Regeling vervallen per 01-01-2017

Algemene Subsidieverordening 2011 met bijbehorende toelichting

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2016

Intitulé

Algemene subsidieverordening 2011

De raad van de gemeente Reusel-De Mierden;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 november 2010,

nr 10-484;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet ;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende:

Algemene subsidieverordening 2011

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden;

  • b.

    eenmalige subsidie: subsidie ten behoeve van bijzondere incidentele projecten of activiteiten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd subsidie wil verstrekken;

  • c.

    raad: gemeenteraad van de gemeente Reusel-De Mierden;

  • d.

    jaarlijkse subsidie: subsidie die per (boek)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan een subsidieontvanger voor een periode van maximaal vier jaar wordt verstrekt;

  • e.

    aanvrager: rechtspersoon of natuurlijk persoon die subsidie aanvraagt;

  • f.

    subsidieontvanger: rechtspersoon of natuurlijk persoon die subsidie ontvangt.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de volgende beleidsterreinen: welzijn, (gezondheids)zorg, onderwijs, sport en cultuur.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen, waarin de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen en de verdeling van de subsidie per beleidsterrein zoals bedoeld in het eerste lid worden omschreven.

Artikel 3. Bevoegdheid college

  • 1. Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met in achtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond en - indien de begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd - onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2. Het college is bevoegd om voorwaarden aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden.

Artikel 4. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. Een aanvrager komt slechts voor subsidie in aanmerking indien de aanvrager activiteiten ontplooit die naar het oordeel van het college passen binnen de beoogde maatschappelijke effecten en beleidsdoelstellingen van de gemeente.

  • 2. Gesubsidieerde activiteiten moeten zijn gericht op inwoners van de gemeente Reusel-De Mierden.

  • 3. Subsidieverstrekking is in zijn algemeenheid, allereerst gericht op mensen in een kwetsbare of risicodragende situatie.

  • 4. Daarnaast gaat de gemeente uit van zelfwerkzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van burgers. Voordat subsidiering aan de orde is moet eerst een beroep worden gedaan op voorliggende voorzieningen en/of andere inkomsten, bijvoorbeeld in de vorm van eigen bijdragen.

  • 5. Overlap in te subsidiëren activiteiten moet worden voorkomen. Om zo doelmatig mogelijk om te gaan met subsidiemiddelen is samenwerking en afstemming tussen organisaties een belangrijk uitgangspunt voor subsidieverstrekking. De gemeente kan eisen stellen aan het minimum aantal deelnemers voor een activiteit om voor subsidie in aanmerking te komen.

  • 6. Bij een beleidsregel, die door het college wordt vastgesteld, kunnen de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader worden bepaald, alsmede andere criteria, die voor die verstrekking gelden.

  • 7. Niet subsidiabel zijn activiteiten die commerciële, partijpolitieke, godsdienstige of levensbeschouwelijk motieven hebben of belangen dienen. Ook wordt subsidie niet verstrekt in relatie tot afdrachten aan koepelorganisaties.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. De raad kan jaarlijks bij de vaststelling van de begroting besluiten tot het instellen van subsidieplafond(s).

  • 2. Bij de vaststelling van een subsidieplafond wordt aangegeven op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 3. Het college kan - met inachtneming van de ingevolge artikel 2, door de raad vastgestelde beleidsterreinen en regels - nadere regels stellen omtrent de verdeling van het beschikbare bedrag.

  • 4. Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 5. Een subsidie ten laste van een begroting, die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld.

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE

Artikel 6. Bij aanvraag in te dienen gegevens

  • 1. De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met behulp van een eenmalig door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen. In bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;

    • c.

      een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      indien van toepassing bij een jaarlijkse subsidie hoger dan € 25.000, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

  • 3. Organisaties die meer dan € 5.000 subsidie aanvragen moeten in hun aanvraag scherp (SMART) formuleren de te realiseren doelen, prestaties, de resultaten, de effecten en de te betalen prijs (in casu de te verstrekken subsidie);

  • 4. Bij de subsidieverstrekking aan organisaties die meer dan € 25.000 subsidie ontvangen worden nadere voorwaarden gesteld aan de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de besteding van de subsidiemiddelen. Daaronder valt ook de verhouding overheadkosten versus uitvoeringskosten. Hierbij wordt per (soort) product inzichtelijk gemaakt wat de relatie is tussen het te bereiken maatschappelijk effect, de resultaten, de activiteiten, de producten en de kostprijzen (onderscheiden naar vaste en variabele kosten).

