Regeling vervallen per 20-04-2017

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2015

Geldend van 19-03-2015 t/m 19-04-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2015

Het college van burgemeester en wethouders;

gelet op:

  • -

    de artikelen 2, 7, vierde en vijfde lid, 8, tweede en derde lid, artikel 11 eerste lid, 9 lid 2 en 17 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015; en

  • -

    de artikelen 2.3, 4, 6 en 9.4 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Rheden; 

gezien het advies van de Wmo-raad van 3 november 2014;

b e s l u i t :

vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2015

Hoofdstuk 1 Begrippen en vormen van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Beleidsregel 1 Begripsbepalingen

Onderstaand zijn enkele begrippen toegelicht. Voor overige relevante begrippen wordt verwezen naar de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, aangenomen op 8 juli 2014, Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015, vastgesteld d.d. 4 november 2014, Jeugdwet aangenomen op 18 februari 2014 of Verordening Jeugdhulp gemeente Rheden, vastgesteld d.d. 28 oktober 2014. Tevens waar in deze documenten verschillende termen voor dezelfde begrippen zijn gebruikt wordt dit toegelicht. In deze nadere regels worden verstaan onder:

  • a.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. Deze diensten en/of producten zijn voor iedereen toegankelijk en/of verkrijgbaar, zonder toets of beschikking. Deze zijn ook als overige voorziening, vrij-toegankelijke voorzieningen genoemd in de Verordening Jeugdhulp gemeente Rheden;

  • b.

    financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in beleidsregel 5 en 6 en als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de Wmo 2015;

  • d.

    integraal plan: een schriftelijke weergave van de afspraken die de bijdragen beschrijft van het college en van de hulpvrager, respectievelijk zijn sociale netwerk, om tegemoet te komen aan de hulpvraag. Dit wordt in de Verordening Jeugdhulp van de gemeente Rheden ook gezinsplan genoemd. Een ondertekend integraal plan wordt door het college aangemerkt als een aanvraag van een maatwerkvoorziening, indien dit van toepassing is;

  • e.

    inwoner: persoon ingeschreven in de gemeente Rheden;

  • f.

    maatwerkvoorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, door middel van een beschikking toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. In de Verordening Jeugdhulp van de gemeente Rheden wordt deze ook individuele voorziening, niet vrij-toegankelijk, genoemd;

  • g.

    melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in beleidsregel 3 en 4, eerste lid van deze regels;

  • h.

    onderzoek: het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en als bedoeld in beleidsregel 6;

  • i.

    sociaal gebiedsteam: op wijkniveau georganiseerd multidisciplinair team dat de hulpvraag van inwoners behandelt;

  • j.

    persoonlijk plan: het hulpverleningsplan waarin de cliënt voordat het onderzoek zoals uitgewerkt in beleidsregel 6 van start gaat, aangeeft welke problemen hij/zij ervaart en welke oplossingen hij/zij ziet. Het persoonlijk plan staat vermeld in de Wmo 2015 en als familiegroepsplan in de Jeugdwet;

  • k.

    respijtzorg: zorg die wordt geleverd aan de cliënt met het doel de (overbelaste) mantelzorger tijdelijk bijvoorbeeld een avond, een dag of een weekend te ontlasten van zijn taken;

  • l.

    sociaal netwerk : personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • m.

    wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en Jeugdwet. Daar waar onderscheid is tussen deze twee wetten wordt dit expliciet gemaakt.

Beleidsregel 2 Vormen van jeugdhulp

  • 1. Een overzicht van voorzieningen die beschikbaar zijn, wordt actueel bijgehouden op www.socialevraagbaak.nl.

  • 2. Voorbeelden van algemene voorzieningen (ook overige voorzieningen genoemd in de Verordening Jeugdhulp gemeente Rheden, artikel 2 lid 1) zijn:

    • -

      openbaar vervoer;

    • -

      servicebus;

    • -

      onderwijs;

    • -

      kinderopvang, buitenschoolse opvang;

    • -

      buurthuizen, jeugdcentra;

    • -

      jeugdwelzijnswerk en jongerenwerk;

    • -

      vrijwillige thuishulp;

    • -

      sociale alarmering;

    • -

      burenhulp;

    • -

      rolstoeluitleen voor incidentele situaties;

    • -

      jeugdgezondheidszorg (o.a. consultatiebureau);

    • -

      voorzieningen voor ontspanning, sport/bewegen, kunst en cultuur;

    • -

      opvoedondersteuning;

    • -

      voor- en vroegschoolse voorzieningen.

  • 3. Voorbeelden van maatwerkvoorzieningen (ook individuele voorzieningen genoemd in de Verordening Jeugdhulp gemeente Rheden, artikel 2 lid 2) zijn:

    • -

      residentieel verblijf voor jeugdigen;

    • -

      betaalde pleegzorg;

    • -

      crisiszorg;

    • -

      meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • -

      ambulante jeugdhulp;

    • -

      overige maatwerk oplossingen.

Hoofdstuk 2 Procedure toegang tot maatschappelijk ondersteuning en/of jeugdhulp

Beleidsregel 3 Melding hulpvraag via de gemeente

  • 1. Inwoners met een hulpvraag kunnen het college verzoeken om toeleiding naar een algemene voorziening of toekenning van een door het college bij besluit te verlenen maatwerkvoorziening.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding binnen 2 werkdagen.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening vooruitlopend op de uitkomst van het onderzoek door het college.

Beleidsregel 4 Melding hulpvraag jeugdhulp anders dan via de gemeente

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. De jeugdhulpaanbieders die een jeugdige en/of zijn ouders behandelen, stellen het college in kennis van de verwijzing door een huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een maatwerkvoorziening, zoals beschreven in lid 1.

  • 3. Het college legt de te verlenen maatwerkvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in beleidsregel 12.

  • 4. Het college zorgt voor de inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

  • 5. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening, of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

  • 6. De huisarts, medisch specialist, jeugdarts of andere betrokken organisaties kunnen jeugdigen en ouders rechtstreeks verwijzen naar een algemene voorziening.

Beleidsregel 5 Registratie en gespreksvoorbereiding

  • 1. Het college registreert schriftelijk de ontvangst van een hulpvraag of een verwijzing zoals bedoeld in beleidsregel 4.

  • 2. Het college brengt degene door of namens wie de melding is gedaan op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 3. Het college verzamelt in overleg met de inwoner alle voor het gesprek over de hulpvraag van belang zijnde en toegankelijke gegevens over degene door of namens wie de melding is gedaan en zijn situatie.

  • 4. Voor het gesprek verschaft degene door of namens wie de melding is gedaan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Indien het college twijfelt over de identiteit van de bevoegde hulpvrager verstrekt de inwoner een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 5. Indien de gegevens van degene door of namens wie de melding is gedaan en zijn situatie reeds voldoende bekend zijn, kan het college afzien van de verzameling van gegevens als bedoeld in lid 3 en 4.

  • 6. Zo spoedig mogelijk nadat de gegevens zijn verzameld, doch binnen twee werkdagen, maakt het college een afspraak voor een gesprek.

  • 7. Het college wijst degene door of namens wie de melding is gedaan en zijn mantelzorger voor het gesprek en het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van cliëntondersteuning.

  • 8. Indien de gespreksvoorbereiding een afgerond beeld oplevert over de hulpvraag, kan het college in overleg met degene door of namens wie de melding is gedaan afzien van een gesprek en volstaan met een onderzoeksverslag in de vorm van een integraal plan dat voor akkoord aan degene door of namens wie de melding is gedaan wordt voorgelegd en overeenkomstig beleidsregel 8, vierde lid, wordt behandeld. Bij een niet voor akkoord getekend onderzoeksverslag als integraal plan wordt de procedure voortgezet en volgt een gesprek.

Beleidsregel 6 Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie of een cliëntondersteuner, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      het probleem, de hulpvraag, de behoeften, veiligheid, ontwikkeling, gezinssituatie en persoonskenmerken van degene door of namens wie de melding is gedaan;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      het vermogen van degene door of namens wie de melding is gedaan om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de degene door of namens wie de melding is gedaan;

    • f.

      de mogelijkheden om (jeugd)hulp te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang of de nodige jeugdhulp;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt verschuldigd zal zijn;

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • k.

      de wijze waarop de maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • l.

      de wijze waarop het beste invulling kan worden gegeven aan de werkwijze van 1 gezin, 1 plan en de regie hierover.

  • 2. Als degene door of namens wie de melding is gedaan een persoonlijk plan als bedoeld in beleidsregel 5, tweede lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert degene door of namens wie de melding is gedaan over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hem toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 5. Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan het college, in overleg met degene door of namens wie de melding is gedaan afzien van een gesprek.

Beleidsregel 7 Integraal plan

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke vastlegging van de uitkomsten van het onderzoek, zoals bedoeld in beleidsregel 6, in een integraal plan.

  • 2. In het integraal plan wordt de noodzaak van een maatwerkvoorziening of van algemene voorzieningen beschreven, onder vermelding van de gevolgen voor de gebruiker van deze voorzieningen. De uitkomsten van de onderdelen genoemd in beleidsregel 6, lid 1 worden in het integraal plan vastgelegd.

  • 3. Indien de melding betrekking heeft op complexe of meervoudige hulpvragen en/of het gesprek naar het oordeel van het college en de hulpvrager leidt tot de noodzaak meerdere voorzieningen in te zetten, worden de uitkomsten van het onderzoek geformuleerd in de vorm van een integraal plan (hulpverleningsplan), tenzij dit gelet op de aard van de te leveren hulp niet noodzakelijk is.

  • 4. Het integrale plan beschrijft de bijdragen van het college en van de hulpvrager, respectievelijk zijn sociale netwerk, om tegemoet te komen aan de hulpvraag. In het geval dat er meerdere hulpvragers in een gezin/huishouden zijn, worden in één plan geïntegreerd de uitkomsten van het onderzoek in zijn geheel opgenomen. Hiermee wordt invulling gegeven aan 1 gezin, 1 plan, 1 regie.

  • 5. Zo spoedig mogelijk (binnen tien werkdagen) na het afronden van het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een integraal plan met de uitkomsten van het onderzoek.

  • 6. Opmerkingen, correcties of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het dossier toegevoegd.

Beleidsregel 8 Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1. Een hulpvrager of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk en ondertekend indienen bij het college.

  • 2. De aanvraag wordt schriftelijk bevestigd.

  • 3. Een schriftelijke aanvraag kan worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 4. Een voor akkoord ondertekend onderzoeksverslag als integraal plan zoals bedoeld in beleidsregel 5 lid 8, of ondertekend integraal plan of, in voorkomend geval, een ondertekend persoonlijk plan wordt door het college als complete aanvraag voor een maatwerkvoorziening beschouwd.

Beleidsregel 9 Second opinion

Indien de cliënt het niet eens is met de gang van zaken tijdens het proces van aanvraag en onderzoek, dan heeft hij eenmalig de mogelijkheid tot een second opinion.Deze second opinion betekent een nieuwe procedure met een andere gespreksvoerder.

