Regeling vervallen per 01-01-2014

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden

Geldend van 19-01-2011 t/m 31-12-2013

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a.

    Onder verordening wordt verstaan de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden.

  • b.

    Onder financiële tegemoetkoming wordt verstaan een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de persoon met beperkingen.

  • c.

    Een forfaitaire vergoeding is een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt versterkt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

  • d.

    Een gemaximeerde vergoeding is een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt versterkt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.

  • e.

    Een voorziening in natura is een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in huur wordt verstrekt.

  • f.

    IHS-grens is de huursubsidiegrens, zoals jaarlijks vastgesteld door het Ministerie van VROM.

HOOFDSTUK 2 BIJZONDERE REGELS OVER HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 2.1 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. De omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de voor de gemeente in de desbetreffende situatie goedkoopst-adequate te verstrekken voorziening in natura.

  • 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget; of

    • b.

      belanghebbende op korte termijn de gemeente verlaat.

  • 4. Door het college wordt terughoudend omgegaan met het verstrekken van een persoonsgebonden budget, indien er sprake is van:

    • a.

      een voorziening die voor een relatief korte periode wordt verstrekt; bijvoorbeeld bij jonge kinderen of bij ouderen op hoge leeftijd; of

    • b.

      een progressief ziektebeeld en de desbetreffende voorziening binnen redelijk korte termijn niet meer adequaat is; of

    • c.

      het een voorziening betreft waarbij veel specialistisch individueel maatwerk van toepassing is.

  • 5. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats bij:

    De aan te schaffen voorziening

    Binnen een periode van drie maanden, nadat de gelden voor een persoonsgebonden budget op de bankrekening zijn overgemaakt, wordt door de budgethouder aan het college verstrekt:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      het onderhoud/reparatiecontract (inclusief bewijs betaalde premie).

    Hulp bij het huishouden

    Na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt door de budgethouder aan het college of een uitvoerende instantie, die daarvoor zorg draagt, een overzicht van de salarisadministratie verstrekt.

HOOFDSTUK 3 EIGEN BIJDRAGEN EN EIGEN AANDEEL

Artikel 3.1 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1. De omvang eigen bijdrage van een ongehuwd persoon jonger dan 65 jaar bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.636,00 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.636,00.

  • 2. De omvang eigen bijdrage van een ongehuwd persoon van 65 jaar en ouder bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15.838,00 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15.838,00.

  • 3. De omvang eigen bijdrage van gehuwde personen, indien één van beiden jonger is dan 65 jaar bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.902,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.902,00.

  • 4. De omvang eigen bijdrage van gehuwde personen, indien beiden 65 jaar of ouder zijn, bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 22.100,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.100,00.

Artikel 3.2 Maximale termijn van betaling eigen bijdrage bij roerende zaken

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 3.1 vastgestelde in mindering gebracht.

HOOFDSTUK 4 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 4.1 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget is afhankelijk van de omvang van de toegekende hulp bij het huishouden, zoals genoemd in artikel 3.4 van de verordening.

  • 2. Het bedrag, dat per week wordt verstrekt voor hulp bij het huishouden zoals bedoeld in artikel 3.1, lid c van de verordening, is vastgesteld op: € 15,00 voor 1 uur per week huishoudelijke hulp.

HOOFDSTUK 5 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 5.1 Financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening

  • 1. De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2. De volgende voorwaarde wordt opgenomen bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget: de woonvoorziening is uitgevoerd conform het Programma van Eisen.

Artikel 5.2 Vergoeding kosten woningaanpassing

De kosten voor een woningaanpassing die subsidiabel zijn, zijn als volgt:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    het honorarium van architect of constructeur tot ten hoogste 10% van de aanneemsom inclusief BTW met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld en indien de aanpaskosten meer bedragen dan € 1.500,00 worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpende woningaanpassingen;

  • 4.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering (alleen bij sociale woningbouw), indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% en maximaal € 350,00 van de aanneemsom exclusief BTW;

  • 5.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw danwel het treffen van voorzieningen. Voor het bepalen van dit bedrag wordt uitgegaan van het rentepercentage dat gold op het moment van de financieringsaanvraag;

  • 8.

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijk kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in bijlage I;

  • 9.

    de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 10.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • 12.

    de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voorzover de kosten onder 1 t/m 11 meer bedragen dan € 1.000,00, bedragen 10% van die kosten, met een maximum van € 350,00.