  • 5. Indien een aanvrager voor de eerste maal een jaarlijkse subsidie aanvraagt, voegt hij een exemplaar van de oprichtingsakte van de rechtspersoon, de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar als bijlagen toe aan het aanvraagformulier.

  • 6. Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 7. Subsidiesoorten

  • 1. Onderscheid wordt gemaakt in jaarlijkse subsidies en eenmalige subsidies.

  • 2. Jaarlijkse subsidies zijn subsidies om activiteiten van structurele aard uit te voeren. Structureel van aard houdt in dat de subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie ontvangt voor dezelfde voortdurende activiteiten.

  • 3. Eenmalige subsidies zijn subsidies om activiteiten van eenmalige, incidentele aard uit te voeren. Tot incidentele activiteiten behoren projecten.

Artikel 8. Aanvraagtermijn

1.Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie wordt gedaan uiterlijk 1 juni in het jaar

voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

2.Een aanvraag voor een eenmalige subsidie wordt tijdig bij voorkeur 3 maanden en tenminste 8 weken voor aanvang van de activiteit ingediend.

Artikel 9. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk vóór 15 december van het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

HOOFDSTUK 4. WEIGERING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 10. Weigeringsgronden

Het college kan een aanvraag voor subsidie weigeren:

  • a.

    Indien de activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen.

  • b.

    De aanvrager niet of niet tijdig alle wettelijke voorgeschreven dan wel door de subsidieverstrekker gevraagde informatie verstrekt die naar het oordeel van de subsidieverstrekker nodig is voor de beoordeling van het subsidieverzoek.

  • c.

    Indien er sprake is van overlap en het aanbod van de aanvrager niet meer of beter bijdraagt aan de realisatie van gemeentelijke doelstellingen dan reeds bestaande activiteiten.

  • d.

    Indien de organisatie medewerker(s) in dienst heeft waarvan het inkomen hoger ligt dan de Balkenende-norm.

Artikel 11. Wet BIBOB

Het college kan voor subsidies binnen door de raad vast te stellen beleidsterreinen of onderdelen daarvan bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

HOOFDSTUK 5. VERLENING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 12. Verlening subsidie

1.In de beschikking tot verlenen van de subsidie geeft het college aan voor welke

activiteiten de subsidie wordt verleend.

2.Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de

verantwoording van de te ontvangen subsidie plaats vindt.

3.Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te

verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

  • 4.

    Subsidies < € 2.500 worden meerjarig beschikt tot een maximum van 4 jaar.

  • 5.

    Voorbehouden daarbij zijn:

    • a.

      Goedkeuring van de jaarlijkse begroting door de gemeenteraad.

    • b.

      Lagere verlening van de subsidie is mogelijk indien er sprake is van nieuwe subsidieaanvragen met activiteiten die bijdragen aan de gemeentelijke beleidsdoelstellingen.

    • c.

      Beleidsaanpassingen die leiden tot wijziging in de subsidieverstrekking.

  • 6.

    Het college kan ook voor andere subsidies voor een periode van meer jaren subsidie verlenen. Lid 5 is dan eveneens van toepassing.

Artikel 13. Betaling en bevoorschotting

  • 1. Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel a, wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaats.

  • 2. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, wordt gegeven, wordt 100% bevoorschot.

  • 3. Subsidies tussen € 2.500 en € 10.000 euro worden in twee gelijke termijnen in januari en juli van het subsidiejaar bevoorschot.

  • 4. Subsidies boven € 10.000 worden in vier gelijke termijnen in januari, april, juli en oktober bevoorschot.

  • 5. Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, wordt in het besluit tot subsidieverlening, de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

HOOFDSTUK 6. BEEINDIGING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 14. Beëindiging

  • 1. De jaarlijkse subsidieverstrekking aan een subsidieontvanger kan op grond van algemene financiële of beleidsinhoudelijke overwegingen worden beëindigd of verminderd op grond van een door het college te nemen besluit bij vaststelling van het subsidieprogramma.

  • 2. Het college stelt de subsidieontvanger schriftelijk in kennis van het voornemen zoals genoemd in het eerste lid, tenminste zes maanden voorafgaand aan het jaar waarop de beschikking betrekking heeft.