Beleidsregel 10 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

Het college wijst hulpvragers, jeugdigen, ouders en pleegouders erop dat zij kosteloos zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner dan wel vertrouwenspersoon. Het college zorgt ervoor dat hulpvragers, jeugdigen, ouders en pleegouders desgewenst een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Beleidsregel 11 Privacy

Als uitgangspunt voor een goede gegevensverwerking geldt:

  • a.

    Persoonsgegevens worden in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerkt.

  • b.

    Persoonsgegevens worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verzameld.

Beleidsregel 12 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen deze beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      welke gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieder van maatschappelijke ondersteuning of (jeugd)hulp de voorziening verstrekt; en indien van toepassing

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening als PGB wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welke individuele voorziening het PGB kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB;

    • c.

      wat de hoogte van het PGB is en hoe deze is berekend;

    • d.

      hoe de feitelijke betaling ten laste van het verstrekte PGB plaatsvindt;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld; en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB.

  • 4. Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt hierover informatie in de beschikking opgenomen.

  • 5. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening maakt het Integraal plan, waarin de gemaakte afspraken met de inwoner (jeugdige of zijn ouders) zijn vastgelegd, tevens deel uit van de beschikking.

Hoofdstuk 3 Voorwaarden maatwerkvoorziening

Beleidsregel 13 Toekenning maatwerkvoorziening

  • 1. Het college kent een maatwerkvoorziening toe voor zover in het gesprek zoals bedoeld in de beleidsregel 6 en het integraal plan, zoals bedoeld in de beleidsregel 7, wordt vastgesteld dat de hulpvrager:

    • a.

      op eigen kracht of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een algemene voorziening; of

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2. Een cliënt komt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was; en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 3. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie indien de cliënt geen inwoner is van de gemeente Rheden;

    • b.

      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • c.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van aanvragen heeft gemaakt zodat aldus de noodzaak van de voorziening niet meer kan worden aangemerkt;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • e.

      voor zover aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening die qua aard en doel geacht worden passend en toereikend te zijn;

    • f.

      ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie indien er geen sprake is van geobjectiveerde beperkingen vastgesteld aan de hand van reguliere onderzoeksmethoden.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten; of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 6. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening door het college is de cliënt een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 7. De eigen bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening wordt opgelegd gedurende de termijn dat de cliënt gebruikmaakt van de voorziening en overstijgt de kostprijs van de voorziening niet.

  • 8. Het college legt de te verlenen maatwerkvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in beleidsregel 12.

  • 9. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura, al dan niet in de vorm van een persoonsvolgend budget, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt. Tevens wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

Beleidsregel 14 Voorziening in natura

  • 1. Het college maakt afspraken met de aanbieders/leveranciers van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in natura. Het college maakt in ieder geval afspraken met aanbieders/leveranciers over de omschrijving, de prijs, de kwaliteit, de leveringsvoorwaarden en de betaling van de te verstrekken voorziening.

  • 2. Wanneer afspraken voor de levering van een voorziening in natura zijn gemaakt met meer dan één aanbieder/leverancier, dan beslist de hulpvrager van welke aanbieder/leverancier hij de voorziening wil afnemen.

  • 3. Goederen of hulpmiddelen die worden verstrekt als voorziening in natura kunnen in bruikleen of in eigendom worden verstrekt.

Beleidsregel 15 Persoonsvolgend budget

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening in natura verstrekken in de vorm van een persoonsvolgend budget (PVB).

  • 2. Het persoonsvolgend budget is bedoeld om de in de beschikking maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in beleidsregel 12, tweede lid, specifiek omschreven goederen en diensten te betrekken van lijst van aanbieders/leveranciers die het college aan de hulpvrager verstrekt.

  • 3. Het college sluit raamovereenkomsten met aanbieders/leveranciers die voldoen aan een beperkt aantal criteria met betrekking tot prijs, kwaliteit, continuïteit en betalingsafhandeling om zorg in natura op basis van een PVB te leveren en plaatst deze aanbieders/leveranciers op een lijst.

  • 4. Nieuwe aanbieders/leveranciers die voldoen aan de criteria kunnen toetreden tot de lijst van aanbieders/leveranciers van zorg in natura op basis van een PVB.

  • 5. Het college zorgt ervoor dat informatie over alle aanbieders/leveranciers van zorg in natura op basis van een PVB beschikbaar is voor alle hulpvragers.

  • 6. Het betalingsverkeer vindt rechtstreeks plaats tussen het college en de aanbieder.

Beleidsregel 16 Voorwaarden persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt, conform artikel 2.3.6 van de Wmo, en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet alleen een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) indien:

    • a.

      de hulpontvanger naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de hulpontvanger zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college gewaarborgd is dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 2. Een hulpvrager aan wie een PGB wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen uitsluitend betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk indien deze persoon:

    • -

      reeds de gebruikelijke zorg aan de hulpvrager verleent en de PGB-verstrekking niet ten koste gaat van de in het integraal plan, opgenomen afspraken over gebruikelijke zorg;

    • -

      naar het oordeel van het college niet heeft aangegeven dat de zorg aan de ontvanger van het PGB hem te zwaar valt;

    • -

      het PGB niet zal gebruiken voor de betaling van tussenpersonen of belangbehartigers; en

    • -

      op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het PGB heeft uitgeoefend bij diens besluitvorming.

  • 3. De hoogte van een PGB:

    • -

      wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld bestedingsplan over hoe hij het PGB gaat besteden;

    • -

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • -

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de desbetreffende situatie geldende goedkoopste adequate maatwerkvoorziening in natura; en

    • -

      de kosten voor bemiddeling, en kosten van tussenpersonen en/of belangenbehartigers kunnen geen deel uitmaken van het PGB.

  • 4. De hoogte van een PGB voor:

    • -

      een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de natura verstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de natura verstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;

    • -

      een dienst wordt bepaald op ten hoogste 85% van het laagste tarief per uur of per resultaat voor dienstverlening in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht werkzaam bij een instelling waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten; die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt;

    • -

      het uurtarief van een PGB voor niet formeel beroepsgekwalificeerde dienstverlening bedraagt 100% van het wettelijk minimumloon.

  • 5. Het college verstrekt geen PGB voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

Beleidsregel 17 Financiële tegemoetkoming

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening verstrekken in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt individueel bepaald op basis van de in hoofdstuk 2 beschreven toegangsprocedure voor maatwerkvoorzieningen en is voor 1 kalenderjaar gemaximeerd op een bedrag € 500,00 per jaar.

  • 3. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is mede afhankelijk van wat algemeen gebruikelijke kosten zijn. Alleen de meerkosten ten opzichte van algemeen gebruikelijke kosten worden vergoed.

  • 4. De hoogte van de algemeen gebruikelijke kosten worden bepaald door de richtbedragen in de Nibud prijzengids voor bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 4 Regels voor bijdrage maatwerk- en algemene voorzieningen

Beleidsregel 18 Bepaling hoogte eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

  • 1. De hoogte van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen worden per maatwerkvoorziening bepaald, en:

    • -

      gaat de kostprijs niet te boven;

    • -

      naar evenredigheid van de gebruikelijke kosten, zoals bepaald door de richtbedragen in de Nibud prijzengids;

    • -

      is qua duur beperkt tot de termijn van de aflossingsperiode conform de afschrijvingsmodel.

  • 2. De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening is gelijk aan de maximale eigen bijdrage die mogelijk is op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 3. In het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning bepaalt het college jaarlijks de aanpassing, per 1 januari van het volgende jaar, van de hoogte van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen.

Beleidsregel 19 Gebruikersbijdrage voor algemene voorzieningen

  • 1. Voor algemene voorzieningen kan de gebruiker een bijdrage in de kosten, te noemen gebruikersbijdrage, worden opgelegd.

  • 2. In het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning bepaalt het college jaarlijks de aanpassing, per 1 januari van het volgende jaar, van de hoogte van de gebruikersbijdrage voor algemene voorzieningen.

  • 3. Het college kan het bepalen van de hoogte van de gebruikersbijdrage, voor door het college nader te bepalen algemene voorzieningen, delegeren aan derden zoals maatschappelijke partners die de algemene voorziening aanbieden.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Beleidsregel 20 Kwaliteit

  • 1. De volgende kwaliteitseisen zijn van toepassing:

    • a.

      de aanbieder is bekend met de werkwijze van integrale dienstverlening van de gemeente Rheden en gaat hiermee akkoord;

    • b.

      de aanbieder draagt zorg voor monitoring van de processen op diverse aspecten zoals doorlooptijd van het hulptraject, de betrokkenheid van de cliënt en zijn sociale omgeving, de kosten, het afgesproken resultaat en de tevredenheid van de cliënt. De afhandeling van eventuele klachten is onderdeel van de monitoring van klanttevredenheid;

    • c.

      de aanbieder zet de cliënt centraal in de hulpverlening en laat de regie over de hulpverlening zoveel mogelijk bij de cliënt. Daarnaast bevordert de aanbieder de inzet van eigen netwerkoplossingen. De zorg is gericht op blijvende participatie en stimulering van de eigen redzaamheid (regie), passend bij de ‘ontwikkelfase’ van de cliënt;

    • d.

      de aanbieder werkt systeemgericht/integraal en heeft daarbij aandacht, tijd, ruimte en vertrouwen voor ouders, kind en de sociale omgeving bij het aanpakken en oplossen van het probleem;

    • e.

      de aanbieder sluit aan bij het uitgangspunt ‘één huishouden, één plan, één regisseur’, draagt bij aan de ontwikkeling van het integraal, dan wel persoonlijk plan, van de cliënt en sluit met zijn (behandel)plan aan op dit integrale plan;

    • f.

      indien nodig dient de aanbieder te participeren in een ambulant team voor de uitvoering van een integraal plan;

    • g.

      de aanbieder heeft voldoende kennis van de lokale sociale kaart en is continue op de hoogte van de beschikbare informele zorg, algemene voorzieningen en basiszorg die voor de uitvoering van zijn dienstverlening van belang is;

    • h.

      de aanbieder spant zich in om de samenwerking en afstemming tussen professionele en niet-professionele (basis)zorg rondom het huishouden optimaal te laten functioneren;

    • i.

      de aanbieder innoveert in afschalen van hulp en ondersteuning, dit wil zeggen verkorten van zorgduur of zorgzwaarte door zwaardere zorg geleidelijk te vervangen door lichtere zorg of informele zorg;

    • j.

      de aanbieder zorgt voor een goede doorstroom, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de behandeling, om daarmee zo veel mogelijk hulp en ondersteuning te kunnen bieden;

    • k.

      de aanbieder levert maatwerk gebaseerd op de hulp en ondersteuning die nodig is en biedt zo nodig een alternatief gedurende een overbruggingsperiode;

    • l.

      de aanbieder is verplicht zijn informatievoorziening aan cliënten up to date te houden en daar waar van toepassing via lokale digitale toepassing (webportal/digitale sociale kaart) beschikbaar te stellen;

    • m.

      na afronding van een traject draagt de aanbieder, indien van toepassing, zorg voor overdrachten structureel ingebedde nazorg. Dit geldt ook als de leeftijd van 18 jaar wordt bereikt;

    • n.

      de aanbieder waarborgt de professionaliteit van medewerkers die de ondersteuning bieden (scholing, intervisie, etc.) en zorgt voor passende arbeidsvoorwaarden bij de voor de dienstverlening vereiste deskundigheid, vaardigheden en activiteiten;

    • o.

      de aanbieder beschikt over voldoende vaardigheden en kennis met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.

