Regeling vervallen per 25-02-2021

Gemeente Rhenen - Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Rhenen 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 24-02-2021

Intitulé

Gemeente Rhenen - Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Rhenen 2019

Inleiding

In de raadsvergadering van december 2018 neemt de Raad een besluit over de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2019. In deze verordening zijn de juridische kaders voor invulling van de Wmo in Rhenen vastgelegd. Deze verordening wordt door de gemeenteraad vastgesteld vanuit hun kader stellende bevoegdheid.

In dit Besluit Nadere Regels Maatschappelijke Ondersteuning Rhenen 2019 zijn de rechten en plichten van de betrokkenen bij de uitvoering van deze wet verder ingevuld. Onderdelen van de wet die in de verordening afdoende zijn beschreven komen niet terug in de regels. Zowel de rechten en plichten van de gemeente in de uitvoering van de WMO staan omschreven als de rechten en plichten van inwoners en andere betrokkenen.

Indien de Raad van de gemeente Rhenen akkoord gaat met deze Verordening, dan gelden deze Nadere Regels met ingang van 1 januari 2019.

Hoofdstuk 1: Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • a.

    Budgetplan: een plan dat motiveert waarom de cliënt kiest voor een PGB, laat zien hoe het PGB wordt besteed en hoe dit een bijdrage levert aan de te bereiken doelen uit het Ondersteuningsplan;

  • b.

    Calamiteit: een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden gedurende de betrokkenheid van een instelling en die onverwacht en onbedoeld kan leiden of heeft geleid tot een dodelijk of ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt, of voor een ander als gevolg van het handelen van een cliënt;

  • c.

    College: College van Burgemeester en Wethouders;

  • d.

    Dienst: Ondersteuning die door een persoon wordt gegeven en dus niet materiaal is;

  • e.

    Formele ondersteuning is ondersteuning die verricht wordt door professionals.

  • f.

    Individuele begeleiding: begeleiding in het versterken van zelfregie op alle levensgebieden inclusief het aansturen op Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen taken (ADL taken). Indien nodig kan de ondersteuning ingeroepen worden of op afstand geboden worden;

  • g.

    Informele ondersteuning: ondersteuning door iemand uit het sociale netwerk dat wil zeggen personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • h.

    Kilometerbudget: Aantal kilometers per jaar waarmee tegen gereduceerd tarief kan worden gereisd op basis van de geïndiceerde vervoersbehoefte met collectief vervoer;

  • i.

    Ondersteuningsplan: het plan dat door het College op basis van het onderzoek wordt opgesteld en dat de omstandigheden bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet beschrijft, en aangeeft op welke wijze invulling wordt gegeven aan de gezamenlijk geïnventariseerde ondersteuningsbehoefte;

  • j.

    Pashouder: Eigenaar en gebruiker van vervoerspas collectief vervoer (vanaf 2017 Valleihopper);

  • k.

    Persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • l.

    PGB: Persoonsgebonden Budget;

  • m.

    Professionals:

    • i.

      Zijn werkzaam bij een instelling die ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden is ingeschreven in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregister 2007) en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de desbetreffende taken; of

    • ii.

      Zijn aangemerkt als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten zij ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregister 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken;

    • iii.

      Staan ingeschreven in het BIG-register (artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg), niet vallend onder sub i of ii en waarmee de cliënt een arbeidsovereenkomst heeft gesloten;

  • n.

    Puntbestemming: Een door de gemeente aan te wijzen bestemming gelegen in een gebied tussen de 25 en 50 kilometer van een woonadres te bereiken met collectief vervoer;

  • o.

    Sociaal netwerk: een persoon als bedoeld in de Wet die niet voldoet aan de criteria voor professional

  • p.

    Specialistische individuele begeleiding: Begeleiding in het versterken van zelfregie op alle levensgebieden en accepteren van de beperking en leren omgaan met kansen en mogelijkheden, met aandacht voor gedragscomponenten. Hierbij gaat het om begeleiding in het zelfregelend vermogen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van de huishouding, persoonlijke zorg, behoud en vergroten van kennis en vaardigheden, woonvaardigheden, het sociale netwerk en participatie in de samenleving;

  • q.

    Uurtarief: tarief van zorg in natura;

  • r.

    Uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wet Maatschappelijke Ondersteuning;

  • s.

    Verordening: Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Rhenen 2017;

  • t.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • u.

    Zaak: Een hulpmiddel of woningaanpassing

Artikel 1.2: Overige begrippen

Alle begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Uitvoeringsbesluit WMO 2015, de Verordening en de Algemene Wet Bestuursrecht.

Hoofdstuk 2: Persoonsgebonden Budget (PGB)

Artikel 2: Over de hoogte van het PGB.

  • 1. De hoogte van het PGB voor informele ondersteuning niet zijnde huishoudelijke ondersteuning is gekoppeld aan het tarief voor informele ondersteuning zoals dat in de WLZ wordt gehanteerd.

  • 2. De hoogte van het PGB voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van Informele ondersteuning wordt vastgesteld op het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag zoals bedoeld in de Wet Minimumloon en de minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-jarige werkweek.

  • 3. De hoogte van het PGB voor een zaak is gekoppeld aan de laagste prijs in natura die de gemeente heeft afgesproken met gecontracteerde aanbieders.

  • 4. Indien het College voor bepaalde zaken geen prijsafspraken heeft met gecontracteerde aanbieders, dan geldt dat een onderbouwing voor de kosten gegeven moet worden: bij bedragen onder de € 2500 met één offerte en bij bedragen boven de € 2500 met 2 offertes. Controle op de offerte wordt gebaseerd op de offertes die het College zelf opvraagt.

  • 5. Het College draagt zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats geldende bedragen.

Artikel 3: Over verantwoording van het PGB.

PGB voor een zaak wordt verstrekt op declaratiebasis. U dient daarvoor bewijsstukken te overleggen aan het College.

Artikel 4: Overige bepaling PGB

Er is geen verantwoordingsvrij bedrag mogelijk bij het PGB.

Hoofdstuk 3: Financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening

Artikel 5: Over financiële tegemoetkomingen als maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het College kan op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie aansluitend op artikel 2.3.5 van de Wet en artikel 10 en artikel 12 van de Verordening.

  • 2.

    De tegemoetkoming (prijspeil 2019) bedraagt voor:

    • a.

      Vervoer

      Als na onderzoek is aangetoond dat er een vervoersbehoefte is , deze niet kan ingevuld worden met collectief vervoer èn/of het gebruik van de eigen auto de goedkoopst compenserende voorziening is, dan kan het College besluiten een vergoeding toe te kennen voor het gebruik van de eigen auto. De hoogte van de vergoeding wordt gebaseerd op de vervoersbehoefte en is niet hoger dan de kosten die het College betaalt, indien gebruik gemaakt zou worden van collectief vervoer. Het maximaalbedrag dat verstrekt wordt, is € 2584 per jaar.

    • b.

      Aanpassing eigen auto

      Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). In de Wmo word uitgegaan van een levensduur van minimaal 10 jaar van de aanpassingen. Na deze termijn kunnen opnieuw aanpassingen worden verstrekt uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment. Bij verstrekking van autoaanpassingen, verlangt het College dat de aanvrager aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 10 jaar mee kan). Het maximaalbedrag dat verstrekt wordt is: € 2584 per gebruiksjaar van de auto.

    • c.

      Verhuis- en inrichtingskosten

      ls na onderzoek is gebleken dat een verhuizing naar een aangepaste woning noodzakelijk is, als een woning niet aanpasbaar is en/of minder kost dan de aanpassing van de bestaande woning, dan kan het College besluiten een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de verhuizing. De maximale vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten is: € 2850. Dit bedrag is inclusief de kosten van de herinrichting van de woning.

    • d.

      Verhuis- en inrichtingskosten voor een inwoner die zijn huis verlaat ten behoeve van iemand met beperkingen. Het College kan besluiten hiervoor een forfaitair bedrag beschikbaar te stellen die gelijk is aan de landelijk afgesproken vergoeding bij renovatie en sloop. In 2018 is dit maximaal € 5993.

    • e.

      Voor tijdelijke huisvesting bij een noodzakelijke aanpassing van de huidige woonruimte van de belanghebbende of de door belanghebbende nog te betrekken woonruimte gedurende maximaal 6 maanden. De hoogte van de vergoeding bedraagt:

      • 1.

