Regeling vervallen per 04-07-2017

Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Rheden

Geldend van 01-01-2015 t/m 03-07-2017

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Rheden

De raad van de gemeente Rheden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 september 2014 en het gewijzigd voorstel van 16 oktober 2014;

gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Rheden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

  • b.

    mantelzorg: langdurige zorg die wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie, de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden;

  • c.

    wet: Participatiewet.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Evenwichtige verdeling en financiering

  • 1. Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruikmaakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken worden in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar; en

    • b.

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 2. Het college biedt aan de gemeenteraad een meerjarenbeleidsplan ter besluitvorming aan, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de financiering.

  • 3. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet. Het verslag bevat in ieder geval het advies van de cliëntenraad.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 3 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening nadere regels vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2, van de wet;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruikmaakt van de voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruikmaakt van de aangeboden voorziening;

    • g.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

Artikel 4 Scholing

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2. Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

    • a.

      zonder inzet van de scholing is het verwerven of behouden van arbeid naar het oordeel van het college niet haalbaar;

    • b.

      de scholing moet aansluiten bij de krachten of bekwaamheden van de persoon; en

    • c.

      de scholing die ingezet wordt beslaat in de regel maximaal een periode van twee jaar.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet.

Artikel 5 Participatieplaats

  • 1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 3. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 720,00 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 4. Overeenkomstig artikel 10a, vijfde lid, van de wet biedt het college aan degene die op grond van dit artikel additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.

Artikel 6 Voorziening beschut werk

  • 1. Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.

  • 2. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

  • 3. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de wet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken, aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 4. Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk. In verband hiermee overlegt het college met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de gemeente gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers.

Artikel 7 Persoonlijke ondersteuning

Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

Artikel 8 No-riskpolis

  • 1. Een werkgever komt in aanmerking voor een no-riskpolis als:

    • a.

      de werkgever voor ten minste de duur van een maand een arbeidsovereenkomst aangaat met een werknemer;

    • b.

      de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt;

    • d.

      artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is; en

    • e.

      de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente.

  • 2. De no-riskpolis vergoedt:

    • a.

      het loon van de werknemer tot maximaal 150 procent van het minimumloon; en

    • b.

      tot maximaal 25 procent boven de dekking voor extra werkgeverslasten.

  • 3. Om de werkgever een no-riskpolis te kunnen verstrekken, sluit de gemeente een verzekering af bij een verzekeraar en treedt op als verzekeringnemer. De begunstigde is de werkgever.

  • 4. Het college verstrekt de no-riskpolis tot en met 12 maanden na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt na bekendmaking in werking op 1 januari 2015, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening activering en re-integratie WWB, IOAW en IOAZ, vastgesteld op 20 december 2011.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Rheden.

    Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 28 oktober 2014, nr. 10-a.

Ondertekening

De Steeg, 28 oktober 2014
De raad voornoemd,
voorzitter.
griffier.

Toelichting Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Rheden

Algemeen

Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de wet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:

  • -

    scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de wet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van de wet);

  • -

    de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, wet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel c, van de wet);

  • -

    participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de wet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de wet), en

  • -

    persoonlijke ondersteuning (artikel 10, eerste lid, van de wet);

  • -

    no-riskpolis (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de wet).

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1

Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Doelgroep

De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet. Het betreft:

  • -

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdeel b, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdeel b, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet is verleend;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet;

  • -

    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: ANW);

  • -

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);

  • -

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);

  • -

    personen zonder uitkering; en

  • -

    personen die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.

Mantelzorg

In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning). Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het begrip ‘mantelzorg’ is van belang omdat artikel 2, lid 1 van deze verordening bepaalt dat het college bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening houdt met de omstandigheden van een persoon, waaronder de mantelzorgtaken van die persoon.

Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:

  • -

    er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;

  • -

    mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;

  • -

    het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;

  • -

    het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.

Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30 169, nr. 1 (Notitie ‘De mantelzorger in beeld’) en TK 2005-2006, 30 131, nr. C.

Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning hanteren gemeenten veelal het protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke zorg. Voor de uitleg van wat onder gebruikelijke zorg kan worden verstaan, wordt aangesloten bij de definitie van gebruikelijke zorg in het protocol Gebruikelijke Zorg. Gebruikelijke zorg wordt in dat protocol als volgt omschreven: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Artikel 2

Evenwichtige verdeling en financiering

Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de wet moet de gemeenteraad in de verordening rekening houden met de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.

Rekening houden met omstandigheden en beperkingen

Het college moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. In artikel 2, eerste lid, is opgenomen waarmee het college in ieder geval rekening moet houden.

Voor de voorzieningen die zijn opgenomen in deze verordening volgt uit de doelgroepomschrijving aan wie het college deze voorzieningen kan aanbieden. Het gaat om: scholing (artikel 4), beschut werk (artikel 6) en no-riskpolis (artikel 8).

Meerjarenbeleidsplan

Het college biedt aan de gemeenteraad een meerjarenbeleidsplan ter besluitvorming aan. Het meerjarenbeleidsplan geeft beleidsprioriteiten en de financiering weer. Dit is geregeld in artikel 2, tweede lid van deze verordening.

Verslag doeltreffendheid

Het college zendt eenmaal per jaar een verslag over de doeltreffendheid van het re-integratiebeleid. Dit conform artikel 77 van de wet. Sinds de invoering van SISA (single information single audit) gebeurt dit door middel van een bijlage bij de jaarrekening. Dit verslag moet het advies van de cliëntenraad bevatten. Dit is geregeld in artikel 2, derde lid van deze verordening.

Artikel 3

Algemene bepalingen over voorzieningen

De wet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering als eerste stap naar betaalde arbeid (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk).

Beëindigingsgronden

Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 3, tweede lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de wet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren, tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie (als bedoeld in artikel 10d van de wet) is verstrekt.

De wet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd.1

1 Rechtbank Arnhem 14 september 2006, nr. AWB 06/999, ECLI:NL:RBARN:2006:AZ3540.

Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4

Scholing

Dit artikel regelt dat het college een scholingstraject kan aanbieden aan een persoon die behoort tot de doelgroep. Bij de inzet van scholing wordt gekeken naar de arbeidsmarktrelevantie en de duur ervan. Het college hoeft aan een persoon geen scholing aan te bieden als dergelijke scholing naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan. Gekozen wordt voor die scholing die het snelst leidt tot het beoogde doel. In beginsel zal er geen scholing ingezet worden die langer dan 24 maanden in beslag neemt.

Startkwalificatie

Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of vwo-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.

Jongeren

Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet). Dit is voor de volledigheid opgenomen in het derde lid.

Artikel 5

Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de wet en het eerste lid van artikel 5 van deze verordening). Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.

Additionele werkzaamheden

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a van de wet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de wet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de wet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de wet).

Premie

De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de wet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de wet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de wet. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken.2

2Kamerstukken II 2007/08 31 577, nr. 3, blz. 12.

Er is gekozen voor een premie van telkens € 720,00 per zes maanden. De hoogte van de premie is daarmee ongeveer gelijk aan de verlengde inkomensvrijlating voor mensen die deeltijd betaald werk verrichten (circa € 120,00 per maand). Hiermee creëren wij gelijkheid in beloning tussen mensen die (nog) niet betaald kunnen werken en werkzaamheden verrichten op een participatieplaats, en mensen die wel betaald kunnen werken en dat in deeltijd ook doen.

Scholing in combinatie met participatieplaats Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet gericht zijn op vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de wet.

Artikel 6

Voorziening beschut werk

In het rapport Nieuw beschermd werk in regio Arnhem heeft gemeente Rheden vastgelegd hoe zij invulling wil geven aan het nieuw beschermd werk na invoering van de Participatiewet. Dit rapport is tot stand gekomen in samenwerking met tien andere gemeenten in regio Arnhem en partners uit het werkveld (waaronder het UWV, werkgevers uit de regio Arnhem, Presikhaaf Bedrijven en zorgaanbieders).

Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze zomaar in dienst neemt (eerste lid).

Stap 1: voorselectie

Ten behoeve van de voorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren.3

3 Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 113, blz. 3.

Daarom is in het tweede lid bepaald dat het college uitsluitend personen selecteert voor de beoordeling die uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. In het rapport over de regionale en Rhedense invulling van nieuw beschermd werk wordt nader ingegaan op de wijze waarop de voorselectie wordt uitgevoerd.

Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de wet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de wet).

Stap 3: besluit gemeente

Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.4

4 Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 113.

Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep ‘beschut werk’ behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de wet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de wet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Gemeente Rheden kiest ervoor om mensen, eventueel via detachering, in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers te laten werken (zie het rapport Nieuw beschermd werk in regio Arnhem).5

5 Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 66.

Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut werk zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid). Namelijk:

  • -

    fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

  • -

    uitsplitsing van taken;

  • -

    aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding;

  • -

    werktempo of arbeidsduur.

Omvang beschut werk

Tevens is in deze verordening vastgelegd op welke wijze de gemeente de omvang van het aanbod van beschut werk vaststelt. Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het college overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen (vierde lid). In het marktbewerkingsplan van het regionale werkgeversservicepunt Gelderland-Midden, waaraan, naast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en het sociale werkvoorzieningsbedrijf Presikhaaf Bedrijven, ook gemeente Rheden deelneemt, worden doelstellingen en gerichte acties opgenomen over de omvang van het aanbod van beschut werk en om op zoek te gaan naar ‘sociale ondernemers’ die (voor)bereid zijn om mensen uit de doelgroep voor het nieuw beschermd werk in dienst te nemen.

Artikel 7

Persoonlijke ondersteuning

In dit artikel wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid. Het gaat dan om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Daarnaast kan ook ondersteuning geboden worden aan de werkgever. Het moet gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.

Artikel 8

No-riskpolis

De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de wet). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-riskpolis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de wet).

De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft, of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie ontvangt, in aanmerking komt voor de no-riskpolis.

Voorwaarden

In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-riskpolis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal een maand duren. Voor de inzet van de no-riskpolis is vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente.

Hoogte vergoeding

De no-riskpolis vergoedt:

  • -

    het loon van de werknemer tot maximaal 150 procent van het minimumloon;

  • -

    tot maximaal 25 procent boven de dekking voor extra werkgeverslasten.

Contract bij verzekeraar

De gemeente moet ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering afsluiten bij een verzekeraar. De gemeente treedt op als verzekeringsnemer. De werkgever is de begunstigde (derde lid).

Tot op heden is er in Nederland één verzekeraar die een no-risk polis, zoals bedoeld in artikel 8 van deze verordening, aanbiedt. De betreffende polis is tot stand gekomen na overleg tussen de verzekeraar en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De verzekeraar buigt zich nog over de vraag óf en, zo ja, in welke vorm de no-riskpolis vanaf 1 januari 2015 wordt aangeboden. Indien de verzekeraar besluit om de no-riskpolis niet langer aan te bieden en zich ook geen andere partijen aandienen die een no-riskpolis aanbieden, kan in de praktijk geen no-riskpolis worden ingezet door de gemeente.

Duur no-riskpolis

Het college vergoedt de no-riskpolis tot en met maximaal twaalf maanden na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever.

Na twee jaar is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verantwoordelijk

Nadat betrokkene twee jaar zelfstandig het minimumloon heeft verdiend, dus zonder loonkostensubsidie, gaat de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis over naar Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en kan artikel 29b van de Ziektewet van toepassing zijn.

Artikel 9

Inwerkingtreding en citeertitel

In dit artikel is de inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening neergelegd.