden sommige risico’s wel of niet gedekt. Dit komt tot uitdrukking in het uitvoeringsprogramma.

Voor de niveaus van toetsing zijn bij de afweging de volgende aspecten betrokken:

  • 1.

    Welke risico’s tegen welke capaciteit en kosten willen gemeenten structureel afdekken, met de wetenschap dat risico’s nooit voor 100% kunnen worden afgedekt?

  • 2.

    Op welke wijze wordt met het voorgaande punt vastgestelde niveau omgegaan bij tijdelijke ontwikkelingen, zoals een hoger werkaanbod dan waarin voorzien of het niet ingevuld zijn van de personeelsformatie?

1.7.5 Toetsmatrix

Vanuit de risicoanalyse en de prioriteitenstelling voor de diverse onderdelen, zijn toetsmatrixen opgesteld. Bij het bepalen van het toets- of toezichtniveau is de ernst van de calamiteit (effect) en de kans hierop bepalend voor de diepte van de toets. Hoe groter het gevolg en hoe groter de kans des te diepgaander zal de toets moeten zijn. De bestuurlijke prioriteit heeft in een formule voor de uitvoeringsniveaus een duidelijke plaats gekregen.

De toetsmatrixen kennen de niveaus 0 t/m 4: van niet uitvoeren naar sneltoets, visuele, representatieve en integrale toets. In hoofdstuk 2 wordt hierop teruggekomen.

1.8 Evaluatie en verslaglegging

In verschillende wetgeving is vaak de verplichting opgenomen tot het vaststellen van een (jaar)verslag waarin uiteen is gezet op welke wijze de gemeente uitvoering heeft gegeven aan haar wettelijke taken. In de milieuwetgeving en bij handhaving is deze verplichting al jaren verankerd en wordt hieraan adequaat gevolg gegeven. Voor andere disciplines op het gebied van vergunningverlening is dit veelal nieuw.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft een handleiding opgesteld om output- en outcomecriteria op te stellen. Output- en outcomecriteria zijn een betrekkelijk nieuw fenomeen binnen het omgevingsrecht. De fundamenten voor deze criteria zijn:

  • -

    Minimumeisen uit de wetgeving

  • -

    Eigen vastgesteld beleid

  • -

    Prioritering op basis van risicoanalyses

De output- en outcomecriteria zullen wij later uitwerken en zullen wij monitoren voor onder meer het jaarverslag. Wij willen dit vormgeven via de VTH samenwerking binnen de Kempengemeenten die waarschijnlijk in 2014 zal starten.

2 Vergunningverlening

2.1 Inleiding vergunningverlening

Met hoofdstuk 1 is de basis van dit omgevingbeleidsplan gelegd. Onder meer de algemene visie op dienstverlening, de uitgangspunten en ontwikkelingen zijn aan de orde gekomen. In dit hoofdstuk is het onderdeel vergunningverlening verder uitgewerkt. Onder vergunningverlening bedoelen we hierbij ook de behandeling van meldingen en ontheffingen.

2.2 Visie op vergunningverlening

De vergunning is een veelgebruikt middel voor het realiseren van publieke doelen. Het mogelijk maken van ontwikkelingen waarbij vergunningverlening onderdeel is van het gehele proces van totstandkoming van wijzigingen in de fysieke leefomgeving. De visie voor vergunningverlening binnen de gemeente luidt:

Het verstrekken van een beschikking die voldoet aan de wettelijke vereisten tegen zo kort mogelijke doorlooptijden en zo laag mogelijke kosten.

De variabelen in bovengenoemde formulering kunnen worden gedefinieerd en gemonitord. De gemeentelijke organisatie stuurt hierop waarbij een continue kwaliteitsverbetering plaats zal vinden.

Er bestaat geen vaste omschrijving van het begrip “vergunning”. Een omschrijving die wel passend is luidt als volgt:

“De beschikking op een aanvraag, die toestaat activiteiten te verrichten die in de wet- en regelgeving zonder vergunning of melding verboden zijn.”

De in de regelgeving verboden handeling is niet per definitie ongewenst, maar de overheid bepaalt in welke situatie en onder welke voorwaarden toestemming kan worden verleend om af te wijken van de verbodsbepaling. Vergunningverlening is een instrument om de overheid in staat te stellen het maatschappelijk handelen te reguleren. De vergunningverlening binnen de gemeente is erop gericht om activiteiten volgens de wettelijke eisen en gemeentelijk beleid plaats te laten vinden. Hiervoor wordt maatwerk geleverd, immers iedere aanvraag voor een activiteit is anders. Door het verbinden van voorschriften kan de impact (veiligheid, hinder, verontreiniging e.d.) die een activiteit mogelijk veroorzaakt zo klein mogelijk worden gehouden.

Het is voor gemeenten onmogelijk alle activiteiten tot in detail te toetsen aan alle geldende regelgeving voordat een vergunning verleend wordt. Enerzijds door de capaciteit en kosten en anderzijds vanwege de wettelijke termijnen. Burgers en bedrijven hebben de laatste jaren door aanpassingen van wetgeving en als gevolg van jurisprudentie een grotere eigen verantwoordelijkheid gekregen met betrekking tot het naleven van wettelijke voorschriften. Gevolg hiervan is dat meer wordt gedereguleerd waarbij steeds meer activiteiten meldingplichtig of vergunningvrij zijn geworden.

2.3 Uitgangspunten bij bepaling toetsingsniveau

Vanuit een risicoanalyse en de prioriteitenstelling, door het college van burgemeester en wethouders voor diverse onderwerpen, zijn door ons toetsmatrixen opgesteld. Bij het bepalen van het toetsniveau is de ernst van de calamiteit (effect) en de kans hierop bepalend voor de diepte van de toets. Hoe groter het gevolg en hoe groter de kans des te diepgaander zal de toets moeten zijn. De bestuurlijke prioriteit heeft in een formule voor de uitvoeringsniveaus een duidelijke plaats gekregen. De volgende formule wordt gehanteerd:

(Kans x Effect = Risico) x Bestuurlijke prioriteit

= Uitvoeringsniveau

Door de bovenstaande formule wordt een score verkregen van 0 tot en met 27. Deze score bepaalt hoe de toets wordt uitgevoerd. In de onderstaande tabel zijn de omschrijvingen van Effect, Kans en Bestuurlijke prioriteit uitgewerkt.

Score

Effect

0

Nihil effect

1

Laag effect, hooguit materiële schade

2

Gemiddeld effect, mogelijke slachtoffers, beperkte tot grote materiële schade

3

Groot effect, met slachtoffers en grote materiële schade

Kans

0

Vrijwel nihil

1

Lage inschatting

2

Gemiddelde inschatting

3

Redelijke grote inschatting

Bestuurlijke prioriteit

0

Onderdeel wordt niet uitgevoerd

1

Geen prioriteit

2

Beperkte prioriteit

3

Hoge prioriteit

Tabel 1 Omschrijving Effect, Kans en Bestuurlijke prioriteit

Doelstelling

Het doel van het toetsprotocol is om de verlening van vergunningen transparanter te maken en uniformiteit in de toetsing te bewerkstelligen. Ook vormt de kwaliteitsnormering een basis voor het toezichtniveau. Met het toetsingsprotocol legt de gemeente zichzelf voor iedere vergunning een minimum toetsingsniveau op.

Beoogd resultaat

Het bestuurlijk vaststellen van de toetsniveaus van de diverse voorschriften zodat de vergunningverlening op een verantwoorde wijze plaats vindt. Hierdoor kunnen ook de medewerkers afgewogen en expliciete keuzes maken bij het toetsen van vergunningaanvragen.

Reikwijdte

Matrixes met toetsniveaus hebben uitsluitend betrekking op de voorschriften zoals opgenomen in de betreffende wet- en regelgeving. Deze voorschriften hebben onder andere betrekking op (fysieke/brand)veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, natuur- en milieu en lokale aspecten als verkeersveiligheid en openbare orde & veiligheid.

Keuze van het toetsniveau

Om te kunnen bepalen welke keuzes welke risico’s met zich meebrengen, dient een grondig inzicht in de praktijk te bestaan. Met modellen, zoals het Boxtel’s Kwaliteitsmodel BWT en beleidsplannen van andere gemeenten zijn de risico’s in beeld gebracht. Uitgaande van de huidige capaciteit, rekening houdend met kans op en het gevolg van een calamiteit is aan het bestuur aangegeven wat het wenselijke niveau van toetsing is. De colleges van de Kempengemeenten hebben in het uitvoeringsprogramma hierna de lokale prioriteiten ingevuld.

De toets- en toezichtmatrixen kennen de niveaus 0 t/m 4: van niet uitvoeren naar sneltoets, visuele, representatieve en integrale toets.

Score

Niveau

Inhoud toets

0

Niet uitvoeren (0)

Aan het betreffende onderdeel wordt geen aandacht geschonken.

1-2

Snel (1)

Indieningvereiste: is het aanwezig en klopt de uitkomst?.

3-8

Visueel (2)

Kloppen de uitgangspunten? Bevatten de stukken voldoende informatie over de uitgangspunten? Gecontroleerd wordt of de globale uitgangspunten op de stukken, aangeleverd om het desbetreffende aspect te kunnen toetsen, in voldoende mate en in samenhang zijn weergegeven om het aspect te kunnen toetsen.