        De werkelijke kosten met een maximum van de huursubsidiegrens per maand in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

      • 2.

        De werkelijke kosten met een maximum van € 350,00 per maand in verband met het betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

    • f.

      Voor woningsanering die noodzakelijk is in verband met een longaandoening, zoals cara en/of allergische aandoeningen. Een vergoeding is alleen mogelijk als de ziekte wordt geconstateerd nadat de woning is ingericht. De allergie moet medisch vastgesteld zijn. De maximum vergoeding voor woningsanering wordt bepaald door in de markt gehanteerde vuistregels voor levensduur van de verschillende elementen, zoals vloerbedekking en gordijnen. Het College hanteert daarbij de volgende systematiek:

      • 1.

        Tot 2 jaar oud: 100% van het normbedrag

      • 2.

        Tot 4 jaar oud: 75% van het normbedrag

      • 3.

        Tot 6 jaar oud: 50% van het normbedrag

      • 4.

        Tot 8 jaar oud: 25% van het normbedrag

      • 5.

        Ouder dan 8 jaar: geen vergoedingHet College sluit aan bij de normbedragen in de Nibudprijzengids.

    • g.

      Voor het aanbrengen van een rolstoeltapijt is een eenmalige vergoeding mogelijk voor de ruimtes die toegankelijk moeten zijn voor de rolstoel. De maximum vergoeding voor het rolstoeltapijt wordt bepaald door in de markt gehanteerde vuistregels voor levensduur van tapijt. Het College hanteert daarbij de volgende systematiek:

      • 1.

        Tot 2 jaar oud: 100% van het normbedrag

      • 2.

        4 jaar oud: 75% van het normbedrag

      • 3.

        Tot 6 jaar oud: 50% van het normbedrag

      • 4.

        Tot 8 jaar oud: 25% van het normbedrag

      • 5.

        Ouder dan 8 jaar: geen vergoedingHet College sluit aan bij de normbedragen voor vloerbedekking in de Nibudprijzengids met daarbij een opslag van 150% toeslag in verband met de hogere kosten van een rolstoeltapijt en de noodzaak van verlijmen.

    • h.

      Voor het bezoekbaar maken van een (1) woning

      Indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een (WLZ-)instelling en regelmatig een bepaalde woning bezoekt, kan het College een tegemoetkoming verstrekken voor het bezoekbaar maken van die woning. Afhankelijk van wat er in dat geval nodig is, kent het College u maximaal een bedrag van € 2300 toe.

    • i.

      Sportvoorzieningen

      Als sporten bijdraagt aan de maatschappelijke participatie van een inwoner, dan kan het College hiervoor een maatwerkvoorziening toekennen. De vergoeding wordt niet vaker dan eens per 3 jaar verstrekt voor een sportrolstoel of andere sporthulpmiddelen. De vergoeding bedraagt maximaal € 2500, voor een elektrische rolstoel kan, indien deze noodzakelijk is, de vergoeding verdubbeld worden tot maximaal € 5000. Dit bedrag is inclusief de instandhoudingskosten. Indien het bedrag van de sportvoorziening duurder is dan de bovengenoemde bedragen, dan kan dit worden toegekend als de voorziening evenredig langer gebruikt gaat worden.

  • 3.

    Uitbetaling van de financiële tegemoetkomingen vindt plaats op declaratiebasis.

  • 4.

    De in lid 5.2 genoemde bedragen kunnen bij besluit van het College worden aangepast. Het College draagt zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats geldende bedragen.

Hoofdstuk 4: Kwaliteitseisen

Artikel 6: Over de kwaliteitseisen die gelden voor gecontracteerde aanbieders

  • 1. Het College heeft het Toezicht op de kwaliteit van gecontracteerde aanbieders gemandateerd aan de GGDrU, net als de meeste andere gemeenten in de provincie Utrecht. Daarmee hanteert het College ook de ondergrensnormen die hiervoor regionaal zijn afgestemd.

  • 2. Deze ondergrensnormen zijn voor:

    • 1.

      Cliëntgerichte ondersteuning

      • a.

