Regeling vervallen per 01-01-2023

Gemeente Rhenen - Financiële verordening 2020 gemeente Rhenen

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2022

Intitulé

Gemeente Rhenen - Financiële verordening 2020 gemeente Rhenen

De raad van de gemeente Rhenen besluit,

a. gelezen het bestuurlijk voorstel Raad van 15 januari 2020 met nummer 570894; en

b. gelet op artikel 212 van de Gemeentewet,

de Financiële verordening gemeente Rhenen 2020 vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • deelprogramma: een deelprogramma bestaat uit een samenhangend geheel van producten, activiteiten en geldmiddelen gericht op het bereiken van vooraf bepaalde maatschappelijke effecten, waaraan indicatoren gekoppeld kunnen zijn.

  • organisatorische eenheid: iedere eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan de gemeentesecretaris en het college;

  • overheidsbedrijf: een bedrijf dat in handen is van de overheid, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad kan de (deel)programma-indeling wijzigen en opnieuw vaststellen.

  • 2.

    De raad kan op voorstel van het college per deelprogramma de relevante beleidsindicatoren vaststellen.

  • 3.

    De raad kan vaststellen over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

  • 4.

    Voor zover de (deel)programma-indeling en de beleidsindicatoren per (deel)programma niet specifiek zijn vastgesteld bij aanvang van de raadsperiode worden deze geacht te zijn vastgesteld middels het vaststellen van de eerste programmabegroting in iedere raadsperiode.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de (deel)programma’s, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen, en het overzicht van de overhead onder andere de baten en lasten, de reserves en voorzieningen en de investeringen weergegeven.

  • 2.

    In de begroting wordt per (deel)programma van de nieuwe investeringen het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de uitgaven en inkomsten van deze investeringen weergegeven en inzicht geboden in de investeringen die worden afgerond en investeringen die worden meegenomen naar het volgende jaar.

  • 5.

    In de begroting en de jaarrekening worden incidentele baten en lasten afzonderlijk gespecificeerd in het overzicht van incidentele baten en lasten als deze hoger zijn dan € 10.000.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt voor het zomerreces de raad een nota aan met een voorstel over de beleidsvoornemens en de financiële kaders en uitgangspunten voor volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

  • 2.

    De raad stelt de uitgangspunten opgenomen in de nota’s zoals genoemd in lid 1 vast.

Artikel 5. Autorisatie begroting

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij het vaststellen van de begroting geautoriseerd.

  • 3.

    Het college informeert de raad als ze verwacht, dat de lasten van een programma de geautoriseerde lasten dreigen te over- of onderschrijden, de investeringsuitgaven het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te over- of onderschrijden, of de baten de geautoriseerde baten dreigen te over- of onderschrijden. Deze afwijkingen dienen substantieel en politiek relevant te zijn.

  • 4.

    Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad, bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten en de investeringskredieten en informeert het college over de voortgang van het beleid.

  • 5.

    Voor investeringen waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel aan de raad voor. Bij omvangrijke investeringen informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

  • 6.

    Restant budgetten als gevolg van onderbesteding kunnen aan een bestemmingsreserve budgetoverheveling worden toegevoegd. Deze mutaties worden aan de raad voorgelegd. Het uitgangspunt is dat de overgehevelde budgetten worden aangewend in het eerste jaar na overheveling.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tenminste één tussentijdse rapportages per jaar over de realisatie van de begroting van de gemeente.

  • 2.

    De inrichting van de tussentijdse rapportages sluit aan bij de (deel)programma-indeling van de begroting.

  • 3.

    In de tussenrapportage wordt het saldo van afwijkingen op de baten en lasten van de exploitatiebudgetten op deelprogramma niveau ten opzichte van de gewijzigde begroting en de afwijkingen van de investeringskredieten op individueel niveau toegelicht.