9-18

Representatief (3)

Controle van de belangrijkste onderdelen. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken, aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen, in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten waarschijnlijk zijn. De belangrijkste berekeningen worden gecontroleerd dan wel nagerekend. De na te rekenen aspecten worden bepaald op basis van de resultaten van de visuele toets.

19-27

Integraal (4)

Alles controleren.

Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken, aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen, in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en worden de uitkomsten gecontroleerd/nagerekend.

Tabel 2 Uitwerking toetsniveaus

2.4 Uitgangspunten bij toetsing na zienswijzen, bezwaar- of beroep

Op grond van de wet- en regelgeving kunnen bij vergunningprocedures zienswijze(n) worden ingediend, bezwaar worden gemaakt of beroep worden ingesteld. De inhoud hiervan kan zich richten tot een specifiek onderdeel van de inhoudelijke beoordeling van de vergunning. In deze situaties wordt bij de behandeling van de zienswijzen, het bezwaar- of beroepschrift het betreffende onderdeel uit de vergunning waartegen wordt geageerd, opnieuw getoetst, op het hoogste niveau (niveau 4). Als gevolg van deze toetsing kan het voorkomen dat een aanvraag om een vergunning aanpassing en/of nadere motivatie vereist dan wel dat een mogelijke verlening van een vergunning wordt herzien en de vergunning alsnog moet worden geweigerd.

2.5 Overige uitgangspunten (vangnet)

Als algemene leidraad voor de toetsing van vergunningen geldt dat uit de ingediende gegevens altijd voldoende aannemelijk moet zijn dat aan de geldende regelgeving wordt voldaan. De gemeente zorgt ervoor dat zij zelf voldoende kennis op de diverse disciplines bezit zodat de gemeente zich er altijd van kan vergewissen of rapporten en adviezen van derden voldoen aan de regelgeving.

2.6 Uitgangspunten bij beoordeling van meldingen

In veel wet- en regelgeving worden de laatste jaren vergunningstelsels vervangen door een systeem van meldingen. Door het stellen van algemeen verbindende regels, is maatwerk van een vergunning minder vaak nodig. Deze transitie vindt al jaren plaats in de milieuwetgeving. Een voorbeeld hiervan is de melding Activiteitenbesluit. Ook voor het brandveilig gebruiken en slopen is een systeem van meldingen opgenomen in het Bouwbesluit 2012.

Bij meldingen gaat de wetgever er van uit dat voor bepaalde activiteiten volstaan kan worden met een mededeling aan het bevoegd gezag. Aan het bevoegd gezag is het de taak te beoordelen of de activiteit inderdaad meldingplichtig is en of de melding volledig is ingediend. Een inhoudelijke beoordeling en acceptatie van de melding past niet in deze richting. Het accent van de taken van de gemeente met betrekking tot meldingen verplaatst zich naar het uitvoeren van toezicht. In het handhavingsbeleid wordt voor toezicht en handhaving daarop ingegaan.

Het algemene uitgangspunt voor de behandeling van meldingen is als volgt:

  • -

    Volledigheid: is de melding volledig ingediend?

  • -

    Aannemelijkheid: is voldoende aannemelijk dat de melding overeen komt met het werkelijk (voorgenomen) gebruik of de (voorgenomen) uitvoering van werken? Een uiterst globale schouwing op basis van ervaring.

  • -

    Toetsing: de ingediende gegevens worden niet inhoudelijk getoetst, tenzij wettelijk voorgeschreven.

  • -

    Maatwerkvoorschriften: globale beoordeling of mogelijk maatwerkvoorschriften nodig zijn.

In het uitvoeringsprogramma kan het college voor specifieke onderdelen er voor kiezen enkele gegevens toch vooraf te toetsen en bij strijdigheden de melder hierover te berichten. Hierdoor kunnen achteraf, bij handhaving, mogelijke problemen worden voorkomen.

Uit toezicht en handhaving kan blijken dat maatwerkvoorschriften nodig zijn. Dit maatwerk zal door het team Vergunningen worden geleverd en uitgewerkt. Het is nauwelijks mogelijk maatwerkvoorschriften in een algemene werkwijze te formuleren. De wettelijk voorgeschreven procedure is vanzelfsprekend leidend.

2.7 Indieningvereisten

De indieningvereisten voor aanvragen om vergunningen, ontheffingen en meldingen zijn opgenomen in diverse regelingen, zoals de Ministeriële regeling omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit, Bouwbesluit 2012, Drank- en Horecawet en Algemene plaatselijke verordening. In bijzondere gevallen kunnen voor de beoordeling andere gegevens nodig zijn dan in specifieke regelingen is opgenomen of wanneer er geen indieningvereisten zijn vastgesteld. Op grond artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan het college om (specifieke) aanvullende gegevens vragen. In het uitvoeringsprogramma zijn voor aanvragen van enkele vergunningen, ontheffingen of meldingen bijzondere bepalingen opgenomen over de noodzakelijk in te dienen gegevens.

2.8 Interne en externe afstemming

Integrale vergunningverlening is een onderdeel van de dienstverlening van een gemeente. Een adequate interne afstemming is nodig om aanvragen binnen de wettelijke termijnen compleet af te handelen en draagt daardoor in grote mate bij aan de klantbeleving van de dienstverlening. Dit behelst in eerste instantie een goede afstemming, zowel tussen vergunningverleners en andere interne betrokkenen als tussen vergunningverlener, toezichthouder, handhaver en adviseurs. Deze afstemming is van wezenlijk belang voor een eenduidige en uniforme toetsing en optreden naar buiten toe.

Daarnaast omvat interne afstemming de relatie met andere organisatieonderdelen, zoals de afdelingen die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke plannen en het beheer en de uitvoering van projecten. Voor de implementatie van de Wabo en andere vergunningen zijn werkprocessen opgesteld en werkafspraken gemaakt. Afstemming en adviesmomenten zijn verwerkt in deze werkprocessen en -afspraken.

De werkprocessen en -afspraken die de organisatie aangaan worden in een afzonderlijk document vastgelegd. Deze dynamische uitwerking is een reactie van de organisatie op de bestuurlijke keuzes in dit omgevingbeleidsplan.

Externe afstemming is van belang om te komen tot een optimaal en integraal resultaat in zowel vergunningverlening, toezicht als handhaving. De samenwerkende partners (waterschap, politie, veiligheidsregio, omgevingsdienst, provincie, ministerie enz.) benutten zo de specifieke deskundigheid, ondersteuning, aanvulling en informatie over en weer. Ook het overleg met adviseurs van aanvragers, zoals architecten, milieuadviseurs etc., zal veelal nodig zijn en bijdragen aan het gewenste eindresultaat.

2.9 Typen vergunningen, meldingen, ontheffingen (informatief)

De teams Vergunningen, Toezicht en Handhaving behandelen, zien toe en handhaven veel uiteenlopende typen vergunningen, meldingen en ontheffingen. Ook brengen zij advies uit aan andere instanties. Hieronder is een overzicht opgenomen van de meest voorkomende zaaktypen.

Zaaktype

Wettelijke grondslag

Omgevingsvergunning

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Gebruiksmelding

Bouwbesluit 2012

Sloopmelding

Bouwbesluit 2012

Milieumelding (melding Activiteitenbesluit)

Wet milieubeheer

Melding Besluit bodemkwaliteit

Wet milieubeheer

Procedure maatwerkvoorschriften 8.42 Wm

Wet milieubeheer

Reguliere bouwvergunning 2e fase (overgangsrecht)

Woningwet

Bijzondere wetten en meer

Drank- en horecavergunning

Drank- en Horecawet

Ontheffing en melding Drank- en Horecawet

Drank- en Horecawet

Aanwezigheidsvergunning kansspelautomaten

Wet op de Kansspelen

Evenementenvergunning

Algemene Plaatselijke Verordening

Melding evenement

Algemene Plaatselijke Verordening

Ontheffing Algemene Plaatselijke Verordening

Algemene Plaatselijke Verordening

Gebruiksvergunning

Brandbeveiligingsverordening

Loterijvergunning

Wet op de Kansspelen

Melding Telecommunicatieverordening

Telecommunicatieverordening

Standplaatsvergunning

Algemene Plaatselijke Verordening

Vergunning aanleggen, beschadigen en veranderen weg

Algemene Plaatselijke Verordening

Ontheffing Wegenverkeerswet

Wegenverkeerswet

Ontheffing sluitingsuren

Winkeltijdenwet en –verordening

Overige taken

Adviesverzoeken aan ander bevoegd gezag

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

2.10 Aanvraag (omgevings)vergunning

2.10.1 Informatieverstrekking en vooroverleg

Voordat een conceptaanvraag, vooroverleg (schetsplan) of complete aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend, komt het regelmatig voor dat een aanvrager vooraf overleg wil over de haalbaarheid van zijn plan (voor een concreet initiatief). Vaak wordt in eerste instantie het verzoek gedaan bij het omgevingsloket of bij een betrokken medewerker waarbij de initiatiefnemer het project toelicht en de mogelijke vereiste vergunningen of meldingen worden besproken, met de bijbehorende procedures. Na het eerste contact wijst de organisatie een zaakverantwoordelijke aan, die het verdere verloop zal coördineren.