    Voor bovenstaande eisen geldt dat de uitvoering is afgestemd op de aard en intensiteit van de jeugdhulp en ondersteuning, respectievelijk op de omvang van de instelling (ten einde de administratieve lasten van het kwaliteitsregime in geval van lichtere vormen van jeugdhulp binnen de perken te houden).

  • 2. Aanvullende eisen voor jeugdhulp

    Voor jeugdhulp gelden de volgende aanvullende kwaliteitseisen:

    • a.

      de aanbieder verplicht zich tot het verlenen van verantwoorde jeugdhulp en heeft de verplichting om als hoofdbehandelaar geregistreerde professionals (kwaliteitsregister jeugdhulp) in te zetten. Voor kleine zelfstandigen/vrij gevestigden geldt de eis van inzet geregistreerde professionals niet, mits het kunnen bieden van ‘verantwoorde jeugdhulp’ afdoende kan worden onderbouwd. Bijvoorbeeld door aantoonbaar te zijn aangesloten bij een beroepsvereniging;

    • b.

      de aanbieder maakt gebruik van een persoonlijk of integraal plan;

    • c.

      de aanbieder maakt, indien van toepassing, gebruik van de verwijsindex risicojongeren (VIR);

    • d.

      de aanbieder biedt de vertrouwenspersoon gelegenheid zijn taak uit te oefenen;

    • e.

      de aanbieder beschikt over een verplicht systeem voor kwaliteitsbewaking, beheersing en verbetering van de hulpverlening;

    • f.

      de aanbieder voldoet aan het toestemmingsvereiste conform paragraaf 7.3 van de Jeugdwet;

    • g.

      de aanbieder Jeugd GGZ past de ROM toe als instrument voor de meting van de effectiviteit van behandeling van jeugdigen;

    • h.

      de aanbieder Jeugd GGZ past Hoofdbehandelaarschap toe conform de brief van de minister van VWS aan Tweede Kamer der Staten-Generaal van 2 juli 2013 betreffende het Hoofdbehandelaarschap GGZ (kenmerk 129353-106301-CZ);

    • i.

      de aanbieder van Jeugd GGZ is verplicht de spelregels rondom de registratie van de DBC’s te volgen. Het document is te downloaden via www.dbconderhoud.nl;

    • j.

      de aanbieder van Jeugd GGZ volgt de registratieverplichtingen, informatieverplichtingen, transparantieverplichtingen zoals vastgelegd in de Nadere regelingen GGZ (NR/CU-538 en 539) en de opvolger daarvan.

Beleidsregel 21 Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college bepaalt jaarlijks, door middel van het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning, de hoogte en/of de aanpassing per 1 januari van de bedragen die zijn opgenomen in de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Rheden.

  • 2. De geldende bedragen worden aangepast aan de hand van het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

Beleidsregel 22 Evaluatie

Het door de gemeente gevoerde beleid wordt tenminste jaarlijks geëvalueerd en indien nodig vaker. Het college zendt hiertoe telkens ieder jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Beleidsregel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2015.

    Vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders d.d. 25 november 2014.

Ondertekening

De Steeg, 25 november 2014
Burgemeester en wethouders van Rheden,
burgemeester.
secretaris.

Bijlage A Wet bescherming persoonsgegevens

Voor de informatie-uitwisseling, afstemming en samenwerking tussen personen die vanuit hun beroepsmatige achtergrond hulp aan jeugdigen verlenen bieden in algemene zin de artikelen 8, 9 en 21 van de Wbp de basis en rechtvaardiging voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens. De gemeente mag persoonsgegevens verwerken in het kader van haar publiekrechtelijke taak (artikel 8, onderdeel e, Wbp). De gegevens mogen uitsluitend worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verzameld of een daarmee verenigbaar doel (artikel 9, Wbp). Gezien de verschillende taken, moet ervoor worden gezorgd dat gegevens die in het kader van een bepaalde taak worden verzameld niet zonder meer worden gebruikt voor de uitoefening van een andere taak (doelbinding). Daarbij is immers een ander doel in het geding. De gemeente mag persoonsgegevens dus niet verder verwerken op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen (artikel 9 Wbp).

Artikel 21 Wbp bevat de uitzondering op het verbod in artikel 16 Wbp om persoonsgegevens in verband met de gezondheid te verwerken. Het verbod is onder meer niet van toepassing voor de verwerking van gegevens door hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening, voor zover dat met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene, dan wel het beheer van de betreffende instelling of beroepspraktijk noodzakelijk is.

Artikel 8

Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:

  • a.

    de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend;

  • b.

    de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst;

  • c.

    de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is;

  • d.

    de gegevensverwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene;

  • e.

    de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt; of

  • f.

    de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.

Artikel 9

  • 1.

    Persoonsgegevens worden niet verder verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. 

  • 2.

    Bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is als bedoeld in het eerste lid, houdt de verantwoordelijke in elk geval rekening met:

    • a.

      de verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen;

    • b.

      de aard van de betreffende gegevens;

    • c.

      de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene;

    • d.

      de wijze waarop de gegevens zijn verkregen; en

    • e.

      de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen. 

  • 3.

    Verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, wordt niet als onverenigbaar beschouwd, indien de verantwoordelijke de nodige voorzieningen heeft getroffen ten einde te verzekeren dat de verdere verwerking uitsluitend geschiedt ten behoeve van deze specifieke doeleinden.

  • 4.

    De verwerking van persoonsgegevens blijft achterwege voor zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat.

Artikel 16

De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging is verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf. Hetzelfde geldt voor strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag.

Artikel 21

  • 1.

    Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid te verwerken als bedoeld in artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking geschiedt door:

    • a.

      hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening voor zover dat met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene, dan wel het beheer van de betreffende instelling of beroepspraktijk noodzakelijk is;

    • b.

      verzekeraars als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en financiële dienstverleners die bemiddelen in verzekeringen als bedoeld in artikel 1:1 van die wet, voorzover dat noodzakelijk is voor:

      • 1.

        de beoordeling van het door de verzekeraar te verzekeren risico en de betrokkene geen bezwaar heeft gemaakt; of

      • 2.

        de uitvoering van de overeenkomst van verzekering;

    • c.

      scholen voor zover dat met het oog op de speciale begeleiding van leerlingen of het treffen van bijzondere voorzieningen in verband met hun gezondheidstoestand noodzakelijk is;

    • d.

      een reclasseringsinstelling, een bijzondere reclasseringsambtenaar, de raad voor de kinderbescherming of de stichting, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg en de rechtspersoon, bedoeld in artikel 254, tweede lid, of artikel 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de hun wettelijk opgedragen taken;

    • e.

      onze minister voor zover dat in verband met de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen noodzakelijk is; of

    • f.

      bestuursorganen, pensioenfondsen, werkgevers of instellingen die te hunnen behoeve werkzaam zijn voor zover dat noodzakelijk is voor:

      • 1.

        een goede uitvoering van wettelijke voorschriften, pensioenregelingen of collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in aanspraken die afhankelijk zijn van de gezondheidstoestand van de betrokkene; of

      • 2.

        de re-integratie of begeleiding van werknemers of uitkeringsgerechtigden in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid. 

  • 2.

    In de gevallen als bedoeld in het eerste lid worden de gegevens alleen verwerkt door personen die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, dan wel krachtens een overeenkomst tot geheimhouding zijn verplicht. Indien de verantwoordelijke gegevens persoonlijk verwerkt en op hem niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift een geheimhoudingsplicht rust, is hij verplicht tot geheimhouding van de gegevens, behoudens voor zover de wet hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak voortvloeit dat de gegevens worden meegedeeld aan anderen die krachtens het eerste lid bevoegd zijn tot verwerking daarvan. 

  • 3.

    Het verbod om andere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 te verwerken, is niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is in aanvulling op de verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als bedoeld in het eerste lid, onder a, met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene. 

  • 4.

    Persoonsgegevens betreffende erfelijke eigenschappen mogen slechts worden verwerkt voor zover deze verwerking plaatsvindt met betrekking tot de betrokkene bij wie de betreffende gegevens zijn verkregen, tenzij:

    • a.

      een zwaarwegend geneeskundig belang prevaleert; of

    • b.

      de verwerking noodzakelijk is ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek.

    In het geval als bedoeld onder b, is artikel 23, eerste lid, onder a, en tweede lid, van overeenkomstige toepassing. 

  • 5.

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent de toepassing van het eerste lid, onder b en f, nadere regels worden gesteld.

Artikel 33

  • 1.

    Indien persoonsgegevens worden verkregen bij de betrokkene, deelt de verantwoordelijke vóór het moment van de verkrijging de betrokkene de informatie mede, bedoeld in het tweede en derde lid, tenzij de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is. 

  • 2.

    De verantwoordelijke deelt de betrokkene zijn identiteit en de doeleinden van de verwerking waarvoor de gegevens zijn bestemd, mede. 

  • 3.

    De verantwoordelijke verstrekt nadere informatie voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt, nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen.

Artikel 34 

  • 1.

    Indien persoonsgegevens worden verkregen op een andere wijze dan bedoeld in artikel 33, deelt de verantwoordelijke de betrokkene de informatie mede, bedoeld in het tweede en derde lid, tenzij deze reeds daarvan op de hoogte is:

    • a.

      op het moment van vastlegging van hem betreffende gegevens; of

    • b.

      wanneer de gegevens bestemd zijn om te worden verstrekt aan een derde, uiterlijk op het moment van de eerste verstrekking. 

  • 2.

    De verantwoordelijke deelt de betrokkene zijn identiteit en de doeleinden van de verwerking mede. 

  • 3.

    De verantwoordelijke verstrekt nadere informatie voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt, nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen. 

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien mededeling van de informatie aan de betrokkene onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. In dat geval legt de verantwoordelijke de herkomst van de gegevens vast. 

  • 5.

    Het eerste lid is evenmin van toepassing indien de vastlegging of de verstrekking bij of krachtens de wet is voorgeschreven. In dat geval dient de verantwoordelijke de betrokkene op diens verzoek te informeren over het wettelijk voorschrift dat tot de vastlegging of verstrekking van de hem betreffende gegevens heeft geleid.

