Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Gemeente Rijswijk 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m heden

Intitulé

De gemeenteraad: Gezien:het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk d.d. 3 november 2009   nr. 09-043            Gelet op:artikel 12, eerste lid, onderdeel a van de Wet investeren in jongeren (WIJ); artikel 20 van de Wet inburgering (WI);artikel  7.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB); artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet.  Overwegende: dat het noodzakelijk is om een nadere invulling te geven aan de in de WIJ opgenomen verplichting tot het bij verordening vaststellen van regels aangaande de inhoud van het werkleeraanbod en de daaraan verbonden:- rechten op ondersteuning, - voorzieningen, - verplichtingen,- subsidies,welke opdracht tot doel heeft de arbeidsinschakeling van de daarvoor in aanmerking komende personen te realiseren.  Besluit: vast te stellen de

Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Gemeente Rijswijk 2010 (-1.844)

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: begripsomschrijvingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven,

hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren, de Algemene wet bestuursrecht of de overige in deze verordening aangehaalde wetten.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. wet de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • b.

    het collegehet college van burgemeester en wethouders van de

    gemeente Rijswijk;

  • c.

    de gemeenteraad de gemeenteraad van de gemeente Rijswijk;

d. jongere de belanghebbende zoals bedoeld in artikel 2 van de wet;

e. algemeen geaccepteerde arbeid alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

f. startkwalificatie een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

g. arbeidsovereenkomst een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijk gesteld, een aanstelling op ambtenarenrecht of een overeenkomst waarbij de jongere gedetacheerd wordt bij een organisatie in de collectieve of marktsector;

h. contractanten personen of rechtspersonen die in het kader van hun professie de arbeidsinschakeling van de jongere bevorderen, en aan wie het college de uitvoering van één of meerdere voorzieningen heeft opgedragen.

HOOFDSTUK 2: BELEID

Artikel 2.1 Opdracht college

  • 1. Het college biedt de jongere die recht heeft op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2. Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen

    geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de wet.

  • 4. a. Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld.

    b. Het college beziet in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling

    van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

Artikel 2.2 Beleidsregels

  • 1.

    Het college stelt ter nadere uitvoering beleidsregels vast.

  • 2.

    Deze beleidsregels omvatten in elk geval:

    a. de wijze waarop het college de jongere kan ondersteunen of een voorziening,

    afgestemd op de behoefte van de desbetreffende jongere kan aanbieden;

b. een omschrijving van de verschillende voorzieningen;

c. criteria voor het afstemmingsbeleid ten aanzien van het werkleeraanbod, waarbij bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie arbeid en zorg.

Artikel 2.3 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    De jongere die recht heeft op een werkleeraanbod komt in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijke geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze

    verordening en de in artikel 2.3 eerste lid aangehaalde beleidsregels.

3.Onverminderd artikel 17, vierde lid, van de wet, betrekt het college bij de invulling van het werkleeraanbod voor een jongere die alleenstaande ouder is de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van de jongere.

Artikel 2.4 Verplichtingen van de jongere

Een jongere die gebruik maakt van een voorziening in het kader van zijn werkleeraanbod, is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening en de daarop gebaseerde beleidsregels, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Artikel 2.5 Intrekking werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, indien wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet en hem dit te verwijten valt.

HOOFDSTUK 3: VOORZIENINGEN, SUBSIDIE EN VERGOEDINGEN

Artikel 3.1 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    In debeleidsregels als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    Het college kan een voorziening beëindigen indien:

    a. de jongere die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen niet nakomt als

    omschreven in artikel 2.4 van deze verordening.

    b. de jongere die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    c.de jongere die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid

    aanvaardt;

d. naar het oordeel van het college de aangeboden voorziening niet of onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de jongere;

e. de jongere niet of niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

  • 4.

    Het college kan een voorziening eveneens beëindigen indien de door het college afgegeven

    indicatiebeschikking of her-indicatiebeschikking, door het college is ingetrokken op grond van artikel 12, derde lid Wsw.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid onderdeel c. kan het college afzien van het beëindigen van een voorziening indien het college van oordeel is dat daartoe de noodzaak aanwezig is.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de aangeboden voorzieningen.

  • 7.

