Beleidsnotitie gesubsidieerde peuteropvang en voor- en vroegschoolse educatie (vve) - Gemeente Rhenen

Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsnotitie gesubsidieerde peuteropvang en voor- en vroegschoolse educatie (vve) - Gemeente Rhenen

Versie 13 september 2016

1. Inleiding

De Rijk wil dat Nederland per 1 januari 2018 één voorschools stelsel heeft voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar. Om dat te stimuleren wordt het stelsel van kinderdagopvang en peuterspeelzaalwerk geharmoniseerd.

Door harmonisatie worden de verschillen tussen peuterspeelzalen en kinderdagverblijven weggenomen en wordt gezorgd voor een betere afstemming tussen kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en basisonderwijs. Het huidige peuterspeelzaalwerk worden omgevormd tot peuteropvang.

De harmonisatie rust op drie pijlers:

  • -

    Het versterken van de pedagogische kwaliteit;

  • -

    Eén kwaliteitskader voor peuterspeelzalen en kinderdagverblijven;

  • -

    Eén financieringsstructuur voor tweeverdieners.

 

Wettelijk is het verplicht om uiterlijk per 1 januari 2018 te harmoniseren. In Rhenen is met de organisaties overeenstemming bereikt om deze wijziging een jaar eerder door te voeren. Dit in verband met de gunstige financiële effecten voor de uitvoerende organisaties.

 

Deze harmonisatie is tevens aanleiding om het beleid voor reguliere peuteropvang te formuleren. In dit document geven we aan op welke wijze vanaf 1 januari 2017 de kwaliteit en de continuïteit van de peuteropvang in de gemeente Rhenen worden gewaarborgd. Voor- en vroegschoolse educatie (vve) wordt op de peuteropvang gegeven en is daardoor verweven met de reguliere peuteropvang. Daarom is het vve-beleid ook in dit document opgenomen.

 

Op 20 september 2016 heeft het College van B&W de “beleidsnotitie gesubsidieerde peuteropvang en voor- en vroegschoolse educatie (vve) – gemeente Rhenen” vastgesteld. De afspraken over de gemeentelijke bijdrage worden uitgewerkt in een subsidieregeling voor reguliere peuteropvang en een subsidieregeling voor vve.

 

Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is het beleidskader met de bijbehorende inhoudelijke en financiële uitgangspunten toegelicht. Waarna in hoofdstuk 3, 4 en 5 achtereenvolgens de huidige situatie, kwaliteitseisen en domeinen/aandachtspunten van het Rijk worden toegelicht. In hoofdstuk 6 worden tenslotte mogelijke risico’s benoemd.

 

2. Reguliere peuteropvang en voor- en vroegschoolse educatie

Door de harmonisatie wordt het huidige peuterspeelzaalaanbod omgevormd tot peuteropvang conform de wet kinderopvang. Hierdoor verdwijnen de verschillen in wet-/regelgeving, financiering en kwaliteitseisen tussen beide voorschoolse voorzieningen dat wil zeggen de peuteropvang en kinderdagopvang.

In dit document wordt het inhoudelijke en financiële beleidskader voor reguliere peuteropvang beschreven. Voor- en vroegschoolse educatie wordt grotendeels op de peuteropvang uitgevoerd en is hiermee dus sterk verbonden. Dat is de reden dat deze twee beleidsterreinen aan elkaar zijn gekoppeld.

2.1 Algemene uitgangspunten voorschoolse voorzieningen

In Rhenen stellen we het belang en de ontwikkelingsbehoefte van het kind centraal. We zijn verantwoordelijk voor de lokale peuteropvang en zorgen voor een toegankelijke, betaalbare en thuisnabije voorziening in elke kern.

Daarbij maken peuteropvang en voor-en vroegschoolse educatie (vve) deel uit van een integrale (preventieve) aanpak waardoor alle kinderen in staat zijn om vaardigheden te ontwikkelen waardoor zij in de toekomst actief participeren in onze complexe en veranderlijke samenleving.

Streven is een aanbod peuteropvang en vve aan te bieden dat aansluit bij wat peuters in Rhenen nodig hebben en aansluit bij de behoefte van de ouders. Er moeten voldoende keuzemogelijkheden zijn. We zetten ons in om ouders actief te betrekken bij de ontwikkeling van hun kind.

Vanuit de visie dat dit het beste is voor de ontwikkeling van kinderen wordt uitgegaan van gemengde groepen (dat wil zeggen kinderen met en zonder vve-indicatie in één groep). Het is goed als kinderen met een (risico op) achterstand spelen met kinderen die al verder zijn in hun ontwikkeling.

Spelenderwijs wordt veel geleerd. Dit heeft tot gevolg dat peuters zonder achterstand ook het vve-programma krijgen aangeboden. Hierdoor wordt segregatie voorkomen. Momenteel is er een grote groep peuters die geen gebruik maakt van voorschoolse voorzieningen. Bezoek aan een voorschoolse voorziening is goed voor de cognitieve en sociaal emotionele ontwikkeling van het kind. Daarom streven we naar een zo groot mogelijk bereik. Dit sluit tevens aan bij de plannen van minister Asscher die plaatsen voor alle kinderen wil realiseren.

2.2 Reguliere peuteropvang

Algemeen

Door de harmonisatie wordt regulier peuterspeelzaalwerk omgevormd tot reguliere peuteropvang.We omschrijven reguliere peuteropvang als volgt:

Reguliere peuteropvang is kortdurende, intentionele (planvaardig, nadenkend en doelgericht), brede ontwikkelingsstimulering voor peuters vanaf 2,5 tot 4 jaar, die maakt dat ze goed voorbereid beginnen aan de basisschool. Er wordt een programma ingezet dat aandacht besteedt aan de taal-, reken-, sociaal emotionele - en motorische ontwikkeling. Een dagdeel peuteropvang omvat 3,5 uur.

Financieel kader

Door de harmonisatie zijn er grote veranderingen in het stelsel voor de financiering van peuteropvang. Hierdoor wordt, zowel voor de ouders, de instellingen als de gemeente, de systematiek van financiering flink gewijzigd. De gemeente verstrekt een bijdrage voor reguliere peuteropvang voor ouders van peuters die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag van de belastingdienst, bijvoorbeeld voor kostwinnergezinnen en niet werkende ouders. Met als doel om peuteropvang voor deze kinderen mogelijk te maken. Hiervoor ontvangt de gemeente een nieuwe rijksbijdrage, de decentralisatie uitkering voorschoolse voorziening peuters.

Het Rijk en de VNG zijn overeengekomen dat gemeenten zich inspannen om met deze extra middelen zorg te dragen voor een groter aanbod en bereik van peuteropvang voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag (het zogenaamde “non bereik van Asscher”).

De gemeente Rhenen stelt het huidige budget voor traditioneel peuterspeelzaalwerk ad € 97.736 en de nieuwe decentralisatie-uitkering voor peuteropvang beschikbaar voor peuteropvang nieuwe stijl (exclusief vve).

Tabel 1: Financieringsstructuur reguliere peuteropvang

afbeelding binnen de regeling

De subsidiebedragen zijn nog niet geïndexeerd. Vanaf 1 januari 2017 worden de subsidiebudgetten in de gemeente Rhenen weer geïndexeerd (2017 1,45% en 2018 e.v. 1,69%) conform amendement van de gemeenteraad.