Algemene toelichting beleidsregels

Inleiding

In deze beleidsregels beschrijft de gemeente Rheden nadere regels voor de wijze waarop de gemeente Rheden uitvoering geeft aan de Wmo 2015 en jeugdhulp. De regels zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:

  • 1.

    de begrippen en vormen van maatschappelijke ondersteuning;

  • 2.

    de toegangsprocedure: de wijze hoe het college omgaat met de hulpvraag van inwoners;

  • 3.

    de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op een maatwerkvoorziening;

  • 4.

    regels voor de eigen bijdrage en de gebruikersbijdrage;

  • 5.

    overige bepalingen.

Deze beleidsregels vormen, naast verordeningen en wetten, een belangrijke waarborg van het recht op een zorgvuldige procedure voor de hulpvrager, maar waaraan de hulpvrager tevens zelf een essentiële bijdrage in heeft.

Wat betreft de concrete mandatering van bevoegdheden van het college naar ondergeschikten wordt het gemeentelijke mandaatbesluit aangepast aan de hand van de nieuwe functies in het Sociale Domein.

Met ingang van 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor nieuwe taken op het terrein van Jeugd en Wmo.

Jeugdwet

Op het terrein van jeugd gaat het om jeugdzorg en gesloten jeugdzorg (nu onder regie van het ministerie van VWS), jeugd-GGZ en de zorg voor lichtverstandelijk gehandicapten jongeren (nu AWBZ) en jeugdbescherming en jeugdreclassering (nu onder regie van het ministerie van Veiligheid en Justitie). De taken zijn verankerd in de nieuwe Jeugdwet. Wettelijke (gemeentelijke) taken zijn: preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Wmo 2015

De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten op het Sociaal Domein. Per 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo 2015) gewijzigd. Specifiek voor wat betreft de maatschappelijke ondersteuning zijn een aantal taken vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) overgeheveld naar de Wmo 2015. Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wmo. Parallel hieraan zijn per 1 januari 2015 de preventietaken voor jeugdigen, voorheen prestatieveld 2, overgeheveld van de ‘oude Wmo’ naar de Jeugdwet.

Beleidskader Wmo 2015 en jeugdhulp

De gemeenteraad heeft de beleidskaders voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp vastgelegd in de Keuzenota Decentralisaties Sociaal Domein (mei 2014), het meerjarenbeleidkader Wmo 2013-2016 gemeente Rheden (februari 2013), de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden (oktober 2014), het beleidskader Jeugdhulp 2015-2016 ‘Anders willen, anders doen’ (september 2014) en de Verordening Jeugdhulp gemeente Rheden (oktober 2014). Doel van de verordeningen is de rechten en plichten van inwoners en de gemeente op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp vastleggen. De gemeenteraad heeft twee verordeningen op hoofdlijnen vastgesteld, waarbij een aantal bevoegdheden naar het college zijn gedelegeerd. De uitwerking van die bevoegdheden vindt plaats via nadere regelgeving in de vorm van beleidsregels en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

Overige (beleids)kaders

Naast deze specifieke kaders voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, dient bij de uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet rekening gehouden te worden met algemene wetgeving inzake de verhouding overheid-burger, zoals de algemene wet bestuursrecht en met algemene wetgeving op het terrein van privacybescherming (wet bescherming persoonsgegevens), cliëntenparticipatie, medezeggenschap, inkomensbeleid en economische mededinging.

  • -

    Voor wat betreft de kwaliteitseisen aan maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp zijn kwaliteitseisen te vinden in de beleidsregel 20. Tevens zijn er in de algemene inkoopvoorwaarden van de gemeente Rheden en Verwervingsdocument Sociaal Domein Regionaal gemeente Arnhem kwaliteitseisen gesteld.

  • -

    Voor wat betreft de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers (artikel 16 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015) bepaalt het college waaruit de blijk van waardering bestaat. Dit is niet vastgelegd in deze beleidsregels, hierover volgt een afzonderlijk besluit.

  • -

    Met betrekking tot de vertrouwenspersoon wordt nog nader nagegaan hoe de vertrouwenspersoon voor het totale sociale domein kan worden opgepakt (zie ook keuze 4.4.01 van de Keuzenota Decentralisaties Sociaal Domein).

  • -

    Voor wat betreft de burgerparticipatie bij de totstandkoming van het beleid (artikel 15 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 9 van de Verordening Jeugdhulp) is in de Keuzenota Decentralisaties Sociaal Domein gekozen voor integrale burgerparticipatie en -advisering en te komen tot één adviesraad voor het hele sociale domein. Dit wordt uitgewerkt, in overleg met de bestaande adviesraden, in een nieuwe Verordening Adviesraad Sociaal Domein van de gemeenten Rheden en Rozendaal. Deze wordt naar verwachting in december 2014 aan de gemeenteraad ter vaststelling voorgelegd.

  • -

    In artikel 17 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning is opgenomen dat het college nadere regels kan bepalen voor een tegemoetkoming in de meerkosten van personen met een beperking of chronische problemen. De Rhedense beleidslijn in deze is dat de gemeente Rheden inwoners op de eerste plaats tegemoetkomt door een collectieve (aanvullende) zorgverzekering toegesneden op deze doelgroep en op de Rhedense situatie. Daarnaast bestaat voor alle inwoners die geconfronteerd worden met bijzondere kosten in verband ziekte en/of een beperking de mogelijkheid om een beroep te doen op bijzondere bijstand. In oktober 2014 heeft de gemeenteraad de kaders hiervoor vastgesteld in de beleidsnota minimabeleid. Voor zowel de collectieve (aanvullende) zorgverzekering als voor wat betreft de bijzondere bijstand geeft het college uitvoering aan dit beleid op basis van deze beleidskaders.

  • -

    Voor wat betreft de regeling voor meldingen van calamiteiten en geweldsincidenten maatschappelijke ondersteuning wordt aangesloten bij de Inspectie van de Volksgezondheid. In artikel 4.1.8 van de Jeugdwet is opgenomen dat een jeugdhulpaanbieder, de jeugdhulpverlener en de gecertificeerde instelling bij een calamiteit de met toezicht belaste ambtenaren informeren. Als toezichthoudend ambtenaar heeft het college aangewezen de ambtenaar met piketdienst.

De Wmo 2015 en Jeugdwet: niet alleen een verandering van taken en regels, maar ook van gedrag

De komst van de nieuwe Wmo 2015 en de Jeugdwet is niet alleen het overhevelen van extra taken naar de gemeente, het is ook een wezenlijke verandering van het gedachtegoed.

Zo komt de compensatieplicht van de oude Wmo te vervallen en wordt vervangen door ruimer geformuleerde doelen die als resultaatsverplichting zijn geformuleerd. De Wmo 2015 en de Jeugdwet verplicht de gemeente om de situatie van haar inwoners individueel te onderzoeken. Zo wordt het recht op compensatie vervangen door het recht op een zorgvuldige procedure. Het doorlopen van die zorgvuldige procedure stelt niet alleen eisen aan de gemeente (zoals beschreven in de verordening en deze zet van beleidsregels), maar evenzeer aan de inwoner. Onderdeel van het onderzoek (van het gesprek) is ook wat redelijkerwijs van de inwoner en zijn/haar sociaal netwerk verwacht mag worden. Dit veronderstelt ook aan de kant van de inwoner (soms) een grote verandering. Van de inwoner en zijn sociale omgeving wordt in toenemende mate verwacht dat men zelf ook de eigen verantwoordelijkheid oppakt om tot goede en werkbare oplossingsrichtingen te komen.

Dit is niet iets dat enkel afgedwongen kan worden met verordeningen of beleidsregels, dat is iets dat zich moet ontwikkelen en moet groeien en waarvoor het nodig is dat inwoner, mantelzorgers, vrijwilligers, hulpverleners en gemeente naar elkaar luisteren en in gesprek gaan met elkaar.

Dit vormt feitelijk de grote opgave voor de komende jaren.

Toelichting per beleidsregel

Hoofdstuk 1 Begrippen en vormen van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

In dit hoofdstuk worden de vormen van ondersteuning en de begrippen uit de toegangsprocedure bepaald.

Beleidsregel 1 Begripsbepalingen

Melding

De melding is het eerste contact van de inwoner met het college om aan te geven dat hij/zij behoefte heeft aan ondersteuning. De melding is iets anders dan de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Sociaal netwerk

Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

Het college heeft vanuit de Wmo 2015 de opdracht om eerst na te gaan of het probleem van de cliënt met inzet van eigen netwerk kan worden opgelost.

Algemene voorziening

Wanneer het niveau van algemene voorzieningen hoog is kunnen inwoners, ondanks eventuele beperkingen, langer blijven ‘meedoen’. Algemene voorzieningen kunnen op initiatief van de gemeentelijke overheid specifiek zijn ontwikkeld met het oog op maatschappelijke ondersteuning. Maar ook initiatieven van particulieren of vrijwilligers leveren een belangrijke bijdrage aan het aanbod van algemene voorzieningen. Met het verder ontwikkelen van sociale netwerken zal dit laatste aanbod naar verwachting verder toenemen. Voorbeelden van algemene voorzieningen die door de overheid (mede) gefinancierd zijn:

  • -

    openbaar vervoer;

  • -

    peuterspeelzalen, buitenschoolse opvang;

  • -

    consultatiebureau;

  • -

    buurthuizen, jeugdcentra;

  • -

    scholen;

  • -

    (school) maatschappelijk werk;

  • -

    schuldhulpverlening en budgettering;

  • -

    GGD;

  • -

    welzijnswerk;

  • -

    jongerenwerk;

  • -

    opvoedondersteuning;

  • -

    vrijwillige thuishulp;

  • -

    informatie en advieswerk;

  • -

    formulierenbrigade;

  • -

    klussendienst;

  • -

    was- en strijkservices;

  • -

    sportvoorzieningen;

  • -

    voorzieningen voor kunst, cultuur;

  • -

    voorzieningen voor ontspanning;

  • -

    maaltijdvoorziening;

  • -

    sociale alarmering;

  • -

    oppasdienst;

  • -

    passantenverblijf voor dak- en thuislozen;

  • -

    cliëntondersteuning (kosteloos).

Algemene voorzieningen zijn zonder uitgebreid vooronderzoek naar de behoefte en mogelijkheden van de gebruiker toegankelijk. ‘Zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk’ betekent dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft.

Sommige algemene voorzieningen zijn toch vooral bedoeld voor een specifieke groep mensen. De gemeente stelt richtlijnen op wie voor deze voorzieningen in aanmerking komt. Na een lichte toets kunnen inwoners van deze voorzieningen gebruikmaken. De voorziening in kwestie zal wel een toegangstoets doen of iemand tot de doelgroep van de voorziening behoort. Bijvoorbeeld: om gebruik te maken van een passantenverblijf zal de cliënt moeten aantonen dat hij dakloos is. Er is echter geen gemeentelijke beschikking nodig om gebruik te kunnen maken van de voorziening.