    De regels, als bedoeld in het zesde lid, kunnen in ieder geval betrekking hebben op de:

    a. voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    b. weigeringsgronden van een voorziening;

    c. aanvraag van, en de besluitvorming over een voorziening;

    d. betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten op deze subsidies;

    e. wijze van verlening en vaststelling van subsidies;

    f. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verlenen van subsidies.

Artikel 3:2 – Innovatie

  • 1. Het college kan, als experiment in het kader van het onderzoeken en toepassen van

    mogelijkheden om de arbeidsinschakeling te bevorderen, afwijken van het bepaalde in deze

    verordening en voorzover van toepassing, de Beleidsregels werkleeraanbod 2010.

  • 2. Ter financiering van het gestelde in het eerste lid wordt 5% van de uitkering als bedoeld in

    artikel 69, tweede lid, onderdeel a. WWB (Wet Participatiebudget W-deel), gereserveerd.

  • 3. De duur van een experiment als bedoeld in het eerste lid is ten hoogste twee jaar.

  • 4. Indien het experiment noodzaakt tot bijstelling van de Verordening werkleeraanbod en de

    Beleidsregels werkleeraanbod 2010, kan de periode zoals genoemd in het derde lid worden

    verlengd tot aan het moment van inwerkingtreding van de bijstelling.

Artikel 3:3 – Loonkostensubsidies

  • 1. Het college kan een subsidie verlenen aan een werkgever, waaronder mede begrepen wordt de contractant, die een dienstverband aangaat met een jongere aan wie een werkleeraanbod op grond van de WIJ is gedaan.

  • 2. De subsidie is gebonden aan de in het eerste lid bedoelde jongere.

  • 3. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.

Artikel 3:4 – Subsidie- en Budgetplafond

  • 1. Het college kan een voorziening ook in de vorm van een subsidie toekennen.

  • 2. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende

    voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een

    weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 3. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 3:5 Vergoedingen

Het college kan aan een jongere die ten behoeve van de uitvoering van een werkleeraanbod noodzakelijke kosten maakt, een vergoeding voor de kosten verstrekken.

HOOFDSTUK 4: SLOTBEPALINGEN

Artikel 4:1 – Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk.

Artikel 4:2 – Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 4:3 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010

Artikel 4:4 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening werkleeraanbod 2010”.

Aldus besloten door de Raad van de Gemeente Rijswijk, in zijn openbare vergadering van

15 december 2009.

TOELICHTING OP DE VERORDENING WERKLEERAANBOD WIJ

ALGEMEEN

1 - Nummering en formulering van de verordening

De nummering en formulering van deze verordening zijn zoveel mogelijk in overeenstemming met de Aanwijzing voor de decentrale regelgeving (Adr.) van de VNG.

2 – Opbouw artikelen

In de artikelen wordt eerst de hoofdregel omschreven en daarna de uitzonderingen op de hoofdregel of een nadere definiëring van hetgeen in de hoofdregel is omschreven.

INLEIDING

De Wet investeren in jongeren (WIJ) verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moet het college jongeren van 16 tot 27 jaar in beginsel een werkleeraanbod doen, om te komen tot duurzame arbeidsparticipatie. Onder duurzame arbeidsparticipatie wordt verstaan de arbeidsinschakeling waarbij jongeren gedurende langere tijd en op eigen kracht aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en arbeid verrichten die past bij hun kennis en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p. 11). Tot dat punt is bereikt is de gemeente verplicht de jongere (bij herhaling) een werkleeraanbod te doen gericht op arbeidsinschakeling. Er is nadrukkelijk voor gekozen om niet bij voorbaat te bepalen hoe lang de algemeen geaccepteerde arbeid zou moeten duren voordat over ‘duurzame arbeidsparticipatie’ kan worden gesproken (Handelingen TK 2008-2009, nr. 76, p. 6006). De jongere dient op het punt gebracht te worden dat hij geen ondersteuning van het college meer nodig heeft.

Het recht op een werkleeraanbod komt toe aan iedere jongere die er niet op eigen gelegenheid in slaagt om te werken of te leren. Daarom wordt er geen onderscheid gemaakt tussen uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden. Het gaat niet om een eenmalig aanbod, zonodig is het een recht op een reeks van voorzieningen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan.