Decentralisatie uitkering: Zoals het er nu uitziet, zal ieder jaar de gemeente Rhenen circa € 12.000 erbij ontvangen voor het zogenaamde “non bereik van Asscher”. Dit budget van het Rijk staat overigens nog niet vast voor de jaren vanaf 2018. In 2018 zal het Rijk de verdeelsystematiek over gemeenten evalueren en eventueel bijstellen.

Korting: Werkende ouders hebben recht vanaf 1 januari 2018 op kinderopvangtoeslag voor peuteropvang binnen kinderdagverblijf of peuterspeelzaal/opvang. De financiering van de peuteropvang wordt hiermee volledig onder de Wet Kinderopvang gebracht, wat inhoudt dat de Rijksoverheid een groot deel van de kosten van peuteropvang voor zijn rekening neemt. Om die reden wil het Rijk de gemeentelijke decentralisatie-uitkering vanuit de Wet OKE die vanaf 2010 beschikbaar is gesteld, terughalen uit het Gemeentefonds en aanwenden voor de financiering van deze verruimde doelgroep. Definitief besluit hierover moet nog worden genomen door de 1e en 2e Kamer, wel is in de berekening al rekening gehouden met de voorgenomen korting.

2.3 Voor- en vroegschoolse educatie (vve)

Algemeen

Voorschoolse educatie is peuteropvang gericht op het verminderen van onderwijsachterstanden voor kinderen van 2 tot 4 jaar, waarbij gecertificeerde leidsters werken met een vve-programma.

Vroegschoolse educatie richt zich op kinderen met een achterstand van 4-6 jaar op de basisschool en valt onder de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen.

In het kader van het landelijke beleid voor onderwijsachterstanden is het voor gemeenten verplicht om voldoende vve-plaatsen voor doelgroepkinderen te realiseren (art 165, 166 en 167 Wet Primair Onderwijs). Tevens is er een inspanningsverplichting om zoveel mogelijk doelgroepkinderen te bereiken en toe te leiden naar vve.

Door vve geven we kinderen, vanaf 2 jaar, een betere start van hun schoolcarrière en bieden we hen zoveel mogelijk kansen voor het optimaal doorlopen van de schoolperiode. We streven naar een kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk (ook financieel) vve-aanbod voor alle doelgroepkinderen met een zo hoog mogelijk bereik. Voor een zo groot mogelijk effect bezoekt een kind met een vve-indicatie, bij voorkeur, minimaal één jaar de voorschoolse voorziening. Uitgangspunt is zo min mogelijk wachttijd. We gaan uit van onderlinge doorverwijzing dat wil zeggen als er bij een instelling geen plaats beschikbaar is wordt naar een andere peuteropvang doorverwezen.

Zoals eerder genoemd wordt gewerkt met gemengde peutergroepen waarin peuters met en zonder vve-indicatie bij elkaar in één groep zitten. Bij voorkeur wordt gestreefd naar een maximum aantal vve-kinderen van 50% per groep.

De definitie van de doelgroep vve is gebaseerd op de gewichtenregeling (obv opleiding ouders). Naast de gewichten blijven de gemeentespecifieke redenen voor indicatie van toepassing. Dit zijn:

  • -

    thuis niet of onvoldoende Nederlands spreken,

    pedagogische onmacht,

  • -

    onvoldoende stimulerende omgeving,

  • -

    kinderen met geconstateerde achterstanden op het gebied van taal-spraak en of sociaal emotionele ontwikkeling.

  • -

    onvoldoende interactie ouder/verzorger en kind.

In bijlage 3 is de indicatiestelling schematisch weergegeven.

Financieel kader

Door de harmonisatie zijn er grote veranderingen in het financieringsstelsel van reguliere peuteropvang. Voor- en vroegschoolse educatie is nauw verweven met de peuteropvang. De wijziging van de financiering van de peuteropvang heeft dan ook invloed op de financieringswijze van vve. Onderstaand is het financieel kader voor vve weergegeven.

Tabel 2: Financieringsstructuur voor- en vroegschoolse educatie

afbeelding binnen de regeling

De subsidiebedragen vanaf 2018 zijn onzeker omdat het Rijk de nieuwe budgetperiode Onderwijsachterstandenbeleid (OAB) vanaf 2018 nog niet heeft vastgesteld. Gelet hierop is het vve-bedrag ad € 4.250 per vve plek alleen bepaald voor 2017 en geldt deze niet voor de jaren daarna. Dit bedrag zal opnieuw worden vastgesteld als het budget voor vve van het Rijk bekend is.

De peutergroep Willem Teellinck is een pilot-startgroep. Verschil met peuteropvang is o.a. dat de school de regie heeft en de groep geheel wordt gefinancierd uit middelen vve en niet uit middelen voor reguliere peuteropvang.

De overige kosten bestaan onder andere uit kosten voor ouderprogramma’s, bijdrage bibliotheek, vve- coördinator, voorlichting en scholing. Over de verdeling van deze middelen vindt besluitvorming plaats in de vve-werkgroep.

2.4 Coördinator voor- en vroegschoolse educatie

De coördinatie vve wordt uitgevoerd door een medewerker van de GGDrU. Zij is tevens verpleegkundige jeugdgezondheidszorg en geeft uitvoering aan “stevig ouderschap (een ondersteuningsprogramma voor jonge ouders)”. Dit zorgt ervoor dat zij bij een aantal ouders met een kind dat een vve-indicatie krijgt al bekend is. De coördinator verricht onder andere de volgende werkzaamheden:

  • -

    De toeleiding en coördinatie van deelnemers aan het voorschoolse deel van het vve-traject.

  • -

    In afstemming met de voorschoolse voorziening en de jeugdgezondheidszorg de aanmelding verzorgen van deelnemers aan het vve-traject.

  • -

    Nagaan of ouders hun kind inschrijven bij de vve-instelling van hun voorkeur, zonodig ouders ondersteunen hierin of met de jeugdgezondheidszorg afstemmen hoe ouders te motiveren hun kind in te schrijven.

  • -

    De gegevens van de deelnemers vve doorgeven aan de plaatsingsmedewerker of manager van de voorschoolse voorziening met vve. Dit gebeurt in afstemming met de jeugdgezondheidszorg medewerkers.

  • -

    De coördinator heeft structureel 2-4 per jaar overleg over de vve-kinderen met de vve instellingen. Doel van dit overleg: zorg en aandacht kinderen worden besproken. Indien nodig worden er interventies voor het kind vastgesteld en met de instellingen afspraken gemaakt over de uitvoering. Het werkoverleg geeft ook de mogelijkheid om met de uitvoerende organisaties werkafspraken te evalueren, af te stemmen en/of te wijzigen.

  • -

    Registratie en administratie van de deelnemers, waardoor een belangrijke bijdrage voor jaarlijkse monitoring en tussentijdse rapportages geleverd kan worden.

  • -

    Signaleren van knelpunten die zich voordoen betreffende toeleiding/werving/selectie/

  • -

    aanmelding/registratie/administratie en adviseren ten behoeve van verbetering en waar mogelijk deze doorvoeren.

  • -

    Bijwonen van relevante overlegmomenten (o.a. werkgroep vve).

  • -

    Toeleiding wordt geïntensiveerd door middel van huisbezoeken bij ouders die extra gemotiveerd moeten worden voor vve. Dit op advies van de jeugdverpleegkundigen en jeugdartsen of medewerkers voorschoolse voorziening.

