Regeling vervallen per 28-04-2011

Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Rheden 2007

Geldend van 21-10-2010 t/m 27-04-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2008

Intitulé

Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Rheden 2007

De raad van de gemeente Rheden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 19 juni 2007, onder meer vast te stellen de Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Rheden 2007;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit en de subsidiëring van peuterspeelzalen;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening: Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Rheden 2007

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende één of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • b.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • c.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • d.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • e.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

  • f.

    subsidie: de aanspraak op financiële middelen als bedoeld in artikel 4:21 Awb;

  • g.

    overeenkomst: een overeenkomst ter uitvoering van een subsidieverleningsbeschikking tussen burgemeester en wethouders en een instelling waarin afspraken zijn vastgelegd met betrekking tot activiteiten in meetbare prestaties, die deze organisatie zal uitvoeren in relatie tot het subsidiebedrag dat voor een vastgesteld subsidietijdvak is verleend;

  • h.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht en daarvan met name Titel 4.2 Subsidies;

  • i.

    toezichthouders: ambtenaren van de HGM/GGD die op grond van artikel 23 door het college van burgemeester en wethouders zijn aangewezen.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

  • 1. Deze verordening is van toepassing op alle peuterspeelzalen die voldoen aan de in deze verordening gestelde kwaliteitseisen en subsidiecriteria.

  • 2. Speelgroepen onder ambitieniveau 1 vallen nadrukkelijk niet onder deze verordening.

HOOFDSTUK 2 MELDINGSPLICHT

Artikel 3 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 4 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    ambitieniveau 1: ‘spelen en ontmoeten’;

  • b.

    ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;

  • c.

    ambitieniveau 3: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’.

Artikel 5 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen 8 weken na het tijdstip van de melding.

  • 2. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 24 eerste lid eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 6 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 24 eerste lid blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 7 Register

  • 1. Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 3 tweede lid en artikel 4 zijn verstrekt.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register peuterspeelzalen heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het register peuterspeelzalen ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage. Tevens zal het register peuterspeelzalen gepubliceerd worden op de gemeentelijke internetsite.

Artikel 8 Wijzigingen van gegevens

  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register peuterspeelzalen zijn aangetekend.

HOOFDSTUK 3 DE KWALITEITSEISEN

Artikel 9 Algemene kwaliteitseisen

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 10 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de geplaatste peuters in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

Artikel 11 Kwaliteitseisen behorende bij de verschillende ambitieniveaus

Kwaliteitseisen

Ambitieniveau 1

Ambitieniveau 2

Ambitieniveau 3

a. Het hebben en uitvoeren van een pedagogisch beleidsplan

X

X

X

b. Contract met ouders/ intake

X

X

X

c. Klachtenprotocol hebben en toepassen

X

X

X

d. Periodiek overleg met vertegenwoordiging van ouders

X

X

X

e. Toelatingsleeftijd 24 maanden

X

X

X

f. Aantal uren open per dagdeel: 3,5 uur per ochtend en 2,5 uur per middag

X

X

X

g. Speel/werkoppervlakte per groep 3,5 m2 per peuter (bruto)

X

X

X

h. Buitenspeelruimte per groep minimaal 4 m2 per peuter

X

X

X

i. Minimaal één jaarlijkse observatie van het kind

 

X

X

j. Minimaal één kindbespreking met de ouders

 

X

X

k. Hanteren overdrachtsformulier peuterspeelzaal/basisschool

 

X

X

l. Inbedding in lokaal beleid

 

X

X

m. Er is sprake van een werknemer/werkgeversrelatie

 

X

X

n. Verzorgen jaarlijkse evaluatie Piramide-project

 

 

X

o. Hebben en toepassen van een peutervolgsysteem

 

 

X

p. Beschikken over Piramide-certificaat

 

 

X

q. Minimaal 50% van de peuters behoort tot de doelgroep

 

 

X

r. Doelgroepkinderen kunnen 3e en 4e dagdeel aangeboden krijgen

 

 

X

s. Begeleiding op de groep

Vrijwillige en/of ongediplomeerde leiding

 

Minimaal 50% van de openingstijd professionele (gediplomeerde) coaching

Minimaal 1 gediplomeerde en betaalde beroepskracht aangevuld met betaalde assistent leiding

Minimaal 2 gediplomeerde (waarvan minimaal 1 Piramide gecertificeerde) en betaalde beroepskrachten eventueel aangevuld met vrijwillige en/of ongediplomeerde leiding

t. Groepsgrootte

Minimaal 16 en maximaal 20 peuters

Minimaal 14 en maximaal 18

peuters

Minimaal 12 en maximaal 16

peuters

u. Leidster kindratio

1:8 - 1:10

1:7 - 1:9

1:6 - 1:8

Artikel 12 Overeenkomst tussen houder en ouder

De plaatsing op een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

Artikel 13 Informatieplicht aan de ouders

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over: 

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 4;

  • c.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • d.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind op de peuterspeelzaal.

  • e.

    De wijze van informatie uitwisseling (indien van toepassing) aan de basisschool na beëindiging bezoek aan de peuterspeelzaal.

Artikel 14 Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of vrijwilliger werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

HOOFDSTUK 4 SUBSIDIE

Artikel 15 Bevoegdheid subsidieverlening/subsidievaststelling en uitvoering van deze verordening

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van deze verordening. Uitvoering houdt mede in het nemen van besluiten omtrent verlenen en/of vaststellen van subsidie, het aangaan van subsidieovereenkomsten, besluiten omtrent bevoorschotting en het intrekken en/of wijzigen van subsidieverlening- en/of vaststellingsbesluiten, alsmede het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van subsidiegelden.

