Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013)

Geldend van 24-10-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2013

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltekijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013).

De raad van de gemeente Rhenen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 mei 2013;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onder i van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 35 eerste lid onder b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ( IOAZ);

besluit:

vast te stellen de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltekijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013).

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.de Wwb:

Wet werk en bijstand;

b.de IOAW:

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

c.IOAZ:

Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

d.Wetten:

de WWB, IOAW en IOAZ

e.wet Suwi:

de wet Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

f.bijzondere bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 35 van de WWB;

g.maatregel:

de verlaging van de uitkering op grond van artikel 18, tweede lid WWB en artikel 20 eerste lid IOAW en IOAZ;

h.uitkeringsnorm:

de op grond van artikel 5 onder c en 12 WWB op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm en de op grond van artikel 5 IOAW en IOAZ op de belanghebbende van toepassing zijnde grondslag;

i.benadelingsbedrag:

het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de wet;

j.voorziening

een voorziening / instrument die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a WWB en artikel 34, lid 1 onder a IOAW en IOAZ en in de re-integratieverordening en het besluit re-integratievoorzieningen;

k.traject

een plan, bestaande uit een geheel van reïntegratie- instrumenten dat tot doel heeft om binnen een bepaald tijdsbestek te komen

tot arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

l.college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen.

m.zeer ernstige misdragingen

het op een dusdanige wijze benaderen of bejegenen van het college, dan wel van personen die in opdracht van het college de wet uitvoeren, dat deze zich op een fysieke of psychische wijze, dan wel een combinatie van beide, bedreigd voelen.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wetten of de artikel 30 onder c van de Wet Suwi voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de uitkering.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet: of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Recidive

  • 1. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw één van de verplichtingen bedoeld in artikel 9 WWB en artikel 37 IOAW en IOAZ schendt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 8 tweede lid van deze verordening;

  • 2. De duur van de maatregel kan door het college voor ten hoogste vier maanden worden opgelegd wanneer belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan drie of meer verwijtbare gedragingen in een periode van 24 maanden. Deze periode vangt aan op de dag van bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegd naar aanleiding van de eerste verwijtbare gedraging. Wanneer de laatste verwijtbare gedraging onder artikel 14 valt wordt de hoogte van maatregel verviervoudigd met een maximum van 4 maanden uitkeringsnorm.

Artikel 5 Heroverweging

  • 1. Het college heroverweegt de in artikel 4 lid 2 van deze verordening bedoelde verlaging, of de verlaging die (na een eerdere heroverweging) voor een periode langer dan drie maanden is voortgezet, binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het besluit tot verlaging of voortzetting van de verlaging.

  • 2. In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van de belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de verlaging.

  • 3. Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de verlaging het percentage van de verlaging verdubbelen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 6 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel overeenkomstig artikel 2 lid 2 van deze verordening;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd, en;

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 7 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

Artikel 8 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaar gedrag ontbreekt, of;

    • b.

      de gedraging meer dan éé n jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

    • c.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm;

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de maatregel opgelegd ingaande de datum van aanvang uitkering voor zover deze nog niet is uitbetaald.

Artikel 10 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan twee of meer verwijtbare gedragingen welke tegelijkertijd worden geconstateerd en die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, lid 1 van deze verordening, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen

Artikel 11 Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende inhoudende het niet of niet voldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 9 WWB en artikel 37 IOAW en IOAZ, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

  • het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf of het niet tijdig verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

  • het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdig beëindigen van het traject.

    • c.

      het onvoldoende nakomen van de verplichtingen, voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 WWB.

    • d.

      het onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdig beëindigen van het traject.

    • d.

      het niet verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen.

Artikel 12 De hoogte van de maatregel

Onverminderd artikel 2 lid 2 van deze verordening wordt de maatregel vastgesteld op:

  • 1.

    het geven van een schriftelijke waarschuwing bij gedragingen van de eerste categorie. Wanneer binnen een periode vanéén jaar te rekenen vanaf de datum waarop een schriftelijke waarschuwing is gegeven, wederom niet tijdig de inschrijving als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf is verlengd, wordt een maatregel opgelegd van

    5 % van de uitkering gedurende een maand, onverminderd artikel 2, lid 2 van deze verordening.

  • 2.

    15 % van de WWB norm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • 3.

    40 % van de WWB norm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

  • 4.

    100% van de WWB norm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie;

Hoofdstuk 3 Overige gedragingen

Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag als er sprake is van onverantwoord interen van het vermogen

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000 geen verlaging;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.500,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende 6 maanden;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.500,- tot € 5000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende 9 maanden;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 5000,- tot € 12.500,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende 12 maanden;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 12.500,- tot € 50.000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende 18 maanden;

    • f.

      bij een benadelingsbedrag van € 50.000,- of meer 20% van de bijstandsnorm gedurende 24 maanden.

  • 3. Onverminderd artikel 2, lid 2 van deze verordening, wordt de maatregel gedurende éé n maand opgelegd van 100 % van de uitkering indien er sprake is van:

    • a.

      geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;

    • b.

      het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering;

    • c.

      door eigen toedoen niet behouden van betaalde arbeid;

  • 4. Indien aan de belanghebbende bijzondere bijstand is verleend voor het vrijwillige eigen risico in de zorgverzekering, wordt een maatregel opgelegd ter hoogte van 100% over de daarvoor verleende bijzondere bijstand wegens het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Artikel 14 Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

Indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de ingangsdatum van de uitkering;

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, artikel 20 tweede lid IOAW en artikel 20 eerste lid IOAZ wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd. Deze gedragingen worden onderscheiden in de volgende categorieën.

    • a.

      Eerste categorie: Verbaal geweld en discriminatie

    • b.

      Tweede categorie: Intimidatie (uitoefenen van psychische druk) en zaakgericht fysiek geweld (vernieling)

    • c.

      Derde categorie: mensgericht fysiek geweld en combinatie van agressievormen

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      25% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      40% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

Artikel 16 Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in artikel 55 en/of 57 van de WWB zijn opgelegd en deze niet of onvoldoende worden nagekomen, wordt er een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 17 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18 Intrekking oude regeling

De Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ 2010, vastgesteld d.d. 21 september 2010, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 19 genoemde datum van inwerkingtreding.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 april 2013;

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 2 juli 2013.

De raadsgriffier,

de voorzitter,

J.H. van Beem

drs. J.H.A. van Oostrum