        Afstemming ondersteuning op cliëntniveau

        Een voorziening wordt in elk geval: doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt (Wmo 2015 artikel 3.1, lid 2). De aanbieder heeft per cliënt een ondersteuningsplan en is afgestemd op de behoefte van, en met de cliënt en/of vertegenwoordiger waarbij rekening is gehouden met de relevante levensgebieden van de cliënt. De aanbieder voert het ondersteuningsplan uit en toetst en evalueert dit beleid periodiek in samenspraak met de cliënt en/of vertegenwoordiger (algemeen geldende norm).

      • b.

        Afstemming ondersteuning in de keten en privacy

        Een voorziening wordt in elk geval: afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt en verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt (Wmo 2015, artikel 3.1, lid 2).

      • c.

        Medezeggenschap

        Indien de aanbieder een voorziening levert als bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdelen d en e, treft de aanbieder: een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn (Wmo 2015, artikel 3.2, lid 1b).

      • d.

        Klachtenregeling

        Indien de aanbieder een voorziening levert als bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdelen d en e, treft de aanbieder: een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt (Wmo 2015, artikel 3.2, lid 1a).

    • 2.

      Veilige voorziening

      • a.

        en sociale veiligheid

        De professionals zijn op de hoogte van algemene en cliëntgebonden risico’s op het gebied van sociale - en fysieke veiligheid en nemen indien nodig in samenspraak met de cliënt of vertegenwoordiger de maatregelen om deze risico’s te minimaliseren (algemeen geldende norm).

      • b.

        Beleid op veiligheid van personeel en cliënten ten aanzien van ongewenst gedrag (algemeen geldende norm).

        Een voorziening wordt in elk geval veilig verstrekt (Wmo 2015, artikel 3.1, lid 2).De aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, stelt een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden (Wmo 2015, artikel 3.3, lid 1). De aanbieder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode (Wmo 2015, artikel 3.3, lid 2).

      • c.

        Verklaring Omtrent het Gedrag

        Betaalde beroepskrachten en vrijwilligers, die worden ingezet door de organisatie en werken met de cliënten, zijn in het bezit van een geldige VOG bij aanvang van de werkzaamheden (algemeen geldende norm). Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de situaties waarin een aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, in het bezit dient te zijn van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken (Wmo 2015, artikel 3.5, lid 1).

    • 3.

      Bedrijfsvoering en organisatie

      • a.

        Continue kwaliteitsverbetering

        De aanbieder werkt aan continue kwaliteitsverbetering (algemeen geldende norm). De aanbieder draagt er zorg voor dat de voorziening van goede kwaliteit is (Wmo 2015, artikel 3.1, lid 1).

      • b.

        Professionele standaard

        Een voorziening wordt in elk geval verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard (Wmo 2015, artikel 3.1, lid 2c).

  • 3. Calamiteiten

    • 1.

      GGDrU is het meldpunt voor calamiteiten. Aanbieders melden Calamiteiten onverwijld, uiterlijk binnen 3 dagen, volgens het Protocol Calamiteiten bij de GGDrU. Het protocol is te vinden op https://www.ggdru.nl/fileadmin/Adviezen/Bestanden/Documenten/Protocol/Protocol_calamiteitentoezicht_Wmo_GGD_regio_Utrecht_mei_2017.pdf

    • 2.

      Een calamiteit is omschreven als: ‘‘Niet beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid’.

Artikel 7: Over de kwaliteitseisen die gelden voor formele aanbieders die betaald worden met een PGB

  • 1. Wanneer de inwoner zelf ondersteuning inkoopt, is deze verantwoordelijk voor de kwaliteit van de ondersteuning.

  • 2. Bij formele ondersteuning geleverd door professionals zijn in ieder geval de volgende kwaliteitseisen van toepassing.

    • 1.

      Cliëntgerichte ondersteuning

      • a.

        Afstemming ondersteuning op cliëntniveau

        De aanbieder heeft per cliënt een ondersteuningsplan en is afgestemd op de behoefte van, en met de cliënt en/of vertegenwoordiger waarbij rekening is gehouden met de relevante levensgebieden van de cliënt. De aanbieder voert het ondersteuningsplan uit en toetst en evalueert dit beleid periodiek in samenspraak met de cliënt en/of vertegenwoordiger (algemeen geldende norm).

      • b.

        ondersteuning in de keten en privacy

        Een voorziening wordt in elk geval: afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt en verstrekt met respect voor eninachtneming van de rechten van de cliënt (Wmo 2015, artikel 3.1, lid 2).