HOOFDSTUK 7. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 15. Tussentijdse rapportage

Bij subsidies, hoger dan € 50.000 kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd. De tussentijdse rapportage kan leiden tot bijsturing van de subsidie.

Artikel 16. Meldingsplicht

De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of geheel niet zullen worden verricht of dat niet of geheel niet aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 17. Administratie

  • 1. De subsidieontvanger verleent aan het college, of de door hem aangewezen personen, desgevraagd inzage in en inlichtingen uit de administratie.

  • 2. De subsidieontvanger volgt de aanwijzingen op die het college in het belang van een doelmatig beheer en goede administratie kan geven.

  • 3. De administratie van de subsidieontvanger wordt op een overzichtelijke wijze gevoerd en is zodanig ingericht dat op eenvoudige wijze inzicht wordt verkregen in de bezittingen, reserves, voorzieningen, vorderingen, schulden en exploitatieresultaten van de subsidieontvanger.

Artikel 18. Egalisatiereserve

  • 1.Een subsidieontvanger die een jaarlijkse subsidie van € 25.000 of meer ontvangt, kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een egalisatiereserve vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden. Voor de overige subsidieontvangers gelden geen specifieke regels.

    • 2.

      Een egalisatiereserve is een reserve die wordt gevormd uit een eventueel exploitatieoverschot om schommelingen in de toekomstige exploitatie op te vangen.

    • 3.

      Het vormen dan wel het voeden van een egalisatiereserve met gemeentelijke subsidiegelden, is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde subsidieontvanger sprake is van een positief jaarresultaat. Dit voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

    • 4.

      De hoogte van de maximale hoogte van de egalisatiereserve mag niet meer bedragen dan 10% van de exploitatielasten van een subsidiejaar. Het meerdere wordt bij de subsidieverlening in mindering gebracht naar rato van de subsidie van de gemeente Reusel-De Mierden in de totale exploitatie.

Artikel 19. Bestemmingsreserves

  • 1. Een bestemmingsreserve is een reserve die gevormd wordt uit een eventueel exploitatieoverschot om na enige tijd voor een specifiek doel te worden aangewend.

  • 2. Het is een structureel gesubsidieerde organisatie, die meer dan € 25.000 subsidie ontvangt, alleen toegestaan een bestemmingsreserve te vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden, indien het college daarvoor voorafgaand schriftelijk toestemming heeft verleend. Aan deze toestemming kan het college voorwaarden verbinden.

Artikel 20. Voorzieningen

Het is een structureel gesubsidieerde organisatie, die meer dan € 25.000 subsidie ontvangt, alleen toegestaan een voorziening te vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden, indien het college daarvoor voorafgaand schriftelijk toestemming heeft verleend. Aan deze toestemming kan het college voorwaarden verbinden.

Artikel 21. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon en het doel van de rechtspersoon.

  • 3. De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 8. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 22. Verantwoording subsidies tot € 2.500 euro

  • 1. Subsidies tot €2.500 euro worden door het college:

    • a.

      direct vastgesteld of;

    • b.

      ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 23. Verantwoording subsidies vanaf € 2.500 tot € 25.000 euro

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 2.500 euro, maar minder dan € 25.000 euro, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat voldaan is aan de prestatieafspraken en de overige afspraken zoals vastgelegd de beschikking voor subsidieverlening.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd, zoals een foto of een krantenartikel waaruit blijkt dat de activiteit heeft plaatsgevonden.

Artikel 24. Verantwoording subsidies vanaf € 25.000 euro

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 25.000 euro, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat voldaan is aan de prestatieafspraken en de overige afspraken zoals vastgelegd de beschikking voor subsidieverlening;

    • b.

      een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een accountantsverklaring.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

Artikel 25. Vaststelling subsidie

  • 1. Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 2. Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 3. Het college kan categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen, waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling hoeft in te dienen.

  • 4. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste lid genoemd tijdstip is ontvangen, gaat het college zes weken na een eenmalige rappel over tot ambtshalve vaststelling.

  • 5. Het college kan besluiten tot terugvordering van subsidie indien blijkt dat de subsidieontvanger niet voldoet aan één of meerdere voorwaarden die aan de subsidieverlening is gesteld.