Artikel 7. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen en het saldo voor agio of disagio worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

Artikel 9. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling op oninbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college toetst ten minste eens in de vier jaar of wijziging van de nota reserves en voorzieningen nodig is. Het college stelt de raad in kennis van die toets en legt de raad een nieuwe nota reserves en voorzieningen voor indien dat nodig wordt geacht. De raad kan het college verzoeken om met een voorstel tot wijziging te komen.

  • Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 2.

    Bij een voorstel voor de instelling van een reserve wordt minimaal aandacht besteed aan:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de minimale en/of maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      de maximale looptijd.

  • 3.

    Als een reserve binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een besteding, wordt het doel, de hoogte en de looptijd van de reserve opnieuw getoetst en wijzingen vastgesteld door de raad.

Artikel 11. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen of de omslagrente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan- en onttrekkingen van reserves en voorzieningen. Voor de leges, rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW), de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid en andere redelijkerwijs toe te rekenen directe kosten betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van leges, rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt de toedelingssystematiek jaarlijks bij de nota conform artikel 4 lid 1 vastgesteld.

  • 4.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks bepaald op basis van het renteschema in de nota conform artikel 4 lid 1.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend.

  • 6.

    In afwijking van de op basis van het vierde en vijfde lid berekende rentepercentage kan over een ander rentepercentage worden besloten bij de nota conform artikel 4 lid 1.

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

Voor de levering van goederen, diensten of werken, het verstrekken van leningen of garanties en het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt conform de wet Markt & Overheid, ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang volgt het college de vastgestelde beleidsregels en doet indien nodig vooraf van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, leges, rechten en heffingen.

  • 2.

    Het college toetst ten minste eens in de vier jaar of wijziging van de nota met de kaders voor de prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, werken en diensten aan overheidsbedrijven en derden en voor de huren en erfpachten nodig is. Het college stelt de raad in kennis van die toets en legt de raad een nieuwe nota voor indien dat nodig wordt geacht.

  • 3.

    Het college legt bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van de kaders uit de nota vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 14. Financieringsfunctie

Uitvoering van beleid inzake de financieringsfunctie vindt plaats conform de criteria en richtlijnen zoals genoemd in het Treasurystatuut welke door de raad wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 15. Financiering

Het college toetst ten minste eens in de vier jaar of wijziging van het Treasurystatuut nodig is. Het college stelt de raad in kennis van die toets en legt de raad een nieuw Treasurystatuut voor indien dat nodig wordt geacht. De raad kan het college verzoeken om met een voorstel tot wijziging te komen. Het statuut wordt door de raad vastgesteld.

Artikel 16. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

Het college toetst ten minste eens in de vier jaar of wijziging van de nota Weerstandsvermogen en risicomanagement nodig is. Het college stelt de raad in kennis van die toets en legt de raad een nieuwe nota weerstandsvermogen en risicomanagement voor indien dat nodig wordt geacht. De raad kan het college verzoeken om met een voorstel tot wijziging te komen. De nota wordt door de raad vastgesteld.

Artikel 17. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Het college toetst ten minste eens in de vier jaar of wijziging van het (beeld)kwaliteitsplan nodig is. Het college stelt de raad in kennis van die toets en legt de raad een nieuw onderhoudsplan openbare ruimte voor indien dat nodig wordt geacht. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.

  • 2.

    Het college toetst ten minste eens in de vier jaar of wijziging van het gemeentelijk rioleringsplan nodig is. Het college stelt de raad in kennis van die toets en legt de raad een nieuw rioleringsplan voor indien dat nodig wordt geacht. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 3.

