Regeling vervallen per 01-07-2010

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007

Geldend van 21-11-2007 t/m 30-06-2010

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007

De Raad van de gemeente Rijssen-Holten

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende:

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • c.

      verzorgingsbehoevende: degene die zonder verzorging zou zijn aangewezen opname in een instelling ter verzorging of verpleging;

    • d.

      verzorgende: degene die de verzorgingbehoevende verzorgt;

    • e.

      voormalige alleenstaande ouder: de alleenstaande die niet langer aangemerkt wordt als alleenstaande ouder als gevolg van het bereiken van de leeftijd van 18 jaar van het laatste tot het gezin behorende inwonende kind.

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 - Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      kinderen van 16 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen lager dan 50 procent van de gehuwdennorm;

    • b.

      kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar die inwonen bij de voormalige alleenstaande ouder;

    • c.

      verzorgingsbehoevenden en verzorgenden tussen wie een eerste- of tweedegraads bloed-of aanverwantschap bestaat;

    • d.

      asielzoekers met een verstrekking als bedoeld in artikel 3 van de Regeling toekenning bevoegdheid aan COA tot uitsluiting bepaalde categorieën asielzoekers van verstrekkingen Rva 1997.

    • e.

      studerende inwonende kinderen van 18 jaar en ouder met studiefinanciering en inkomsten uit arbeid en deze inkomsten uit arbeid niet meer bedragen dan 50 procent van de gehuwdennorm.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag.

Artikel 4 - Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met een ander.

  • 2. Het derde lid van artikel 3 is,behoudens sub b, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 - Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 18 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

Artikel 6 - Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

Artikel 7 - Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt:

  • a.

    45 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

  • b.

    65 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

  • c.

    75 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 8 - Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels stellen.

Artikel 9 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007

Artikel 10 - Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking.

  • 2.

    De toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Rijssen – Holten 2006 (raadsbesluit 22 december 2006, nummer 2005 –XI – 19) wordt hierbij ingetrokken.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 29 oktober 2007

de griffier de voorzitter

drs. H.A.J. van de Vliert mr. drs. B. Koelewijn

Toelichting Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007

Algemene toelichting

De gemeenteraad dient op grond van artikel 8 eerste lid onder c juncto artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB) een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de bijstandsnorm.

1. Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een

systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de WWB maakt het voor de financiering

door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB.

Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB),

te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal

bedraagt voor:

  • -

    alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • -

    alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53.)

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • -

    verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening.

De verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van de studie (een zogenaamde schoolverlatersnorm) wordt niet opportuun geacht.

2. De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

In artikel 8 lid 1 onder c juncto. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

categorieën

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te

stellen.

In deze Toeslagenverordening Wet werk en bijstand wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt. In artikel 7 van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand wordt daarentegen het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door minimum hoogtes voor te schrijven waaraan de bijstand moet voldoen na toepassing van de verlagingen.

Eenvoudigheidshalve is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21

jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen

ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand.)

3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is -in tegenstelling tot in de Abw- niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten.

Bovenstaande in acht nemend kan hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:

  • 1.

    Basisnorm;

  • 2a.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

OF

  • 2b.

    Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

  • 4a.

    Korten met verlaging schoolverlater

OF

4.b Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

De verlagingen onder stap 4a en 4b mogen nooit gelijktijdig worden toegepast. De

Toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt.

Leidt de uitkomst tot en lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 7 van de

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand, dan moet het college de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimum hoogte volgens dit artikel.

De uitkomst van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de

bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto

minimumloon.

Het begrip voormalige alleenstaande ouder is nodig voor de toepassing van artikel 3.

Artikel 2

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB

onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de

jongerennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind in een kraakpand wonen. De gehuwdennorm van artikel 21 onder c WWB minus de

verlaging van 5 onder a van de Toeslagenverordening leidt tot een lager bedrag aan bijstand dan

de norm van artikel 20 lid 2 onder c WWB. In dergelijke uitzonderlijke situaties moet het college

gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2006 op te nemen.

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de

mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen

verordening Wet werk en bijstand 2006 is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer ander(en) in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

In het derde lid wordt geregeld dat van inwonende kinderen van 16 tot 21 jaar met een inkomen lager dan 50 procent van de gehuwdennorm niet verwacht kunnen worden dat zij bijdragen in de kosten. Zodra het inkomen hoger is wordt de verhoging overeenkomstig de vorige leden bepaald.