  • -

    Organiseren van de jaarlijkse werkconferentie voor- en vroegschoolse voorzieningen.

  • -

    Organiseren van de werkgroep doorgaande lijn, evalueren van de begin 2016 ingezette overdrachtsdocumenten en afspraken.

  • -

    Aanleveren van gegevens voor de verdeling van de subsidie peuteropvang en vve.

2.5 Integraal Kind Centrum (IKC)

Landelijke trend is dat er steeds meer Integrale Kind Centra (IKC) worden opgericht. Kern van het kindcentrum is een sterke alliantie tussen onderwijs en peuter- en kinderopvang. Overige partners, denk bijvoorbeeld aan zorg, sport en/of cultuur, kunnen daar bij aanhaken. De partijen bepalen samen hoe zij de samenwerking qua organisatie willen vormgeven. Ook in Rhenen hebben diverse scholen en instellingen aangegeven open te staan voor IKC’s.

In 2016 zijn samen met de (voor)scholen diverse gesprekken over een gezamenlijke overkoepelende visie IKC voor Rhenen gevoerd. Aan de hand hiervan wordt een document opgesteld dat september 2016 definitief gereed is en vervolgens zal worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

De gemeente ondersteunt, faciliteert en schept kaders als het gaat om IKC vorming. De gemeente is niet sturend (zal niet dwingend voorschrijven wie met wie moet samenwerken) en houdt zich ook niet bezig met de inhoud van de gezamenlijke pedagogische visie van de verschillende IKC’s.

Een kindcentrum komt tot stand op basis van vrije partnerkeuze. Het is aan de partijen zelf om de samenwerking aan te gaan. De gemeente denkt mee en kan desgewenst bemiddelen of in de randvoorwaardelijke sfeer meewerken.

Grote lijnen van de gezamenlijke visie zijn de volgende:

  • -

    Gestreefd wordt naar minimaal in elke kern een Integraal Kind Centra (IKC).

  • -

    Peuteropvang, primair onderwijs en buitenschoolse opvang zijn in ieder geval deelnemers.

  • -

    Kinderdagopvang, sport, cultuur, bibliotheek en andere instellingen kunnen mede onderdeel vormen van een IKC.

  • -

    Het realiseren van effectieve samenwerking is in eerste instantie belangrijker dan het realiseren van gezamenlijke huisvesting.

  • -

    Verwacht wordt dat de continuïteit en kwaliteit van de peuteropvang, inclusief de uitvoering van vve-programma’s voor doelgroepkinderen, op langere termijn beter geborgd kan worden binnen deze clusters door integratie met het binnen de clusters aanwezige aanbod buitenschoolse opvang en/of kinderdagopvang. Enerzijds omdat daarmee het aantal betrokken organisaties minder is, anderzijds omdat daarmee een doorgaande ontwikkelingslijn van 2 tot 12 jaar in zowel het voorschoolse als het naschoolse aanbod beter afgestemd kan worden met het basisonderwijs binnen elk IKC.

3. Huidige stand van zaken

  • 3.1 Betrokken organisatie 

    In de gemeente Rhenen zijn de volgende voorschoolse instellingen actief.

    • -

      Stichting Peuterspeelzaal Rhenen (SPR): in Rhenen en Elst

    • -

      Stichting peuterspeelzaal Het Visnet: in Elst

    • -

      Stichting peutergroep Willem Teellinck: in Achterberg

    • -

      Stichting Kindcentra de Link: in Rhenen

    • -

      Stichting Kinderopvang Rhenen (SKR):in Rhenen biedt vve in de kinderopvang aan.

    • -

      Kinderopvang de Regenboog: in Rhenen en Elst biedt vve in de kinderopvang aan.

     

    Stichting peuterspeelzaal Het Visnet wordt per 1 januari 2017 overgenomen door Kinderopvang BijdeHandjes.

    SPR en SKR onderzoeken momenteel de mogelijkheden voor samenvoeging van beide stichtingen tot één stichting in 2017. SKR/SPR is sinds 2005 in de praktijk al één werkorganisatie.

     

    3.2 Statistische gegevens

     

    Aantal peuters:

    In Rhenen worden jaarlijks circa 200 kinderen geboren. Dit aantal is vanaf 2013 redelijk stabiel. In 2010 was het aantal geboortes circa 250 om vervolgens, mede als gevolg van de economische crisis, te dalen naar 200 per jaar.

     

    Tabel 3: Verloop van het aantal peuters van 2 en 3 jaar dat het consultatiebureau bezoekt is als volgt:

    Aantal 2 en 3 jarigen

    31-12-2-2013

    31-12-2014

    31-12-2015

    Rhenen

    373

    361

    334

    Elst

    93

    72

    77

    Totaal

    466

    433

    411

     

    In 2015 bezochten 14 peuters een consultatiebureau elders in de regio.

     

    Tabel 4: Aantal peuters tussen 2 en 4 jaar die naar peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en thuis blijven /informele opvang/gastouder gaan:

     

    Instelling

    Aantal peuters

    waarvan met VVE-indicatie

    Kinderdagverblijven

    Regenboog

    47

    3

     

    SKR

    61

    2

     

    Totaal

    108

    5

     

     

     

     

    Peuterspeelzaal

    Kindcentra de Link

    8

    4

     

    SPR

    106

    40

     

    Visnet

    21

    5

     

    Willem Teellinck

    17

    8

     

    Totaal

    152

    57

     

     

     

     

    Thuis en/of informele opvang en/of gastouder

     

    165

    4

     

     

     

     

    Totaal:

     

    425

    66

    Peildatum 31-12-2015

    Bron: Jaarverantwoording voor- en vroegschoolse educatie 2015 – gemeente Rhenen

     

    In totaal waren er in december 2015 66 kinderen met een vve-indicatie. Van hen hadden er 14 alleen een indicatie op basis van de gewichtenregeling (= opleiding ouders). 4 kinderen met een vve-indicatie bezochten geen voorschoolse voorziening. Ouders gaven als reden, geen belangstelling (meestal ivm geloofsovertuiging), andere vorm hulpverlening, gaat naar kinderdagverblijf buiten Rhenen en wachtlijst.

     

    Op dit moment bezoekt landelijk zo’n 15% van de peuters geen voorschoolse voorziening. In Rhenen is dit ca 40%. 165 peuters blijven thuis of maken gebruik van informele opvang of gastouderopvang.

    Minister Asscher verstrekt vanaf 2016 extra financiële middelen om te bevorderen dat meer peuters naar de peuteropvang gaan. Een aantal ouders zal, onder andere vanwege geloofsovertuiging, geen gebruik maken van een voorschoolse voorziening. Geschat wordt dat een maximale stijging van 80 peuters mogelijk zou kunnen zijn.

     

    In mei 2016 is er in opdracht van de gemeente een nieuwe leerlingenprognose opgesteld. Over 10 jaar verwachten we voor heel Rhenen per leerjaar 25 kinderen minder. Dit betekent dat het aantal 2 en 3 jarigen ook met elk 25 zal dalen.