HOOFDSTUK 9. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 26. Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2 en 3 voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 27. Intrekking

De Algemene subsidieverordening gemeente Reusel-De Mierden 2005 wordt ingetrokken, inclusief de Subsidieregeling kadervorming/deskundigheidsbevordering en de Subsidieregeling projectsubsidies.

Artikel 28. Overgangsbepalingen

  • 1. Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend blijven de bepalingen van toepassing zoals die zijn opgenomen in de Algemene subsidieverordening gemeente Reusel-De Mierden 2005 inclusief de Subsidieregeling kadervorming/deskundigheidsbevordering en de Subsidieregeling projectsubsidies.

  • 2. Aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden afgedaan volgens de bepalingen van de Algemene subsidieverordening gemeente Reusel-De Mierden 2005 inclusief de Subsidieregeling kadervorming/deskundigheidsbevordering en de Subsidieregeling projectsubsidies.

Artikel 29. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 30. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Algemene subsidieverordening 2011’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Reusel-De Mierden op 21 december 2010.
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
H.van Berkel H.A.J. Tuerlings

Toelichting op de Algemene subsidieverordening 2011

Algemene toelichting

Deze Algemene subsidieverordening bevat regels voor de behandeling van aanvragen voor subsidie bij de gemeente Reusel-De Mierden. Inhoudelijk beleid en uitgangspunten voor de toetsing van subsidieaanvragen zijn vastgelegd in de nota subsidiebeleid “Doelgericht, Transparant en Meetbaar”. Een belangrijk kader voor de nieuwe verordening is de modelverordening van de VNG.

In deze nieuwe verordening is er – ten opzichte van de algemene subsidieverordening gemeente Reusel-De Mierden 2005 - voor gekozen om subsidieverstrekking voor subsidiebedragen tot € 2.500 aanmerkelijk te vereenvoudigen. Daarnaast hoeven artikelen die al in titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn opgenomen niet meer in de subsidieverordening te worden opgenomen. In voorkomende gevallen zijn die artikelen vervallen.

In aanvulling daarop zijn specifieke bepalingen opgenomen met subsidies van meer dan € 25.000 respectievelijk € 50.000. Daarbij gaat het om eisen die te maken hebben met het leggen van een duidelijke relatie tussen gemeentelijke beleidsdoelstellingen en de activiteiten van de subsidieontvanger. Maar ook gaat om een aantal administratief-technische eisen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden enkele begrippen gedefinieerd.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

In het eerste lid wordt aangegeven voor welke beleidsterreinen subsidies kunnen worden verstrekt. Voor deze verordening gaat het om de terreinen welzijn, (gezondheids-)zorg, onderwijs, sport, cultuur en toerismebevordering. Uiteraard kan de raad bepalen dat subsidieverstrekking ook op andere gebieden van toepassing is, zoals bijvoorbeeld recreatie of milieu.

Er is voor gekozen om de gebieden waarop de subsidieverstrekking van toepassing is zo veel mogelijk op te nemen in deze algemene verordening.

Door de veelheid en verscheidenheid van subsidiemogelijkheden is uiteraard niet te vermijden, dat op onderdelen nadere regels noodzakelijk zullen blijken. Die verscheidenheid onderbrengen in een algemene verordening is mogelijk, maar komt de met een algemene verordening nagestreefde overzichtelijkheid niet ten goede. Daarbij komt dat beleidsdoelen en prioriteiten wijzigen en dit, naar aangenomen mag worden, in een hoger tempo zullen doen dan de Algemene subsidieverordening aan wijziging toe is.

Om die reden is in het tweede bepaald dat het college nadere regels kan stellen voor de specifieke beleidsterreinen. Dit is op grond van deze verordening van toepassing op de “Beleidsregels subsidievertrekking incidentele activiteiten” en de “Beleidsregels subsidieverstrekking kadervorming/deskundigheidsbevordering”.

Artikel 3. Bevoegdheid college

Het college besluit ingevolge het eerste lid binnen de daarvoor door de raad vastgestelde kaders, zoals neergelegd in de gemeentebegroting en deze Algemene subsidieverordening. Dit betekent dat het college geen subsidies kan verlenen, die niet stroken met de door de raad vastgestelde algemene regels. Met besluiten over het verstrekken van subsidies in plaats van verlenen van subsidies wordt beoogd de bevoegdheid te besluiten over het gehele subsidieproces, dus ook het bevoorschotten, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke.