Algemeen gebruikelijke voorziening Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk, als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-beperkten wordt gebruikt. Het betreft met name producten die in een normale winkel te koop zijn en niet speciaal in de revalidatievakhandel. De prijs is niet (aanzienlijk) duurder dan vergelijkbare producten/diensten. Voorbeelden van algemeen (gebruikelijke) voorzieningen in de markt zijn:

  • -

    fiets met trapondersteuning, tandem;

  • -

    verhoogd/hangend toilet, losse toiletverhoger, toiletstoel, tweede toilet;

  • -

    alle vormen van kranen (éénhendel- mengkranen, thermostaatkranen en glijstangset);

  • -

    wand- en vloerbeugels, wand- en vloergrepen, drempelhulpen;

  • -

    douchezitjes, douchestoelen en badzitjes;

  • -

    boodschappendiensten supermarkten;

  • -

    glazenwasser;

  • -

    tuinonderhoud;

  • -

    commercieel sportaanbod;

  • -

    gemaksdiensten van de zorgverzekeraar;

  • -

    een scootmobiel of rolstoelpool;

  • -

    het collectief vervoer (CVV);

  • -

    dagopvangcentrum voor ouderen;

  • -

    voor- en vroegschoolse voorzieningen;

  • -

    ambulante jeugdhulp.

In geval van bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld een opeenstapeling van de aanschaf, of bijvoorbeeld een bovengemiddeld gebruik of slijtage van algemeen gebruikelijke voorzieningen) en een laag inkomen (op bijstandsniveau) kan een beroep worden gedaan op bijzondere bijstand of kan de Wmo-consulent in overleg met de medewerker van team Werk en Inkomen beoordelen wat een passende vergoeding (financiële tegemoetkoming) in de individuele situatie van de belanghebbende is.

Maatwerkvoorziening

Deze voorziening wordt speciaal voor de inwoner georganiseerd of gemaakt. Maatwerk is hierbij belangrijk. De voorziening wordt aangepast aan de persoonlijke omstandigheden. Een maatwerkvoorziening (ook individuele voorziening genoemd in de Verordening Jeugdhulp, niet vrij-toegankelijk) wordt bij beschikking toegekend en de inwoner heeft de mogelijkheid voor bezwaar en beroep.

Soms is er sprake van een ‘arrangement’, een samenhangend pakket van voorzieningen. Dan wordt het geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon. Een onderdeel van dit geheel kan een maatwerkvoorziening zijn, eventueel in combinatie met andere voorzieningen.

Voorbeelden van maatwerkvoorzieningen:

  • -

    huishoudelijke zorg;

  • -

    een grote woningaanpassing;

  • -

    een aangepaste rolstoel/protheses;

  • -

    individuele begeleiding;

  • -

    dagbesteding;

  • -

    kortdurend verblijf;

  • -

    residentieel verblijf voor jeugdigen;

  • -

    pleegzorg;

  • -

    overige maatwerk oplossingen.

Beleidsregel 2 Vormen van jeugdhulp

Op basis van de Jeugdwet is de gemeente verplicht om inzicht te geven in individuele (in termen van deze beleidsregels maatwerkvoorzieningen genoemd) en de overige voorzieningen voor de jeugdhulp te geven. Voor de Wmo bestaat deze verplichting niet. Maar omdat het zowel voor inwoners als consulenten en andere hulpverleners goed is om een actueel overzicht te hebben van de mogelijke voorzieningen, zetten wij in om een actueel overzicht te generen en dit via de digitale lokale sociale kaart van Rheden (www.socialevraagbaak.nl) beschikbaar te stellen. Dit is per definitie een dynamisch overzicht dat doorlopend verandert.

Gelet op de wettelijke verplichting wordt in lid 2 en 3 een overzicht gegeven van de thans beschikbare individuele en overige voorzieningen voor de jeugdhulp.

Omdat er zowel op het terrein van de jeugdzorg als dat van de Wmo meerdere functies zijn die regionaal georganiseerd zijn of kunnen worden, hebben de gemeenten Arnhem, Doesburg, Duiven, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rozendaal, Rijnwaarden, Wageningen, Westervoort en Zevenaar zich in een regionaal verband verenigd. Binnen dit regionaal verband is afgesproken dat de basiszorg lokaal wordt georganiseerd en dat specialistische en maatwerkvoorzieningen regionaal worden opgepakt.

De onderstaande tabellen geven een overzicht van ingekochte functies en zorgvormen (bron: Verwervingsdocument Sociaal Domein Regionaal gemeente Arnhem d.d. 7 juli 2014). Lokaal en regionaal ingekochte functies en zorgvormen.

afbeelding binnen de regeling Bovenregionaal en landelijk ingekochte functies en zorgvormen (alleen jeugd)

afbeelding binnen de regeling Voor de Wmo geldt dat de ondersteuning voor zintuiglijk gehandicapten landelijk is ingekocht.

Hoofdstuk 2 Procedure toegang tot maatschappelijk ondersteuning en/of jeugdhulp

Het college draagt zorg voor een zorgvuldige behandeling van een hulpvraag van inwoners voor maatschappelijke ondersteuning en/of jeugdhulp. In de procedure voor de behandeling van een ondersteuningsvraag wordt onderscheid gemaakt tussen een melding van een hulpvraag en de aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Na een melding doet het college onderzoek. Centraal in het onderzoek is het gesprek. Via de methode van het (keukentafel)gesprek vindt de vraagverheldering plaats, wordt de relevante informatie verzameld en wordt verkend wat de inwoner zelf als de beste oplossingsrichting ziet. Het onderzoek via het gesprek is uitgewerkt in beleidsregel 5 en 6.

Op grond van de wet moeten gemeenten onder meer regelen op welke wijze wordt vastgesteld of een inwoner voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

Beleidsregel 3 Melding hulpvraag via de gemeente

De toegangsprocedure tot de Wmo en/of jeugdhulp begint met een melding bij de gemeente (of bij een andere organisatie die daarvoor gemandateerd is, bijvoorbeeld het gebiedsteam). Die melding kan door de inwoner zelf of door iemand anders (mantelzorger, wettelijke vertegenwoordiger of een hulpverlener) worden gedaan. De melding is het eerste contact van de inwoner met het college om aan te geven dat hij/zij behoefte heeft aan ondersteuning. De melding (beleidsregels 3 en 4) is iets anders dan de aanvraag om een maatwerk voorziening. Dit laatste is geregeld in beleidsregel 8.

De melding kan schriftelijk, telefonisch, fysiek bij het loket of digitaal gedaan worden. Iedere melding wordt geregistreerd. Meldingen die direct afgehandeld kunnen worden, worden niet bevestigd. Bijvoorbeeld een persoon kan met een bepaalde inlichting voldoende zijn geholpen, of kan worden doorverwezen indien direct blijkt dat zijn hulpvraag niet onder de Wmo 2015 en/of Jeugdwet valt.

Zodra blijkt dat de melding wel onder de Wmo 2015 en/of Jeugdwet valt en niet direct kan worden afgehandeld met een eenvoudige verwijzing, wordt de melding bevestigd, dat gebeurt waar mogelijk digitaal. Indien dit niet kan of de hulpvrager dit niet wenst, gebeurt de bevestiging schriftelijk. Vanaf dat moment begint de termijn van zes weken onderzoek te lopen.

Beleidsregel 4 Melding hulpvraag anders dan via de gemeente

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op zijn professionele autonomie.

In principe doen de zorgaanbieders de melding namens de inwoner die doorverwezen is door een huisarts, jeugdarts of medisch specialiste. Deze melding wordt opgepakt als een melding die tot een aanvraag zal leiden. Na het gesprek wordt een integraal plan opgesteld waar het behandelplan van de zorgaanbieder integraal onderdeel van uitmaakt en wordt aan de hulpvrager of diens bevoegde vertegenwoordiger aangeboden ter ondertekening. Het ondertekend integraal plan dient als aanvraag.

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld.

Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld.

Beleidsregel 5 Registratie en gespreksvoorbereiding

Voorafgaand aan het onderzoek wijst het college de cliënt op de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning (zie ook beleidsregel 10) en op de mogelijkheid een persoonlijk ondersteuningsplan op te stellen.

Voor het persoonlijk plan krijgt de hulpvrager 7 dagen de tijd die binnen de totale afhandelingstermijn (6 weken) voor het hele onderzoek valt.

De hulpvrager ontvangt ter voorbereiding op het gesprek een schriftelijke uitleg. De uitleg wordt digitaal opgestuurd tegelijk met de afspraakbevestiging. Als digitale verzending niet mogelijk of gewenst is, wordt de uitleg schriftelijk opgestuurd.

Beleidsregel 6 Gesprek

Het college maakt een afspraak voor een gesprek in het kader van het onderzoek. Dit gesprek vindt zo mogelijk plaats samen met de gemachtigde, mantelzorger en desgewenst familie en cliëntondersteuner, indien aanwezig. Het gesprek is tevens de start voor het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte en persoonskenmerken.

Het college betrekt het persoonlijk plan (zie beleidsregel 3.2) bij het gesprek.

Mantelzorgers worden waar mogelijk bij het onderzoek betrokken. Het college krijgt de opdracht om behalve de mogelijkheden ook de grenzen aan de belastbaarheid en zijn behoefte aan ondersteuning te bepalen (artikel 2.3.2, vierde lid onder d, van de Wmo 2015 (amendementen 60 en 87).

Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie en cliëntondersteuner, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig.

Advisering

In de beleidsregel punt 4.4 is dezelfde formulering opgenomen als in de verordening.

‘Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.’ Gaan wij dit in deze beleidsregel nog nader concretiseren? Bij de nieuwe groepen die onder de Wmo 2015 gaan vallen, is er naar verwachting vaker sprake van complexe situaties waarbij gespecialiseerde advisering nodig is. Deze kan geleverd worden door de door de gemeente gecontracteerde organisatie (Trivium). Hiermee worden op dit moment contractbesprekingen gevoerd over een uitbreiding van de overeenkomst. 

Bijdrage in de kosten

Voor zover nodig en van toepassing wordt in het gesprek ook aangegeven of er een bijdrage in de kosten van de hulpvrager verschuldigd is. Die bijdrage kan een zogenaamde deelnemersbijdrage zijn in het geval van een algemene voorziening, een eigen bijdrage in het geval van een maatwerkvoorziening maatschappelijke ontwikkeling of een ouderbijdrage in het geval van een maatwerkvoorziening jeugdhulp. Wat betreft de bijdragen in de kosten zal het college een indicatie van de kosten voor de hulpvrager aangeven als de hulpvrager hiertoe zelf geen inzicht of overzicht heeft.

Beleidsregel 7 Integraal plan

Het integraal plan is een resultaat van het onderzoek (het gesprek dat hulpvrager en college met elkaar hebben gehad). Het beschrijft de bijdragen die zowel het college, de hulpvrager respectievelijk het sociale netwerk gaan leveren om gezamenlijk een oplossing te bieden voor de hulpvraag.

In de Verordening Jeugdhulp wordt dit integraal plan ook wel het gezinsplan genoemd.