4. Kwaliteitseisen

4.1 Beschrijving van de landelijke en lokale eisen

Om de peuteropvang en voor- en vroegschoolse educatie te optimaliseren zijn er landelijke kwaliteitseisen en aanvullende lokale afspraken van toepassing. Deze eisen worden regelmatig aangepast aan nieuwe inzichten. In bijlage 2 zijn de landelijke wetten, regelingen en besluiten genoemd. Daarnaast gelden voor de subsidiering van deze activiteiten de Algemene Wet bestuursrecht, de Algemene Subsidieverordening gemeente Rhenen 2013 en de subsidieregels voor reguliere peuteropvang en voor- en vroegschoolse educatie.

In Rhenen gaan we uit van gemengde groepen van kinderen met en zonder vve-indicatie. Daaruit vloeit voort dat voor alle groepen naast de eisen voor peuteropvang aan de strengere vve-eisen moet worden voldaan. De kwaliteitseisen gelden voor alle uitvoerende organisaties en ook voor hun ‘onderaannemers’.

Instellingen voor kinderdagopvang kunnen, na de harmonisatie, gesubsidieerde peuteropvang aanbieden. De instellingen bepalen zelf of zij groepen samenstellen waarin tegelijk kinderen van de

gesubsidieerde peuteropvang en kinderdagopvang bij elkaar zitten. Uiteraard moeten zij ook aan alle wettelijke eisen en lokale afspraken voldoen.

Mocht zich een nieuwe aanbieder melden, die in aanmerking wil komen voor gemeentelijke subsidie, dan geldt de voorwaarde dat zij moeten voldoen aan alle landelijke en lokale geldende (wettelijke) eisen, lokale afspraken (bv vve-thuis) en participeren in de werkgroep vve. Daarnaast verbinden zij zich aan de nieuwe stappen die worden gezet in de ontwikkeling van een Integraal Kind Centrum (IKC).

Onderstaand worden de belangrijkste eisen voor reguliere peuteropvang weergegeven (willekeurige volgorde):

  • -

    De maximale groepsgrootte is 16 kinderen.

  • -

    Op een groep staat minimaal één beroepskracht per 8 kinderen. In groepen van 9 tot maximaal 16 kinderen staan twee beroepskrachten.

  • -

    Personeel moet in het bezit zijn van een geldige verklaring omtrent gedrag.

  • -

    Aan een kind worden ten hoogste drie vaste beroepskrachten toegewezen.

  • -

    Er geldt een informatieplicht aan ouders over het beleid.

  • -

    Vierogen-principe: de houder van een peuteropvang/kindcentrum organiseert de opvang op zodanige wijze, dat de beroepskracht of beroepskracht in opleiding de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij/zij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene.

  • -

    De voertaal op de groep is de Nederlandse taal.

  • -

    Pedagogisch medewerkers hebben een beroepskwalificatie conform de Wet Kinderopvang.

  • -

    Er is een schriftelijke inventarisatie van de risico’s mbt veiligheid en gezondheid.

  • -

    De instellen hebben een geldig pedagogisch beleidsplan dat voldoet aan de wettelijke eisen.

  • -

    De instellingen voldoen aan de inspectie eisen van de Wet Kinderopvang. De GGDrU controleert deze.

 

Onderstaand worden de belangrijkste eisen voor voor- en vroegschoolse educatie weergegeven (willekeurige volgorde):

  • -

    Voorschoolse educatie wordt vier dagdelen of tenminste 10 uur per week aangeboden op een peuteropvang of kinderdagverblijf.

  • -

    De beroepskrachten hebben tenminste een opleiding op PW3 niveau. Onderdeel van deze beroepsopleiding vormt tenminste één module over het verzorgen van de voorschoolse educatie. Als de beroepskracht niet deze module heeft gevolgd, bezit deze een bewijs dat specifieke scholing is afgerond over voorschoolse educatie.

  • -

    De beroepskrachten voldoen, per 1-8-2017, aan het vereiste taalniveau. Dat wil zeggen aan de landelijk gehanteerde eisen te weten 2f voor schrijfvaardigheden en 3f voor spreek- en luistervaardigheden.

  • -

    De houder van een kinderdagverblijf of peuteropvang stelt jaarlijks een opleidingsplan op waarin staat beschreven hoe de kennis en vaardigheden in voorschoolse educatie van beroepskrachten worden onderhouden.

  • -

    Voor de voorschoolse educatie wordt een gecertificeerd programma gebruikt waarin op een gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

 

Lokale eisen

Daarnaast gelden er nog lokale aanvullende voorwaarden voor instellingen die in de gemeente Rhenen actief zijn:

  • -

    De voorschoolse instellingen hanteren de doelgroepomschrijving van de gemeente Rhenen.

  • -

    De voorschoolse instelling geeft per kwartaal aan de vve-coördinator door welke kinderen zijn aangemeld voor de voorschoolse educatie en welke kinderen daadwerkelijk deelnemen aan de voorschoolse educatie.

  • -

    De voorschoolse instelling levert op verzoek van de vve-coördinator gegevens aan betreffende het aantal ingeschreven kinderen en het aantal doelgroepkinderen dat voorschoolse educatie volgt/heeft gevolgd (in principe 4 maal per jaar).

  • -

    De voorschoolse instelling werkt volgens de gemeentebrede afspraken over doorgaande lijn, maakt gebruik van het afgesproken overdrachtsformulier, stuurt deze rechtstreeks naar het basisonderwijs (na akkoord van ouders) en neemt bij eventuele bijzonderheden contact op met de basisschool (warme overdracht).

  • -

    De voorschoolse instelling neemt actief deel aan de werkgroep vve.

  • -

    De voorschoolse instellingen en de scholen zorgen gezamenlijk voor de uitvoering van de afgesproken werkwijze rond de resultaatafspraken.

  • -

    Instellingen stemmen het ouderbeleid af op de gemeentebreed gemaakte afspraken hierover.

  • -

    Instellingen moeten aantoonbaar samenwerken met zorgpartijen en onderwijs. Instellingen voeren 2-4 keer per jaar overleg met het Centrum Jeugd en Gezin/jeugdgezondheidszorg. Indien nodig zorgen zij ervoor dat het kind in het casusoverleg van het jeugdteam wordt besproken.

  • -

    Vroegtijdig wordt ingeschat wat een kind nodig heeft om een goede overstap te maken naar het basisonderwijs. Zo nodig worden de samenwerkingsverbanden hierbij betrokken.

  • -

    Om de brede ontwikkeling van kinderen te kunnen volgen wordt op elke locatie gewerkt met een kindvolgsysteem.

  • -

    De voorschoolse voorzieningen werken mee aan het programma vve-thuis. Mocht een ouder om een reden niet deel kunnen nemen aan vve-thuis dan wordt, na overleg met de vve-coördinator, een passend aanbod gedaan. Mocht een ouder zonder recht op kinderopvangtoeslag daarna toch nog besluiten niet deel te nemen aan vve-thuis dan vervalt de vve-plaats van het kind. Ouders, zonder recht op kindertoeslag, komen dan niet in aanmerking voor een vve-plaats maar betalen voor het kind volgens de afspraken voor reguliere peuteropvang (zonder kinderopvangtoeslag). Tevens kan het kind enkel gebruik maken van 2 dagdelen peuteropvang en niet van 3 dagdelen. Ouders met recht op kinderopvangtoeslag kunnen niet verplicht worden deel te nemen aan vve-thuis.

