Regeling vervallen per 01-02-2019

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015

Geldend van 10-02-2017 t/m 31-01-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015

De raad van de gemeente Rheden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 september 2014;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, (eerste, tweede) derde en zevende lid, (2.1.5, eerste lid) 2.1.6, (2.1.7, 2.3.6, vierde lid) en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gezien de reactie van de Wmo raad van 3 september 2014 overwegende dat: burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot:

de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving.

b e s l u i t :

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • 2.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • 3.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • 4.

    begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

  • 5.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • 6.

    persoonsgebonden budget (pgb): bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • 7.

    persoonsvolgend budget (pvb): is een voorziening in natura waarbij de cliënt geen geld in handen krijgt, maar de beschikking krijgt over een voucher om daarvoor zorg in natura te regelen gericht op het bereiken van het afgesproken resultaat. De administratie met de aanbieder wordt door de gemeente verzorgd;

  • 8.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliёnt een sociale relatie onderhoudt;

  • 9.

    vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • 10.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • 11.

    voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om een resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom of als persoonlijke dienstverlening;

  • 12.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2 Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze na samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

Artikel 3 Second opinion

Indien de cliënt het niet eens is met de gang van zaken tijdens de procedure van aanvraag en onderzoek, dan heeft hij eenmalig de mogelijkheid tot een second opinion. Deze second opinion betekent een nieuwe procedure met een andere gespreksvoerder.

Artikel 4 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college beoordeelt de aanvraag op basis van het verslag van onderzoek en op hetgeen aanvullend in de aanvraag is gesteld. Het college gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt en het te bereiken resultaat.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven; en

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was; en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten; of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Rheden;

    • b.

      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • c.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van aanvragen heeft gemaakt zodat aldus de noodzaak van de voorziening niet meer kan worden aangemerkt;

    • d

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • e.

      voor zover aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening die qua aard en doel geacht worden passend en toereikend te zijn;

    • f.

      ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie indien er geen sprake is van geobjectiveerde beperkingen vastgesteld aan de hand van reguliere onderzoeksmethoden.

  • 6. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 5 Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 6 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura -al dan niet in de vorm van een persoonsvolgend budget- of als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming worden verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld; en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat de financiële tegemoetkoming kan worden aangewend;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

    • d.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

  • 5. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 7 Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden betreffende het tarief, een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Artikel 8 Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een niet inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten verschuldigd voor de volgende algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning: 

    • a.

      voor dat aanbod, van diensten of activiteiten zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk en gericht op maatschappelijke ondersteuning, waarbij de aanbieder een bijdrage in de kosten vaststelt en int;

    • b.

      voor dat aanbod van diensten of activiteiten, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk en gericht op maatschappelijke ondersteuning, voorzien van een toegangstoets, waarbij de gemeente een bijdrage in de kosten vaststelt. Er is een niet inkomensafhankelijk bijdrage voor Huishoudelijke Hulp Toelage 2017 van € 11,50 per uur, met dien verstande dat dit bedrag met € 4,00 per uur wordt verminderd voor inwoners met een inkomen tussen 120% en 150% van het geldend sociaal minimum en met € 9,00 wordt verminderd, voor inwoners met een inkomen tot maximaal 120% van het geldend sociaal minimum. Genoemde bijdrage wordt eveneens met € 9,00 verminderd voor inwoners die vanwege een andere Wmo-voorziening al de voor hen geldende maximale CAK-bijdrage betalen.

      Voor inwoners met een inkomen tot 120% van het geldende minimum, is de maximaal te betalen eigen bijdrage per periode van vier weken gelijk aan de maximale CAK periode bijdrage als bedoeld in hoofdstuk 3 van het uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, in natura of in de vorm van een PGB. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een PGB: 

    • a.

      is verschuldigd zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruikt maakt dan wel gedurende de periode waarvoor het PGB wordt verstrekt; en

    • b.

      is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot en bedraagt maximaal de eigen bijdrage die mogelijk is op grond van het landelijke uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • c.

      wordt vastgesteld naar evenredigheid van de gebruikelijke kosten, zoals bepaald door de richtbedragen in de Nibud prijzengids;

    • d.

      is qua duur beperkt tot de aflossingstermijn van de kostprijs van de voorziening. In nadere regels legt het college met inachtneming van dit artikel de aflossingsperiode vast.

  • 3. De hoogte van de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen wordt per maatwerkvoorziening bepaald. In nadere regels legt het college met inachtneming van dit artikel jaarlijks de hoogte van de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen vast.