Een ondertekend integraal plan wordt door het college als aanvraag van een maatwerkvoorziening beschouwd. Het integraal plan is persoonlijk. Het betrekt, waar dit relevant is, de situatie van alle betrokkenen als er sprake is van een huishouden dat bestaat uit meerdere personen (één huishouden, één plan). Het plan behandelt meerdere leefgebieden: activiteiten in huis, activiteiten in de samenleving, onderwijs en leren, arbeid en dagbesteding, opvoeden en zorgen voor een kind, gedrag en veiligheid, belangenbehartiging, regelgeving en geldzaken. Het plan is de drager van het proces en is de samenvatting van het onderzoek (wat is er aan de hand, welke zorgen zijn er), beschrijft doelen, de in te zetten ondersteuning en zorg (wat gaan wij doen, wie doet wat en wanneer) en de te behalen resultaten. Het is richtinggevend voor ondersteunende en uitvoerende werkers en bindend voor alle betrokkenen en het is consistent, de doelen van het plan en de doelen in het plan houden verband met elkaar ener is samenhang De ondersteuning is er op gericht om het beperkte of afwezige regelvermogen van personen, daar waar mogelijk, te herstellen en actief te ontwikkelen.

Beleidsregel 8 Aanvraag maatwerkvoorziening

Indien een hulpvrager niet via een ondertekend persoonlijk plan of integraal plan een aanvraag wil indienen, kan hij gebruik maken van een aanvraagformulier. Daar waar mogelijk wordt gewerkt met een webformulier. Indien dit niet mogelijk of niet gewenst is door de hulpvrager, wordt gebruikgemaakt van een schriftelijk aanvraagformulier.

De afhandeltermijn voor een aanvraag is maximaal 2 weken. Artikel 2.3.5 tweede lid Wmo.

Het is niet mogelijk om de wettelijke termijn van twee weken voor het afhandelen van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening Wmo te verlengen. De bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over de beslistermijn (afdeling 4.1.3) zijn ook op de Wmo 2015 van toepassing. In artikel 4:13, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. En in artikel 4:14, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking niet binnen deze wettelijke termijn kan worden gegeven, het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mededeelt en daarbij een zo kort mogelijke termijn noemt waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. De laatstgenoemde bepaling mag volgens de memorie van toelichting op de Awb niet gezien worden als een bevoegdheid de wettelijk bepaalde termijn te verlengen. De tekst van artikel 4:14, eerste lid, laat onverlet dat de aanvrager van het besluit c.q. de indiener van een bezwaarschrift bij overschrijding van de wettelijke termijn een ingebrekestelling sturen op grond van de Wet dwangsom zodra het orgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

Beleidsregel 9 Second opinion

Door het invoeren van een second opinion wil de gemeente Rheden de inwoner een laagdrempelige mogelijkheid aanbieden om een andere gesprekspartner in te schakelen, omdat de inwoner geen goed gevoel of klik heeft bij de huidige gesprekspartner of omdat de cliënt en gesprekvoerder niet tot overeenstemming kunnen komen. Een dergelijke second opinion kan binnen enkele dagen plaatsvinden.

Bij een second opinion wordt de gemeentelijke procedure opnieuw doorlopen met een andere gespreksvoerder als de cliënt dat wil, omdat de gang van zaken hem daar aanleiding toe geeft.

De second opinion heeft niet als doel de ‘first opinion’, het eerste gesprek te beoordelen. Ook staat de procedure sec niet ter discussie.

Beleidsregel 10 Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

Artikel 2.2.4 eerste lid van de Wmo 2015 draagt gemeenten op gratis onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar te stellen voor hun burgers. Per 1 januari 2015 zijn gemeenten verplicht om cliëntondersteuning als kosteloze algemene voorziening te organiseren voor alle burgers.

De Wmo 2015 schrijft niet voor hoe en door wie de cliëntondersteuning moet worden uitgevoerd.

De wet bepaalt wel dat cliëntondersteuning ‘onafhankelijk’ moet zijn. Dat wil zeggen dat de cliëntondersteuner moet handelen in het belang van de cliënten vanuit professionele autonomie, vergelijkbaar met sociaal raadslieden, maatschappelijk werkers en ouderenadviseurs. Het betekent ook dat degene die cliëntondersteuning biedt niet dezelfde persoon kan zijn als die beslist over de toewijzing van een maatwerkvoorziening.

Cliëntondersteuning houdt wettelijk in: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

Als iemand niet tevreden is over de onafhankelijke cliëntondersteuning zoals die standaard (tijdens het zorgproces) wordt aangeboden, verplicht de wet gemeente een andere onafhankelijke cliëntondersteuning ter beschikking te stellen.

Cliëntondersteuning kan geboden worden aan ouderen, mensen met een beperking, jeugdigen en hun ouders/verzorgers/gezinsleden. De cliëntondersteuning wordt in Rheden georganiseerd vanuit het sociaal meldpunt en de gebiedsteams.

Als jeugdigen en ouders/verzorgers hulp en ondersteuning krijgen bij het opgroeien en opvoeden is er -zeker in situaties waarbij er sprake is van drang en dwang- sprake van afhankelijkheid. In een afhankelijkheidssituatie wordt het lastiger om het te hebben over dingen die niet goed verlopen in de hulpverlening. In die situaties kunnen jeugdigen/ouders/verzorgers terugvallen op een vertrouwenspersoon.

De jeugdigen en hun ouders die met onze bemoeienis van doen krijgen, zijn daar niet altijd gelukkig mee, hoe goed de overheid en zorgverleners het ook bedoelen. Daarom is het goed dat er vertrouwenspersonen zijn, die luisteren naar waar cliënten ongelukkig mee zijn, waarom men zich tekortgedaan of onheus bejegend voelt of waarom men zich bedreigd en misbruikt voelt. Want helaas, dat komt voor en wij zullen het ook in de toekomst niet altijd kunnen voorkomen.

Iedere cliënt die vragen, klachten over en/of problemen heeft met zijn/haar (rechts)positie en over de (toeleiding naar) jeugdhulp, mag ondersteuning krijgen van een bij wet ingestelde onafhankelijk vertrouwenspersoon. De dienstverlening is voor de cliënten gratis.

  • -

    Vertrouwenspersonen stimuleren cliënten altijd om eventuele knelpunten met professionals zelf op te lossen.

  • -

    Vertrouwenspersonen kunnen, als de cliënt dat wil, aanwezig zijn bij dat soort gesprekken of helpen een eventuele klachtbrief op te stellen.

  • -

    De vertrouwenspersonen ondersteunen cliënten bij het verwoorden, indienen en afhandelen van klachten over de jeugdzorg.

  • -

    Een vertrouwenspersoon zal overigens nooit op eigen initiatief namens de cliënt optreden.

Naast de primaire taak van individuele advisering en ondersteuning hebben de vertrouwenspersonen ook andere functies:

  • -

    voorlichting geven over de (rechts)positie van cliënten aan de doelgroep en professionals;

  • -

    tekortkomingen in de structuur en de toeleiding naar en/of uitvoering van de zorg en/of (gezins)voogdij, voor zover deze afbreuk doen aan de rechten en/of de veiligheid van betrokkene(n), signaleren en waar nodig aan de Inspectie te melden; en

  • -

    tenminste eenmaal per jaar een rapport uitbrengen ten behoeve van het kwaliteitsbeleid waarin de registratiegegevens en signalen staan vermeld.

De nieuwe Jeugdwet verplicht gemeenten (Jeugdwet, artikel 2.6, lid 2) een vertrouwenspersoon voor alle jongeren en hun relaties te organiseren. Reikwijdte: jeugdzorg (inclusief ‘wijkteams’ en AMHK (heet per 1 januari 2015 Veilig Thuis)), jeugd-GGZ ambulante zorg, jeugd (L)VB intramuraal en ambulante zorg. Dit wordt in 2015 en 2016 landelijk via de VNG geregeld. Zorgbelang zal de Vertrouwenspersoon Jeugd leveren in heel Gelderland als onderaannemer van het bureau AKJ, in opdracht van de VNG.

De vertrouwenspersoon is in het kader van de Wmo niet verplicht.

In de keuzenota is opgenomen dat wij een vertrouwenspersoon voor het gehele sociale domein willen, waarbij onderzocht wordt of dit regionaal kan worden opgepakt.

Als gemeente Rheden gaan wij eerst de komende twee jaar ervaring opdoen met de vertrouwenspersoon in het Jeugdwerk en de cliëntondersteuning in de Wmo. Na deze twee jaar willen wij op grond van eigen ervaring bekijken of de vertrouwenspersoon voor het sociale domein wel een toegevoegde waarde heeft.

Beleidsregel 11 Privacy

De Nederlandse privacywetgeving is een uitwerking van de Europese privacyrichtlijn. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) vormt het algemeen kader voor de verwerking van persoonsgegevens. Privacyvoorschriften zijn verder te vinden in onder meer de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wet BSN), Wet GBA, Wet politiegegevens en in sectorale wetgeving.

De komende decentralisaties maken het mogelijk de dienstverlening in het Sociaal Domein integraal te organiseren met als uitgangspunt ‘1 gezin - 1 plan - 1 regisseur’. Dit heeft tot gevolg dat de gemeente, meer dan voorheen, persoonsgegevens van burgers zal verwerken. Daarnaast zullen ook zorgaanbieders meer informatie over burgers met de gemeente en onder elkaar moeten uitwisselen. Daaronder vallen ook gevoelige documenten zoals medische en strafrechtelijke gegevens. Voor de verwerking van deze gegevens geldt de Wbp. In de Jeugdwet en de Wmo staat opgenomen dat de verwerking van persoonsgegevens en wat er mee samenhangt wordt beschouwd als hetgeen hierover is opgenomen in de Wbp. Dit betekent dat de Wbp ook van toepassing is op de zorgaanbieders.

De gemeente Rheden verwerkt de persoonsgegevens die noodzakelijk zijn om een product of dienst te kunnen leveren. De gemeente Rheden wil een slagvaardige en betrouwbare partner zijn. De Wbp, in combinatie met de sectorale regelgeving zijn bepalend voor welke gegevens verwerkt mogen worden. De gemeente Rheden heeft de uitwerking hiervan vastgelegd in een privacybeleid. Een privacyfunctionaris adviseert MT en directie gevraagd en ongevraagd met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degenen over wie in de organisatie van de gemeente Rheden persoonsgegevens worden verwerkt.

Het takenpakket van een medewerker is bepalend voor de set aan gegevens waarover een medewerker mag beschikken evenals de wijze waarop deze gegevens ter beschikking worden gesteld. Medewerkers beschikken alleen over gegevens van burgers die noodzakelijk zijn voor de dienstverlening. Inwoners hebben het recht te weten welke informatie waar vastligt en met welke partijen wordt uitgewisseld (transparantiebeginsel, artikel 33 en 34 Wbp).

Gegevens worden slechts verwerkt en vastgelegd als hier een wettelijke grondslag voor aanwezig is conform artikel 8 van de Wbp. Toestemming van de burger wordt gevraagd tijdens de melding of tijdens Het Gesprek en wordt verleend door het tekenen van een toestemmingsverklaring. Indien er geen toestemming wordt verleend, vindt verwerking alleen plaats als daar een wettelijke mogelijkheid toe is in het kader van de bemoeizorg of indien de gezondheid van de betrokkene en diens omgeving in gevaar komt. De professional maakt de zorgvuldige afweging ten aanzien van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit alvorens over te gaan tot gegevensdeling. De professional motiveert in een rapportage altijd de beslissing.