    Het college toetst ten minste eens in de vier jaar of wijziging van het onderhoudsplan gebouwen nodig is. Het college stelt de raad in kennis van die toets en legt de raad een nieuw onderhoudsplan gebouwen voor indien dat nodig wordt geacht. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 18. Grondbeleid

Het college toetst ten minste eens in de vier jaar of wijziging van de nota Grondbeleid nodig is. Het college stelt de raad in kennis van die toets en legt de raad een nieuwe nota Grondbeleid voor indien dat nodig wordt geacht. De raad kan het college verzoeken om met een voorstel tot wijziging te komen. De nota wordt door de raad vastgesteld.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 19. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 20. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de organisatorische eenheden;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de organisatorische eenheden over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de deelprogramma’s en onderliggende producten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 21. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 5 jaar op hoofdlijnen getoetst. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 22. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiële Verordening gemeente Rhenen 2015 wordt samen met de nota Investerings- en afschrijvingsbeleid uit 2016, ingetrokken. Beide nota’s blijven van toepassing op de jaarrekening 2019, het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Rhenen 2020.

De raadsgriffier

De voorzitter

Ir. C.A.M. Apell

Drs. J.A. van der Pas

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 8

Afschrijvingsbeleid

Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen.

Voor activering kan gebruik gemaakt worden van de componentenbenadering. De afschrijving start in het jaar volgend op het jaar van ingebruikname.

Op de (im)materiële vaste activa wordt jaarlijks lineair afgeschreven volgens onderstaande termijnen tot restwaarde nul. Hier kan beargumenteerd van worden afgeweken.

Gronden en terreinen

o Gronden met een maatschappelijk nut: N.v.t.

o Gronden met een economisch nut: N.v.t.

Woonruimten, bedrijfsgebouwen

o Gebouwen: 40-60

o Zoutsilo’s gemeentewerf: 20

o Semi-permanente bouw (noodlokalen): 15

o Verbouwingen (renovatie en restauratie) 20 t/m 40

o Woonwagens: 25

o Wijkunits: 10

Grond-, weg- en waterbouwkundige werken:

o Riolering: telemetrie: 15

o Riolering: drukriolering: 40

o Riolering: vrijvervalriolering: 60

o Pompen en gemalen riolering: 12

o Wegreconstructies incl. verkeersmaatregelen, rotondes e.d.: 20 t/m 40

o Sportvelden: 20

o Overige velden en terreinen: 15 t/m 30

o Renovatie velden en terreinen: 10 t/m 20

o Speelvoorzieningen (aanleg, verbetering, aanpassing): 10

o Groenvoorziening (aanleg, verbetering, aanpassing): 20

o Kunstwerken*: 20

o Uitbreiding begraafplaatsen: 40

Vervoermiddelen:

o Veegmachine: 7

o Vrachtauto met haakarm: 6

o Personenauto: 7

o Kraakperswagen incl. belading: 7

o Plantsoenenauto: 5,6

o Wijkauto’s (vliegende brigade): 7,8

o Tractor: 8,9

o Shovel: 10

o Maaier, kooimaaier: 7,8

o Chasis t.b.v. 1-8: 6

o Groot materieel brandweer: 15

o Personeels/materieel voertuig brandweer: 7

o Hulpverleningsvoertuig brandweer: 6

o Overige vervoermiddelen: 7

Machines, apparaten en installaties

o Technische installaties: 15 t/m 20

o Telefooncentrale: 8

o Kantoor- en huishoudelijke apparatuur: 5 t/m 10

o Watertank: 10

o Sneeuwploeg, zoutstrooier: 9

o Aanhanger: 9

o Verrijdbare afzetting: 10

o Beregeningshaspel: 10

o Grafdelfmachine: 9

o Combi veeg verticuteermachine: 7

o Rolbezem: 6

o Voorlader: 9

o Armklepelmaaier: 7

o Watertank: 10

o Freesmachine: 6

o Bodemverluchter: 9

o Hefbrug: 20

o Overige machines en werkmaterieel: 5 t/m 10

Overige materiële vaste activa

o Hekwerken, afrasteringen, ballenvangers e.d.:15,3

o Meubels en inventaris: 10

o 1e inrichting onderwijs: 10

o Leer- en hulpmiddelen: 10

o Buiteninventaris (speeltoestellen en voorzieningen): 10

o Automatisering (hardware en software): 5

o (Mini)containers: 15

Immateriële vaste activa:

o Onderzoek en planvorming (toe te rekenen aan een vast actief): 5

o Onderzoek en planvorming (niet toe te rekenen aan vast actief): 1

Toelichting op de artikelen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

Het begrip administratie is gedefinieerd ten behoeve van artikel 19 van de verordening.