Bij vooroverleg wordt globaal gekeken naar de (ruimtelijke) haalbaarheid en inpasbaarheid van het plan. Hierbij is vaak het bestemmingsplan leidend, aangevuld met ander lokaal beleid. Na het vooroverleg is het voor de initiatiefnemer duidelijk of een later in te dienen aanvraag om vergunning kans van slagen heeft en welke procedure hiermee is gemoeid. Als het plan aangepast moet worden, wordt duidelijk aangegeven op welke onderdelen.

2.10.2 Activiteit “bouwen” in de omgevingsvergunning

In het Bouwbesluit zijn voorschriften opgenomen waaraan een bouwwerk moet voldoen. Voor wat betreft de beoordeling van aanvragen omgevingsvergunning is het Bouwbesluit onderverdeeld in de hoofdstukken Veiligheid, Gezondheid, Bruikbaarheid, Energiezuinigheid en Milieu en Installaties. Het is onmogelijk om alle bouwwerken en onderwerpen uit het Bouwbesluit 100% te toetsen. Dit vraagt te veel middelen en capaciteit. Om te voorkomen dat bij de toetsing willekeur optreedt, is het noodzakelijk afspraken te maken om te komen tot een aanvaardbaar toetsingsniveau.

Bouwbesluit in hoofdlijnen

In het Bouwbesluit zijn voorschriften gegeven voor het bouwen van woningen en

woongebouwen, woonwagens en standplaatsen, niet tot bewoning bestemde gebouwen en

voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Het Bouwbesluit maakt onderscheid tussen verschillende gebruiksfuncties.

De voorschriften voor de verschillende bouwwerken zijn onderverdeeld in verschillende thema’s. De voorschriften kunnen wat betreft zwaarte per gebruiksfunctie verschillen. Bovendien hanteert het Bouwbesluit verschillende niveaus met betrekking tot deze voorschriften. Bij verandering van zowel het gebruik als de technische staat van een bouwwerk zijn de voorschriften van het van rechtens verkregen niveau van toepassing, wat weer nooit lager mag zijn dan de ondergrens, het niveau voor bestaande bouw.

De dynamiek in de bouwpraktijk kan ertoe leiden dat bepaalde risico’s die door de gemaakte keuzes onderbelicht worden op enig moment toch een groter maatschappelijk gewicht gaan krijgen waardoor beleid dient te worden bijgesteld. Landelijke ontwikkelingen of locale incidenten kunnen er toe leiden dat vanuit de rijksoverheid wordt opgelegd actie te ondernemen. Dit is eerder aan de orde geweest bij onder meer de veiligheid van platte daken, veiligheid van gevelbekleding en (spouw)ankers en brandveiligheid van woningscheidende wandconstructies. Voor dergelijke incidenten is vooraf geen toetsniveau vast te stellen. De aanpak ervan zullen wij telkens als project uitvoeren.

Risico’s moeten inzichtelijk, beheersbaar en controleerbaar zijn. Het vaststellen van de niveaus (de diepgang) waarop de activiteit bouwen moet worden getoetst, maken die risico’s beheersbaar. Door het werken met een bestuurlijk vastgestelde toetsmatrix zijn de interne risico’s afgedekt en krijgt de bestuurlijke verantwoordelijkheid zijn plaats. Daarnaast kunnen hierdoor eventuele aansprakelijkheidsstellingen worden begrensd. Het is moeilijk aan te geven wat een adequaat toetsingsniveau is. Feit is dat er ten aanzien van de toetsing van de vergunning gemotiveerd keuzes moeten worden gemaakt en prioriteiten moeten worden gesteld. De toetsniveaus zijn vastgelegd in het uitvoeringsprogramma.

Beoordelen gelijkwaardigheid Bouwbesluit

De bouwregelgeving is in heel Nederland gelijk. De voorschriften uit het Bouwbesluit zijn vooral geënt op veelvoorkomende bouwwerken. Het is voor het college mogelijk af te wijken van een voorschrift als op basis van gelijkwaardigheid door de aanvrager is aangetoond dat op een andere wijze aan het voorschrift wordt voldaan. Gelijkwaardigheid moet altijd naar het genoegen van burgemeester en wethouders worden aangetoond. Dit laatste is niet zonder belang. Bij gelijkwaardigheidvraagstukken kan de lokale situatie een belangrijke rol spelen. Bij brandveiligheidsvraagstukken is onder meer de ligging en bereikbaarheid van het gebouw en ook de capaciteit van de lokale brandweer relevant voor de beoordeling van een voorgestelde gelijkwaardige oplossing. Dit is maatwerk waarbij een net zo veilige situatie moet worden gerealiseerd als met de geldende regelgeving is bedoeld. Daarom kan het zo zijn dat een gelijkwaardige oplossing in verschillende situaties anders moet worden benaderd. De gemeente heeft, vooral ook als het gaat over veiligheid, wettelijk een belangrijke rol en moet een zorgvuldige overweging maken om al dan niet akkoord te gaan met een gelijkwaardige oplossing.

Bij complexe materie vraagt het college advies aan de deskundigen. Voor brandveiligheidsvraagstukken heeft de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost een grote rol. Adviezen worden door de gemeente beoordeeld. In het algemeen geldt dat de gemeente zelf over voldoende kennis moet beschikken om zich er van te vergewissen dat de inhoud van een advies geen gebreken bevat en ook in juridische procedures stand houdt.

Welstand

De toets aan redelijke eisen van welstand maakt onderdeel uit van de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning met de activiteit “bouwen”. Plannen die voldoen aan de regels van het bestemmingsplan of waarvoor mogelijk kan worden afgeweken van die regels, worden vervolgens getoetst aan redelijke eisen van welstand. Voor deze toets wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke welstandsnota. In deze nota staan de welstandscriteria. De gemeente is ingedeeld in een aantal deelgebieden. De welstandsnota beschrijft de deelgebieden met bijbehorende toetsingsniveaus. Bepaalde gedeelten van de gemeente kunnen welstandsvrij zijn. In die gevallen geldt een excessenregeling.

In de welstandsnota zijn ook sneltoetscriteria opgenomen voor veelvoorkomende bouwwerken. Als het plan niet voldoet aan deze criteria, wordt het plan voorgelegd aan de welstandscommissie.

Ruimtelijke o rdening

Indien blijkt dat een plan niet voldoet aan de regels van het geldende bestemmingsplan, wordt beoordeeld of er mogelijkheden zijn hiervan af te wijken. Dit kan zijn met een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Ook kan het nodig zijn dat een aanpassing van het of een nieuw bestemmingsplan nodig is.

Een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen die in strijd is met planologische regels moet worden beschouwd als een aanvraag omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Initiatieven die niet passen binnen de geldende regels, worden lokaal getoetst. Hiervoor zal vaak overleg nodig zijn met medewerkers ruimtelijke ordening. In voorkomende gevallen zullen zij vroegtijdig, bij het vooroverleg, in het vergunningenproces worden betrokken.

2.10.3 Activiteit “afwijken van het bestemmingsplan (planologisch afwijkend gebruik)” in de omgevingsvergunning

De activiteit “afwijken van het bestemmingsplan” maakt meestal onderdeel uit van een aanvraag omgevingsvergunning met de activiteit bouwen. Het Besluit omgevingsrecht kent typen bouwwerken die ook als deze in strijd zijn met de regels van het bestemmingsplan, zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (vergunningvrij) gebouwd mogen worden. De situatie kan zich dus voordoen dat voor het realiseren van het bouwwerk geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, maar wel voor het afwijken van het bestemmingsplan. In die gevallen wordt dus een omgevingsvergunning verleend met uitsluitend de activiteit afwijken van het bestemmingsplan.

In bestemmingsplannen en beleidsregels kan worden bepaald wanneer er sprake is van afwijkend gebruik en in welke gevallen en onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend.

2.10.4 Activiteit “monument” in de omgevingsvergunning

Voor het wijzigen van monumenten is vaak een omgevingsvergunning nodig. Hierin zijn op grond van de Monumentenwet twee situaties te onderscheiden: de wijziging van een Rijks- of gemeentelijk monument. Advisering door de monumentencommissie (Ruimtelijke kwaliteitscommissie) vorm het belangrijkste deel van de inhoudelijke toetsing voor deze activiteit.

2.10.5 Onderdeel “sloop” in de omgevingsvergunning en sloopmelding

Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om een bouwwerk te slopen zonder omgevingsvergunning. Hiermee wordt, sinds de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012, bedoeld slopen van een monument, slopen in geval het bestemmingsplan dit verbiedt en slopen in een beschermd stads- en dorpsgezicht. De regels voor het slopen van gebouwen en bouwwerken, inclusief de verwijdering van asbesthoudende materialen, vallen niet meer onder het stelsel van de Wabo. Hiervoor is een systeem van meldingen opgenomen in het Bouwbesluit 2012.

De indieningvereisten voor de activiteit slopen zoals hiervoor bedoeld, zijn genoemd in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). Vaak is voor deze activiteit van belang dat aannemelijk moet worden gemaakt dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

Dit geldt tevens voor slopen in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Voor zover van toepassing op grond van de Monumentenwet wordt een rapport verlangd waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk is vastgesteld.

De toetsingskaders voor aanvragen om sloopvergunning zijn dus vooral gelegen in de vorm van indieningvereisten (Mor) en wat is bepaald in bestemmingplannen of voorbereidingsbesluiten.

Sloopmelding

Zoals hiervoor vermeld is met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 geen omgevingsvergunning voor de activiteit slopen meer nodig voor gebouwen en bouwwerken en het verwijderen van asbesthoudende materialen. Hiervoor geldt een meldingplicht, die niet valt onder de Wabo.