  • 4. Het totaal van de bijdragen voor een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een PGB gaat de kostprijs niet te boven.

  • 5. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of PGB ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over het kind.

  • 6. Conform artikel 2.1.5. lid 3 van de wet is geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

  • 7. De bijdrage is verschuldigd per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

    De in rekening te brengen eigen bijdragen zijn gebaseerd op de, door de gemeente aan het CAK verstrekte, algemene - en aanbieders specifieke tarieven van de betreffende maatwerkvoorzieningen.

Artikel 8A Kostprijs maatwerkvoorziening in natura en hoogte pgb

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt. Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening en de wijze waarop de hoogte van een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld.

  • 2. De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in betreffende situatie adequate maatwerkvoorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering. Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden voor het verstrekken van een pgb en de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Artikel 8B Eigen bijdrage maatschappelijke opvang en beschermd wonen

De eigen bijdragen voor maatschappelijke opvang en voor beschermd wonen worden vastgesteld en geïnd door de gemeente Arnhem.

Artikel 9 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door in elk geval:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • b.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de op basis van het eerste en tweede lid gestelde eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden wijst het college aanbieders van een voorziening er op om overeenkomstig de betreffende privacywetgeving zorg te dragen voor de bescherming van de privacy van de cliënten afkomstig uit de gemeente Rheden.

Artikel 10 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • c.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening; en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • -

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • -

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • -

        onderhoud van de voorziening; en

      • -

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 11 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

Artikel 12 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden; of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 13 Klachtregeling

  • 1. Voor de afhandeling van klachten van cliënten -of anderen die namens de cliënt betrokken zijn geweest bij de procedure zoals bedoeld in artikel 2- die betrekking hebben op gedragingen jegens cliënt van het college of de voor haar werkzame personen bij de afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in artikel 1 van deze verordening, hanteert het college de klachtenregeling zoals vastgesteld in de Verordening interne afhandeling klachten.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 14 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn waar het betreft geleverde diensten of voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks clientervaringsonderzoek.

Artikel 15 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede lid en de overige onderwerpen als genoemd in artikel 2.1.3 van de wet.

Artikel 16 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 17 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college kan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, die aannemelijke meerkosten hebben verband houdende met zijn/ haar beperking of met zijn/haar problematiek, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Het college stelt hierover nadere regels vast.

Artikel 18 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende gemeentelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen aanpassen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.

Artikel 20 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt in ieder geval eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding bestaat, kunnen het beleid en/of beleidsregels en/of financieel besluit met inachtneming van de bevindingen van de evaluatie, worden aangepast. Het college zendt hiertoe in ieder geval telkens vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 21 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2013 wordt, met inachtneming van het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid van dit artikel ingetrokken, met ingang van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2013, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2013, en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2013, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 22 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015.

    Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 28 oktober 2014, nr. 9.

Ondertekening

De Steeg, 28 oktober 2014
De raad voornoemd,
voorzitter.
griffier.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt gedefinieerd wat onder de diverse begrippen wordt verstaan in deze verordening.

Artikel 2 Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Uitgangspunt is de wet en het gemeentelijk beleid. Nadere regeling vindt o.a. plaats via de beleidsregels.

Artikel 3 Second opinion

Bij een second opinion wordt de gemeentelijke procedure opnieuw doorlopen met een andere gespreksvoerder als de cliënt dat wil, omdat de gang van zaken hem daar aanleiding toe geeft. De second opinion heeft niet als doel om de ‘first opinion’, het eerste gesprek te beoordelen. Ook staat de procedure sec (zoals beschreven in artikel van de wet) niet ter discussie.

Artikel 4 Criteria voor een maatwerkvoorziening

In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

Dit artikel geldt uiteraard met in achtneming van artikel 2.4 waarbij het college in spoedeisende gevallen alvast een tijdelijke maatwerkvoorziening treft en op een later moment de beoordeling op basis van het onderzoek verricht.

Artikel 5 Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.

Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is. Het betreft een onafhankelijk advies.

In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 6 Inhoud van de beschikking

In dit artikel wordt aangegeven in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in de wet. Binnen de mogelijkheid van een voorziening in natura hanteert Rheden de variant van het persoonsvolgend budget. Deze wordt niet apart in de verordening genoemd, omdat het een variant is van zorg in natura. Het persoonsvolgend budget (pvb) is een voorziening in natura waarbij de cliënt geen geld in handen krijgt, maar wel de beschikking krijgt over een budget om daarvoor zorg in natura te regelen gericht op het bereiken van het afgesproken resultaat. De administratie met de aanbieder wordt door de gemeente verzorgd. De gemeente sluit ook (raam) overeenkomsten met de aanbieder(s).