Het begrip deelprogramma is gedefinieerd ten behoeve van de artikel 2, 3, 6 en 20 van de verordening.

Het begrip organisatorische eenheid is gedefinieerd ten behoeve van artikel 20 van de verordening.

Het begrip overheidsbedrijf is gedefinieerd om in de artikelen 11, 12 en 13 van de verordening nadere invulling te kunnen geven aan de verplichtingen die volgen uit de Mededingingswet voor het vaststellen van de hoogte van prijzen.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de (deel)programma’s kan door de raad worden gewijzigd en vastgesteld. Het tweede lid bepaalt, dat op voorstel van het college de raad beleidsindicatoren per programma vaststelt. Het derde lid bepaalt dat de raad bij aanvang van een nieuwe raadsperiode kan aangeven welke paragrafen hij nog meer wenst. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid. Tot slot bepaalt het vierde lid dat met het vaststellen van de eerste programmabegroting in een raadsperiode de indeling van de (deel)programma’s en de beleidsindicatoren is vastgesteld zodat dit niet altijd separaat hoeft te worden vastgesteld.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting en de jaarstukken. Het artikel schrijft voor, dat de baten en lasten (inclusief de mutaties reserves), de reserves en voorzieningen en de investeringen onder de programma’s in de begroting per deelprogramma worden weergegeven. In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen, dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken.

Het derde lid bepaalt, dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt. In het vierde lid wordt voor de jaarrekening het inzicht in de uitputting van investeringskredieten geregeld.

De commissie BBV beveelt ten slotte aan om een grensbedrag op te nemen in de verordening vanaf welke omvang incidentele lasten en basten afzonderlijk gespecificeerd dienen te worden.

Artikel 4. Kaders begroting

Dit artikel bepaalt, dat het college vooraf aan het opstellen van de begroting een nota aanbied, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders en uitgangspunten (inclusief investeringen) voor de komende jaren zijn vastgelegd. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. Met het vaststellen van deze uitgangspunten geeft de raad in een vroegtijdig stadium kaders aan het college voor de invulling van de begroting voor het komende jaar.

Artikel 5. Autorisatie begroting

Dit artikel bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten (inclusief mutaties reserves) van de begroting en investeringskredieten. De financiële autorisatie vindt plaats op programmaniveau.

Lid 2 geeft aan dat er onderscheid gemaakt wordt tussen nieuwe investeringen die bij de begroting door de raad worden vastgesteld en investeringen waarbij het college de raad een voorstel doet voor toekomstige autorisatie. Daar waar hier gesproken wordt over investeringen kan het zowel gaan om het vaststellen van een voorbereidingskrediet als een uitvoeringskrediet. Op deze manier kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Een bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Lid 3 geeft aan wanneer het college de raad informeert.

Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportages (vierde lid).

Voor investeringsvoornemens die gedurende het begrotingsjaar op tafel komen regelt lid vijf de autorisatie. Dit geldt ook voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Daarnaast draagt dit lid aan het college op bij omvangrijke investeringen aan te geven wat het effect op de schuldpositie van de gemeente is.

In de kadernota rechtmatigheid 2018 adviseert de commissie BBV om regels in de verordening op te nemen om vast te leggen hoe de organisatie om gaat met het

verschuiven van budgetten over de jaren heen. Dit kan ontstaan bij specifieke exploitatiebudgetten die aan het einde van het jaar te maken hebben met onderbesteding. Lid 6 bepaalt dat deze budgetten in een bestemmingsreserve kunnen worden opgenomen en kunnen worden aangewend in het eerste jaar na overheveling.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

Op basis van de tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van beleid. Het eerste lid bepaald dat er minstens één tussentijdse rapportage is.