 

4.2 Aanscherping eisen

Door het Rijk is aangegeven dat binnen redelijke termijn een aantal kwaliteitseisen wordt aangescherpt. Het betreft scherpere eisen op het gebied van taalniveau, vve-certificering, initiële opleiding, het opleidingsplan en het opnemen van vve in het pedagogisch beleidsplan.

Ook wordt bekeken of en zo ja, op welke wijze de inzet van hbo-ers in de vve kan worden vergroot.

 

Streven is om de aanpassing van de eisen per 1 augustus 2017 in werking te laten treden. In Rhenen is voor de verhoging van het taalniveau van pedagogisch medewerkers, die op de peutergroepen werken, in 2014 en 2015 een traject opgestart voor de onderdelen mondelinge vaardigheden en leesvaardigheden. De pedagogisch medewerkers zijn inmiddels geschoold en voldoen aan de taaleisen.

  

4.3 Toezicht en handhaving

De verantwoordelijkheid voor het toezicht en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang, peuteropvang, gastouderbureaus en voorschoolse educatie ligt bij de gemeente. De gemeente heeft hiervoor de GGDrU als toezichthouder aangewezen. De inspectie van het onderwijs houdt toezicht op de educatieve kwaliteit van de voorschoolse educatie (zie hoofdstuk 5). Ook moet de gemeente een landelijk register bijhouden van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen/-opvang waarin is opgenomen of deze instellingen voorschoolse educatie aanbieden. Dit is het LRKP: Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen. De gemeente is verplicht om jaarlijks een verslag over het uitgevoerde toezicht naar de gemeenteraad en de Minister te sturen. In verband met de diverse ontwikkelingen in het beleid (harmonisatie) en de kwaliteitseisen wordt landelijk een nieuw toezichts- en handhavingskader ontwikkeld.

5. Domeinen Ministerie Onderwijs, Cultuur en Sport

In 2013 heeft de Onderwijsinspectie een nulmeting uitgevoerd naar de kwaliteit van vve in Rhenen. Het beeld dat naar voren kwam was in overeenstemming met het landelijke beeld. De onderwerpen resultaatafspraken, ouderbeleid, volledig bereik en doorgaande lijn moesten nog verder worden uitgewerkt. Deze onderwerpen zijn de afgelopen jaren verder vormgegeven met betrokkenen in de werkgroep vve en het beleidsoverleg jeugd – onderwijs. In 2012 is door de betrokken partners het convenant vve getekend. In 2015 is het convenant geëvalueerd. Deze evaluatie is bij de opstelling van het harmonisatieplan meegenomen. Na de harmonisatie wordt dit convenant aangepast en geactualiseerd. Vanaf 2018 gaat waarschijnlijk het nieuwe rijkskader onderwijsachterstanden gelden. Dit kan ook aanleiding geven het convenant te wijzigen.

De inspectie van het ministerie van onderwijs, cultuur en sport richt zich op de onderstaande domeinen. Deze zijn belangrijk voor een kwalitatief goede uitvoering van reguliere peuteropvang en vve. Onderstaand worden deze toegelicht.

5.1 Doelgroepcriteria en doelgroepbereik

5.1.1 Doelgroepcriteria

Wettelijk gezien wordt voor de definitie van een doelgroepkind uitgegaan van het gewicht (conform de gewichtenregeling van het primair onderwijs). Gemeenten zijn vrij om aanvullende criteria voor de doelgroepbepaling op te stellen. Door een duidelijke omschrijving van de doelgroep te maken is de toeleiding naar de voorschoolse educatie beter te regelen en is inzicht in het bereik van de voorschoolse educatie mogelijk.

De doelgroep van de vroegschoolse educatie (dus voor kinderen in de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs) wordt bepaald door de gewichtenregeling van het primair onderwijs. Deze regeling is gebaseerd op het opleidingsniveau van de ouders van het kind. Als de ouders na het basisonderwijs geen of nauwelijks een opleiding hebben genoten, wordt een gewicht aan de leerling toegekend.

Voor kinderen met een gewicht ontvangen scholen extra middelen om onderwijsachterstanden te voorkomen c.q. te bestrijden.

Voor de doelgroepbepaling voor de voorschoolse educatie wordt aangesloten bij de gewichtenregeling die voor de vroegschoolse educatie wordt gehanteerd. Deze regeling is echter beperkt en is daarom met een aantal criteria aangevuld.

Doelgroepomschrijvingen en indicatiestelling ( zie bijlage 3)

Op grond van bovenstaande is in Rhenen al in 2008 besloten om de doelgroep voor de voorschoolse educatie als volgt te omschrijven:

  • 1.

    Kinderen met laag opgeleide ouders (maximaal lbo/vbo, praktijkonderwijs of vmbo basis- of kader beroepsgerichte leerweg);

  • 2.

    Kinderen waarvan de ouders thuis met het kind geen of onvoldoende Nederlands spreken;

  • 3.

    Kinderen waarbij sprake is van pedagogische onmacht en/of een onvoldoende stimulerende omgeving thuis en onvoldoende interactie tussen ouder/verzorger en het kind;

  • 4.

    Kinderen met geconstateerde achterstanden op het gebied van taal-spraak en/of sociaal-emotionele ontwikkeling.

De jeuddverpleegkundige of jeugdarts van het consultatiebureau bepaalt aan de hand van een stroomschema welke kinderen tot de doelgroep behoren en verzorgt de toeleiding. De keuze om dit bij hen te beleggen heeft drie belangrijke redenen. Ten eerste wordt het consultatiebureau door bijna alle kinderen van 0 tot 4 jaar bezocht. Daarnaast hebben de jeugdverpleegkundigen en -artsen al een vertrouwensrelatie met de ouder opgebouwd, zodat ouders wellicht meer open staan voor hun adviezen over de voorschoolse educatie. Ten slotte registreert de jeugdgezondheidszorg nu al veel gegevens die van belang zijn voor de doelgroepbepaling. Door de doelgroepbepaling bij hen te leggen, worden deze gegevens optimaal gebruikt en wordt voorkomen dat ouders aan allerlei instanties inlichtingen over hun achtergrond en privésituatie moeten verstrekken.

Soms komt een achterstand pas later aan het licht, bijvoorbeeld als een kindje al op de peuteropvang of het kinderdagverblijf zit. In dat geval of als er getwijfeld wordt of een kind tot de doelgroep behoort, vindt er overleg plaats tussen de jeugdgezondheidszorg en de betreffende organisatie. De indicatie wordt dan door het consultatiebureau afgegeven.

5.1.2 Doelgroepbereik

Doelstelling is om een kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk vve-aanbod voor alle doelgroepkinderen te realiseren.

De gemeente is verplicht om voldoende vve-plaatsen voor doelgroepkinderen te realiseren en ook om zoveel mogelijk doelgroepkinderen te bereiken en toe te leiden naar vve. In samenwerking met het consultatiebureau, peuteropvang en kinderopvang is een sluitende keten van indicering en toeleiding tot stand gebracht.

Op basis van de gewichtenregeling moeten er 33 kindplaatsen vve in Rhenen aanwezig zijn. Dit aantal is lager dan het daadwerkelijke aantal kinderen met een vve-indicatie omdat er, zoals bovenstaand beschreven, een ruimere definitie van de doelgroep wordt gebruikt.

Op 31 december 2015 waren er 66 kinderen met een vve-indicatie. Bij veel kinderen is er sprake van een combinatie van redenen van indicaties.