In paragraaf 2.6 is aan de orde op welke wijze wij omgaan met de beoordeling van meldingen. Basis hierbij is dat geen inhoudelijke beoordeling van gegevens meer plaatsvindt, maar voornamelijk wordt beoordeeld of de melding volledig is. Het accent van de taken van de gemeente met betrekking tot slopen verplaatst zich naar het uitvoeren van toezicht. In het handhavingsbeleid met het bijbehorende uitvoeringsprogramma komen deze taken aan de orde.

2.10.6 Activiteit “uitvoeren van een werk (aanleggen)” in de omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning met aanlegactiviteiten is noodzakelijk als in het geldende bestemmingsplan of voorbereidingsbesluit een aanlegvergunningenstelsel is opgenomen. Een aanlegvergunningenstelsel in een bestemmingsplan is er op gericht een bestemming te beschermen tegen de uitvoering van werken en werkzaamheden die daarin mogelijk niet passen. Beoordeling van aanvragen om aanlegvergunningen vindt integraal plaats op basis van de eisen zoals opgenomen in het bestemmingsplan of voorbereidingsbesluit.

2.10.7 Activiteit “milieu” en “beperkte milieutoets” in de omgevingsvergunning en milieumelding

Wet m ilieubeheer in hoofdlijnen

De Wet milieubeheer is de basis voor de inhoudelijke beoordeling van aanvragen omgevingsvergunning met de activiteit ‘milieu’, ‘beperkte milieutoets’ (OBM) en ‘milieuneutraal veranderen’. Op grond van de Wet milieubeheer kan vaak in plaats van een omgevingsvergunning worden volstaan met een melding (op basis van artikel 8.40 Wm).

De volgende categorieën inrichtingen worden onderverdeeld:

Type A: inrichting waarvoor geen vergunning is vereist en geen meldingsplicht geldt;

Type B: inrichting waarvoor op grond geen vergunning is vereist maar een meldingsplicht geldt;

Type C: vergunningplichtige inrichting.

Voor het oprichten en/of in werking hebben van een inrichting is vaak een omgevingsvergunning nodig of moet een melding worden ingediend. Aan de omgevingsvergunning met de activiteit ‘milieu’ kunnen voorschriften worden verbonden. Door het opleggen van deze voorschriften kunnen de activiteiten met zo beperkt mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu worden uitgevoerd en wordt overlast voor de directe omgeving zoveel mogelijk voorkomen. Dit is maatwerk. Tijdens de toets van de activiteit milieu moet worden getoetst aan diverse andere wetten, zoals de Wet Ammoniak en veehouderij, de Wet bodembescherming, de Wet geurhinder en veehouderij en de Wet geluidhinder. Voor veel onderwerpen zijn toetsniveaus vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in het uitvoeringsprogramma.

Voor een aantal (wijzigingen) van inrichtingen is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘beperkte milieutoets’ nodig, zoals OBM Mer of OBM fijnstof. Aan deze omgevingsvergunning kunnen geen voorschriften worden verbonden.

Meldingen

Voor veel inrichtingen is geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu meer nodig, maar kan worden volstaan met een melding. Deze valt niet onder de Wabo. In paragraaf 2.6 is aan de orde op welke wijze wij omgaan met de beoordeling van meldingen. Basis hierbij is dat geen inhoudelijke beoordeling van gegevens meer plaatsvindt, maar voornamelijk wordt beoordeeld of de melding volledig is. Het accent van de taken van de gemeente met betrekking tot meldingplichtige milieu-inrichtingen verplaatst zich naar het uitvoeren van toezicht. In het handhavingsbeleid met het bijbehorende uitvoeringsprogramma komen deze taken aan de orde. In het uitvoeringsprogramma heeft het college voor specifieke onderdelen er voor gekozen enkele onderdelen toch vooraf te toetsen, om achteraf bij handhaving mogelijke problemen te voorkomen.

2.10.8 Activiteit “brandveilig gebruiken” in de omgevingsvergunning en gebruiksmelding

In de Wabo en het Bouwbesluit 2012 zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot brandveiligheid. De volgende drie situaties worden onderscheiden:

  • 1.

    algemeen gebruik (er moet enkel worden voldaan aan de algemene voorschriften);

  • 2.

    onderdeel brandveilig gebruik in de omgevingsvergunning ;

  • 3.

    meldingplichtig gebruik.

De brandveiligheid in een gebouw wordt altijd bepaald door een combinatie van factoren, zoals bouwkundige kwaliteit, de installatietechnische brandbeveiligingsvoorzieningen, de organisatorische beheersmaatregelen en het feitelijk gebruik. Om het juiste niveau van brandveiligheid te behouden, zijn er, naast bouwtechnische voorschriften, voorschriften over het daadwerkelijk gebruik van het bouwwerk nodig. Het Bouwbesluit 2012 bevat landelijk geldende regelgeving over het brandveilig gebruik van bouwwerken en is van toepassing op alle bouwwerken. Voor veel onderwerpen zijn toetsniveaus vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in het uitvoeringsprogramma.

Meldingen

Ook voor brandveilig gebruiken van veel inrichtingen is geen omgevingsvergunning nodig, maar geldt een meldingplicht. In paragraaf 2.6 is aan de orde op welke wijze de Kempengemeenten omgaan met de beoordeling van meldingen. Basis hierbij is dat geen inhoudelijke beoordeling van gegevens meer plaatsvindt, maar voornamelijk wordt beoordeeld of de melding volledig is. Het accent van de taken van de gemeente met betrekking op meldingplichtige zaken verplaatst zich naar het uitvoeren van toezicht. In het handhavingsbeleid met het bijbehorende uitvoeringsprogramma komen deze taken aan de orde.

2.10.9 Activiteiten uit de Algemene Plaatselijke Verordening in de omgevingsvergunning

APV in hoofdlijnen

In de Algemene Plaatselijke Verordening worden handelingen en activiteiten genoemd die zonder vergunning van burgemeester en wethouders of de burgemeester zijn verboden. Voor zover in het kader van de omgevingsvergunning van toepassing, kunnen de vergunningen betrekking hebben op kappen (vellen van een houtopstand), voeren van reclame en het aanleggen van inritten.

Ook zijn in de APV activiteiten opgenomen die niet zijn toegestaan. Op grond van de Gemeentewet zijn in de APV specifieke bevoegdheden opgenomen voor de burgemeester. Deze hebben vooral betrekking op handelingen en activiteiten in relatie met de openbare orde en veiligheid. Enkele taken vallen specifiek onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester. Te denken valt aan o.a. evenementen.

Er is een toetsmatrix opgesteld voor de meest voorkomende handelingen, die voorkomen in de APV. Voor deze handelingen zijn criteria opgesteld die van belang zijn bij de vergunningverlening. Hierin zijn vooral thema’s opgenomen zoals verkeersveiligheid, openbare orde en veiligheid, overlast of bescherming van het openbaar gebied. Voor veel onderwerpen zijn toetsniveaus vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in het uitvoeringsprogramma.

2.10.10 Activiteiten uit “Bijzondere wetten” al dan niet in de omgevingsvergunning

Bijzondere wetten in het kort

De term ‘bijzondere wetten’ is een veelgebruikte verzamelnaam voor diverse specifieke regelgeving. We hebben het dan onder meer over (niet limitatief):

  • -

    Drank- en Horecawet

  • -

    Wet op de kansspelen

  • -

    Wet Bibob

  • -

    Prostitutiewet

  • -

    Wet luchtvaart

  • -

    Flora- en faunawet

  • -

    Zondagswet

  • -

    Winkeltijdenwet

  • -

    Wegenverkeerswet

Bovenstaande regelgeving kan van toepassing zijn op een project. Er gelden vrijwel altijd wettelijke indieningvereisten en vastgestelde aanvraagformulieren. Vanuit een integrale benadering worden deze onderdelen meegenomen in de dienstverlening.

De toetsingscriteria voor deze activiteiten liggen vaak landelijk vast. Als de wetgever toetsingsgronden heeft vastgelegd, worden deze dus ook op de voorgeschreven wijze getoetst. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de criteria integraal worden beoordeeld, tenzij door middel van het stellen van algemene voorschriften de risico’s kunnen worden gedekt. Voor enkele onderwerpen zijn toetsniveaus vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in het uitvoeringsprogramma.

2.10.11 Algemene Plaatselijke Verordening, niet Wabo

Voor wat betreft de vergunningen, meldingen en ontheffingen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is lokaal beleid leidend in de uitvoering. Dit verschilt enorm per gemeente. In afzonderlijk lokaal beleid vastgelegd waar wij expliciet (extra) aandacht aan schenken, zodat hierop in dit omgevingbeleidsplan niet uitgebreid op wordt ingegaan. Enkele voorbeelden zijn sluitingstijden van horeca of geluidhinderaspecten bij evenementen.

De toetsingscriteria voor deze activiteiten kunnen worden vastgelegd in het lokale regelgeving, zoals een evenementenbeleid of (de toelichting op) de winkeltijdenverordening. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de criteria integraal worden beoordeeld, tenzij door middel van het stellen van algemene voorschriften de risico’s kunnen worden gedekt. Dit laatste geeft ruimte binnen algemene voorschriften om initiatieven vorm te geven. Net als vaak bij een systeem van meldingen mogelijk is, legt dit een groot deel van de verantwoordelijkheid bij de initiatiefnemer. Een voorbeeld dat we in dit verband willen noemen, is het beoordelen van berekeningen van podia en tenten. Door te verwijzen dat moet worden voldaan aan algemene regels, kan de toetsing marginaal plaatsvinden of achterwege blijven. Voor enkele onderwerpen zijn toetsniveaus vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in het uitvoeringsprogramma.