Lid twee bepaald dat de bij deze tussenrapportages de (deel)programmaindeling gelijk is aan de indeling van de begroting. In de rapportages wordt het saldo van de afwijkingen van de baten en lasten op deelprogramma niveau toegelicht. Hier worden de afwijkingen bedoeld tussen de realisatie en de gewijzigde begroting.

Artikel 7. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt door vertaald. Gemeenten krijgen van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. In dit geval moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken. Als hierop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa

De verordening moet volgens artikel 212, lid 2, Gemeentewet in elk geval regels bevatten voor waardering en afschrijving van activa. Het BBV (artikel 59 tot en met 65) stelt hier regels voor. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de bijlage bij de verordening.

Artikel 9. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Vorderingen worden (individueel) beoordeeld op oninbaarheid.

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

Het college toets de beleidsnota over reserves en voorzieningen minstens eens in de vier jaar of wijzigingen nodig is. Andersom kan de raad het college verzoeken om met een voorstel tot wijziging te komen De raad stelt deze nota vast. Lid 2 bepaalt dat er bij het instellen van een nieuwe reserve inzicht moet worden gegeven in een aantal onderdelen om zo te voorkomen dat bestemmingsreserves op de balans te blijven staan zonder dat er nog een investeringsvoornemen bestaat. Hiervoor is ook de bepaling in lid 3 opgenomen dat een reserve bij het overschrijden van de maximale looptijd opnieuw wordt getoetst.

Artikel 11. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

Het eerste lid van artikel 11 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen of de omslagrente voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet.

Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen en reserves voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, maar ook de leges, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

Het derde lid gaat over de kostenverdeelsleutel voor toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en over de kostprijs van prijzen van goederen, diensten en werken die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden. Dit wordt jaarlijks in de nota conform artikel 4 lid 1 vastgelegd.

Het vierde lid van artikel 11 geeft aan dat de berekeningswijze van de omslagrente voor het toerekenen van de rente aan de kostprijs voor de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van activa wordt vastgesteld bij de nota conform artikel 4 lid 1.

Het vijfde lid van artikel 11 bepaalt, dat in de kostprijs van vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties geen rente over de inzet van reserves en voorzieningen wordt meegenomen. Die rente wordt door de rijksbelastingdienst niet als kosten geaccepteerd.

In het zesde lid wordt de mogelijkheid geboden om naast de in lid 4 en 5 genoemde rentepercentage een afwijking toe te passen.

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.

Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht. Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Dit artikel bepaald dat dit enkel kan wanneer dit vooraf in een raadsbesluit is vastgelegd.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt.

Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet, is een privaatrechtelijk besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van het college, maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad. Het tweede lid bepaalt dat het college eens in de vier jaar de nota met daarin de kaders voor de te hanteren prijzen, huren en tarieven voor erfpacht toetst. De raad stelt deze nota vast. Het derde lid bepaalt dat tussentijdse wijzigingen van besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen die afwijken van de kaders uit de nota vooraf ter besluitvorming aan de raad worden aangeboden.

Artikel 14. Financieringsfunctie

Uitvoering van beleid inzake de financieringsfunctie vindt plaats conform de criteria en richtlijnen zoals genoemd in het Treasurystatuut.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Het BBV geeft in de artikelen 16 tot en met 21 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. De raad kan bepalen om ook over aanvullende zaken in de paragrafen van de begroting en jaarrekening te worden geïnformeerd. Hier is in de voorliggende verordening geen sprake van. Wel is opgenomen welke beleidsnota’s door het college ter vaststelling aan de raad worden aangeboden.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 19. Administratie

In dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten doen.

Artikel 20. Financiële organisatie

Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens artikel 160 lid 1a, Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Dit artikel geeft een opsomming op welke van de terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. In dit artikel van de verordening wordt het college opgedragen om bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten.

Artikel 21. Interne controle

Dit artikel draagt het college op om maatregelen te treffen op het gebied van de interne beheersing van de organisatie.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 21 april 2020