Artikel 16 Begrotingsvoorbehoud

  • 1. Voor zover burgemeester en wethouders besluiten subsidie te verlenen/vaststellen ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, dienen zij bij dit besluit de voorwaarde op te nemen dat door de Gemeenteraad voldoende gelden ter beschikking wordt gesteld.

  • 2. Wanneer de gemeenteraad via de begroting niet voldoende geld heeft gevoteerd ten behoeve van het verlenen/vaststellen van reeds aangevraagde subsidies, worden alle afzonderlijke subsidies gelijkelijk en per instelling gekort met een zodanig percentage dat het goedgekeurde bedrag op de begroting niet wordt overschreden.

  • 3. Artikel 4:34, tweede tot en met vijfde lid Awb zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17 Subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag voor subsidieverlening ten behoeve van het uitvoeren van peuterspeelzaalwerk dient voor 1 juli van het laatste jaar van de in de subsidieverleningsbeschikking aangegeven subsidietijdvak bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.

  • 2. Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:

    • a.

      het activiteitenplan, waarin eveneens de beoogde doelstellingen zijn vermeld;

    • b.

      een gespecificeerde begroting van baten en lasten, waarin de instelling aangeeft wat zij denkt nodig te hebben voor het uitvoeren van de in het activiteitenplan opgenomen activiteiten; in de begroting komt tot uitdrukking welke reserves en voorzieningen door de instelling worden ingesteld danwel onderhouden.

  • 3. Bij een eerste subsidieaanvraag overlegt de aanvrager tevens:

    • a.

      een afschrift van de statuten van de instelling;

    • b.

      een beschrijving van de organisatievorm voor zover deze niet reeds in de statuten is vervat;

    • c.

      een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • d.

      een overzicht van haar financiële toestand op het moment van het indienen van de aanvraag.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen overlegging eisen van andere bescheiden voor een goede beoordeling van de subsidieaanvraag.

Artikel 18 Tijdige indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag is tijdig ingediend indien de aanvraag als bedoeld in artikel 17 lid 1 van deze verordening, voor het einde van de termijn als bedoeld in hetzelfde lid, is ontvangen.

  • 2. Bij verzending per post is een aanvraag tijdig ingediend indien deze voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits deze niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Artikel 19 Besluittermijn en toetsing aanvraag

  • 1. Burgemeester en wethouders besluiten schriftelijk op de aanvraag voor subsidie vóór 15 november van het jaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin het subsidietijdvak van ten hoogste 4 jaar aanvangt.

  • 2. Burgemeester en wethouders toetsen de aanvraag aan:

    • a.

      deze verordening;

    • b.

      het door de gemeenteraad vastgesteld beleid;

    • c.

      de begrotingsrichtlijnen.

Artikel 20 Beschikking tot subsidieverlening

Burgemeester en wethouders geven in de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval aan: 

  • a.

    welk bedrag ten hoogste voor welke activiteit beschikbaar wordt gesteld, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

  • b.

    voor welke periode het bedrag is bedoeld;

  • c.

    op welke wijze het toegekende bedrag jaarlijks wordt geïndexeerd (in het geval dat een meerjarensubsidie wordt toegekend);

  • d.

    voor zover van toepassing, op welke wijze jaarlijks wordt geïndexeerd.

Artikel 21 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht tot het verrichten van de in het subsidievaststellingsbesluit vermelde activiteiten.

  • 2. De subsidieontvanger is jaarlijks -ook ingeval van een subsidietijdvak langer dan een boekjaar- verplicht verantwoording af te leggen door middel van het invullen van een door burgemeester en wethouders vast te stellen vragenformulier over de verrichte activiteiten in relatie tot de subsidie.

  • 3. Indien de subsidie meer dan € 10.000,00 bedraagt, dient de instelling -na afsluiting van het subsidietijdvak- eveneens een schriftelijke afrekening van/via een administratiekantoor te overleggen, waaruit blijkt dat van onjuistheden in de financiële boekhouding niet is gebleken.

Artikel 22 Hoogte subsidie

  • 1. Op basis van het gestelde in artikel 4 en de kwaliteitseisen van hoofdstuk 3 wordt bepaald op welk ambitieniveau een peuterspeelzaal wordt ingedeeld.

  • 2. De hoogte van de subsidie is gebaseerd op percentages van de door de gemeente vastgestelde gemiddelde kostprijs (afgeleid van de VNG kengetallen).

  • 3. De volgende percentages worden gehanteerd:

    Ambitieniveau 1: 30% van de vastgestelde kostprijs.

    Ambitieniveau 2: 50% van de vastgestelde kostprijs.

    Ambitieniveau 3: 60% van de vastgestelde kostprijs.

HOOFDSTUK 5 HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 23 Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 24 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 3 eerste lid binnen 8 weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 25 Het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 26 Aanwijzing en bevel

  • 1. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk op een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 27 Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 3 eerste lid en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 6 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

 Artikel 28 Overgangsbepaling

  • 1. Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bij de gemeente bekend zijn.

  • 2. Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3. Beroepskrachten die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

  • 4. De bepalingen in artikel 17 hebben betrekking op de subsidie voor het begrotingsjaar 2009.

Artikel 29 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 30 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Rheden 2007. 

 

Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 28 augustus 2007, nr. 4.

Ondertekening

De Steeg, 28 augustus 2007
De raad voornoemd,
voorzitter.
griffier.