In het eerste lid is bepaald dat het college daarbij de gemeentebegroting en subsidieplafonds in acht neemt. Als de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen financiële ruimte door de raad beschikbaar is gesteld, wordt subsidie slechts verleend onder de voorwaarde dat de raad daarvoor geld beschikbaar zal stellen, het zogenoemde begrotingsvoorbehoud.

In het tweede lid is de bevoegdheid van het college geregeld om voorwaarden aan de subsidie te verbinden. Zie hiertoe ook artikel 4:33 Awb en voor het verschil met verplichtingen artikel 4:37 Awb.

Artikel 4. Te subsidiëren activiteiten

In dit artikel worden – in aansluiting op de nota subsidiebeleid “Doelgericht, Transparant en Meetbaar” specifieke eisen gesteld aan de te subsidiëren activiteiten. Eén van de meest belangrijke bepalingen daarin is de relatie tussen gemeentelijke beleidsdoelstellingen en de activiteiten van de subsidieontvanger. Dat is één van de uitgangspunten van het nieuwe beleid. Daarnaast zijn ook andere speerpunten als inhoudelijk toetsingskader opgenomen, zoals het accent op kwetsbare doelgroepen, het beginsel van zelfwerkzaamheid en eigen verantwoordelijkheid en het streven naar doelmatigheid (tot uitdrukking komend in het voorkomen van overlap en het uitgaan van een minimum aantal deelnemers).

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

In de Awb zijn in artikel 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een ‘subsidieplafond’ gegeven. Ingevolge het eerste lid van artikel 5 kan de raad subsidieplafonds per beleidsterrein vaststellen. In de regel valt dit qua tijdstip samen met de vaststelling van de begroting. De raad stelt subsidieplafonds vast en maakt daarbij de wijze van verdeling van de beschikbare middelen bekend. Eventueel kan het college nadere regels opstellen over de wijze van verdeling van de beschikbare middelen.

Met het oog op de rechtszekerheid verlangt de Awb, dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt, voordat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld beschikbaar is. Maar vooral van belang is, dat subsidieaanvragen zonder nadere motivering worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is.

Artikel 6. Bij aanvraag in te dienen gegevens

Op grond van artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1. van de Awb. In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. De bevoegdheid van het college om hiervoor nadere regels te stellen, is geregeld in lid 6.

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld.

Op basis van de algemene subsidieverordening maakt de gemeente gebruik van standaardaanvraagformulieren. Door het gebruik van standaardformulieren wordt in ieder geval de rechtszekerheid bevorderd. Voor de aanvrager is meteen duidelijk welke documenten hij dient te overleggen. Het is van belang dat het aanvraagformulier slechts die vragen bevat, die strikt noodzakelijk zijn voor de behandeling van een aanvraag, dus zo eenvoudig mogelijk. Tevens kan met een aanvraagformulier de uniformiteit van behandeling van subsidieaanvragen in de verschillende beleidsterreinen van de gemeente worden bevorderd. Daarbij wordt – op basis van de te stellen eisen zoals in het derde en het vierde lid is bepaald, onderscheid naar subsidiebedragen.

In lid 2, sub d, wordt verwezen naar de systematiek van subsidieverlening en verrekening bij jaarlijks (per boekjaar) verstrekte subsidies conform artikel 4:72 Awb. Een dergelijke verplichting dient in de beschikking tot subsidieverlening te worden opgenomen. Inzage in de financiële reserve van een instelling is slechts aan de orde voor de beoordeling van een jaarlijkse subsidieaanvraag van een grote instelling met overeenkomstige subsidiebehoefte.

In lid 5 worden meer formele eisen gesteld aan instellingen, die voor de eerste maal subsidie aanvragen.

Artikel 7. Subsidiesoorten

Er is in de definities een onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van subsidie. De jaarlijkse subsidie, die bij voorkeur voor meerdere jaren wordt verleend en veelal op voortdurende activiteiten van een instelling betrekking heeft. Eenmalige subsidies zijn subsidies die voor een eenmalige activiteit of een activiteit, waarvoor het college slechts voor een van te voren bepaalde tijd subsidie wil verlenen.