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de WWB en vormt een bepalend element in de WIJ. Met de WIJ wordt een paradigmawisseling beoogd: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits”, in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangspunt ‘geen uitkering, tenzij’. Alleen als de jongere het werkleeraanbod heeft aanvaard én daaraan meewerkt én voor zover dit een inkomen genereert dat lager is dan de van toepassing zijn norm en de jongere niet over een ander inkomen of vermogen beschikt, bestaat recht op de inkomensvoorziening. Geen inkomensvoorziening is dus mogelijk indien de jongere het werkleeraanbod weigert, de jongere overduidelijk de verplichtingen uit hoofdstuk 5 van de wet niet wil nakomen dan wel het werkleeraanbod op grond van artikel 21 van de wet is ingetrokken.

Het college bepaalt de inhoud van het werkleeraanbod. Uitgangspunt is dat maatwerk wordt geleverd: het werkleeraanbod dient te worden afgestemd op de omstandigheden, krachten en capaciteiten van de jongere. Wel dient voor hierbij zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de wensen van de jongere. Dat geldt ook voor de vraag of het accent komt te liggen op werken of leren. Het college is verplicht die wensen vast te leggen in de rapportage die ten grondslag ligt aan een werkleeraanbod en dient daarbij tevens aan te geven op welke wijze die wensen bij het werkleeraanbod betrokken zijn. Gelet op de duurzame arbeidsparticipatie als einddoel, zal werken de hoogste prioriteit hebben als de jongere daartoe in staat is. Zijn er echter belemmeringen op de weg daar naartoe, dan kunnen allerlei voorzieningen worden ingezet om dat einddoel te bereiken. Van belang daarbij is dat de startkwalificatie binnen het werkleeraanbod een ijkpunt vormt, omdat deze in belangrijke mate kan bijdragen aan duurzame arbeidsparticipatie.

Wanneer het doen van een werkleeraanbod bestaande uit werken en/of leren niet direct mogelijk is, dient een aanbod gedaan te worden dat op termijn perspectief biedt op arbeidsinschakeling. Dit kan betekenen dat voorzieningen worden ingezet in de vorm van zorg- en/of hulpverlening, waarbij ook aandacht kan worden besteed aan belemmerende factoren, zoals psychische, sociale en cognitieve problemen. Het werkleeraanbod omvat immers het geheel van re-integratievoorzieningen, dat gericht is op duurzame arbeidsparticipatie. Is de jongere naar het oordeel van het college geheel niet in staat vanwege lichamelijke, sociale of psychische omstandigheden om uitvoering te geven aan een werkleeraanbod, dan kan het college besluiten daar vooralsnog van af te zien. In dat geval kan wel aanspraak op een inkomensvoorziening bestaan.

Procedurele opzet verordening

Er is gekozen voor een procedurele opzet van de Verordening werkleeraanbod. Het houdt in dat in de Verordening werkleeraanbod enkel datgene is opgenomen wat op grond van de wet hierin vastgelegd dient te worden. De Verordening werkleeraanbod beperkt zich derhalve tot:

  • ·

    de bevoegdheidsverdeling tussen raad en college,

  • ·

    de aanspraak op voorzieningen

  • ·

    de rechten en plichten van de jongere

  • ·

    het toekennen van loonkostensubsidie.

De hoofdlijnen van het beleid liggen in beginsel voor langere tijd in de verordening vast. De verdere concretisering van het beleid is vastgelegd in beleidsregels en wordt vormgegeven in de jaarlijkse Programmabegroting. Het voordeel van deze systematiek is dat er flexibeler ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden, zoals bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt.

Relatie met de Maatregelverordening WIJ

De Verordening werkleeraanbod en de Maatregelverordening WIJ zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, de Wij legt het college de plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door deze verordening gefaciliteerd. Anderzijds staat daar wel wat tegenover. De jongere is verplicht het aanbod te aanvaarden en verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld na te leven. Komt de jongere die verplichtingen niet na, dan vormt dat een grond voor verlaging van de inkomensvoorziening. Het fundamentele verschil tussen een tijdelijke verlaging en een uitsluiting is dat de jongere bij een uitsluiting niet hoeft te wachten tot een bepaalde termijn is verstreken voordat het recht op inkomensvoorziening opnieuw beoordeeld wordt, maar altijd kan besluiten alsnog een werkleeraanbod te aanvaarden en daarmee per direct een inkomen kan genereren. Dit geeft een directe, positieve prikkel tot gedragsverandering.