Ad 1 en 2: indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt.

Artikel 5.3 Afschrijvingsschema woonvoorzieningen

Het in artikel 4.16 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

Lineaire afschrijving in 10 jaar met 10% per jaar.

Voor het eerste jaar: 100% van de meerwaarde.

Voor het tweede jaar 90% van de meerwaarde.

Voor het tiende jaar: 10% van de meerwaarde.

Van de meerwaarde wordt tevens het eigen aandeel of eigen bijdrage afgetrokken dat betaald is gedurende de looptijd.

Artikel 5.4 Hoogte verhuiskostenvergoeding

Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 4.4 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2.270,00.

Artikel 5.5 Hoogte financiële tegemoetkoming bezoekbaar maken van een woning

Het bedrag dat verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 4.14 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt de werkelijk gemaakte kosten tot een maximum van € 2.270,00.

Artikel 5.6 Hoogte financiële tegemoetkoming onderhoud, keuring en reparatie van liftsystemen en elektrische apparatuur

  • 1. De werkelijk gemaakte kosten van reparatie van de in bijlage II genoemde liftsystemen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming ter hoogte van de werkelijk gemaakte kosten.

  • 2. De vergoeding voor keuring en onderhoud van liftsystemen vindt plaats volgens bijlage II.

  • 3. De werkelijk gemaakte kosten van reparatie van de volgende elektrische apparatuur wordt vergoed:

    • a.

      spoel-föhn installatie;

    • b.

      elektrische deuropener.

  • 4. Onderhoud en keuring van elektrische deuropeners wordt vergoed tot de werkelijke kosten, maximaal 2 keer per jaar.

Artikel 5.7 Hoogte financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.10 van de verordening wordt de vergoeding voor tijdelijke huisvesting gesteld op de werkelijk gemaakte kosten met als maximum de IHS-grens, indien bedoeld als tegemoetkoming in de kosten voor tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte of het langer aan moeten houden van te verlaten woonruimte.

  • 2. In gevallen dat het om een niet-zelfstandige woonruimte gaat dan wordt de tegemoetkoming op een maximum van € 230,00 per maand gesteld.

Artikel 5.8 Normbedragen woningsanering

  • 1. Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Bij de hoogte van de vergoeding wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

    100% indien het artikel nieuwer is dan 2 jaar;

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

    50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

    25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

  • 2. Als normbedragen worden gehanteerd:

    • a.

      € 53,00 voor zeil of linoleum (uitgaande van een gemiddelde lengte van een rol van 4 meter), inclusief egalisatiekosten;

    • b.

      € 15,00 per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

HOOFDSTUK 6 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 6.1 Hoogte persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorzienining

Het persoonsgebonden budget voor een vervoermiddel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het tarief van het onderhoudscontract zoals overeengekomen met de leverancier.

Artikel 6.2 Hoogte financiële tegemoetkoming voor vervoer

  • 1. De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 5.2 lid 2b is een forfaitaire vergoeding en bedraagt € 300,00 op jaarbasis.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 5.3 (personen die geen gebruik kunnen maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer) is als volgt:

    • a.

      Vergoeding voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt maximaal per jaar: € 300,00.

    • b.

      Vergoeding voor gebruik van een taxi bedraagt maximaal per jaar: € 3.750,00.

    • c.

      Vergoeding voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal per jaar: € 4.875,00.

    De bedragen zijn gebaseerd op een vervoersbehoefte van 1.500 kilometer.

  • 3. In het geval er sprake is van een aantoonbare grotere vervoersbehoefte dan 1.500 kilometer kan het bedrag onder lid 2 worden verhoogd tot een bedrag gerelateerd aan een vervoersbehoefte van 2.000 kilometer op jaarbasis. De bedragen zijn dan als volgt:

    • a.

      Vergoeding voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt maximaal per jaar: € 400,00.

    • b.

      Vergoeding voor gebruik van een taxi bedraagt maximaal per jaar: € 5.000,00.

    • c.

      Vergoeding voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal per jaar: € 6.500,00.

  • 4. Het aantal kilometers dat op andere wijze wordt verreden (bijvoorbeeld door het bezit van een scootmobiel of andere vervoersvoorziening) kan in mindering worden gebracht.