Voor voormalige alleenstaande ouders, alleenstaande die als gevolg van het bereiken van de leeftijd van 18 jaar van het laatste tot het gezin behorende kind, voor de bijstandsverlening niet langer wordt aangemerkt al een alleenstaande ouder, wordt de toeslag bepaald op 20 % gedurende de periode dat het bedoelde kind de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt. Concreet betekent een en ander dat voor die kinderen geen inkomenstoets hoeft te worden gemaakt.

Voor de voormalige alleenstaande ouder met inwonende kinderen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar is deze bepaling eveneens een verruiming. Bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar van het laatste tot het gezin behorende kind wordt de ouder, voor de uitvoering van de WWB, aangemerkt als een alleenstaande. Als gevolg hiervan wordt de norm vastgesteld op die van een alleenstaande. Als het inwonende kind een inkomen heeft dat hoger is dan 50% van de gehuwdennorm verandert de norm voor de belanghebbende van 80% naar 60% van de gehuwdennorm terwijl een dergelijke wijziging bij gehuwden leidt tot een verlaging van 100% naar 90%. De inkomensdaling voor de voormalige alleenstaande ouder van 20 % achten wij ongewenst.

Zorgbehoevenden en verzorgenden, tussen wie een eerste– of tweedegraads bloed- of aanverwantschap bestaat, wordt eveneens niet aangemerkt als diegenen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft. Het is niet wenselijk om uitkeringsgerechtigden in dergelijke situatie te confronteren met een lagere toeslag. Dit is overeenkomstig de huidige uitvoeringspraktijk.

Asielzoekers die buiten een opvangcentrum onderdak hebben gevonden, krijgen een vergoeding via de COA. Deze vergoeding is zo laag dat in redelijkheid geen bijdrage kan worden verwacht in de kosten van de huishouding.

Omdat de genoemde personen, zorgbehoevenden, verzorgenden en asielzoekers, geen bijstandspartij zijn dienen de uitkeringsgerechtigden aan te tonen dat een van de genoemde situaties zich voordoen.

In verband met een uitspraak van de CRvB van 17 april 2007 is de toeslagenverordening worden aangepast.

De CRvB heeft uitgesproken dat op de WWB uitkering van ouders met een inwonend studerend kind van 18 jaar en ouder geen korting hoeft te worden toegepast.

De studiebeurs op grond van WSF 2000 (basisbeurs,aanvullende en evt. rentedragende lening) bevat een tegemoetkoming voor de directe studiekosten. Het feit dat de ouders een bijdrage kunnen vragen aan het inwonend kind doet hieraan niets af.

De toelage van het inwonend kind bevat ook geen bedrag voor huisvestingskosten. Het uitgangspunt dat belanghebbenden andere dan woonkosten met het kind kunnen delen verdraagt zich niet met het feit dat het kind voor de WWB als zelfstandige economische eenheid wordt beschouwd.

Omdat veel studerenden een bijbaantje hebben wordt in sub e geregeld dat ingeval van inkomsten uit arbeid die minder dan 50 procent van de gehuwdennorm bedragen niet kan worden gesproken van het kunnen bijdragen in de woonlasten.

Artikel 4

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn

hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang.

Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Evenals bij alleenstaanden wordt vanaf de derde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat,zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

In het tweede lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die

tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.

Dit geldt ook voor de genoemde asielzoekers.

Artikel 5

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre

belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn

woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.

In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de Verordening Wet werk en bijstand 2004 wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'.

Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit

verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de

invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs.99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

Overigens is dit overeenkomstig de uitvoering van de huidige bijstandsverordening.

Artikel 6

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

In het tweede lid wordt geregeld, dat -overeenkomstig het bepaalde in artikel 29 WWB de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 WWB.

Artikel 7

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007 zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen leiden tot cumulatie. Een dergelijke cumulatie kan er toe leiden dat de hoogte van de uitkering onvoldoende is om in de algemene noodzakelijk kosten van het bestaan te kunnen voorzien.

Artikel 8

De uitvoering van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007 ligt bij het college van burgemeester en wethouders.

In gevallen waarin de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007 niet voorziet kan het college van burgemeester en wethouders met toepassing van 18 WWB een voorziening treffen.

Om een goede uitvoering te waarborgen kan het college nadere regels stellen.

Artikel 9

In den lande wordt als regel de Toeslagenverordening als citeertitel gebruikt. Om duidelijk te maken dat het een toeslagenverordening op grond van de WWB is, zijn de woorden Wet werk en bijstand toegevoegd. Het jaartal geeft aan in welk jaar de verordening is vastgesteld.

Artikel 10

Onder intrekking van de toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2006, treedt de verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2007 de dag na bekendmaking in werking.