De organisaties die professionals inzetten in de Sociale Gebiedsteams tekenen, voor officieel toe te treden, een samenwerkingsconvenant. Zij gaan daarmee, ten behoeve van borging van de privacy van cliënten en ten behoeve van zorgvuldige en proportionele gegevensuitwisseling, akkoord met het bijbehorende privacyreglement.

Beleidsregel 12 Inhoud beschikking

Binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag door het college, ontvangt de hulpvrager een beschikking. In dit artikel is opgenomen wat minimaal in de beschikking moet staan. In de beschikking staat het besluit met argumenten, van de gemeente Rheden over de verlening of weigering van de maatwerkvoorziening. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening (in de verordening jeugdhulp individuele voorziening) staat of het een voorziening in natura betreft, al dan niet in de vorm van een persoonsvolgendbudget, een PGB, of een financiële tegemoetkoming. In de beschikking wordt de hulpvrager gewezen op de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen het besluit van het college.

Hoofdstuk 3 Voorwaarden maatwerkvoorziening

In de (oude) Wmo 2007 (artikel 4.1) en de AWBZ werden de te bereiken resultaten specifieker omschreven dan in de Wmo 2015. Op grond van de oude Wmo diende de gemeente de burger met een belemmering te compenseren om hem in staat te stellen om:

  • a.

    een huishouden te voeren;

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; en

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

In de Wmo 2015 worden de beperkingen die de gemeente dient te compenseren niet meer apart genoemd. Voor de nieuwe taken zijn geen nieuwe domeinen opgenomen. In plaats daarvan wordt in de Wmo 2015 gesproken over maatwerkvoorzieningen bieden ter ‘ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie’, ‘beschermd wonen’ en ‘opvang’. Huishoudelijke hulp wordt bijvoorbeeld in de Wmo 2015 niet meer genoemd. Het niet meer noemen van de afzonderlijke voorzieningen betekent niet dat gemeenten deze hulp niet meer hoeven in te zetten als dit de meest passende oplossing in een individuele situatie is.

In de AWBZ werden als afzonderlijke ‘aanspraken’ genoemd:

  • a.

    persoonlijke verzorging;

  • b.

    begeleiding;

  • c.

    verblijf in een instelling;

  • d.

    kortdurend verblijf;

  • e.

    vervoer; en

  • f.

    doventolkzorg.

De huidige AWBZ-aanspraken worden in de Wmo 2015 niet genoemd. Wel is in artikel 1 van de Wmo 2015 een definitie opgenomen van begeleiding en van beschermd wonen.

Beleidsregel 13 Toekenning maatwerkvoorziening

Het college onderzoekt de eigen kracht van de hulpvrager, de mogelijkheden van gebruikelijke hulp, het netwerk rond de cliënt, de mogelijkheid een vrijwilliger in te zetten, de beschikbaarheid van voorliggende voorzieningen, de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen, etc. zoals beschreven in hoofdstuk 2. Het college beslist over de toekenning van maatwerkvoorziening.

Het college kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening afwijzen als uit onderzoek blijkt dat de aanvrager in staat is zelf, met zijn netwerk of met een algemene voorziening, de oplossing te organiseren.

Het advies of voorstel van de jeugdhulpaanbieder over de benodigde hulp na doorverwijzing door huisarts, medisch specialist of jeugdarts wordt door het college meegenomen in het onderzoek (beleidsregel 5 en 6). In uitzonderlijke situaties kan het college afwijken van het advies, zij motiveert dit dan in de beschikking aan de cliënt.

De leden 2 t/m 5 zijn identiek aan de artikelen 4.3 t/m 4.6 in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015. Omdat in de Verordening jeugdhulp, deze bepalingen niet zijn opgenomen en deze ook van toepassing zijn op de maatwerkvoorzieningen jeugdhulp zijn deze bepalingen integraal overgenomen in deze beleidsregels.

Het in lid 2 opgenomen criterium ‘voorzienbaarheid’ kan bijvoorbeeld van toepassing zijn op ouderen die een Wmo-voorziening aanvragen. Een oudere die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo aanvraagt, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren. Mogelijk geldt het criterium ook voor de aanvragen voor huishoudelijke hulp en bepaalde woningaanpassingen. Bij het ouder worden mag van mensen gevraagd worden dat zij anticiperen op beperkingen die te maken hebben met ouderdom en daarvoor reserveren.

Het in lid 3 opgenomen ingezetene criterium heeft geen betrekking op toekenning van een voorziening ten behoeve van een minderjarige jeugdige die buiten de gemeente Rheden woont. Bepalend is de woonplaats van de ouder/verzorger of wettelijke vertegenwoordiger.

Beleidsregel 14 Voorziening in natura

Onder de (oude) Wmo 2007 is door de gemeente Rheden een aanbod van voorzieningen in natura ontwikkeld om een huishouden te kunnen voeren, van hulpmiddelen en bouwkundige aanpassingen om zich te verplaatsen in en om de woning, van vervoersvoorzieningen en van voorzieningen voor ontmoeting en recreatie. Voor het aanbod van individuele voorzieningen in natura zijn onder de oude Wmo door de gemeente Rheden contracten gesloten met een beperkt aantal aanbieders.

Het betreft contracten met vijf thuiszorgorganisaties voor hulp bij het huishouden, contracten met vier leveranciers van hulpmiddelen en contracten met vervoerders, waaronder de stadsregiotaxi.

De gemeente Rheden wil in de komende jaren een omslag maken bij het ter beschikking stellen van voorzieningen in natura. Doel is de omslag te maken van een aanbod- en productgestuurde werkwijze naar vraag en resultaatgerichte werkwijze. Hierbij kunnen de voorzieningen in natura worden geleverd door elke leverancier die voldoet aan de kwaliteitseisen en de leveringsvoorwaarden van de gemeente Rheden. De burger kan kiezen uit meerdere leveranciers en bepaalt zelf de frequentie, intensiteit en inhoud, binnen de kaders van de beschikking.

Steeds meer voorzieningen in natura zullen de vorm krijgen van algemene voorzieningen, maar ook algemene voorzieningen kunnen deel uitmaken van het integraal plan dat op basis van onderzoek en gesprek wordt afgesproken.

Indien de zorg in natura, als algemene voorziening beschikbaar is en deel uit maakt van het integraal plan komt de burger, onder nog nader te bepalen voorwaarden, in aanmerking voor financiële steun. Daarvoor is in de verordening de mogelijkheid opgenomen om een maatwerkvoorziening te verstrekken in de vorm van een persoonsvolgend budget (beleidsregel 15) en is ook de mogelijkheid opgenomen van een financiële tegemoetkoming (beleidsregel 17).

Beleidsregel 15 Persoonsvolgend budget

Inwoners die een maatwerkvoorziening in natura ontvangen kunnen gebruikmaken van een persoonsvolgend budget. Het persoonsvolgend budget is een virtueel budget dat niet op rekening van cliënt wordt overgemaakt. Het virtueel budget kan worden uitgedrukt in euro’s, maar het kan ook worden bepaald in het aantal uren, hoeveelheid kilometers, het aantal ritten of het aantal bezoeken dat wordt toegekend als maatwerkvoorziening.

Het persoonsvolgend budget wordt voor één jaar vastgelegd (of voor een kortere periode bij kortdurende hulpvraag). Na dat jaar wordt weer een nieuw budget berekend. Een eventueel overschot (budget dat niet ingezet werd) vervalt. Hiermee wordt dezelfde systematiek gehanteerd als bij het PGB.

Bij een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsvolgend budget kan de cliënt op basis van de beschikking rechtstreeks afspraken maken met de aanbieder(s) gericht op het bereiken van het in het integraal plan afgesproken resultaat. De cliënt, of degene die namens de cliënt de regie voert, heeft maximale keuze in leveranciers en maakt zelf afspraken met de leverancier over o.a. de frequentie en de intensiteit van de benodigde ondersteuning.

Het persoonsvolgend budget biedt ook kansen voor nieuwe aanbieders en kan bestaande aanbieders stimuleren tot innovaties en een grotere klanttevredenheid.

De gemeente draagt zorg voor de financiële afhandeling met leveranciers en voor de verwerving, respectievelijk de beschikbaarheid van een kwalitatief en kwantitatief voldoende aanbod van leveranciers.

Beleidsregel 16 Voorwaarden persoonsgebonden budget (PGB)

De PGB artikelen in de Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn bij de definitieve wettelijke behandeling gelijk getrokken. Nieuw in de Wmo 2015 is het zogenaamde trekkingsrecht voor de PGB-houder en de verplichte winkelnering bij de SVB dat per 1 januari 2015 wordt ingevoerd voor alle PGB’s. Het trekkingsrecht is ook van toepassing in de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg en de zorgverzekeringswet.

Het trekkingsrecht betekent dat de cliënt als budgethouder het PGB niet zelf op zijn rekening ontvangt en niet zelf de betalingen aan zijn zorgverlener(s) verricht, maar dat de gemeente het PGB ‘parkeert’ op de rekening van de SVB. In opdracht van de cliënt als budgethouder verricht het SVB de betalingen namens hem aan de zorgverleners. Betalingen kunnen alleen worden verricht door het SVB op basis van een zorgovereenkomst tussen cliënt en zorgverlener. Betaling contant of per week is niet meer mogelijk. Zorgverleners worden per periode van vier weken uitbetaald op basis van urenbriefjes, een vast maandloon of facturen.

De SVB beoordeelt de zorgovereenkomsten op arbeidsrechterlijk aspecten. Het college controleert de overeenkomsten zorginhoudelijk op basis van deze beleidsregel.

Beleidsregel 16.1

Cliënten die in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening kunnen onder bepaalde voorwaarden een PGB krijgen. De voorwaarden voor het verstrekken van een PGB staan in artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 genoemd:

  • -

    de cliënt moet gemotiveerd aangeven waarom hij de maatwerkvoorziening in een vorm van een PGB geleverd wil krijgen (amendement nr. 103);

  • -

    de gemeente moet ervan overtuigd zijn dat de cliënt of diens wettelijke vertegenwoordiger met het PGB om kan gaan;

  • -

    het college moet ervan overtuigd zijn dat de ondersteuning die met het PGB wordt ingekocht van goede kwaliteit is.

Beleidsregel 16.2

De hulp van een familielid of iemand uit het sociale netwerk valt in principe onder de eigen kracht van de cliënt tenzij de ondersteuning de gebruikelijke zorg te boven gaat. Indien dat het geval is kan in principe een PGB worden verleend aan een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt. Het college dient te beoordelen of de persoon uit het sociale netwerk in staat is de kwaliteit te leveren die noodzakelijk is en of de persoon, resp. het sociale netwerk niet te zwaar wordt belast. Een indicatie voor deze laatste voorwaarde kan bijvoorbeeld zijn dat de betreffende persoon minder uren betaald gaat werken om de ondersteuning aan de cliënt te kunnen leveren.