Naast de zorg in natura en het PGB kent Rheden ook nog de financiële tegemoetkoming, dit betreft een bovenwettelijke mogelijkheid.

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een budget. Met het toevoegen van de financiële tegemoetkoming creëren we extra flexibiliteit tussen een voorziening in natura (inclusief Persoonsvolgendbudget) en het PGB in, zonder dat we altijd een beroep moeten doen op de hardheidsclausule en we onnodige bureaucratie willen bestrijden wanneer het gaat over kleine bedragen. De financiële tegemoetkoming is net als zorg in natura en PGB een maatwerkvoorziening. Het vergroot de mogelijkheid van cliënt en consulent om tot praktische oplossingen te komen.

Er kan door de cliënt ook een beroep worden gedaan op bijzondere bijstand. Met afhandeling van een BB aanvraag zijn meer inspanning en kosten gemoeid.

Artikel 7 Regels voor pgb

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliёnt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).

Het tweede lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

Het derde en vierde lid berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

Ten aanzien van het vijfde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval ook hiervoor een pgb wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).

Artikel 8 Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

Op 18 mei 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep zich op grond van de Wmo 2015 uitgesproken over de verdeling in bevoegdheid tussen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders. De Centrale Raad van Beroep geeft met deze uitspraak een invulling aan algemene voorzieningen in de zin van de Wmo 2015. De verordening en de nadere regels zijn aangepast om de verdeling in bevoegdheid tussen gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders vast te leggen conform de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Deze artikelen zijn in gewijzigde vorm overgeheveld van de nadere regels (voorheen beleidsregels) naar de verordening. Dat wil zeggen dat het beslissen over deze de eigen bijdrage van algemene voorzieningen en de korting daarop niet langer een bevoegdheid van het college is, maar van de gemeenteraad. Ook de artikelen over de hoogte van de bijdrage van maatwerkvoorzieningen worden overgeheveld naar de verordening.

Algemene voorzieningen

Voor het gebruik van een algemene voorziening in de zin van artikel 2.2.3 van de Wmo zal de gebruiker in het algemeen een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn. De eigen bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag maximaal kostendekkend zijn. De bijdrage kan, anders dan de eigen bijdrage voor een maatwerk-voorziening, niet inkomensafhankelijk zijn (kamerstukken II 203/1433841). De eigen bijdrage is dus niet hoger voor inwoners die de algemene voorziening zelf kunnen betalen.

De hoogte van de eigen bijdrage voor een algemene voorziening kan per voorziening afzonderlijk worden bepaald (artikel 2.1.4, eerste en tweede lid, van de Wmo 2015). Dat kan via een subsidie of privaatrechterlijke overeenkomst van het college met de aanbieder/leverancier van de algemene voorziening. Hierbij kan tevens worden bepaald dat op de eigen bijdrage een korting wordt gegeven voor personen die behoren tot daarbij aan te wijzen groepen. Zo kan gemeente in de verordening groepen ingezetenen benoemen die in aanmerking komen voor een korting op de bijdrage voor algemene voorzieningen (artikel 2.1.4 lid 2 onderdeel a Wmo 2015). Hierbij kan worden gedacht aan personen die op grond van het gemeentelijke beleid in het bezit zijn gesteld van een kortingpas voor bepaalde maatschappelijke activiteiten of voorzieningen (TK 2013-2014 33 841, nr. 3, p. 112).

HHT

Bij HHT komen inwoners met een laag inkomen in aanmerking voor een korting. De Nota naar aanleiding van het verslag (TK 2013-2014 33 841, nr. 34, p. 104) biedt aanknopingspunten dat de wetgever heeft bedoeld dat dit mogelijk is. De staatssecretaris noemt in de Nota naar aanleiding van het verslag immers als voorbeeld van een kortingsregeling, de gemeente Den Haag die de zogenaamde Ooievaarspas toekent voor mensen met een laag inkomen, en die recht geeft op een korting op de contributie, de cursuskosten of de toegangsprijs bij aangesloten aanbieders.

Hoogte eigen bijdrage HHT

  • -

    Iedere inwoner, die behoort tot de doelgroep van de Wmo, is een eigen bijdrage verschuldigd van € 11,50.

  • -

    De eigen bijdrage bedraagt € 7,50 per uur voor inwoners met een inkomen tussen 120% en 150% van het geldend sociaal minimum.

