Regeling vervallen per 20-11-2007

Algemene subsidieverordening 2006

Geldend van 20-11-2007 t/m 19-11-2007

Intitulé

Algemene subsidieverordening 2006

De raad van de gemeente Ridderkerk;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 december 2005,

nummer 384;

gelet op hoofdstuk 4, titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t :

vast te stellen de

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING 2006

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    De wet: Algemene wet bestuursrecht (Awb)

  • b.

    Gemeentebestuur: de raad en het college

  • c.

    Subsidieontvanger: een rechtspersoon, een natuurlijk persoon of een groep natuurlijke personen, die zich ten doel stelt activiteiten te verrichten ten behoeve van de inwoners van de gemeente.

  • d.

    Werkplan: de beschrijving van de activiteiten van een organisatie ter verwezenlijking van de betreffende gemeentelijke doelstellingen in de aangegeven periode.

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1. Deze verordening is van toepassing op alle bij het college aangevraagde en door het college verstrekte subsidies tenzij dit op grond van de wet is uitgesloten of bij afzonderlijk besluit van het gemeentebestuur anders is bepaald.

  • 2. Het college kan met inachtneming van de artikelen 4:37 tot en met 4:40 van de wet, ter uitvoering van de verordening, onder aanwijzing van specifieke beleidsterreinen, over de volgende onderwerpen nadere regels stellen:

    • a.

      de voor subsidiëring in aanmerking komende activiteiten;

    • b.

      de vaststelling van voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat tot subsidiëring kan worden besloten;

    • c.

      de aard van de bij de aanvraag om subsidie in te dienen bescheiden;

    • d.

      de uiterste datum tot waarop de onderscheiden aanvragen om subsidie bij het college kunnen worden ingediend;

    • e.

      de wijze van verslaglegging.

Artikel 3. Subsidieplafond

  • 1. Het college stelt jaarlijks de subsidieplafonds vast, binnen de door de gemeenteraad geautoriseerde financiële kaders.

  • 2. Het college stelt de verdeling van het voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag vast.

  • 3. Onder vermelding van de wijze van verdeling maakt het college op de in de gemeente gebruikelijke wijze een vastgesteld subsidieplafond bekend.

Artikel 4. Vergoeding vermogenswaarden en vorming egalisatiereserve

  • 1. Indien het verstrekken van subsidie bij de subsidieontvanger heeft geleid tot vermogensvorming bepaalt het college de hoogte van de daarvoor aan het college verschuldigde vergoeding.

  • 2. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de zaken en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst door de subsidieontvanger van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 3. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

  • 4. De vergoeding is maximaal niet hoger dan het totale subsidiebedrag dat het college aan de subsidieontvanger heeft verstrekt.

  • 5. De subsidieontvanger kan een egalisatiereserve vormen tot ten hoogste tien procent van de subsidie over het betreffende jaar.

Artikel 5. Medesubsidiënt

Het gemeentebestuur kan van bepalingen van deze verordening afwijken indien er sprake is van medesubsidiëring en de betreffende bepalingen in strijd zijn of komen met besluiten van de medesubsidiënt.

Hoofdstuk 2. Aanvraag

Artikel 6. Termijn indienen subsidieaanvragen

  • 1. Een aanvraag om subsidie op grond van de begroting wordt uiterlijk ingediend op 1 juni van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Subsidieaanvragen voor incidentele activiteiten worden uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten ingediend.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen van de termijnen, genoemd in lid 1 en 2, afwijken.

Artikel 7. Indiening aanvraagbescheiden voor buitenwettelijke subsidies

De aanvraag voor een buitenwettelijke subsidie gaat in ieder geval vergezeld van:

  • 1.

    een werkplan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte is;

  • 2.

    een begroting, tenzij deze voor de berekening van het bedrag van de subsidie niet van belang is;

  • 3.

    indien het een rechtspersoon betreft, een afschrift van de oprichtingsakte dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd, voor zover niet al eerder overlegd.

  • 4.

    Bij subsidieaanvragen die een bedrag van € 2.000 niet te boven gaan zijn de onder 1, 2 en 3 genoemde aanvraagbescheiden niet van toepassing. Deze subsidieontvangers dienen (eenmalig) aan te geven voor welk doel zij een subsidie aanvragen;

  • 5.