  • 5. De inkomensgrens voor het verstrekken van deze financiële tegemoetkoming is als volgt:

     

    Norminkomen

    a. Echtpaar

    € 31.304,88

    b. Alleenstaande ouder

    € 21.913,44

    c. Alleenstaand

    € 15.652,56

    d. In instelling gehuwd

    € 10.842,24

    e. In instelling alleenstaand

    €   6.970,80

     

    Norminkomens 65-plusser (niet in instelling)

    Norminkomen

    a. Alleenstaand

    € 24.199,20

    b. Alleenstaande ouder

    € 30.449,28

    c. Gehuwd beide 65+

    € 33.315,84

    d. Gehuwd één 65+

    € 33.315,84

Artikel 6.3 Inkomensgrens algemeen gebruikelijk

De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 5.5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt gelijkgesteld aan de inkomensnorm zoals opgenomen in artikel 6.2 van dit besluit.

Artikel 6.4 Hoogte financiële tegemoetkoming autoaanpassing

De gemaximeerde vergoeding voor autoaanpassingen, als bedoeld in artikel 5.1 lid e van de verordening bedraagt € 11.520,00 (inclusief BTW).

HOOFDSTUK 7 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 7.1 Persoonsgebonden budget rolstol

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het tarief van het onderhoudscontract zoals overeengekomen met de leverancier.

Artikel 7.2 Persoonsgebonden budget sportrolstoel

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2.500,00, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

HOOFDSTUK 8 ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING

Artikel 8.1 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 19 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9.1

Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden’.

Vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders d.d. 6 januari 2011.

Ondertekening

De Steeg, 6 januari 2011
Burgemeester en wethouders van Rheden,
burgemeester.
secretaris.

Bijlage 1

Aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gegeven ingevolge artikel 4.17 ‘het verwerven van grond’ van de verordening

Ingevolge artikel 4.17 is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek (zie onderstaande tabel) gemaximaliseerd.

  • 1a.

    Aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.

Aantal m2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek

Aantal m2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Soort vertrek

 

Woonkamer                           30

6

Keuken                                 10

4

Eenpersoonsslaapkamer         10

4

Tweepersoonsslaapkamer       18

1

Toiletruimte                           2

 

 

 

Badkamer

 

- wastafelruimte                     2

1

- doucheruimte                       3

2

- badruimte                            4

2

 

 

Eenpersoonszit-/slaapkamer   18

8

Entree/gang/hal                     5

2

Berging                                 6

4

  • 1b.

    Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.

  • 1c.

    Het aantal m² verharding ten behoeve van de aanleg van een terras, dan wel aanpassing van een bestaand terras direct bij een woonruimte dat ten hoogste in aanmerking komt bedraagt 6 m².

Bijlage 2

Maximale aantal vergoedingen van kosten van onderhoud en keuring van liftsystemen ingevolge artikel 4.9 van de verordening

 

Werkelijke kosten van onderhoud en keuring worden vergoed tot een maximaal aantal keren per tijdseenheid. Het maximale aantal vergoedingen van onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen is als volgt:

_____________________________________________________________________________

 

                                 Frequentie keuring   Frequentie periodieke onderhoud

_____________________________________________________________________________

 

 

Stoelliften                   1 x per 4 jaar          1 x per jaar

Rolstoel-plateauliften   1 x per 4 jaar          1 x per jaar

Sta-plateauliften          1 x per 4 jaar          1 x per jaar

Woonhuisliften             1 x per 1,5 jaar       2 x per jaar

Hefplateauliften           1 x per 1,5 jaar        2 x per jaar

Balansliften                 1 x per 1,5 jaar        1 x per jaar

Toelichting op Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden

INLEIDING

Dit besluit behoort bij de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden. In dit besluit zijn alle bedragen vastgelegd die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit opgenomen. Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

De algemene bepalingen bevatten een aantal begripsbepalingen die betrekkingen hebben op vergoedingen. De definities onder b t/m f zijn begrippen die ontleend zijn aan de definities zoals onder Wet voorzieningen gehandicapten gebruikt werden.

HOOFDSTUK 2 BIJZONDERE REGELS VOOR HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 2.1 Regels rond verstrekking en verantwoording

Ad 3 en 4

Tijdens het indicatieonderzoek zal duidelijk moeten worden of een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget. Dit zal als contra-indicatie worden opgevat.

