Regeling vervallen per 01-01-2012

Afstemmingsverordening (WIJ) Gemeente Ridderkerk 2009

Geldend van 04-12-2009 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Afstemmingsverordening (WIJ) Gemeente Ridderkerk 2009

De raad van de gemeente Ridderkerk;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 oktober 2009,

nummer 259;

gelet op artikel 12 van de Wet investeren in jongeren

b e s l u i t :

vast te stellen de

AFSTEMMINGSVERORDENING WET INVESTEREN IN JONGEREN (WIJ)

GEMEENTE RIDDERKERK 2009

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm,

vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde

verhoging of verlaging;

  • c.

    maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

  • d.

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een

inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening

e.college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk.

Artikel 2. Afstemming

  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

  • 3. Een maatregel opgelegd over een periode langer dan een maand wordt heroverwogen binnen drie maanden na het opleggen van de maatregel.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft

plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg

van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

  • b.

    het college dringende redenen aanwezig acht.

    • 2.

      Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voorzover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

Artikel 8. Samenloop

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

HOOFDSTUK 2. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 45 VAN DE WET

Artikel 9. De hoogte van de maatregel

1.Bij een gedraging inhoudende schending van een verplichting als bedoeld in artikel 45 van de wet wordt de maatregel vastgesteld op 20 procent van de WIJ-norm.

Artikel 10. De duur van de maatregel

  • 1. De duur van de maatregel wordt vastgesteld op een maand.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de jongere binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw één van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet schendt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd van 5 procent van de WIJ-norm.

  • 2.

    De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van een maatregel worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven. Dit is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid kan de hoogte van de maatregel worden verdubbeld, indien de

jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 500,- : 10 procent van de WIJ-norm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 500,- tot € 2.000,-: 20 procent van de WIJ-norm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 40 procent van de WIJ-norm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- of meer : 100 procent van de WIJ-norm.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan de hoogte van de maatregel worden verdubbeld, indien de

jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid

  • 4.

    De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 5.

    Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

HOOFDSTUK 4. MISDRAGINGEN

Artikel 13. Misdragingen

  • 1. Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de WIJ-norm.

  • 2. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de WIJ-norm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag nadat zij is bekend gemaakt, met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2009.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 november 2009

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Toelichting verordening

Algemene toelichting

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden.

Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar.

Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd.

Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een

werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de

inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid, WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid, onderdeel b, WIJ). Dat is de Afstemmingsverordening WIJ.

Reikwijdte Afstemmingsverordening WIJ

In afwijking van het uitgangspunt van de wetgever om de WIJ zoveel mogelijk WWB-conform in te richten, is de vastgelegde reikwijdte van de gemeentelijke Afstemmingsverordening beperkter van aard dan die in de WWB. Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening kunnen minder uiteenlopende verplichtingen verbonden worden dan aan de bijstand.

Een ander verschil tussen de WIJ en de WWB is dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden als de jongere zich schuldig maakt aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan, anders dan in de vorm van schending van één van de in artikel 41 WIJ genoemde verplichtingen. Dat heeft tot gevolg dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden in geval van het onverantwoord interen van vermogen en bij verwijtbare werkloosheid, als deze gedragingen leiden tot het indienen van een aanvraag voor een werkleeraanbod.

Verlagen is maatwerk

Hoewel de gemeenteraad de regels stelt over het verlagen van de inkomensvoorziening, is het verlagen van de inkomensvoorziening een vorm van maatwerk, waarmee het college is belast.

De maatregel dient afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere.

Zowel in de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere kan aanleiding worden gevonden om van de standaardmaatregel af te wijken.

Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het college echter zonder meer verplicht om van verlaging af te zien (artikel 41, tweede lid, WIJ). Vanwege het karakter van de inkomensvoorziening als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken.

Berekeningsgrondslag en duur van de maatregel

De maatregel wordt in deze verordening toegepast op de toepasselijke WIJ-norm. Bij recidive geldt als regel dat deze duur verdubbeld wordt. Voor schending van de inlichtingenplicht is gekozen voor verdubbeling van het percentage.

In deze verordening is gekozen om alleen in de situatie van “schending van de inlichtingenplicht zonder benadeling voor de gemeente” een waarschuwing te kunnen geven.

Aandachtspunt hierbij is dat een dergelijke waarschuwing de status van ‘besluit’ krijgt in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Daartegen staat bezwaar en beroep open (CRvB 5 januari 2009, LJN: BG9682).

Relatie met Verordening Werkleeraanbod

De verordening Werkleeraanbod en de Afstemmingsverordening vormen twee kanten van dezelfde medaille. Immers, de WIJ legt het college plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door de verordening Werkleeraanbod gefaciliteerd. Anderzijds staat daar wel tegenover dat de jongere verplicht is het aanbod te aanvaarden en de verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld na te leven. Komt de jongere die verplichtingen niet na, dan vormt de Afstemmingsverordening het kader voor verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten dus op elkaar aan.