    Voor de onder 4 genoemde subsidieontvangers kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de afrekening en verantwoording.

Artikel 8. Meerdere subsidieaanvragen

Op aanvragen om eenmalige subsidies is artikel 4:65 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9. Te laat ingediende aanvragen

  • 1. Indien een aanvraag tot verlening van een subsidie wordt ingediend na het verstrijken van de tijdstippen en termijnen genoemd in artikel 6 van deze verordening of in de door het gemeentebestuur vastgestelde nadere regels, kan het college besluiten de desbetreffende aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Indien het college in gevallen bedoeld in het voorgaande lid de aanvraag wel in behandeling neemt, kan de subsidie lager worden verleend of op een lager bedrag worden vastgesteld, dan in de aanvraag wordt genoemd dan wel in de berekeningsgrondslag van de toepasselijke beleidsregel is opgenomen.

Hoofdstuk 3. Subsidieverlening, -vaststelling

Artikel 10. Beschikking op de subsidieaanvraag

  • 1. Het college neemt vóór 1 januari van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft een besluit omtrent de gevraagde subsidie.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college afwijken van de in het eerste lid genoemde datum.

  • 3. Indien van de in het eerste lid genoemde datum wordt afgeweken, wordt de aanvrager vóór het verstrijken van deze datum daarvan gemotiveerd op de hoogte gesteld.

Artikel 11. Tussentijds verslag

  • 1. Bij de beschikking tot subsidieverlening kan het college bepalen dat de subsidieontvanger periodiek verslag uitbrengt over de voortgang van de activiteiten en de besteding van de toegekende subsidie tot dan toe en een prognose geeft voor de resterende periode.

  • 2. Indien de voortgang van de uitvoering van de activiteiten c.q. de realisatie van de prestaties niet correspondeert met de planning, wordt door de subsidieontvanger aangegeven op welke wijze realisatie van het activiteitenplan alsnog zal worden bereikt door de subsidieontvanger.

  • 3. Het college kan aangeven in welke vorm dit verslag dient te worden uitgebracht.

Artikel 12. Intrekken of verlagen van de subsidie

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het college besluiten de subsidieverlening in te trekken of ten nadele van de subsidieontvanger te verlagen indien:

    • a.

      aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording aflegt over de activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover van belang voor de vaststelling van de subsidie;

    • b.

      de subsidieontvanger niet meewerkt aan het maken van werkafspraken;

    • c.

      de subsidieontvanger binnen zes maanden geen gebruik maakt van de subsidie;

    • d.

      de subsidieontvanger daartoe een schriftelijk verzoek indient.

Artikel 13. Accountantscontrole

  • 1. Artikel 4:78 van de wet is van toepassing op een subsidieontvanger die een subsidie ontvangt van € 50.000 of hoger.

  • 2. Het college kan op verzoek van de subsidieontvanger in bijzondere gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 14. Informatieplicht

De subsidieontvanger doet tijdig opgave van een wezenlijke wijziging van de gegevens die bij de aanvraag om subsidie of bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie zijn overgelegd.

Artikel 15. Subsidievaststelling

  • 1. Ten einde de subsidie vast te stellen dient een subsidieontvanger vóór 1 juni van het jaar volgend op het jaar waarop de subsidie betrekking heeft een financieel jaarverslag, een activiteitenverslag en/of een verantwoording van de overige subsidieverplichtingen in te leveren.

  • 2. Overeenkomstig artikel 4:48 van de wet kan het college de subsidie lager vaststellen, wanneer de subsidieontvanger niet tijdig voldaan heeft aan het genoemde in het eerste lid.

  • 3. Het college stelt, onder bekendmaking aan de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft de subsidie vast.

  • 4. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het gestelde in het eerste en tweede lid en stelt de aanvrager vóór het verstrijken van deze datum hieromtrent gemotiveerd op de hoogte.