Tevens zijn er onder lid 4 een aantal situaties benoemd waarin terughoudend wordt omgegaan met het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Deze zijn opgenomen om kapitaalvernietiging tegen te gaan. Voor het verstrekken van specialistische voorzieningen is het moeilijk en soms onmogelijk om op voorhand een passend budget te kunnen vaststellen. Gedurende het passen en meten wijzigen vaak nog zaken waardoor het budget aangepast dient te worden.

HOOFDSTUK 3 EIGEN BIJDRAGEN EN EIGEN AANDEEL

Artikel 3.1 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1 geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder ‘in gelijke mate’ wordt begrepen, staat verwoord in de concept AMvB op pagina 21.

In artikel 3.1 wordt vastgesteld dat de maximale eigen bijdrage wordt opgelegd, omdat op deze wijze zo optimaal mogelijk gebruikgemaakt wordt van de eigen bijdrage regeling zonder dat hiervan geld in de AWBZ terugvloeit voor klanten die ook AWBZ-zorg hebben. Tevens maakt het aansluiten van de eigen bijdrage bij de AWBZ-systematiek de eigen bijdrage regeling eenduidig en overzichtelijk.

Omdat reeds wordt uitgegaan van een maximale eigen bijdrage is er geen mogelijkheid opgenomen in de verordening om een besparingsbijdrage te heffen (dit zijn bijvoorbeeld de kosten van een fiets die uitgespaard worden bij verstrekking van een scootmobiel). Dit zou een onevenredige aanslag zijn op het budget van klanten die ook al de maximale eigen bijdrage moeten betalen. Daarnaast is het toepassen van één regeling die voor alle voorzieningen hetzelfde is, duidelijker en kan minder bureaucratisch worden ingericht.

Op de vastgestelde eigen bijdragen vastgesteld in dit artikel, wordt door middel van artikel 4.1 lid 4 Besluit maatschappelijke ondersteuning een korting van 33% toegepast.

Artikel 3.2 Maximale termijn van betaling eigen bijdrage bij roerende zaken

Artikel 4.1 lid 3 van de AMvB bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden. Dit artikel geeft de invulling daarvan.

HOOFDSTUK 4 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 4.1 Hoogte persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Enerzijds is van belang welke activiteiten noodzakelijk zijn en anderzijds is van belang welke uurprijs wordt gehanteerd.

In dit artikel wordt een uurprijs van € 15,00 genoemd.

HOOFDSTUK 5 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 5.1 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening

In artikel 5.1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. De kosten die subsidiabel zijn, zijn uitgewerkt in artikel 5.2. De kosten zijn opgenomen zoals deze ook onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren opgenomen in de verordening. Enkele bedragen zijn hierbij aangepast aan huidige bouwkundige richtlijnen.

Artikel 5.3 Afschrijvingsschema woonvoorzieningen

Het afschrijvingsschema is overgenomen zoals deze onder de Wet voorzieningen gehandicapten ook in de verordening was opgenomen. Bijgevoegd is echter dat de betaalde eigen bijdrage of het betaalde eigen aandeel afgetrokken wordt van de meerwaarde van de woning.

Artikel 5.4 en 5.5 Verhuiskostenvergoeding en bezoekbaar maken woning

De bedragen zijn overgenomen van het beleid zoals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gehanteerd werd.

Artikel 5.6 en 5.7

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten vergoedde de gemeente onderhoud, keuring en reparatie van trapliften en van elektrische apparatuur. Tevens kende de gemeente beleid voor het toekennen van een vergoeding in de kosten van tijdelijke huisvesting. Dit beleid is onder de Wmo overgenomen.

Artikel 5.8 Normbedragen sanering

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was een afschrijvingstermijn opgenomen voor het vervangen van stoffering. Hieraan zijn de normbedragen toegevoegd voor de vergoeding van de materialen (gordijnen en vloerbedekking). Deze normbedragen zijn afkomstig uit de richtlijnen van de VNG.

HOOFDSTUK 6 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 6.1 Hoogte persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening

Artikel 6.1 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat hierbij om het aanschaffen van een vervoermiddel als bijvoorbeeld een scootmobiel of aangepaste fiets. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is, kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Dit bedrag wordt vastgesteld op basis van de kosten die de gemeente heeft aan het onderhoudscontract voor een dergelijke voorziening bij de leverancier.