Artikel 8. Aanvraagtermijn

Hier worden de termijnen genoemd, waarbinnen aanvragen voor subsidie dienen te zijn ingediend bij het college.

Artikel 9. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven, waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. In de regel wordt een termijn van acht tot dertien weken redelijk geacht. Indien deskundigen of een commissie moet worden geraadpleegd over de kwaliteit van de subsidieaanvragen, wordt deze beslistermijn tot tweeëntwintig weken verlengd. Voor de aanvragen voor de jaarlijkse subsidie worden beslissingen in ieder geval na vaststelling van de gemeentebegroting genomen.

Voor een eenmalige subsidie gaan we uit van maximaal 13 weken. Uiteraard probeert de gemeente die termijn zo kort mogelijk te houden. Het is in het belang van de aanvrager dat de aanvraag tijdig wordt ingediend (zie artikel 8) om zo voor aanvang van de activiteit te duidelijkheid te hebben over de subsidiebeschikking.

Artikel 10. Weigeringsgronden

De algemeen geldende weigeringsgronden, opgenomen in artikel 4:35 Awb, worden onder a met een nadere, op de gemeentelijke praktijk toegesneden grond aangevuld. Dit betreft het niet of niet in overwegende mate gericht zijn van de activiteiten van de aanvrager op de gemeente, dan wel haar ingezetenen of daaraan niet of nauwelijks ten goede komen.

Daarnaast is specifiek opgenomen een bepaling ter voorkoming van overlap. Tot slot gaat de gemeente uit van inkomensgrenzen van medewerkers van door haar gesubsidieerde organisaties.

Artikel 11. Wet BIBOB

Een bijzondere weigeringsgrond is opgenomen in artikel 11. Het betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet Bibob niet kan doorstaan. Indien deze weigeringsgrond niet zou zijn opgenomen, dan zou het kunnen betekenen dat het college gehouden is subsidie te verlenen aan aanvragers aan wie het college geen vergunning voor niet-subsidiabele activiteiten zou verlenen. Daarbij is niet van belang of de activiteiten, waarvoor subsidie wordt gevraagd, op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat bij deze weigeringsgrond louter om de persoon, dan wel rechtspersoon van de aanvrager.

De Wet Bibob is bedoeld als aanvulling op bestaande instrumenten, die het college al ter beschikking heeft. Het college zal bij ieder beleidsdoel, dat het wil subsidiëren, zich de vraag moeten stellen of er enig risico is van het faciliteren van strafbare feiten en of die risico’s niet voldoende worden ondervangen met de bestaande toetsing van aanvragen. Het is niet mogelijk te bepalen dat de Wet Bibob generiek op alle subsidies wordt toegepast. Het college dient zelf een afweging te maken in welke situatie toepassing zinvol is. Voordat tot toepassing op een gemeentelijke subsidieregeling kan worden overgegaan, dient daarvoor toestemming te zijn verkregen van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 12. Verlening subsidie

Op grond van het eerste lid wordt bepaald dat in iedere beschikking duidelijk moet worden aangegeven voor welke activiteiten de subsidie wordt verleend. Daarbij wordt ook aangegeven aan welke gemeentelijke beleidsdoelstelling daarmee wordt bijgedragen. Op die manier wordt duidelijk gestuurd met de subsidieverlening. Hiermee wordt invulling gegeven aan één van de aanbevelingen in het rapport van de Rekencommissie uit 2008.

Op grond van het tweede lid geeft het college al in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidies dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat degene, aan wie de subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen. In het tweede lid is geregeld dat het college de ontvanger verplichtingen kan opleggen.

Bij de kleinere subsidies tot € 2.500 worden geen verplichtingen ten aanzien van de verantwoording gesteld. Daarvoor is een bepaling opgenomen in artikel 22. Ook worden die subsidies op grond van lid 4 en 5 meerjarig beschikt rekening houdend met een aantal voorbehouden. De gemeente wil daarmee de administratieve lasten verlichten.

Bij de in het derde lid te stellen verplichtingen kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het verzekeren van de zaken, die voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit noodzakelijk zijn, de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de subsidieontvanger, reservevorming, het bestuur en de inrichting van de administratie.

Artikel 13. Betaling en bevoorschotting

Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens het in de subsidieregeling of de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme. De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. De subsidieaanvrager hoeft geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen. Dit leidt tot lastenbesparingen bij zowel de subsidieontvanger als de subsidieverstrekkende gemeente.