Het accent van de taken van de gemeente met betrekking tot deze vergunningen, ontheffingen en meldingplichtige zaken verplaatst zich naar het uitvoeren van toezicht. In het handhavingsbeleid met het bijbehorende uitvoeringsprogramma komen deze taken aan de orde. Voor de beoordeling van meldingen geldt het uitgangspunt zoals omschreven in paragraaf 2.6 van dit beleid.

2.11 Intrekken vergunningen en ontheffingen

Na het verlenen van een vergunning of ontheffing wordt vaak snel gevolg gegeven aan de uitvoering of ingebruikname. Het komt ook voor dat geen of pas na lange tijd gebruik wordt gemaakt van een verleende vergunning of ontheffing. Het kan daardoor voorkomen dat ongebruikte vergunningen of ontheffingen jaren geleden zijn verleend en niet zijn ingetrokken. De houder van de vergunning of ontheffing behoudt nog steeds het recht om hiervan gebruik te maken.

Om uiteenlopende redenen is het ongewenst om verleende vergunningen en ontheffingen in stand te laten zonder dat daar binnen een bepaalde termijn gebruik van wordt gemaakt. Voor de rechtszekerheid van omwonenden en belanghebbenden is het ongewenst oude vergunningen en ontheffingen in stand te houden. Doordat de bekendmaking van deze besluiten lang geleden kunnen hebben plaatsgevonden, kunnen zij alsnog verrast worden door de activiteiten. Ook vanuit administratief oogpunt is het gewenst dat het gemeentelijke (bouw)archief zoveel mogelijk overeenstemt met de feitelijke situatie. Ook voor het beheer van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) is een actuele administratie nodig.

Aanleiding voor het intrekken van vergunningen of ontheffingen kan zijn handhaving, waarbij het intrekken van een vergunning als sanctie wordt gezien, intrekken op verzoek van de vergunninghouder of belanghebbende. Ook kan ambtshalve de procedure tot het intrekken van vergunningen of ontheffingen worden gestart.

2.11.1Intrekken omgevingsvergunningen

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn regels opgenomen voor het intrekken van vergunningen. Voor omgevingsvergunningen geldt dat wij willen voorkomen dat (nieuwe) planologische, stedenbouwkundige of andere inzichten over de fysieke leefomgeving doorkruist worden door vergunde, nog te realiseren of te slopen bouwwerken en het gebruik ervan. Door oude vergunningen in stand te houden kunnen projecten worden gerealiseerd en in gebruik worden genomen conform verouderde (bouw)technische inzichten, milieutechnische aspecten of zelfs in strijd met nieuwe (planologische) regels. Dit vinden wij ongewenst. Wij willen daarom na verloop van een bepaalde periode omgevingsvergunningen geheel of gedeeltelijk intrekken.

De gronden voor het intrekken van omgevingsvergunningen zijn opgenomen in de Wabo. Deze zijn onderverdeeld in imperatieve en facultatieve intrekkinggronden. Bij imperatieve intrekkinggronden kan de gemeente geen gebruik maken van haar beleidsvrijheid, in het geval van facultatieve intrekkinggronden kan een omgevingsvergunning alleen worden ingetrokken voor zover het nodig is om aan de grond tot intrekking te voldoen. Zo kan een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu worden ingetrokken als gedurende drie jaren geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Voor omgevingsvergunningen met de activiteiten bouwen of aanleggen is in de Wabo een termijn van 26 weken opgenomen. Wij hebben er voor gekozen alle vergunningen in te trekken na een termijn van drie jaren, gelijk aan de termijn voor het intrekken van omgevingsvergunningen voor andere activiteiten. Voor bouw- en aanlegactiviteiten geldt alleen dat, als met de uitvoering van de werkzaamheden is gestart en deze tussentijds zijn gestaakt, de wettelijke termijn van 26 weken (na constatering van gestaakte werkzaamheden) wordt gehanteerd. Het intrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan (planologisch strijdig gebruik)’ zal vooraf met medewerkers Ruimtelijke Ordening worden afgestemd vanwege de mogelijkheid van planschade voor het intrekken van deze besluiten.

Voornemen intrekken vergunning

Voor het verstrijken van de hiervoor genoemde termijnen voor het intrekken van de vergunning, zullen wij de procedure tot intrekking van de vergunning actief starten. De procedure vindt vanzelfsprekend plaats op grond van de geldende wettelijke voorschriften.

Zienswijze

Voordat tot intrekking van de vergunning wordt overgegaan, wordt de vergunninghouder in de gelegenheid gesteld binnen zes weken zijn zienswijzen naar voren te brengen. Zo nodig wordt het voornemen tot intrekken van de vergunning bekendgemaakt op de voorgeschreven wijze (publicatie website/(digitaal) weekblad).

Als de vergunninghouder niet reageert op een voornemen tot intrekking van een vergunning, wordt de vergunning ingetrokken. Alleen als de vergunninghouder zienswijzen indient, zal worden beoordeeld of voldoende gronden aanwezig zijn om niet tot intrekking van de vergunning over te gaan. Van redelijke gronden is in ieder geval sprake als met concrete documenten (geaccepteerde offerte van een ondernemer die de werkzaamheden zal uitvoeren, facturen van bestelde (bouw)materialen die nodig zijn voor de uitvoering en/of in gebruik name van het werk en/of hiermee gelijk te stellen documenten) de intentie dat op korte termijn (een aantal weken) het starten met de uitvoering en/of in gebruik name van de werken aangetoond wordt.

Het ontbreken van financiële middelen of conflicten met uitvoerende partijen (architect of aannemer) leiden niet tot het afzien van intrekking van de omgevingsvergunning. In familiaire kwesties (scheiding, ziekte, overlijden) kan, indien door de vergunninghouder de reden goed wordt gemotiveerd, intrekking van de vergunning worden uitgesteld. Ook hierbij zal voldoende aannemelijk gemaakt moeten worden wanneer wel van de vergunning gebruik zal worden gemaakt.

In uitzonderlijke economische situaties is uitstel mogelijk tot maximaal vijf jaren. Aanvullende voorwaarde hiervoor is dat uitstel tot intrekking alleen wordt gegeven als het te realiseren plan zal voldoen aan de op dat moment geldende eisen. Dus als de eisen ten aanzien van bijvoorbeeld energiezuinigheid of brandveiligheid zijn aangescherpt, moet de vergunninghouder aantonen dat aan de nieuwe eisen wordt voldaan. Ook hierbij geldt dat de vergunninghouder een deugdelijke motivering voor uitstel moet geven. Een gewijzigde energieprestatieberekening, brandveiligheidsrapport of andere gegevens gaan onderdeel uit maken van de verleende vergunning en vervangen de voorgaande exemplaren.

Nadere termijn

Indien redelijke gronden aanwezig zijn om niet direct tot intrekking van de vergunning over te gaan, stellen wij een concrete nadere termijn (met einddatum) waarbinnen de vergunninghouder alsnog gebruik moet maken van de vergunning (dit betekent feitelijk aanvangen van of hervatten van de uitvoering van de werkzaamheden en/of ingebruikname). De nadere termijn bedraagt nooit meer dan één jaar na het onherroepelijk worden van de verleende vergunning. De nadere termijn wordt schriftelijk vastgelegd. Een verzoek tot verder uitstel na het verstrijken van de gestelde termijn zal strikter worden beoordeeld.

Als na de nader gestelde termijn geen aanvang is gemaakt met de uitvoering of hervatting van de werkzaamheden of in gebruik name van het project, wordt de vergunning alsnog ingetrokken. De procedure wordt opnieuw doorlopen, inclusief voornemen tot intrekken van de vergunning.

2.11.2 Uitsluiting overige intrekkinggronden omgevingsvergunningen

Deze beleidsregels laat de besluitvorming over de overige in artikel 2.33 van de Wabo of andere wetgeving opgenomen intrekkinggronden onverlet.

2.11.3 Intrekken overige vergunningen en ontheffingen

Behalve in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn ook in andere wetgeving regels opgenomen voor het intrekken van vergunningen of ontheffingen. Net als voor omgevingsvergunningen geldt voor andere vergunningen en ontheffingen in het algemeen dat voorkomen moet worden dat regels en inzichten doorkruist worden door oude vergunningen of ontheffingen. Het is daarom nodig na verloop van een bepaalde periode overige vergunningen en ontheffingen geheel of gedeeltelijk in te trekken.

Tenzij wettelijk een ander minimum termijn is bepaald, worden overige vergunningen en ontheffingen na een termijn van één jaar ingetrokken. De stappen en overwegingen in de besluitvorming vinden plaats op dezelfde wijze als omschreven bij omgevingsvergunningen, met inachtneming van de geldende wettelijke voorschriften.

2.11.4 Hardheidsclausule intrekken vergunningen

Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om af te wijken van deze beleidsregels, vooral wanneer deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen of als sprake is van urgentie en/of zwaarwegende (planologische) belangen.