Artikel 16. Subsidiebetaling

Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling binnen 8 weken na vaststelling door het college betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Hoofdstuk 4. Weigeringsgronden

Artikel 17. Weigeringsgronden

De subsidie kan naast de in het artikel 4:25, tweede lid, en artikel 4:35 van de wet genoemde gronden tevens geweigerd worden indien naar het oordeel van het college:

  • a.

    de te subsidiëren activiteiten van de aanvrager niet aanwijsbaar ten goede zullen komen aan inwoners van de gemeente;

  • b.

    de subsidieverstrekking niet past binnen door het gemeentebestuur vastgesteld beleid;

  • c.

    de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij eigen middelen, hetzij middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

  • d.

    de aanvrager de behoefte aan de te subsidiëren activiteiten niet aannemelijk kan maken;

  • e.

    een doublure ontstaat met al door het college gesubsidieerde activiteiten of een deel daarvan;

  • f.

    de door de aanvrager aan de deelnemers aan de activiteiten gevraagde eigen bijdrage zo laag is gesteld, dat door een redelijke verhoging daarvan subsidieverlening achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 18. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

  • 2.

    Gelijktijdig wordt de Algemene subsidieverordening Ridderkerk 2000 (24 mei 2000) ingetrokken, met dien verstande dat:

    • a.

      De beleidsregels die op grond van de Algemene subsidieverordening Ridderkerk 2000 zijn vastgesteld onverkort van kracht blijven;

    • b.

      Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend, de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening Ridderkerk 2000 van toepassing blijven.

Ridderkerk, 30 januari 2006

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

LvU/560

Toelichting

Algemeen

Voor de gehele verordening geldt dat alle begrippen of artikelen die ‘letterlijk’ in de wettekst vermeld staan, uit de verordening zijn gehaald. Voor sommige artikelen geldt dat er een verwijzing naar de wettekst is opgenomen, aangezien dan in het betreffende artikel een aanvullende eis op de wettekst wordt gesteld.

Vanwege de dualisering en de daarmee samenhangende taken van gemeenteraad en college zijn de verschillende bevoegdheden ten aanzien van de verdeling c.q. toekenning van middelen ook opgenomen in de verordening.

Artikel 2. Toepassingsbereik

Het college kan voor bepaalde beleidsterreinen nadere beleidsregels vaststellen. Bij deze beleidsregels valt o.a. te denken aan de ‘Uitvoeringsregeling WVG- en Ouderenvervoer 65+ zonder medische indicatie’, de ‘Beleidsregel Culturele manifestaties’ en de ‘Beleidsregel Subsidieplafond voor Peuterspeelzaalwerk’.

Artikel 3. Subsidieplafond

Het subsidieplafond is het maximum bedrag dat gedurende het begrotingsjaar beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies. Tot welk niveau het college uitgaven mag doen, is door de raad vastgelegd in de Programmabegroting. Bij de vaststelling van de subsidieplafonds zal het college hiermee rekening dienen te houden.

De vastgestelde subsidieplafonds worden bekendgemaakt in het Gemeentejournaal vóór aanvang van het tijdvak waarvoor ze zijn vastgesteld.

Is het subsidieplafond bereikt, dan moet verdere subsidieverstrekking volgens artikel 4:25, tweede lid, Awb, worden geweigerd.

Artikel 4. Vergoeding vermogenswaarden en vorming egalisatiereserve

Het is toegestaan dat subsidieontvangers een egalisatiereserve opbouwen. Deze egalisatiereserve mag nooit meer zijn dan tien procent van de subsidie die de subsidieontvanger over het betreffende jaar heeft ontvangen. Over het bedrag boven deze toegestane tien procentregeling is de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd of dient de subsidieontvanger een deel van het subsidebedrag aan het college te retourneren.

Artikel 7. Indienen aanvraagbescheiden voor buitenwettelijke subsidies

Bij subsidieaanvragen onder de € 2000 en vallende binnen de grenzen van de raadsprogramma’s, worden geen ‘ingewikkelde’ aanvraagbescheiden meer geëist. Vanuit ervaring is gebleken dat de tijdsinvestering voor de afhandeling van dergelijke subsidieaanvragen conform de oude subsidieverordening de subsidieaanvraag verre te boven ging. Het college kan nu zelf nadere regels stellen aan de beoordeling c.q. afrekening van dergelijke subsidies.

Artikel 12. Intrekken of verlagen van de subsidie

In dit artikel is naast de gronden uit de wet waarop een subsidie ingetrokken of verlaagd kan worden, een aantal aanvullende gronden opgenomen.

Artikel 17 Weigeringsgronden

In dit artikel zijn naast de weigeringsgronden uit de wet, de weigeringsgronden opgenomen die al enige jaren in de praktijk worden gehanteerd.