Indien de persoon die de ondersteuning op basis van het PGB levert niet formeel beroepsgekwalificeerd is, dan wel indien een formele beroepskwalificatie niet van toepassing, is de bepaling van beleidsregel 16.4 van toepassing en is het uurtarief gelijk aan het wettelijk minimumloon.

Beleidsregel 16.3

De verantwoordelijkheid om de kwaliteit van de ondersteuning die met een PGB wordt ingekocht te beoordelen, is nieuw voor de gemeente.

Bij de kamerbehandeling (amendement nr. 104) van de Wmo 2015 is deze verantwoordelijkheid verduidelijkt: het college moet beoordelen of de ondersteuning die met een wordt geboden veilig, doeltreffend en cliëntgerichtheid is. Een tweede amendement (nr. 113) bij de kamerbehandeling stelt daarentegen dat de kwaliteitseisen die aan leveranciers van zorg in natura worden gesteld niet één op één ook aan de ondersteuning via het PGB kunnen worden gesteld.

Het college zal in eerste instantie deze beoordeling maken aan de hand van het plan dat de cliënt over hoe hij het PGB gaat besteden. Een tweede beoordeling kan plaatsvinden door een huisbezoek af te spreken tijdens de loopduur van het PGB. In het integraal plan kunnen afspraken hierover worden gemaakt.

Als de kosten van het PGB-arrangement hoger uitpakken dan de kosten van zorg in natura, moet de cliënt het meerdere zelf betalen. Als de hulpvrager de kosten, die uitstijgen boven de kostprijs van de naar het oordeel van het college adequate maatwerkvoorziening in natura, zelf wil bekostigen, verstrekt het college een PGB ter grootte van de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening.

Beleidsregel 16.4

Evenals onder de oude Wmo en AWBZ blijft het mogelijk dat de gemeente voor ondersteuning met een PGB verschillende tarieven hanteert, afhankelijk van de keuze van de PGB-houder voor een zorgverlener. Er kan van worden uitgegaan dat een PGB gemiddeld genomen goedkoper is dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. Wel moet het PGB uiteraard toereikend zijn om de noodzakelijke ondersteuning te kunnen inkopen.

In de Wmo wordt tot en met 2014 voor de voorziening hulp bij het huishouden een kortingspercentage van 25% gehanteerd voor een PGB. In de AWBZ voor enkele diensten generiek 85%. Daarnaast kende de AWBZ gedifferentieerde tarieven afhankelijk van de kwalificatie van de hulpverlener.

Het college heeft op basis van deze gegevens het tarief bepaald op 85% van het laagste tarief voor gecontracteerde dienstverlening in natura.

Sommige vormen van dienstverlening of ondersteuning vereisen, naar het oordeel van het college, niet per se een specifieke beroepskwalificatie (denk bijvoorbeeld aan hulp bij het huishouden, of ondersteuning bij het lezen in geval van dyslexie etc.). Als in deze gevallen de dienstverlening niet door een beroepsgekwalificeerde persoon verleend wordt op basis van een PGB dan wordt het PGB-uurtarief vastgesteld op 100% van het wettelijk minimum loon. Het college zal per hulpvraag beoordelen of een beroepskwalificatie vereist is (bijvoorbeeld in het geval van het inzetten van een hulp bij het huishouden bij een verslaafde kan een specifieke beroepskwalificatie nodig zijn).

Beleidsregel 16.5

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Beleidsregel 17 Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een maatwerkvoorziening in de vorm van een geldbedrag en wordt bepaald op basis van het onderzoek en het integraal plan zoals beschreven in hoofdstuk 2 en wordt ook in een beschikking vastgelegd. Daarin wordt in elk geval beschreven wat de afspraak op basis van het gesprek, voor welk resultaat de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt en de hoogte van het geldbedrag. Alleen de meerkosten ten opzichte van algemeen gebruikelijke kosten worden vergoed.

De mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening te verlenen bestond ook op basis van de verordening 2013, op grond van de oude Wmo. Het betrof toen eenmalige en periodieke tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en specifieke sporthulpmiddelen voor gehandicapten.

Met de invoering van de Wmo 2015 en de uitvoering van de PGB door de SVB is het uitgangspunt van de wetgever dat ook deze eenmalige financiële tegemoetkomingen voor hulpmiddelen en woningaanpassingen als PGB via het SVB dient te worden verstrekt. De wetgever verbiedt echter niet expliciet deze vorm van financiële tegemoetkoming.

De financiële tegemoetkoming is als specifieke maatwerkvoorziening gehandhaafd en gemaximeerd op € 500,00 om op een praktische wijze tegemoet te kunnen komen aan kleine frictie- en meerkosten die samenhangen met het gebruik van algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Het kan situaties betreffen waarbij formeel de verstrekking ook plaats zou kunnen vinden als PGB, of waarbij een beroep gedaan zou kunnen worden op bijzondere bijstand vanwege bijzondere (meer)kosten. Echter met deze vormen van verstrekkingen is meer tijd gemoeid en ze gaan gepaard met de nodige extra administratieve handelingen en kosten.

Wanneer een hoger bedrag is geïndiceerd en de tegemoetkoming kan niet worden verstrekt als eenmalige PGB, dan zal daarvoor een beroep noodzakelijk zijn op de hardheidsclausule. Artikel 18 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en artikel 2 van de Verordening Jeugdhulp.

Hoofdstuk 4 Regels voor bijdragen maatwerk- en algemene voorzieningen

De Wmo 2015 (artikel 2.1.4.) maakt een onderscheid tussen de bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen en bijdrage in de kosten maatwerkvoorzieningen. De bepalingen in de Jeugdwet over de ouderbijdrage (artikel 8.2) komen overeen met de bepalingen in de Wmo betreffende een eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen.

Beleidsregel 18 Bepaling hoogte eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening is gelijk aan de maximale eigen bijdrage die mogelijk is op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De bedragen per vier weken en de inkomensbedragen worden hierin jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld. In het tweede lid van deze beleidsregel wordt verwezen naar dit uitvoeringsbesluit.

In 2014 bedroeg de laagst mogelijke maximale periodebijdrage voor een eenpersoonshuishouden € 19,00 per vier weken en € 27,20 voor een meerpersoonshuishouden.

In het derde lid van deze beleidsregel wordt verwezen naar het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning. Hierin kan door het college jaarlijks de hoogte van de geldelijke bedragen en de hoogte van relevante percentages vast- respectievelijk bijstellen. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.

Toelichting op procedure vaststelling hoogte en inning eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int bij de gebruiker. Vervolgens vindt afdracht van de eigen bijdragen aan de gemeente plaats.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

  • -

    de hoogte van het jaarinkomen (gebaseerd op twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan) van belanghebbende;

  • -

    de samenstelling van het huishouden van belanghebbende;

  • -

    de leeftijd van belanghebbende;

  • -

    de kosten van het hulpmiddel of voorziening en PGB;

  • -

    reeds betaalde eigen bijdrage (zowel Wmo als AWBZ);

  • -

    de voorziening waarvoor de eigen bijdrage wordt opgelegd.

De procedure:

  • -

    de gemeente stuurt de cliëntgegevens naar het CAK;

  • -

    indien van toepassing verstrekt de zorgaanbieder gegevens over de daadwerkelijk geleverde diensten aan het CAK;

  • -

    het CAK stelt de eigen bijdrage vast;

  • -

    het CAK stuurt een definitieve beschikking naar de belanghebbende;

  • -

    het CAK stuurt de factuur waarop de eigen bijdrage voor het PGB in rekening wordt gebracht, naar de belanghebbende;

  • -

    het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

Beleidsregel 19 Gebruikersbijdrage voor algemene voorzieningen

Voor het gebruik van een algemene voorziening in de zin van artikel 2.2.3 van de Wmo zal de gebruiker in het algemeen een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn. De (gebruikers)bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag maximaal kostendekkend zijn. 

De hoogte van de gebruikersbijdrage voor een algemene voorziening kan per voorziening afzonderlijk worden bepaald (artikel 2.1.4, eerste en tweede lid, van de Wmo 2015). Dat kan in een (subsidie- en/of privaatrechterlijke) overeenkomst van het college met de aanbieder/leverancier van de algemene voorziening. Hierbij kan tevens worden bepaald dat op de gebruikersbijdrage een korting wordt gegeven voor personen die behoren tot daarbij aan te wijzen groepen en/of dat de gebruikersbijdrage afhankelijk is van het inkomen en het vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

De hoogte van de gebruikersbijdrage wordt vastgesteld door de exploitant. Wanneer het college de algemene voorziening financieel ondersteunt, gebeurt dat in overleg met het college. In principe kan de exploitant in overleg met het college voor het gebruik van deze voorzieningen een kostendekkend tarief vragen.

Het college kan bepalen dat voor gebruikers die behoren tot specifieke doelgroepen van het gemeentelijk beleid, een korting op de gebruikersbijdrage van toepassing is. De kortingen op de bijdrage in de kosten voor specifieke doelgroepen maatschappelijke ondersteuning worden vastgelegd in het gemeentelijk Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning.

Aan personen met een laag inkomen kunnen via de bijzondere bijstand hoger dan gebruikelijke kosten worden vergoed.

Voor cliënten kan het gebruikmaken van een algemene voorziening het nadeel hebben dat de kosten die ze daarvoor maken niet betrokken worden in het anti-cumulatiebeding voor de eigen bijdrage die wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Beleidsregel 20 Kwaliteit

Naast de wettelijke kwaliteitseisen worden deze aanvullende kwaliteitseisen gesteld. Deze eisen zijn van toepassing op de hulp en ondersteuning die in natura (inclusief een PGB) wordt ingekocht, maar is ook van toepassing op de hulp en ondersteuning die met een PGB wordt ingekocht. Deze kwaliteitseisen zijn deels opgenomen in de inkoopvoorwaarden voor de regionale inkoop van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp en worden voor het overige opgenomen in lokale aanvullende voorwaarden met aanbieders.

Beleidsregel 21 Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning

Het college bepaalt jaarlijks door middel van het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning, de hoogte en/of de aanpassing per 1 januari van de bedragen die zijn opgenomen in de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Rheden.

De geldende bedragen worden aangepast aan de hand van het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

Beleidsregel 22 Evaluatie

In de Wet maatschappelijke ondersteuning en in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015 staat dat in ieder geval eenmaal per 4 jaar een evaluatie plaatsvindt.

In de raadsvoorstellen bij de Verordeningen voor Jeugdhulp en voor maatschappelijke ondersteuning staat dat de jaren 2015 en 2016 dienen als continue evaluatie van de gemaakte keuzes.

Omdat dit de uitvoering van de nieuwe Wmo en de Jeugdwet een nieuw een dynamisch proces is wil het college tijdig kunnen bijsturen en zal de eerste evaluatie in de zomer 2015 plaatsvinden.

Beleidsregel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

Behoeft geen toelichting.