2.11.5 Intrekking eerdere beleidsregel en inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2014. Per gelijke datum wordt de Beleidsregel inzake intrekken verleende omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen, vastgesteld op 9 augustus 2011 (nummer B&W 11-440), ingetrokken.

Samenvatting

Dit omgevingbeleidsplan maakt voor vergunningverlening inzichtelijk op welke wijze de gemeente Reusel-De Mierden omgaat met de uitvoering van haar wettelijke taken. Voor de uitvoering van toezicht en handhaving heeft de gemeente een handhavingsbeleid.

Waarom een omgevingbeleidsplan? Gemeenten moeten voldoen aan landelijke kwaliteitscriteria. Hierbij moeten gemeenten hebben vastgelegd op welke wijze zij omgaan met de uitvoering van de wettelijke taken. Daarbij is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de uitvoering en dient de prioriteiten te bepalen. Dit vastgestelde beleid is de wijze waarop de gemeente zelf de taken uitvoert. Dit beleid is ook de basis voor de opdrachtverstrekking bij de uitbesteding van taken.

Een visie op dienstverlening van deze taken is de basis. Daaropvolgend zijn algemene uitgangspunten geformuleerd voor de uitwerking waarna risico’s en mogelijke gevolgen voor de leefomgeving en het milieu worden benoemd en beoordeeld. De bestuurlijke prioriteit die aan de uitvoering van elke taak kan worden gekoppeld, vindt zijn plaats in een uitvoeringsprogramma. Een risicoanalyse ligt hieraan ten grondslag. Bij dit omgevingbeleidsplan is een uitvoeringsprogramma opgesteld voor vergunningverlening. De gemeente beschikt al over een uitvoeringsprogramma voor toezicht en handhaving op basis van het handhavingsbeleid.

Ontwikkelingen in wetgeving en jurisprudentie maken het steeds meer noodzakelijk dat zowel de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving integraal wordt aangepakt. Het omgevingbeleidsplan, onderdeel Vergunningen, gaat in op taken op het gebied van vergunningverlening. De gemeente beschikt al over een handhavingbeleid. In de toekomst zal één integraal beleid worden opgesteld.

De hoogte van het niveau bepaalt de diepgang van uitvoering van taken, variërend van het niet toetsen of steekproef tot volledig integraal toetsen. Dit geldt zowel voor vergunningverlening als toezicht en handhaving.

De vastgestelde toetsniveaus hebben gevolgen voor de uitvoering van de werkzaamheden, de wijze van advisering en de juridische kwaliteit van onze producten. De toezichtniveaus worden afgestemd op de toetsniveaus van vergunningen, ontheffingen en meldingen.

Adequate informatieverstrekking over regels vooraf, inclusief vergunningverlening, maakt de uitvoering van de taken efficiënter en beter. Hierdoor kan handhaving minder vaak nodig zijn. Communicatie met onze klanten en hun adviseurs speelt daarbij een belangrijke rol. Vooroverleg met de gemeente over nieuwe ontwikkelingen is altijd mogelijk. Er is sprake van een proactieve en preventieve benadering zodat zo veel mogelijk wordt voorkomen dat zaken onnodig achteraf tegen hoge kosten voor klanten en gemeente worden aangevuld of hersteld.

De nadruk van het omgevingbeleidsplan ligt op een goede voorbereiding, goede advisering, controle op indieningvereisten en samenwerking tussen klanten, vergunningverleners en toezichthouders. De toegankelijkheid van gegevens via automatiseringssystemen is hierbij een vereiste. Vooral dit laatste krijgt steeds meer vorm.

Bijlage 1 Uitvoeringsprogramma

Inleiding

Dit uitvoeringsprogramma maakt voor vergunningverlening inzichtelijk op welke wijze de gemeente Reusel-De Mierden omgaat met de uitvoering van deze taken. Het omgevingbeleidsplan bevat de algemene beleidslijn hoe wij omgaan met vergunningverlening. Het omgevingbeleidsplan is de basis voor dit uitvoeringsprogramma. De bestuurlijke prioriteit die aan de uitvoering van elke taak kan worden gekoppeld, heeft hier zijn plaats gekregen.

Voor vergunningverlening is in het omgevingbeleidsplan beschreven hoe de systematiek van toetsing wordt uitgevoerd. In dit uitvoeringsprogramma zijn vanuit risicoanalyses uitvoeringsniveaus met de toevoeging van de bestuurlijke prioriteit de toetsniveaus voor diverse taakonderdelen uitgewerkt.

Voor de beoordeling van aanvragen om vergunning en de daarbij ingediende gegevens, zoals onderzoeksrapporten, heeft het college van burgemeester en wethouders het volgende uitgangspunt vastgesteld:

Gegevens van deskundigen worden niet getoetst, tenzij er aanleiding is dit wel te doen. De aanleiding kan zijn dat de locatie of het onderwerp een uitgebreidere toets vereist of uit steekproeven blijkt dat gegevens voor een specifieke activiteit of van bepaalde adviseur vaker niet correct zijn uitgevoerd.

Hierbij heeft het college zich de vraag gesteld wanneer de burger bescherming van de overheid verwacht of mag verwachten. Dit is in ieder geval bij zaken met een groot maatschappelijk effect, zoals brandveiligheid van grote complexen, kinderopvang, scholen en zorg, grote stallen (grootschalige brandcompartimentering), verkeersveiligheid en externe veiligheid. Hierbij hebben wij overwogen dat ondanks dat de kans op grote maatschappelijke gevolgen klein is, het effect bij een gebeurtenis wel groot kan zijn. Ook de toetsing aan bijvoorbeeld de regels van het bestemmingsplan, vindt daarom integraal plaats. Daarom in deze gevallen wel een representatieve toets door de gemeente.

Op basis van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 3:9) dient het bestuursorgaan, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dit is de zogenaamde vergewisplicht. Op die expertise mag het college volgens vaste rechtspraak in beginsel afgaan, tenzij blijkt dat dit advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inhoudelijk niet concludent of consistent, of niet voldoende kenbaar is. Het besluit om gegevens van deskundigen niet altijd meer inhoudelijk te toetsen, betekent niet dat wij ons niet vergewissen over de zorgvuldigheid van de gegevens. De toets op de volledigheid van de ingediende gegevens blijven wij altijd wel uitvoeren. We kijken dus bijvoorbeeld wel verder dan alleen de kaft van een rapportage: zijn alle noodzakelijke onderdelen volledig uitgewerkt, berekend etc. Ook voeren we steekproeven uit naar de correctheid van de inhoud van de gegevens die we in beginsel niet inhoudelijk toetsen. Dit alles maakt dat wij voldoen aan onze vergewisplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht.

In de toetslijsten is de hierboven omschreven beleidskeuze verwerkt. Hierbij vullen wij aan dat onder deskundigen in ieder geval worden verstaan: alle adviseurs in het vakgebied die bij de KVK een onderneming hebben geregistreerd.

De gemeentelijke organisatie zal een objectieve systematiek ontwikkelen voor het uitvoeren van steekproeven, zodanig dat deze voor een ieder transparant zijn.

Onze werkwijze geldt ook voor de uitbesteding van taken. Concreet betekent dit dat wij niet in alle gevallen advies zullen vragen aan bijvoorbeeld de omgevingsdienst (ODZOB), veiligheidsregio (VRBZO) en andere externe adviseurs.

De beleidskeuze is vertaald in toetsniveaus voor de diverse onderwerpen. De hoogte van het niveau bepaalt de diepgang van de uitvoering van de taken, variërend van niet toetsen, een steekproef, tot integraal toetsen. De vastgestelde toetsniveaus hebben gevolgen voor de uitvoering van de werkzaamheden, de wijze van advisering en de juridische kwaliteit van de producten. De verkregen toetsniveaus hebben ook gevolgen voor de diepgang van controles. De toezichtniveaus worden afgestemd op de toetsniveaus van vergunningen, ontheffingen en meldingen.

De gemeente is niet primair verantwoordelijk voor het voldoen aan wettelijke voorschriften. Dit zijn de initiatiefnemers van activiteiten. Dit geldt voor vergunningplichtige, meldingplichtige maar ook voor vergunningvrije zaken. Daarom worden alle initiatiefnemers gewezen op hun eigen verantwoordelijkheid. Indien nodig worden zij op hun verantwoordelijkheid aangesproken.

1. Uitgangspunten toetsniveaus

1.1 Uitgangspunten bij bepaling toetsingsniveau (herhaling van paragraaf 2.3 Omgevingbeleidsplan, onderdeel Vergunningen)

Vanuit een risicoanalyse en de prioriteitenstelling, door het college van burgemeester en wethouders voor diverse onderwerpen, zijn door ons toetsmatrixen opgesteld. Bij het bepalen van het toetsniveau is de ernst van de calamiteit (effect) en de kans hierop bepalend voor de diepte van de toets. Hoe groter het gevolg en hoe groter de kans des te diepgaander zal de toets moeten zijn. De bestuurlijke prioriteit heeft in een formule voor de uitvoeringsniveaus een duidelijke plaats gekregen. De volgende formule wordt gehanteerd:

(Kans x Effect=Risico) x Bestuurlijke prioriteit

= Uitvoeringsniveau

Door de bovenstaande formule wordt een score verkregen van 0 tot en met 27. Deze score bepaalt hoe de toets wordt uitgevoerd. In de onderstaande tabel zijn de omschrijvingen van Effect, Kans en Bestuurlijke prioriteit uitgewerkt.