        • 1.

          Veilige voorziening

      • a.

        Fysieke en sociale veiligheid

        De professionals zijn op de hoogte van algemene en cliëntgebonden risico’s op het gebied van sociale - en fysieke veiligheid en nemen indien nodig in samenspraak met de cliënt of vertegenwoordiger de maatregelen om deze risico’s te minimaliseren (algemeen geldende norm).

      • b.

        Verklaring Omtrent het Gedrag

        Betaalde beroepskrachten en vrijwilligers, die worden ingezet door de organisatie en werken met de cliënten, zijn in het bezit van een geldige VOG bij aanvang van de werkzaamheden (algemeen geldende norm).

  • 3. Professionele standaard

    Een voorziening wordt in elk geval verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard (Wmo 2015, artikel 3.1, lid 2c).

Artikel 8. Over kwaliteit hulpmiddelen PGB

  • 1. Wanneer de inwoner zelf de hulpmiddelen inkoopt, is deze verantwoordelijk voor de kwaliteit van de hulpmiddelen.

  • 2. Voor algemeen verkrijgbare hulpmiddelen bij de revalidatie hulpmiddelen is de voorwaarde dat de leverancier een geldig Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen heeft.

  • 3. Voor trapliften is de voorwaarde dat de leverancier een geldig Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen heeft of een daaraan gelijkwaardig beoordeling door een onafhankelijke instantie.

Hoofdstuk 5: Toezicht en handhaving

Artikel 9: Over het toezicht

Het College heeft middels een mandaat- en aanwijzingsbeleid dd 8 november 2016 de Directeur Publieke Gezondheid van de GGDrU aangewezen als toezichthouder op de naleving van de bepalingen van de Wet maatschappelijke ondersteuning, op basis van artikel 6.1, eerste lid, Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 10: Over de handhaving

  • 1. Voor de handhaving op de kwaliteit hanteert het College het regionaal handhavingskader, zoals dat is afgesproken met de GGDrU en de andere gemeenten die ook de GGDrU als toezichthouder hebben aangewezen.

  • 2. Het regionaal handhavingskader dat de gemeente hanteert is als te vinden in bijlage 1 bij deze Nadere Regels.

Hoofdstuk 6: Inspraak

Artikel 11 : Betrekken ingezetenen bij beleid en periodiek overleg

Het betrekken van ingezetenen bij beleid en periodiek overleg is vastgelegd in de geldende Verordening Adviesraad Sociaal Domein.

Hoofdstuk 7: Uitvoeringszaken

Artikel 12: Coulanceregeling

Wanneer de belanghebbende komt te overlijden, wordt de huishoudelijke hulp en de individuele begeleiding als dat gewenst is, voor de nabestaande binnen de leefeenheid waarvan de belanghebbende deel uit maakte, nog gedurende maximaal 8 weken voortgezet.

Artikel 13: Collectief vervoer

  • 1. De gemeente Rhenen heeft collectief vervoer geregeld met de Valleihopper.

  • 2. Als na onderzoek is aangetoond dat het collectief vervoer voor inwoners van Rhenen met een beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen de best passende oplossing is, kunnen zij met korting reizen met de Valleihopper.

  • 3. Voor het reizen met korting is een kortingspas nodig. De belanghebbende, betaalt net als reizigers in het regulier openbaar vervoer, de aanschafkosten. De kosten hiervoor zijn €7,50 (prijspeil 2019).

  • 4. Het opstaptarief met kortingspas is met ingang van 1 januari 2019 € 0,84 en daarnaast een bedrag ad € 0,15 per kilometer. (prijspeil 2019)

  • 5. De tarieven zoals genoemd in artikel 12.3 en 12.4 kunnen gewijzigd worden. Indien dit gebeurt, zorgt het College voor de kenbaarheid van de geldende bedragen.

Hoofdstuk 8: Slotbepalingen

Artikel 14: Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019

  • 2. Dit besluit wordt aangehaald als Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Rhenen 2019.

  • 3. Het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Rhenen 2015 wordt per 1 januari 2019 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 6 november 2018.

de gemeentesecretaris de burgemeester

P. Bonthuis drs. J.A. van der Pas