In de verordening Werkleeraanbod kan ook worden vastgelegd onder welke voorwaarden en omstandigheden tot intrekking van het werkleeraanbod (en daarmee de inkomensvoorziening) kan worden overgegaan. Zie verder de verordening Werkleeraanbod.

Schending inlichtingenplicht artikel 44 WIJ

Schending van de verplichtingen genoemd in artikel 44 WIJ verplicht in beginsel tot verlaging van de

inkomensvoorziening. De hier genoemde verplichtingen betreffen de inlichtingen- medewerkings- en

identificatieplicht. In deze verordening is ervoor gekozen om de hoogte van de maatregel te relateren aan de mate van benadeling van de gemeente. Hoe hoger de benadeling, hoe zwaarder de maatregel.

Schending van de verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling en het werkleeraanbod artikel 45 WIJ

In artikel 45 WIJ zijn de verplichtingen omschreven die betrekking hebben op de

arbeidsinschakeling en de totstandkoming en de tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod.

Deze verplichtingen gelden van rechtswege vanaf het moment dat de aanvraag voor een werkleeraanbod wordt ingediend. Schending van één van deze verplichtingen dient in beginsel te leiden tot verlaging van de eventuele inkomensvoorziening.

Ter wille van de eenvoud en eenduidigheid is in deze verordening gekozen voor de variant dat voor schending van alle in artikel 45 genoemde verplichtingen eenzelfde maatregelpercentage gaat gelden. Het aanbrengen van een rangorde in de genoemde verplichtingen is niet zinvol.

Er is daarom gekozen voor een percentage van 20% van de WIJ-norm. Mocht er sprake zijn van ernstige belemmerende gedragingen kan het recht op een “werkleeraanbod” worden ingetrokken waardoor ook het recht op inkomensvoorziening wordt ingetrokken.

Dit wordt nader geregeld in verordening Werkleeraanbod.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1. ALGMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als in de WIJ.

De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag/verlaging.

In artikel 41 WIJ is opgenomen dat het bedrag van de inkomensvoorziening wordt verlaagd; bedoeld is echter de norm. In deze verordening genoemd de “Wij-norm”.

Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is bij het bepalen van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht (zie artikel 12).

Gegeven de toelichting op dit artikel wordt onder bruto benadelingsbedrag tevens verstaan de (inmiddels) afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als bedoeld in artikel 54, vierde lid WIJ. Voor zover er ten tijde van het maatregelbesluit nog geen sprake is geweest van afdracht aan belastingen etc. , bijvoorbeeld omdat de teveel verstrekte inkomensvoorziening reeds is terugbetaald in hetzelfde kalenderjaar als waarin de inkomensvoorziening ten onrechte is verstrekt, blijft het benadelingsbedrag uiteraard beperkt tot een netto bedrag.

Artikel 2. Afstemming

Lid 1

Herhaald is de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41, eerste lid, WIJ).

Verwezen wordt naar artikel 42 WIJ om aan te geven dat de imperatief voorgeschreven verlaging middels een maatregel niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten, dan komt verlaging veelal niet meer aan de orde.

Lid 2

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere afzonderlijk.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd.

Lid 3

Vanwege het karakter van de inkomensvoorziening als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken.

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm. Zie artikel 1 voor een begripsomschrijving.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de inkomensvoorziening omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven hoe het besluit moet worden gemotiveerd. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 5. Horen van belanghebbende

Lid 1

Op grond van afdeling 4.1.2 artikel 4:8 van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb).

In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel

voorgeschreven.

Lid 2

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

Naast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen van een maatregel wordt verwezen naar artikel 41, tweede lid, WIJ waarin is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Lid 1

Een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft

plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de

gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte

inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in de

verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Ten slotte kan in individuele omstandigheden wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een maatregel onaanvaardbaar zijn. Dat vergt een beoordeling van de situatie van de jongere maar daarvan zal niet spoedig sprake zijn.

Lid 2

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is een besluit en van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 7. Ingangsdatum

Lid 1

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de WIJ-norm in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de WIJ-norm die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode.

Gemeenten hoeven in dat geval niet over te gaan tot herziening van de inkomensvoorziening en het te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening terug te vorderen.

Lid 2

Dit lid is van toepassing als lid 1 niet aan de orde is, omdat de inkomensvoorziening reeds beëindigd is.

Het tweede lid biedt de mogelijkheid om met terugwerkende kracht een maatregel op te leggen.

Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de jongere is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzien en teruggevorderd. Dat is ook nog mogelijk indien de inkomensvoorziening reeds is uitbetaald. Uit de jurisprudentie blijkt dat de uiterste begrenzing ligt op het moment waarop de gedraging plaatsgevonden heeft. Wordt een dergelijke maatregel opgelegd, dan moet een tevens een besluit tot herziening van de inkomensvoorziening op grond van artikel 40, derde lid, WIJ worden genomen.

Artikel 8. Samenloop

Is sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is.

HOOFDSTUK 2. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 45 VAN DE WET

De gedragingen die een schending van artikel 45 WIJ inhouden betreffen de arbeidsinschakeling en de

totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. Hiervoor is gekozen voor één uniform maatregelpercentage bij schending van een verplichting.

Artikel 9. De hoogte van de maatregel

Gekozen is voor een maatregel van 20%.

Artikel 10. De duur van de maatregel

Lid 1

De duur van een maatregel is vastgesteld op een maand.

Lid 2

Indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarmee een eerdere maatregel is opgelegd sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel.

Indien de jongere na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueelmoeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de jongere. Een zwaardere maatregel dan in geval van recidive is dan doorgaans verdedigbaar. Bij een maatregel met een duur langer dan een maand wordt er binnen 3 maanden een herbeoordeling gemaakt zoals is voorgeschreven in artikel 2 lid 3 van deze verordening.

Bij een herhaling van verwijtbare gedragingen kan overwogen worden het recht op een “werkleeraanbod” in te trekken. Hiervoor worden regels gesteld in de verordening Werkleeraanbod.

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Door het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente is het mogelijk dat er ten onrechte of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening wordt verstrekt. Het is ook denkbaar dat het inlichtingenverzuim niet tot benadeling heeft geleid. In beide gevallen kan een maatregel aan de orde zijn.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening niet vaststellen. De aanvraag moet dan buitenbehandeling worden gesteld. (artikel 4:6 Awb) Het opleggen van een maatregel is in dergelijke gevallen niet aan de orde.

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

Lid 1

Dit lid regelt de hoogte van de maatregel bij de zogeheten 'nulfraude' : het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de inkomensvoorziening. De hoogte is bepaald op 5% van de WIJ-norm.

Lid 2

De duur van de maatregel is vastgesteld op een maand.

Lid 3

Er kan een schriftelijke waarschuwing worden verstuurd als de individuele situatie daar aanleiding toe geeft. Er mag niet eerder een waarschuwing zijn gegeven binnen een periode van 2 jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een waarschuwing is gegeven. Een waarschuwing is een besluit in het kader van de AWB en telt mee bij een eventuele herhaling van de gedraging.

Lid 4

Dit artikel regelt de recidiveals de jongere zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging met betrekking tot de inlichtingenplicht. De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld als de herhaling plaats vindt binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit van de vorige maatregel.

Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, 2e lid.

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

Lid 1

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de

gemeente te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening.

Lid 2

De hoogte van de maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het benadelingsbedrag.

De maatregel wordt in de regel toegepast op de toekomstige inkomensvoorziening van de jongere maar kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd, zie artikel 7, tweede lid van deze verordening.

Lid 3

De duur van de maatregel is in principe een maand.

Lid 4

Dit artikel regelt de recidive als de jongere zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging met betrekking tot de inlichtingenplicht. De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld als de herhaling plaats vindt binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit van de vorige maatregel.

Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, 2e lid.

Lid 5

In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude hebben de Procureurs-generaal richtlijnen gegeven onder welke omstandigheden ter zake van de aan de schending klevende strafrechtelijke delicten (veelal oplichting en valsheid in geschrifte) vervolging door het OM moet plaatsvinden.

Per 1 januari 2009 is de bestaande Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gewijzigd (zie Stcrt. 2008/187).

Uitgangspunt is het zogenaamde ‘una via’-beginsel. De jongere wordt hetzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.

Ook is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het OM of als een schikking is getroffen. In dergelijke situaties is een maatregel niet meer opportuun.

HOOFDSTUK 4. MISDRAGINGEN

Artikel 13. Misdragingen

Lid 1

De hoogte van de maatregel is vastgesteld op 40% van de WIJ-norm

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een jongere zich heeft misdragen, zal evenzeer gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de jongere.

Bij de beoordeling zal het “agressieprotocol” van de gemeente Ridderkerk worden betrokken.

Lid 2

De duur van de maatregel is bepaald op een maand.

Lid 3

Dit artikel regelt de recidive als de jongere zich opnieuw schuldig maakt aan een misdraging binnen twaalf maanden na de vorige misdraging. De maatregel kan worden verhoogd tot 100% van de WIJ-norm.