Score

Effect

0

Nihil effect

1

Laag effect, hooguit materiële schade

2

Gemiddeld effect, mogelijke slachtoffers, beperkte tot grote materiële schade

3

Groot effect, met slachtoffers en grote materiële schade

Kans

0

Vrijwel nihil

1

Lage inschatting

2

Gemiddelde inschatting

3

Redelijke grote inschatting

Bestuurlijke prioriteit

0

Onderdeel wordt niet uitgevoerd

1

Geen prioriteit

2

Beperkte prioriteit

3

Hoge prioriteit

Tabel 1 Omschrijving Effect, Kans en Bestuurlijke prioriteit

Doelstelling

Het doel van het toetsprotocol is om de verlening van vergunningen transparanter te maken en uniformiteit in de toetsing te bewerkstelligen. Ook vormt de kwaliteitsnormering een basis voor het toezichtniveau. Met het toetsingsprotocol legt de gemeente zichzelf voor iedere vergunning een minimum toetsingsniveau op.

Beoogd resultaat

Het bestuurlijk vaststellen van de toetsniveaus van de diverse voorschriften zodat de vergunningverlening op een adequate wijze plaats vindt. Hierdoor kunnen ook de medewerkers afgewogen en expliciete keuzes maken bij het toetsen van vergunningaanvragen.

Reikwijdte

Matrixes met toetsniveaus hebben uitsluitend betrekking op de voorschriften zoals opgenomen in de betreffende wet- en regelgeving. Deze voorschriften hebben o.a. betrekking op (fysieke/brand)veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, natuur- en milieu en lokale aspecten als verkeersveiligheid en openbare orde & veiligheid.

Keuze van het toetsniveau

Om te kunnen bepalen welke keuzes welke risico’s met zich meebrengen, dient een grondig inzicht in de praktijk te bestaan. Met modellen, zoals het Boxtel’s Kwaliteitsmodel BWT en beleidsplannen van andere gemeenten zijn de risico’s in beeld gebracht. Uitgaande van de huidige capaciteit, rekening houdend met kans op en het gevolg van een calamiteit is aan het bestuur aangegeven wat het wenselijke niveau van toetsing is. De colleges van de Kempengemeenten hebben in het uitvoeringsprogramma hierna de lokale prioriteiten ingevuld.

De toets- en toezichtmatrixen kennen de niveaus 0 t/m 4: van niet uitvoeren naar sneltoets, visuele, representatieve en integrale toets.

Score

Niveau

Inhoud toets

0

Niet uitvoeren (0)

Aan het betreffende onderdeel wordt geen aandacht geschonken.

1-2

Snel (1)

Indieningvereiste: is het aanwezig en klopt de uitkomst.

3-8

Visueel (2)

Kloppen de uitgangspunten? Bevatten de stukken voldoende informatie over de uitgangspunten? Gecontroleerd wordt of de globale uitgangspunten op de stukken, aangeleverd om het desbetreffende aspect te kunnen toetsen in voldoende mate en in samenhang zijn weergegeven om het aspect te kunnen toetsen.

9-18

Representatief (3)

Controle van de belangrijkste onderdelen. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken, aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten waarschijnlijk zijn. De belangrijkste berekeningen worden gecontroleerd dan wel nagerekend. De na te rekenen aspecten worden bepaald op basis van de resultaten van de visuele toets.

19-27

Integraal (4)

Alles controleren.

Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken, aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen, in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en worden de uitkomsten gecontroleerd/nagerekend.

Tabel 2 Uitwerking toetsniveaus

1.2 Overige uitgangspunten

In het omgevingbeleidsplan is vermeld op welke wijze wij omgaan met toetsingen aan de wet- en regelgeving na zienswijzen, bezwaar- of beroep en op welke wijze meldingen worden behandeld. Ook is een ‘vangnet’ opgenomen. In het kort geldt als algemene leidraad voor dit laatste dat voor de toetsing van vergunningen uit de ingediende gegevens altijd voldoende aannemelijk moet zijn dat aan de geldende regelgeving wordt voldaan. Meldingen worden in beginsel alleen getoetst op volledigheid. In paragraaf 2.5 van dit uitvoeringsprogramma zijn voor enkele specifieke toetsen afwijkende keuzen vastgesteld.

2. Toetsniveau’s

2.1 Inleiding onderdelen

In dit hoofdstuk is voor de onderdelen toets Bouwbesluit, toets milieu en toets APV en Bijzondere wetten het toetsniveau uitgewerkt. Per onderdeel hebben wij nog een onderscheid gemaakt in bijvoorbeeld gebouwtype of omvang van de activiteit.

Het algemene uitgangspunt, zoals verwoord in de inleiding van dit uitvoeringsprogramma is leidend:

Gegevens van deskundigen worden niet getoetst, tenzij er aanleiding is dit wel te doen. De aanleiding kan zijn dat de locatie of het onderwerp een uitgebreidere toets vereist of uit steekproeven blijkt dat gegevens voor een specifieke activiteit of van bepaalde adviseur vaker niet correct zijn uitgevoerd.

Bij de beoordeling van gegevens wordt, voordat de toets wordt uitgevoerd eerst bepaald of sprake is van een zaak of aanleiding die een andere aanpak vereist. Dit is in ieder geval bij zaken met een groot maatschappelijk effect, zoals:

  • 1.

    brandveiligheid van grote complexen, kinderopvang, scholen en zorg, grote stallen (grootschalige brandcompartimentering)

  • 2.

    verkeersveiligheid

  • 3.

    externe veiligheid

  • 4.

    locatiespecifieke noodzaak (dichtbij kern, bekend aandachtsgebied, e.d.)

  • 5.

    gegevens opgesteld door minder deskundigen

  • 6.

    andere aanleidingen waarbij de burger bescherming van de overheid verwacht of mag verwachten.

Is sprake van deze bijzondere situaties, dan wordt de toets conform de vastgestelde toetsniveaus uitgevoerd.

2.2 Toets Bouwbesluit

Voor de toetsing aan het Bouwbesluit is een onderscheid gemaakt in verschillende categorieën bouwwerken. Niet elk gebouwtype heeft bestuurlijk gezien en ook op basis van een risicoanalyse eenzelfde prioriteit. Het “rendement” van het uitgebreid toetsen van een publiek toegankelijk bouwwerk, zoals een gemeenschapshuis, is groter dan dat van een berging. Daarom is een onderscheid gemaakt in verschillende bouwwerktypen. Door een indeling in zes gebouwtypen wordt vervolgens “het rendement” van de toetsing bepaald. In onderstaande tabel is het onderscheid weergegeven.

Type

Omschrijving

Rendement

A

Publiek toegankelijke bouwwerken, bruggen, tunnels e.d. en exceptionele bouwwerken

Hoog

B

Bedrijfsmatige bouwwerken met hoge gebruiksintensiteit, projectmatige nieuwbouw woningen en gebruiksvergunningplichtige bouwwerken

C

Particuliere nieuwbouw woningen en bedrijfsgebouwen (kantoor/industrie > 1 bouwlaag)

D

Bedrijfsmatig vrijstaande bijgebouwen en bedrijfsgebouwen met een lage gebruiksintensiteit

E

Particuliere vrijstaande bijgebouwen en aan- en uitbouwen

F

Bouwwerken geen gebouw zijnde

Laag

Tabel 3 Bouwwerktypen

De toetsniveaus voor de hierboven genoemde gebouwtypen zijn verder uitgewerkt in een toetsmatrix, verdeeld per verzameling onderwerpen uit het Bouwbesluit.

2.2.1 Toetsmatrix Bouwbesluit

afbeelding binnen de regeling

*1 Indien de statische berekening is uitgevoerd door een erkend constructeur (constructeur aangesloten bij een onafhankelijk kwaliteitsinstituut, zoals RC/RO Constructeurregister of gelijkwaardig) toets één niveau lager.

Detailberekeningen van fabrikanten, zoals van systeemvloeren en prefab onderdelen, worden door de gemeente niet getoetst wanneer deze door de hoofdconstructeur van het project zijn beoordeeld.

*2 Gelijkwaardigheidvraagstukken brandveiligheid toets één niveau hoger.

2.3 Toets Milieu

Voor de toetsing aan de milieuwetgeving is een onderscheid gemaakt in verschillende categorieën activiteiten die plaats kunnen vinden binnen een inrichting. Niet elke activiteit heeft bestuurlijk en ook op basis van een risicoanalyse eenzelfde prioriteit. Daarom is een onderscheid gemaakt in verschillende activiteiten. In onderstaande tabel is het onderscheid weergegeven.

Type

Omschrijving

A

Type B (Barim)

B

Beperkte milieutoets (OBM)

C

Type C Industrieel

D

Type C Agrarisch

E

BEVI / RIS / BRZO / Vuurwerk

F

Gezondheid (locatieafhankelijk)

Tabel 4 Specificatie Activiteiten

De toetsniveaus voor de hierboven genoemde activiteiten zijn verder uitgewerkt in een toetsmatrix, verdeeld over onderwerpen uit de milieuwetgeving. De toetsmatrix is weergegeven op de volgende pagina.