Artikel 6.2 Hoogte financiële tegemoetkoming voor vervoer

  • 1.

    In dit artikel wordt de hoogte geregeld van de financiële tegemoetkoming voor vervoer. Voor personen die gebruik kunnen maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer is deze vergoeding gelijk gesteld aan de ‘waarde’ van de kortingspas voor collectief vraagafhankelijk vervoer. De financiële tegemoetkoming zal forfaitair worden uitbetaald.

  • 2.

    Voor personen die geen gebruik kunnen maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer geldt een andere vergoeding gebaseerd op vervoer over een kilometerbereik van 1.500 kilometer.

    De vergoeding voor de eigen auto is gebaseerd op vergoeding van € 0,20 cent per kilometer (conform VNG richtlijnen). Dit bedrag is opgebouwd uit kosten van de auto € 0,28 per kilometer minus € 0,08 (gebruikelijke OV betaling per kilometer, die een auto gebruiker niet heeft, het ‘algemeen gebruikelijke’ deel van vervoer).

    De vergoeding voor de taxi en rolstoeltaxi is gebaseerd op de maximumtarieven vanaf 1 juli 2007 zoals vastgesteld door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Hierbij is uitgegaan van een instaptarief en een kilometertarief gerekend over ritten van gemiddeld 10 kilometer. De vergoeding voor de taxi bedraagt € 2,50 per kilometer en de vergoeding voor de rolstoeltaxi € 3,25 per kilometer.

  • 3.

    De bandbreedte van 1.500 tot 2.000 kilometer is uitgangspunt voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor vervoer. Alleen in die gevallen dat ook werkelijk aantoonbaar een vervoersbehoefte is van meer dan 1.500 kilometer zal het maximumbedrag gekoppeld aan 2.000 kilometer worden verstrekt.

  • 4.

    In lid 3 wordt aangegeven dat de kilometers die verreden worden op andere wijze dan de toegekende vervoersvoorziening in mindering kunnen worden gebracht.

  • 5.

    Voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming wordt een inkomensgrens gehanteerd.

    Deze inkomensgrens is opgebouwd uit de berekening zoals deze onder de Wet voorzieningen gehandicapten ook plaatsvond (zie artikel 1.1 onder r van de verordening). De norm is vastgelegd op 2x het norminkomen 2010. Bij dit norminkomen is geen rekening gehouden met de zorgverzekeringswet. De hoogte van de premie die betaald wordt, dient nog afgetrokken te worden van het inkomen voordat wordt getoetst of iemand onder of boven het norminkomen uitkomt.

Artikel 6.3 Inkomensgrens algemeen gebruikelijk

Artikel 6.3 legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Deze grens werd in de Wvg uitgedrukt in termen afgeleid van het norminkomen. De Algemene Maatregel van Bestuur spreekt evenwel niet meer over het norminkomen. Artikel 6.3 geeft aan dat het inkomen waarboven de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht, gesteld wordt op de norminkomens zoals vermeld onder artikel 6.3 (is 2 x norminkomen 2011). Uit jurisprudentie onder de Wvg is het algemeen gebruikelijk zijn van een auto vastgesteld boven 1,5 x het norminkomen (Wvg). Door artikel 6.3 wordt in Rheden 2 x norminkomen gehanteerd, zodat deze gelijkgesteld wordt aan het norminkomen zoals gehanteerd voor een financiële tegemoetkoming voor vervoer.

Artikel 6.4 Hoogte financiële tegemoetkoming autoaanpassing

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten kende de gemeente een regeling voor het vergoeden van autoaanpassingen. Deze wordt onder de Wmo overgenomen.

HOOFDSTUK 7 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 7.1 Persoonsgebonden budget rolstoel

Er wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Dit bedrag wordt vastgesteld op basis van de kosten die de gemeente heeft aan het onderhoudscontract voor een dergelijke voorziening bij de leverancier.

Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

Artikel 7.2 Persoonsgebonden budget sportrolstoel

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, wat betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend. Voor vaststelling van de hoogte van het bedrag van de sportrolstoel is het bedrag zoals gehanteerd onder de Wvg (€ 2.300,00) verhoogd naar € 2.500,00.

HOOFDSTUK 8 ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING

Artikel 8.1 Samenhangende afstemming

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 19 dat in dit besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek betreffende de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9.1 Citeertitel

Behoeft geen verdere toelichting.