Het rijk verstrekt vanaf 2016 extra financiële middelen om elke peuter in de toekomst de mogelijkheid te geven een voorschoolse voorziening te bezoeken. Uitgangspunt is dat door een betere toeleiding nog meer kinderen kunnen worden bereikt. Voor Rhenen wordt dit de komende periode nog verder uitgewerkt.

5.2 Vve-aanbod

Zes instellingen bieden momenteel peuteropvang/kinderopvang en voorschoolse educatie aan. Zij gebruiken hiervoor allen een gecertificeerd programma.

De Stichting Peuterspeelzaal Rhenen (SPR), Stichting Kinderopvang Rhenen (SKR), Kinderopvang de Regenboog en Stichting Kindcentra de Link maken gebruik van het programma Uk en Puk. Peuterspeelzaal het Visnet maakt gebruik van Startblokken.

Peutergroep Willem Teellinck gebruikt diverse programma’s nl Doe meer met Bas, Peuterplein en Puk en Co.

5.3 Toeleiding en verwijzing

Voor een goede en systematische toeleiding naar de voorschoolse instelling is een stroomschema ontwikkeld. Hierin zit een opbouw, waarbij het principe ‘geen dwang, wel drang’ leidend is. Ouders kunnen niet gedwongen worden om hun kinderen deel te laten nemen aan de voorschoolse educatie. Wel wordt er bij hen op aangedrongen, omdat hun kinderen erbij gebaat zijn. Als diverse gesprekken tijdens reguliere consulten nog niet tot een aanmelding hebben geleid, wordt telefonisch contact opgenomen met de ouders. Daarbij wordt een huisbezoek en eventueel een gezamenlijk bezoek aan het peuteropvang/kinderdagverblijf aangeboden.

Andere maatregelen die met de betrokken organisaties over de toeleiding zijn afgesproken:

  • -

    Structurele uitwisseling van gegevens tussen het consultatiebureau en de peuteropvang/kinderdagverblijven waar voorschoolse educatie wordt aangeboden. Hiermee wordt gecontroleerd of doelgroepkinderen inderdaad ingeschreven zijn. Als dit niet het geval is, kan de jeugdgezondheidszorg daarop actie ondernemen. Uiteraard gebeurt dit met inachtneming van de privacy regels.

  • -

    Het betrekken van andere partijen bij de toeleiding. Hierbij kan vooral gedacht worden aan basisscholen, omdat zij de gezinnen vaak goed kennen en jongere broertjes of zusjes kunnen toeleiden. Maar ook het CJG, huisartsen, imams, predikanten, etc. kunnen worden betrokken. De vve- coördinator is voor deze personen de contactpersoon en zal hen voorlichten over het bestaan en het nut van voorschoolse educatie.

5.4 Ouderbetrokkenheid

Betrokkenheid van ouders vergroot de effectiviteit van vve, vooral als de ouders thuis met hun kinderen ontwikkelingsgerichte activiteiten doen. Dat maakt ouders een onmisbare schakel tussen peuteropvang/kinderdagverblijf, school en kind. Ouders en instellingen hebben elkaar nodig: als partner in de opvoeding en ontwikkeling, als klankbord, in de medezeggenschap op (voor)school, als vrijwilliger en natuurlijk als gesprekspartner. We richten ons met het ouderbeleid op ouders van kinderen met een vve-indicatie in de leeftijd van 0-6 jaar. Het consultatiebureau heeft in de periode 0- 2 jaar een belangrijke rol in het contact met ouders.

Een optimale situatie wordt bereikt als de (voor) school en ouders samenwerken en samen de verantwoordelijkheid nemen voor de optimale ontwikkeling van kinderen waarbij zij elkaar ondersteunen en versterken. Daarbij gaan we uit van de eigen kracht van de ouders en sluiten aan bij wat ouders zelf weten en kunnen. We vragen een actieve inzet van ouders op basis van het motto ’wij zorgen ervoor dat uw kind extra kansen krijgt, maar dan moet u daar zelf ook aan bijdragen’.

De gemeente gaat over het overkoepelende ouderbeleid dat leidend is voor inhoudelijke en organisatorische keuzes. Zij heeft een regisserende en stimulerende rol.

Uiteindelijk kiezen de voorschoolse voorzieningen en scholen zelf, binnen de visie en afgesproken doelen, welke doelen en activiteiten zij nastreven. Een instelling kan eigen accenten leggen. In ieder geval wordt bij de uitwerking van het ouderbeleid uitgegaan van de criteria zoals opgenomen in het onderdeel ouders van het toezichtskader vve.

Ouderprogramma’s

Aanvullend op het bovenstaande worden ouderprogramma’s uitgevoerd. Gemeentebreed is gekozen voor uitvoering van vve-thuis. Ouders leren in bijeenkomsten hoe ze hun kinderen kunnen stimuleren en ondersteunen in zijn of haar ontwikkeling.

Daarnaast wordt bij de pilot-startgroep gewerkt met Opstapje. Hiermee krijgen kinderen met laagopgeleide ouders een betere aansluiting op de basisschool.

5.5 Begeleiding en zorg

Algemeen streven is om zoveel mogelijk kinderen binnen de reguliere voorzieningen op te vangen en speciale hulp en zorg te brengen naar het kind en niet het kind naar de speciale hulp/zorg. Het gaat hier onder andere om vroegsignalering. Waarbij problemen vroegtijdig worden gesignaleerd en aangepakt.

 

Ook werken voorschoolse instellingen samen met zorgpartijen en onderwijs. Zij voeren 2-4 keer per jaar overleg met het Centrum Jeugd en Gezin/jeugdgezondheidszorg. Indien nodig zorgen zij ervoor dat het kind in het casusoverleg van het jeugdteam wordt besproken. Vroegtijdig wordt ingeschat wat een kind nodig heeft om een goede overstap te maken naar het basisonderwijs. Zo nodig worden de samenwerkingsverbanden hierbij betrokken.

 

5.6 Doorgaande leerlijn

In de “Wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie” is bepaald dat gemeenten, schoolbesturen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven gezamenlijke afspraken maken over de organisatie van de doorlopende leerlijn van de voor- naar vroegschoolse educatie. Voor de effectiviteit van vve is het van belang dat voor- en vroegschoolse instellingen goed met elkaar samenwerken. Kinderdagverblijven en peuteropvang zijn verplicht gegevens aan te leveren over instromende leerlingen aan het schoolbestuur wat betreft het gevolgde vve-programma en de duur van het programma (art 167 Wet primair Onderwijs).

 

Het gebruik van hetzelfde overdrachtsformulier van de voorschoolse periode naar het basisonderwijs is voorjaar 2016 gemeentebreed ingevoerd. Er vinden zowel warme als koude overdrachten plaats. Bij vve kinderen vinden er altijd warme overdrachten plaats. Een warme overdracht is bijvoorbeeld persoonlijk contact tussen de pedagogisch medewerker en de intern begeleider van de school. Een koude overdracht (toesturen formulieren) vindt plaats als er geen bijzonderheden met de ontwikkeling van het kind zijn. Streven is dat ook de ouders/verzorgers bij de warme overdracht aanwezig zijn. Ook de gegevens van de observatieprogramma’s worden aan de basisschool waar het kind naar toe gaat verstrekt. De jeugdgezondheidszorg ontvangt een kopie van het overdrachtsformulier voor in het kinddossier.