Voor de volledigheid benadrukken wij hierbij nog een keer het algemene uitgangspunt zoals verwoord in de inleiding waarbij geldt dat wij niet alles toetsen. Onze werkwijze geldt ook voor de uitbesteding van taken. Dit betekent dat wij niet in alle gevallen advies zullen vragen aan bijvoorbeeld de omgevingsdienst (ODZOB), veiligheidsregio (VRBZO) en andere externe adviseurs. Enkele concrete voorbeelden:

- een aanvraag omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) of milieumelding (Activiteitenbesluit) voor een agrarisch ondernemer die een werktuigenloods opricht/ vervangt of een kleine wijziging in dieraantallen teweegbrengt, wordt niet voor advies doorgezonden naar de ODZOB, tenzij sprake is van een bijzondere situatie;

- de opdracht aan de ODZOB zal meer specifiek worden omschreven. Afhankelijk van de situatie zal het voorkomen dat bij een aanvraag omgevingsvergunning bijvoorbeeld een geurrapport wel integraal moet worden getoetst en een akoestisch onderzoeksrapport mogelijk helemaal niet.

2.3.1 Toetsmatrix Milieu

afbeelding binnen de regeling

*1 Voorschriften moeten in alle redelijkheid staan tot de investering. Geen onevenredige investeringen vragen.

2.4 Toets APV en Bijzondere wetten

Voor de toetsing aan de APV (Algemene Plaatselijke Verordening) en Bijzonder wetten is een onderscheid gemaakt in groot- en kleinschalige activiteiten. Niet elke activiteit heeft bestuurlijk gezien en ook op basis van een risicoanalyse niet eenzelfde prioriteit. Daarom is een onderscheid gemaakt in verschillende activiteiten. In onderstaande tabel is het onderscheid weergegeven.

Type

Omschrijving

A

Grootschalig of Regulier

B

Kleinschalig (indien van toepassing)

Tabel 5 Specificatie Activiteiten

De toetsniveaus voor de hierboven genoemde activiteiten zijn verder uitgewerkt in een toetsmatrix, verdeeld over onderwerpen. De toetsmatrix is weergegeven op de volgende pagina.

2.4.1 Toetsmatrix APV en Bijzondere wetten

afbeelding binnen de regeling

*1 Constructies van tenten en podia worden niet getoetst. Eigen verantwoordelijkheid. Voorschrift in vergunning.

2.5 Specifieke keuze bij meldingen

In het omgevingbeleidsplan, het basisdocument, is vastgesteld op welke wijze de gemeente omgaat met de beoordeling van meldingen. In het algemeen geldt dat, zoals de wetgever heeft bedoeld, aan het bevoegd gezag het de taak is te beoordelen of de activiteit inderdaad meldingplichtig is en of de melding volledig is ingediend. Een inhoudelijke beoordeling en acceptatie van de melding past niet in deze richting. Het accent van de taken van de gemeente met betrekking tot meldingen verplaatst zich naar het uitvoeren van toezicht. In het handhavingsbeleid wordt voor toezicht en handhaving daarop ingegaan.

Het algemene uitgangspunt voor de behandeling van meldingen is als volgt:

- Volledigheid: is de melding volledig ingediend?

- Aannemelijkheid: is voldoende aannemelijk dat de melding overeen komt met het werkelijk (voorgenomen) gebruik of de (voorgenomen) uitvoering van werken?

- Toetsing: de ingediende gegevens worden niet inhoudelijk getoetst, tenzij wettelijk voorgeschreven.

- Maatwerkvoorschriften: globale beoordeling of mogelijk maatwerkvoorschriften nodig zijn.

Het college heeft voor de enkele specifieke onderdelen er voor gekozen gegevens toch vooraf te toetsen en bij strijdigheden de melder hierover de berichten. Hierdoor kunnen achteraf, bij handhaving, mogelijke problemen worden voorkomen. Hierbij hoort dat het toezicht als gevolg van een melding zo kort mogelijk na indiening van de melding uit wordt gevoerd.

2.5.1 Specifieke keuze milieumeldingen

Geuronderzoeksrapporten ingediend bij milieumeldingen worden op dezelfde wijze getoetst als bij vergunningen. Achterliggende gedachte hierbij is dat deze beoordeling niet tijdens het reguliere toezichtwerk kan plaatshebben. Dit van vanwege de specifieke kennis. Anderzijds willen we ook niet dat inrichtingen enige tijd in bedrijf zijn, waarbij wellicht een voor de gezondheid nadelige situatie is ontstaan die mogelijk niet aan de wettelijke voorschriften zal voldoen. Als uit ervaring later blijkt dat de ingediende geuronderzoeksrapporten nooit aanpassing behoeven, zal het college deze beleidskeuze vanzelfsprekend herzien.

2.5.2 Specifieke keuze evenementenmeldingen

Ook voor het organiseren van evenementen kan vaak worden volstaan met het indienen van een melding. Deze mogelijkheid is opgenomen in de algemene plaatselijke verordening en het lokale evenementenbeleid. De regels zijn tot stand gekomen met alle betrokkenen, zoals organisatoren van evenementen, brandweer en politie. Ook voor deze meldingen geldt de algemene beleidskeuze de meldingen niet inhoudelijk te beoordelen. Dit geldt voor zowel de ambtelijke organisatie als voor externe adviseurs, zoals dus de brandweer en politie. Specifiek hierbij is wel dat deze betrokkenen actief in kennis worden gesteld over ingediende melding. Hierbij is het aan hen om met gebruikmaking van hun wettelijke bevoegdheden, met de organisator van het evenement in contact te treden over mogelijk noodzakelijke afspraken.

Uit een latere evaluatie van het evenementenbeleid kan blijken dat de voorschriften of eisen aan een melding bijgesteld moeten worden. Voorstel tot aanpassing van dat beleid zal dan plaats hebben. 3. Bijzondere bepalingen

3.1 Indieningvereisten

De indieningvereisten voor aanvragen om vergunningen, ontheffingen en meldingen zijn opgenomen in diverse regelingen. In bijzondere gevallen kunnen voor de beoordeling andere gegevens nodig zijn dan in specifieke regelingen is opgenomen of wanneer er geen indieningvereisten zijn vastgesteld. Op grond artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan het college om (specifieke) aanvullende gegevens vragen. Voor de onderstaande aanvragen om vergunningen, ontheffingen of meldingen zijn bepalingen opgenomen over de vereiste in te dienen gegevens.

3.1.1 Specifieke indieningvereisten omgevingsvergunning beperkte milieutoets M.e.r.

In de aanvraag omgevingsvergunning beperkte milieutoets M.e.r. moeten naar genoegen van burgemeester en wethouders de onderstaande gegevens zijn opgenomen dan wel kunnen beoordeeld.

1. Kenmerken van de projecten

Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging kunnen worden genomen:

  • 1.

    de omvang van het project;

  • 2.

    de cumulatie met andere projecten;

  • 3.

    het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

  • 4.

    de productie van afvalstoffen;

  • 5.

    verontreiniging en hinder;

  • 6.

    risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

2. Plaats van de projecten

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn, moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • 1.

    het bestaande grondgebruik;

  • 2.

    de relatieve rijkdom aan de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;

  • 3.

    het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:

    • 1.

      wetlands;

    • 2.

      kustgebieden;

    • 3.

      berg- en bosgebieden;

    • 4.

      reservaten en natuurparken

    • 5.

      gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones, door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;

    • 6.

      gebieden waarin de bij wetgeving van de Unie vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden;

    • 7.

      gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;

    • 8.

      landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.

3. Kenmerken van het potentiële effect

De potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in beschouwing worden genomen en in het bijzonder betrekking hebben op:

  • 1.

    het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);

  • 2.

    het grensoverschrijdend karakter van het effect;

  • 3.

    de orde van grootte en de complexiteit van het effect;

  • 4.

    de waarschijnlijkheid van het effect;

  • 5.

    de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

Bijlage 2 Begrippenkader

Vergunningverlening: heeft betrekking op het in behandeling nemen van een vergunningaanvraag, het beoordelen van deze aanvraag en het nemen van een beslissing op de aanvraag in de vorm van een beschikking.

Toezicht: betreft de controle op de naleving van wet- en regelgeving en het zonder formeel juridische instrumenten optreden tegen overtredingen/ afwijkingen. Onder toezicht wordt tevens verstaan de controles in het kader van de handhaving.

Handhaving: de (bestuurlijke) oordeelsvorming over bevindingen tijdens toezicht en het –waar nodig en bestuurlijk wenselijk geacht- plegen van interventies (maatregelen en sancties) met formeel juridische instrumenten, zoals het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van dwangsommen of het intrekken van de vergunning.

Kernbepalingen: onderdelen van wet- en regelgeving die een zodanig afbreukrisico hebben dat zij kunnen leiden tot maatschappelijk onacceptabele risico’s en hierdoor het speerpunt van de gemeente zijn bij het uitvoeren van de toetsen.

Aangehaakt onderdeel: toestemming die niet opgaat in de omgevingsvergunning, maar indien deze tegelijk met een wabo-onderdeel wordt aangevraagd, wordt het onderdeel wel in de omgevingsvergunning opgenomen. Dit noemen we “aanhaken”.

Niet Wabo-onderdelen: onderdelen die niet opgaan in de omgevingsvergunning

PVC methode: product- vraag-combinatie: systeem waarbij wordt gewerkt met een integrale klantvraagbenadering en niet wordt geredeneerd vanuit gemeentelijke producten.

WABO: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

BOR: Besluit Omgevingsrecht

MOR: Ministeriële Regeling Omgevingsrecht