Relatie Participatieverordening en Verordening werkleeraanbod

In de Participatieverordening wordt het re-integratiebeleid geregeld voor de WWB, IOAZ, IOAW. Het gaat daarbij om dezelfde onderwerpen als met betrekking tot het werkleeraanbod. Echter niet alle voorzieningen die in de Participatieverordening worden aangeboden zijn ook voor jongeren beschikbaar. Dit is bijvoorbeeld niet het geval t.a.v. participatieplaatsen zoals bedoeld in de Wet Stap en t.a.v. vrijlating van inkomsten uit arbeid en premies. Die passen namelijk niet bij het uitgangspunt van de wet dat jongeren die in staat zijn om te werken en/of leren dat ook moeten doen. Dit impliceert dat er geen aanleiding is om werken en/of leren in het kader van de wet met een extra financiële incentive te belonen. In de Participatieverordening WWB moet uitdrukking gegeven worden aan een evenwichtige benadering van de doelgroepen van de WWB (artikel 8, tweede lid onderdeel a WWB), terwijl in de WIJ geldt, dat jongeren een recht krijgen op een werkleeraanbod en de gemeente een plicht heeft hen zo’n aanbod te doen. Het re-integratie-instrumentarium zal dus met voorrang aan jongeren ter beschikking moeten worden gesteld. Daarnaast kan het blijken dat er specifiek beleid voor jongeren wenselijk is. Om deze redenen hebben wij gekozen voor een aparte Participatieverordening en een Verordening Werkleeraanbod, ondanks dat er een overlap zit in de instrumenten die gehanteerd worden.

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

In hoofdstuk 1 worden de definities van de omschreven begrippen gegeven.

HOOFDSTUK 2 – OPDRACHT COLLEGE EN BELEID

In hoofdstuk 2 is de opdracht aan het college geformuleerd over de wijze waarop uitvoering dient te worden gegeven aan de ondersteuning bij arbeidsinschakeling of de voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor de jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. De (beleids)kaders waarbinnen die opdracht dient te worden uitgevoerd, zullen daar waar noodzakelijk in beleidsregels nader worden uitgewerkt. Door middel van de Programmabegroting worden de voorgestelde beleidsvoornemens jaarlijks door de Raad vastgesteld.

HOOFDSTUK 3 - SUBSIDIE EN VERGOEDINGEN

In hoofdstuk 3 is de loonkostensubsidie opgenomen en de daaraan te verbinden subsidie- en budgetplafonds. Tevens is de mogelijkheid opgenomen dat het college een vergoeding aan de jongere kan verstrekken voor noodzakelijk gemaakte kosten die verband houden met het werkleeraanbod.

HOOFDSTUK 4 – SLOTBEPALINGEN

Dit hoofdstuk behoeft geen nadere toelichting daar de inhoud voor zichzelf spreekt.

TOELICHTING PER ARTIKEL

Artikel 1 - Begripsbepalingen

Begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Nader gedefinieerd zijn de begrippen ‘startkwalificatie’ en ‘algemeen geaccepteerde arbeid’, omdat deze in de WIJ niet nader zijn omschreven. Het begrip ‘startkwalificatie’ is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in de WWB gedefinieerd (art. 6, eerste lid, onderdeel d WWB). De omschrijving van ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ is afkomstig uit de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p.28).

Artikel 2.1 - Opdracht college

Lid 1In het eerste lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en 13, eerste lid, WIJ. Hoewel deze opdracht ook uit het samenstel van deze bepalingen en artikel 5, eerste lid, WIJ kan worden afgeleid, is er uit een oogpunt van duidelijkheid voor gekozen de opdracht aan het college nader te omschrijven.

Lid 2In het tweede lid is tevens verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.

Lid 3 In het derde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit ondersteuning bij

een traject gericht op werk in zelfstandig beroep of bedrijf gedurende maximaal 12 maanden. Dit volgt reeds uit artikel 17, zesde lid, WIJ. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang dat gehecht wordt aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling opgenomen. Aangetekend moet daarbij worden dat het een zogenoemde ‘kan’-bepaling is: het college bepaalt of het zinvol is de jongere een aanbod te doen gericht op ondersteuning richting zelfstandig bedrijf of beroep. In de beleidsregels komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt kan worden.

Lid 4Het vierde lid vormt een herhaling van artikel 17, eerste lid, WIJ. Wederom uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.