  • -

    De eigen bijdrage bedraagt € 2,50 per uur voor inwoners met een inkomen tot maximaal 120% van het geldend sociaal minimum. Ook inwoners die vanwege een andere Wmo-voorziening al de voor hen geldende maximale CAK-bijdrage betalen een eigen bijdrage van € 2,50 per uur. 

Maximaal te betalen eigen bijdrage

Voor inwoners met een inkomen tot 120% van het geldende minimum, is de maximaal te betalen eigen bijdrage per periode van vier weken gelijk aan de maximale CAK periode bijdrage als bedoeld in hoofdstuk 3 van het uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

De maximale eigen bijdrage HHT bedraagt in 2017:

  • -

    voor meerpersoonshuishoudens, niet AOW-gerechtigd € 0,00 per 4 weken;

  • -

    voor de overige categorieën (alle AOW-gerechtigden en eenpersoonshuishoudens niet AOW-gerechtigd) € 17,50 per 4 weken.

Maatwerkvoorzieningen

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int bij de gebruiker. Vervolgens vindt afdracht van de eigen bijdragen aan de gemeente plaats. 

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

  • -

    de hoogte van het jaarinkomen (gebaseerd op twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan) van belanghebbende;

  • -

    de samenstelling van het huishouden van belanghebbende;

  • -

    de leeftijd van belanghebbende;

  • -

    de kosten van het hulpmiddel of voorziening en PGB;

  • -

    reeds betaalde eigen bijdrage (zowel Wmo als AWBZ);

  • -

    de voorziening waarvoor de eigen bijdrage wordt opgelegd.

De procedure:

  • -

    de gemeente stuurt de cliëntgegevens naar het CAK;

  • -

    indien van toepassing verstrekt de zorgaanbieder gegevens over de daadwerkelijk geleverde diensten aan het CAK;

  • -

    het CAK stelt de eigen bijdrage vast;

  • -

    het CAK stuurt een definitieve beschikking naar de belanghebbende;

  • -

    het CAK stuurt de factuur waarop de eigen bijdrage voor het PGB in rekening wordt gebracht, naar de belanghebbende;

  • -

    het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeente.

Artikel 9 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.

Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1 eerste lid van de wet.

Artikel 10 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet).

Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.  De samenwerkingsverbanden, zoals bedoeld in artikel 2.b onder iv worden hier niet uitputtend benoemd, maar in elk geval valt daaronder de samenwerking in het kader van het Sociaal Meldpunt en het Sociaal Expert Netwerk.

Artikel 11 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

Artikel 12 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het eerste, tweede en vierde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).

In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen.

Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’

In het vijfde en zesde lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

Artikel 13 Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht. Deze bepaling is niet verplicht op grond van deze wet en is hier opgenomen in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met de eenvoudige bepaling van het eerste lid worden volstaan.

In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

In het derde lid is bepaald dat het college toeziet op naleving van de klachtregelingen van aanbieders.

Artikel 14 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).

In het tweede lid is bepaald dat het college toeziet op naleving van de verplichting tot medezeggenschap.

Artikel 15 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Artikel 16 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

Artikel 17 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Tot 2014 ontvingen chronisch zieken en gehandicapten op basis van een registratie van hun zorggebruik door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) automatisch een tegemoetkoming op basis van landelijke wetgeving. Het betrof de Wet tegemoetkoming chronisch zieken (Wtcg) en de regeling compensatie eigen risico (CER). De landelijke regelingen zijn vervallen omdat het kabinet van mening is dat de gemeente mensen middels de Wmo en/of de bijzondere bijstand gerichter kan ondersteunen bij een chronische zieke of handicap, dan het rijk middels een landelijke regeling. De gemeenten ontvangen van het rijk een aanvullend budget om deze groep mensen te ondersteunen.

Artikel 18 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze Verordening. Het kan zijn dat het college daarbij advies nodig heeft. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de cliënt.

Na het onderzoek zou het College aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt echter dat de cliënt gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en zal dat voor het overige ook nader moet onderbouwen. Het College moet in voorkomende gevallen motiveren waarom de hardheidsclausule wel of niet wordt toegepast.

Artikel 19 Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het College hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Het college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen aan te passen.

Artikel 20 Evaluatie

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 21 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening.

In het derde lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening.

In het vierde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de oude verordening worden afgedaan.

Daarnaast bevat de wet nog overgangsrecht voor AWBZ cliënten die overgaan naar de Wmo en voor de doelgroep beschermd wonen (zie de artikelen 8.1 tot en met 8.4 van de wet).