 

5.7 Resultaatafspraken

In 2016 heeft de gemeente samen met de (voor)scholen afspraken gemaakt over de te bereiken resultaten van vve. Met deze gezamenlijke afspraken dragen we bij aan het kwaliteitsbewustzijn en aan de doelgerichtheid van vve. Jaarlijks wordt de voortgang op de resultaten in beeld gebracht, besproken door de Rhenense vve-partners en worden beleidsconclusies getrokken. In najaar 2016 wordt hiervoor het convenant Resultaatafspraken getekend.

 

In de voorscholen wordt van iedere in vve instromende doelgroeppeuter en weer uitstromende doelgroeppeuter (naar het basisonderwijs) het taalniveau vastgesteld met een landelijk genormeerd volgsysteem. Doel is dat indien een doelgroeppeuter instroomt met een achterstand op taal deze achterstand bij uitstroom uit de voorschool daadwerkelijk is verminderd.

 

Van iedere kleuter in de vroegschool wordt de taalachterstand vastgesteld bij de instroom in groep 1 en eind groep 2. Jaarlijks wordt tevens door de school het gemiddelde taalniveau bij instroom in groep 1 en eind groep 2 vastgesteld.

Doel is dat de gemiddelde ontwikkeling op taal van de groep instromers eind groep 2 daadwerkelijk is verbeterd.

 

De uitkomsten van de resultaatafspraken worden door de pedagogisch medewerker of leerkracht benut. Om de ontwikkeling van een kind en van de gehele groep te volgen en de uitkomsten te benutten voor de vve-uitvoering. Ook worden de uitkomsten op groepsniveau binnen de instellingen besproken, om de ontwikkeling van groepen te volgen, de relatie met de geboden educatie te leggen en de uitkomsten te benutten voor de uitvoering. Eveneens worden de resultaten tussen vve-locaties onderling van eenzelfde schoolbestuur (vroegscholen) of voorschoolse instelling besproken. De vroegschoolse locaties en aanleverende voorschoolse locaties overleggen met elkaar over de resultaten en het versterken van de doorgaande lijn.

Op gemeentelijk niveau worden de resultaten besproken in de werkgroep vve, het beleidsoverleg jeugd – onderwijs en desgewenst in het directeurenoverleg. Hiermee wordt de voortgang in beeld gebracht en mogelijke consequenties voor beleid doorgesproken.

 

5.8 Privacy en gegevensuitwisseling

Het is belangrijk om afspraken te maken over samenwerken en hoe om te gaan met privacy en gegevensuitwisseling. Hiervoor is in 2015 het samenwerkingsconvenant -9 mnd-100+ ondertekend waarin afspraken zijn gemaakt over de samenwerking tussen de gemeente Rhenen en de direct betrokken partijen die deelnemen aan de casusoverleggen. Tevens is een “Aansluitdocument Grondslag samenwerken Zorg en Veiligheid” opgesteld. Doel is het waarborgen dan wel het verbeteren van de kwaliteit van de dienst- en zorgverlening en de zorg- en gegevensoverdracht voor jeugdigen en volwassenen die dat nodig hebben. Uitgangspunt hierbij is dat er geen toestemming wordt gevraagd aan de cliënt (in geval van jonge kinderen de ouder) om gegevens te delen, maar dat de cliënt meegenomen wordt in het proces. Er wordt niet over de cliënt gesproken maar met de cliënt. De afspraken zijn van belang om te kunnen werken volgens het principe 1 gezin-1 plan-1 regisseur.

 

6. Risico's

Aan het (vervroegd) doorvoeren van de harmonisatie per 1 januari 2017 is ook een aantal risico’s verbonden c.q. te benoemen.

Dit zijn onder andere:

  • -

    Economische ontwikkeling. Als het goed gaat met de economie worden er vaak meer kinderen geboren en zijn er meer tweeverdieners. Ouders die meer dan een half jaar werkloos zijn kunnen geen gebruik meer maken van de toeslagenregeling van het rijk. Vanaf dat moment moet de peuteropvang door de gemeente worden bekostigd (naast de ouderbijdrage).

  • -

    Cijfers over het aantal werkende ouders kunnen anders zijn dan de meting in mei 2016.

  • -

    Ouders met kinderen met een vve-indicatie kunnen afhaken omdat zij meer moeten gaan betalen. Dit risico wordt laag ingeschat en zal in de evaluaties worden meegenomen.

  • -

    Het is nog onbekend hoeveel statushouders zich de komende jaren in Rhenen zullen vestigen. Ook in het kader van gezinshereniging kunnen peuters naar Rhenen komen. Het is afwachten of en zo ja, op welke termijn dit zal gebeuren. Wellicht stelt het rijk hiervoor extra middelen beschikbaar.

  • -

    Het is mogelijk dat er een paar maanden voor en na de introductie van de harmonisatie sprake is van een terugval. Het effect van een terugloop tot en met 10% op korte termijn is reëel. Ouders die nog één of twee maanden peuteropvang moeten afnemen, kunnen geneigd zijn hun kind iets eerder weg te halen, zodat ze de veranderingen niet hoeven mee te maken. Nieuwe ouders die van de veranderingen horen kunnen wellicht toch zoeken naar alternatieven. De inkomsten van de organisaties kunnen hierdoor tijdelijk lager zijn.

  • -

    Uitvoerende organisaties krijgen te maken met verschillende geldstromen: bijdragen vanuit de gemeente (peuteropvang en vve) en de ouderbijdrage. Dit kan de nodige gevolgen voor de bedrijfsvoering hebben.

  •  

Voor de reguliere peuteropvang gelden aanvullend de volgende risico’s:

  • -

    Doel van de plannen van Asscher is dat ouders die momenteel geen voorschoolse voorziening bezoeken hier na de harmonisatie wel gebruik van maken? Geschat wordt dat dit ca. 80 peuters betreft. In de komende jaren zal duidelijk worden of dit daadwerkelijk zo is.

  • -

    Peuteropvang wordt, voor ouders met recht op kinderopvangtoeslag, gekoppeld aan de toeslagentabel Kinderopvang van het Rijk. Hierdoor kan de vraag naar peuteropvang gaan fluctueren. Als de regeling wordt versoberd daalt de vraag naar peuteropvang.

 

Voor de voor-en vroegschoolse educatie gelden aanvullend de volgende risico’s:

  • -

    In 2018 start een nieuwe beleidsperiode onderwijsachterstanden. Hoeveel financiële middelen beschikbaar zullen zijn is nog onduidelijk.

  • -

    Het effect van de beoogde aanpassing van de gewichtenregeling is nog onduidelijk. Hierdoor is het lastig in te schatten hoeveel doelgroepkinderen er de komende jaren zullen zijn.

  • -

     Voor- en vroegschoolse educatie wordt voor ouders met recht op kinderopvangtoeslag gekoppeld aan de toeslagentabel Kinderopvang van het Rijk. Hierdoor kan de vraag naar vve opvang gaan fluctueren. Als de regeling wordt versoberd daalt de vraag naar vve bij werkende ouders.

    

Bijlage 1: Begrippenlijst

Dagdeel kinderdagopvang: een aanbod kinderopvang gedurende tenminste 4 uur per dag, gedurende minimaal 40 weken per jaar.

Dagdeel peuteropvang: door gemeente gesubsidieerde peuteropvang van 3,5 uur per dag, gedurende 40 weken per jaar.