Artikel 2.2 – Beleidsregels

Zoals ook in de inleiding is gesteld, geeft de WIJ aan de gemeenteraad de opdracht om het

werkleeraanbod in een verordening vast te leggen. Er is gekozen voor een systematiek waarbij niet alles in de verordening wordt geregeld, maar waarbij ook gebruik gemaakt wordt van beleidsregels en uitvoeringsbesluiten.

Lid 1 Het eerste lid geeft aan dat het college, ter uitvoering van de Verordening, beleidsregels

opstelt.

Lid 2 In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beleidsregels aan de

orde dienen te komen. Deze vloeien rechtstreeks voort uit de wet. Het staat het college vrij

daar andere onderdelen aan toe te voegen.

Artikel 2.3. - Aanspraak op ondersteuning

Lid 1Als spiegelbeeld van de opdracht van het college, zoals verwoord in artikel 2, eerste lid, komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit reeds voort uit artikel 13, eerste lid, WIJ maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt het college zelf (bijv. Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 22). Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere ‘jongere’ in de zin van de WIJ (zie artikel 2, eerste lid, WIJ), want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, eerste lid, WIJ kadert de doelgroep af.

Lid 2In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de jongere en de criteria die gesteld zijn voor het aanbieden van een werkleeraanbod. Daarbij wordt verwezen naar de verordening en de beleidsregels.

Lid 3Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan de alleenstaande ouders vanwege hun zorgtaken en mogelijk verminderde belastbaarheid. Daarom geldt voor de alleenstaande ouder met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere ouder te boven gaat. Daaraan wordt in dit derde lid van art 2.3 toegevoegd dat het college bij de invulling van het leeraanbod de situatie van de alleenstaande ouder betrekt, ongeacht de leeftijd van het kind. Eventuele kosten voor kinderopvang die niet toereikend door voorliggende voorzieningen worden gecompenseerd, kunnen op grond van artikel 3.3. van de verordening worden vergoed en ten laste van het Participatiebudget worden gebracht.

Artikel 2.4 - Verplichtingen van de jongere

In de WIJ is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod (zie de artikelen 44 en 45 WIJ). Daaraan is toegevoegd dat de jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening of die in concreto aan een voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen van uiteenlopende aard zijn, die een concretisering vormen van de in de WIJ opgenomen verplichtingen. Naast de inlichtingenplicht zijn de algemene verplichtingen:

  • ·

    Meewerken aan het opstellen van een plan gericht op arbeidsinschakeling, inclusief een onderzoek naar de mogelijkheden hiervan;

  • ·

    Geen onredelijke eisen stellen die acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid in de weg staan;

  • ·

    Meewerken aan behoud en bevorderen van arbeidsbekwaamheid;

  • ·

    Meewerken aan activiteiten of werkzaamheden gericht op arbeidsinschakeling;

  • ·

    Opgedragen activiteiten of werkzaamheden naar beste vermogen verrichten;

  • ·

    Op advies van een arts zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

Artikel 2.5 - Intrekking werkleeraanbod

Artikel 2.5 - Intrekking werkleeraanbod

Dit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. De meerwaarde van opname van deze bepaling in de Verordening werkleeraanbod is gelegen in de overweging dat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid m.b.t. de invulling het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot intrekking van het werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Het is niet aan de gemeenteraad om daarover voorschriften te geven. Niettemin dient het intrekken van het werkleeraanbod met terughoudendheid plaats te vinden, zoals reeds in de Algemene toelichting is opgemerkt. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijv. ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening.

Als op grond van wijziging in de omstandigheden van de jongere op het terrein van krachten en bekwaamheden (niet verwijtbare redenen) het werkleeraanbod niet kan worden uitgevoerd, dan zal het aanbod niet worden ingetrokken, maar worden herzien in een gewijzigd aanbod, zo nodig meer gericht op zorg en activering. Immers, intrekking van het aanbod leidt tot beëindiging van de inkomensvoorziening

Artikel 3.1 – Algemene bepalingen over voorzieningen

Lid 1 In de lijn van de systematiek van deze verordening, strekt dit artikel ertoe enkele zaken te

regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de beleidsregels zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de beleidsregels geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Lid 2 Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn.

Lid 3 Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het college dit kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de

subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan contractanten, (veelal re-integratiebedrijven). Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met de contractant wordt verklaard dat de Verordening werkleeraanbod en de daarop gebaseerde beleidsregels onverkort van toepassing zijn.