Artikel 14. Beëindiging

In dit artikel wordt bepaald dat subsidie kan worden beëindigd of verminderd, bijvoorbeeld in de situatie waarin de gemeentelijke begroting daartoe aanleiding geeft. Rekening houdend met artikel 4:51 stelt het college de subsidieontvanger daarvan tijdig in kennis.

Artikel 15. Tussentijdse rapportage

Voor subsidies hoger dan € 50.000 euro is de mogelijkheid opgenomen om jaarlijks een tussentijdse verantwoording te vragen. Het college moet vooraf bepalen welke vereisten worden gesteld aan de tussentijdse, inhoudelijke en financiële verantwoording, bij voorkeur door middel van standaardformulieren.

Artikel 16. Meldingsplicht

De meldingsplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in de vorm van bijvoorbeeld het niet standaard verantwoording afleggen bij subsidies tot € 2.500 euro.

De subsidieontvanger is verplicht tijdig te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was.

Artikel 17. Administratie

Aanvragers van subsidie moeten aan een aantal algemene eisen voldoen. Deze gaan over de toegankelijkheid en de inzichtelijkheid van de administratie. Zelfs kan het college aanwijzingen geven hoe de administratie moet zijn ingericht. Verder zijn gesubsidieerde instellingen verplicht verzekeringen af te sluiten. Dit om te voorkomen dat bij de genoemde calamiteiten de gemeente kans loopt te worden aangesproken om aanvullende subsidie te verlenen.

Artikel 18. Egalisatiereserve

Een egalisatiereserve is bestemd voor het opvangen van fluctuaties betreffende de inkomsten en de uitgaven. Deze mag niet worden opgebouwd vanuit niet bestede subsidiegelden die het gevolg zijn van het geen doorgang gevonden hebben van activiteiten. In die gevallen moet subsidie worden terugbetaald aan de gemeente. In het algemeen mag een egalisatiereserve maximaal 10% bedragen van de jaarlijkse exploitatielasten. Deze eisen worden – tegen de achtergrond van het beperken van administratieve lasten – niet gesteld aan subsidies lager dan € 25.000.

Artikel 19. Bestemmingsreserves

In bijzondere gevallen mag een instelling uit de positieve exploitaties vanuit gesubsidieerde activiteiten een bestemmingsreserve opbouwen. Dat wil zeggen dat er geld apart mag worden gezet voor bijzondere activiteiten. Ook hierbij geldt dat het college toestemming moet verlenen voor het, vanuit overgeschoten subsidiemiddelen, sparen voor bepaalde (wellicht niet direct subsidiabele) activiteiten. Te denken valt aan een jubileumvoorstelling, - toernooi of -festival waarvoor een aantal jaren gespaard moet worden. Ook hier worden geen eisen gesteld bij subsidies die lager zijn dan € 25.000.

Artikel 20. Voorzieningen

Voorzieningen behoren, in tegenstelling tot de reserves, tot de ‘vreemde vermogens’. Onder een voorziening ligt een bestedingsplan over een reeks van twee of meer jaren. De daaraan verbonden kosten zijn niet vanuit de lopende exploitatie of de egalisatiereserve op te vangen. Te denken valt aan de onontkoombare kosten die zijn verbonden aan het verzorgen van het groot planmatig onderhoud van een gebouw. Ook hier worden geen eisen gesteld bij subsidies die lager zijn dan € 25.000.

Artikel 21. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

In artikel 21 zijn de overige verplichtingen van de ontvanger van de subsidie opgenomen, als ook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college. In afwijking van de modelverordening van de VNG is er voor gekozen om niet het melden van wijzigingen van bestuurders verplicht te stellen. Gelet op ervaringen in de afgelopen jaren ziet de gemeente hier geen toegevoegde (in termen van mogelijk risico’s). De keuze om deze bepaling achterwege te laten draagt bij aan deregulering. Overigens moet “schriftelijk” hier niet al te letterlijk worden opgevat; een melding per e-mail kan ook voldoende zijn. Niets belet de gemeente om bij twijfel direct contact op te nemen met de subsidieontvanger en om nadere stukken te vragen.