Doelgroepkind: een kind van 0-6 jaar met een risico op een taal en/of ontwikkelingsachterstand.

Doelgroeppeuter: een kind in de leeftijd van 2 tot 4 jaar met een (dreigende) taalachterstand of een sociaal-emotionele of motorische achterstand, dat van de jeugdgezondheidszorg een indicatie voor vve heeft gekregen voor het volgen van een vve-programma bij een voorschoolse instelling.

Doorgaande leerlijn: van een doorgaande leerlijn is sprake indien een kind in de voorschoolse instelling voorschoolse educatie volgt, en daarna vroegschoolse educatie in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. De school maakt gebruik van de informatie die over de leerling bekend is bij de voorschoolse instelling.

Harmonisatie: Het wegnemen van de verschillen tussen peuteropvang en kinderdagopvang.

Integraal Kind Centrum (IKC): een integraal kindcentrum is een organisatievorm of samenwerkingsverband waarin scholen, organisaties voor kinderopvang en eventueel andere partners met elkaar samenwerken aan sluitende dagarrangementen voor kinderen.

Instelling: een organisatie die peuteropvang en/of kinderopvang aanbiedt en geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen.

Kinderdagopvang: aanbod kinderopvang vanuit een landelijk geregistreerd kinderdagverblijf in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voor kinderen van 0 tot 4 jaar.

Kinderopvang: het bedrijfsmatig en anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint (Wet Oké, artikel 1.1 lid b)

Met kinderopvang worden in het spraakgebruik vooral de formele vormen van opvang aangeduid, opvang waarvoor betaald moet worden. De informele vormen (gratis opvang door opa/oma/buurvrouw/vrienden) vallen er buiten. Voorbeelden van kinderopvang zijn een gastouder, kinderdagverblijf, peuteropvang of buitenschoolse opvang.

Kinderopvangtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk aan ouders bedoelt als gedeeltelijke bijdrage in de kosten voor een in het LRKP geregistreerde kinderopvang (omschreven in artikel 2 eerste lid onder h van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen).

Kindvolgsysteem: een instrument dat gericht is op het volgen van de ontwikkeling van peuters en basisschool kinderen. Het instrument richt zich op meerdere ontwikkelingsgebieden.

Kostwinner: de enige persoon die binnen een huishouden waartoe één of meerdere personen behoren, inkomsten uit arbeid ontvangt.

LRKP: Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) waarin aanbieders kinderopvang en peuterspeelzalen zijn opgenomen die voldoen aan de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (art 1.47a).

Onderaannemer: Iedere natuurlijke of rechtspersoon die namens de aanbieder (een deel van) de werkzaamheden verricht.

Ouder: Ouder(s) of verzorger(s) van het kind.

Ouderbetrokkenheid: actieve deelname van ouders om de ontwikkeling en het leerproces van hun kinderen te versterken door ontwikkelingsstimulering en onderwijsondersteunend gedrag te vertonen.

Ouderbijdrage: financiële vergoeding die ouder moet betalen voor de afname van een peuterplek (hetzij regulier, hetzij vve) voor hun kind, afgestemd op het verzamelinkomen van het huishouden.

Pilot-startgroep: een peutergroep in Achterberg waar gedurende 12 uur per week peuteropvang met vve wordt aangeboden voor peuters met en zonder vve-indicatie onder regie van de basisschool. Eén van de pedagogisch medewerkers is een leerkracht met pabo-opleiding. Op de startgroep zijn de landelijke en lokale regels voor peuteropvang van toepassing.

Reguliere peuteropvang/peuterspeelzaalwerk: een vorm van kortdurende, intentionele en brede ontwikkelingsstimulering voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar. Peuteropvang omvat twee dagdelen per week van 3,5 uur per dagdeel, gedurende 40 weken per kalenderjaar (Wet Oké art 2.1 lid b).

Toeleiding: het proces waarin men zich inspant om zoveel mogelijk doelgroepkinderen te bereiken en naar kindplaatsen toe te leiden op voorschoolse instellingen.

Tweeverdieners: een echtpaar of ander samenwonend stel, eventueel met kinderen, waarvan beiden een eigen inkomen verwerven via betaald werk.

Voorschoolse educatie (vve): peuteropvang gericht op het verminderen van onderwijsachterstanden voor kinderen van 2 tot 4 jaar, waarbij vve-gecertificeerde leidsters werken met een vve-programma en dat is geregistreerd als voorschoolse educatie op grond van artikel 6 lid j van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.

Vroegschoolse educatie: richt zich op kinderen met een achterstand van 4-6 jaar op de basisschool en valt onder de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen. Het Rijk verstrekt de financiële bijdrage hiervoor in een lump sum direct aan de scholen.

Vve-kindplaats: een aanbod voorschoolse educatie gericht op doelgroepkinderen vve van 2 tot 4 jaar voor vier dagdelen of tenminste 10 uren per week gedurende 40 weken per jaar.

Vve-programma: een erkend integraal voorschools programma, opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd Instituut, waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling van kinderen wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, sociaal-emotionele ontwikkeling en motoriek.

Vve registratie: een registratie in het LRKP waaruit blijkt dat de aanbieder voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen voor het aanbieden van vve.

Voorschoolse voorziening: Instelling voor kinderdagopvang of peuteropvang ingeschreven in het LRKP.

Vve-indicatie: Indicatie door jeugdgezondheidszorg/consultatiebureau afgegeven.

Warme overdracht: een mondelinge overdracht van kindgegevens bij de overgang van de voorschoolse naar de vroegschoolse fase. In aanvulling op de schriftelijke overdracht.

Bijlage 2: Landelijke wetgeving

Onderstaande wetten, regelingen en besluiten vormen de basis van de landelijke wetgeving met eisen waaraan instellingen zich moet houden. Daarnaast zijn er nog lokale afspraken en criteria waaraan elke instelling moet voldoen (zie hoofdstuk 4 kwaliteitseisen).

  • -

    Wet van 9 juli 2004 tot regeling met betrekking tot tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (Wet kinderopvang);

  • -

    Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 september 2004, Directie Arbeidsverhoudingen, nr AV/KO/2004/65638, houdende nadere regels ter zake van enkele in de Wet kinderopvang geregelde onderwerpen (Regeling Wet kinderopvang);

  • -

    Wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie);

  • -

    Besluit van 7 juli 2010, houdende vaststelling van basisvoorwaarden voor de kwaliteit van de voorschoolse educatie (Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie);

  • -

    Besluit van 8 december 2011, houdende vaststelling Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk;

  • -

    Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 mei 2012, nr. KO/2012/7794, tot uitvoering van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen);

  • -

    Besluit van 30 mei 2012 tot het stellen van eisen aan de Kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen).

 

Bijlage 3: Indicatiestelling Voorschoolse educatie

  • 1.

    Kinderen met laag opgeleide ouders volgens de gewichtenregeling primair onderwijs;

  • 2.

    Kinderen waarvan de ouders thuis met het kind niet of onvoldoende Nederlands spreken;

  • 3.

    Kinderen waarbij sprake is van pedagogische onmacht en/of een onvoldoende stimulerende omgeving thuis en onvoldoende interactie tussen ouder/verzorger en het kind;

  • 4.

    Kinderen met geconstateerde achterstanden op het gebied van taal-spraak en/of sociaal-emotionele ontwikkeling.

Stroomschema doelgroepbepaling

Stroomschema