Lid 4 Het vierde lid heeft betrekking op belanghebbenden met een Wsw-indicatie of her-indicatie.

Lid 5 Om te voorkomen dat een voorziening beëindigd wordt door werkaanvaarding, terwijl de inzet van de voorziening nog feitelijk noodzakelijk is, bijvoorbeeld bij scholing die nog niet is

afgerond maar welke scholing wel noodzakelijk is voor het kunnen behouden van de arbeid, is in dit lid de mogelijkheid open gelaten dat de voorziening nog voortduurt indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

Lid 6 Het zesde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Lid 7 Het zevende lid is een logisch vervolg op het zesde lid en definieert welke criteria in ieder geval in de beleidsregels opgenomen kunnen worden.

Artikel 3:2 – Innovatie voorzieningen

Om in te kunnen spelen op de behoefte om in een experimentele vorm een specifieke voorziening in het kader van de arbeidsinschakeling te kunnen aanbieden, is in dit artikel de mogelijkheid daartoe geschapen. Tevens is daartoe een financieel kader gemaakt.

Artikel 3. 3 - Loonkostensubsidies

Voor het verlenen van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen een artikel is opgenomen die deze basis biedt. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld.

Artikel 3:4 – Subsidie- en budgetplafonds

In dezelfde lijn als is vastgelegd in de WWB kan worden gesteld dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag om ondersteuning of een voorziening. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. In de begroting stelt de Raad op hoofdlijnen het te voeren participatiebeleid inclusief de WIJ vast. De hoogte van het in te zetten participatiebudget is gelijk aan de gelden die door het Rijk aan de gemeente voor dit doel beschikbaar zijn gesteld. Daarmee wordt aan het college de mogelijkheid geboden om invulling te geven aan de aan haar gegeven opdracht om met de inzet van verschillende voorzieningen ondersteuning te bieden aan de arbeidsinschakeling van bepaalde doelgroepen. Een voorziening kan als een subsidie worden toegekend in de vorm van persoonsgebonden re-integratiebudget.

Het college kan indien voorzien wordt dat de beschikbare budgetten overschreden zullen worden, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen om de financiële risico’s te kunnen beheersen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan namelijk op zich nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om het weigeren van een voorziening mogelijk te kunnen maken is in de verordening vastgelegd dat plafonds door het college kunnen worden ingesteld. Het college dient na te gaan welke andere alternatieven er dan beschikbaar zijn. Dit laat de mogelijkheid open dat er een andere voorziening kan worden ingezet.

Het opnemen in de verordening dat het college nadere regels stelt ten aanzien van, onder andere, de duur en de hoogte van een voorziening, voorkomt daarmee een ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen. Bij de vaststelling van de plafonds kan verwezen worden naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op de desbetreffende voorziening.

Op grond van artikel 4:27, eerste lid Awb dient een subsidieplafond bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Indien er geen budget- of subsidieplafond kan worden vastgesteld, kan het college besluiten een plafond in te stellen aan het aantal personen dat gebruik kan maken van de subsidie. Zodra het college een situatie voorziet, waarin het instellen van een subsidie- of budgetplafond gewenst is, kan zij deze subsidie- of budgetplafonds in beleidsregels vastleggen.

Artikel 3. 5 - Vergoedingen

Kosten die voor de jongere verbonden zijn aan het uitvoeren van het werkleeraanbod kunnen worden vergoed op grond van dit artikel. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan kosten van kinderopvang, voor zover de voorliggende voorziening (Wet Kinderopvang) daarin onvoldoende voorziet. Ook naar het oordeel van het college noodzakelijke reiskosten en andere kosten, bijvoorbeeld voor verplichte kleding of schoeisel, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen, mits de kosten aantoonbaar en noodzakelijk zijn en er geen andere voorzieningen zijn. De kosten kunnen ten laste worden gebracht van het participatiebudget.

Artikel 4.1. Uitvoering

In dit artikel is vastgelegd dat het college bevoegd is de verordening uit te voeren. Onder college worden tevens begrepen personen aan wie op grond van afdeling 10.1.1. van de Awb mandaat is verleend om in naam van het college besluiten te nemen.

Artikel 4.2. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college stelt de gemeenteraad de beleidskaders vast in een verordening. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 4.3 - Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.

Artikel 4.4 - Citeerartikel

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.

Nota-toelichting

2010-06-01