Artikel 22. Verantwoording subsidies tot € 2.500 euro

Voor subsidies tot €2.500 is bepaald dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

In het geval van directe vaststelling (eerste lid, onderdeel a) worden de bewijsstukken van de prestatie direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden, kan onderdeel a worden toegepast. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie en risicoafweging van de subsidieverstrekker. Steekproefsgewijze controle na de vaststelling is mogelijk, maar leidt alleen in bijzondere gevallen, zoals fraude, tot terugvordering.

In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid, onderdeel b), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. De ambtshalve vaststelling zal in de praktijk veelal al vóór het verstrijken van de termijn gebeuren, namelijk als het vanuit oogpunt van een efficiënte werkwijze wenselijk wordt geacht, dat dergelijke vaststellingsbeschikkingen op een vaste datum worden genomen. Wel dient de gemeente binnen een beperkte termijn, hier is gekozen voor 13 weken na afloop van de activiteit, te reageren.

Door te kiezen voor het systeem van ambtshalve vaststelling is er juridisch meer mogelijkheid om op te treden, indien de gemeente bemerkt dat de activiteit niet (geheel) is gerealiseerd. De subsidie is immers niet bij verstrekking reeds vastgesteld. De subsidieontvanger dient, desgevraagd, op een door het college in de beschikking aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De subsidieverstrekker zal steekproefsgewijs van deze bevoegdheid gebruik maken.

Artikel 23. Verantwoording subsidies vanaf € 2.500 tot € 25.000 euro

In dit artikel is aangegeven op welke wijze de subsidiënt de aan hem verleende subsidie aan het college dient te verantwoorden. Op grond van artikel 12, lid 2, wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.

Het tweede lid bepaalt, dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Daarbij zal vooraf door de gemeente al moeten zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie) enz.

Ingevolge het derde lid kan het college bepalen dat het voor de verantwoording daarvan andere stukken en bewijzen verlangt dan gebruikelijk en uit hoofde van de gewone bedrijfsvoering van de subsidieontvanger al worden opgesteld. Te denken valt aan de verslagen, die rechtspersonen uit hoofde van de wet al dienen op te stellen en die natuurlijk naar gelang van de hoedanigheid van de betreffende rechtspersoon verschillen. In de praktijk zal de gemeente ervoor kiezen om ook hier de administratieve last, zowel voor de subsidieontvanger als voor de gemeente zoveel mogelijk te beperken.

Artikel 24. Verantwoording subsidies vanaf € 25.000 euro

Bij subsidies van € 25.000 of meer wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt - tenzij de voorschriften voor subsidies tot € 25.000 worden toegepast - plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Bij de financiële verantwoording mag de subsidieverstrekker een door een accountant opgesteld stuk vragen. Het is echter niet verplicht daar in alle gevallen om te vragen. Zekerheid kan ook worden verkregen door steekproefsgewijze controles van de uitvoeringsinstanties of door verantwoording in de jaarrekening van een instelling.

Indien er wordt gekozen voor het opvragen van een accountantsverklaring, is het van belang dat de gemeente en de subsidieontvanger voorafgoede afspraken maken over de wijze van verantwoorden en over de aspecten, die in de controle worden betrokken. Van belang daarbij is ook dat de accountant onafhankelijk is van het bestuur van de subsidieontvanger.

Artikel 25. Vaststelling subsidie

In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college besluit over de vaststelling van de subsidie.

Ingevolge het derde lid kan het college, naast deze Algemene subsidieregeling, categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen voor wie de subsidie wordt vastgesteld zonder dat hiervoor door de subsidieontvanger een aanvraag moet worden ingediend. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard. Als blijkt dat de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de gestelde voorwaarden dan kan subsidie worden teruggevorderd.

Artikel 26. Hardheidsclausule

In de hardheidsclausule is zo concreet en nauwkeurig mogelijk (dus door het benoemen van de specifieke artikelen) aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor en bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de Algemene subsidieverordening of deelverordening te worden neergelegd.

Artikel 27. Intrekking

Het is van belang dat van de vigerende subsidieregelingen wordt aangegeven of ze worden ingetrokken en hoe ze zich verhouden tot de Algemene subsidieverordening.

Artikel 28. Overgangsbepalingen

Artikel 29. Inwerkingtreding

Artikel 30. Citeertitel

Voor de hier opgenomen overgangs- en slotbepalingen is gebruik gemaakt van de daarvoor gebruikelijke formuleringen.