Beleidsregels Terugvordering 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk

Gezien:

  • -

    de bepalingen in de Participatiewet, en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht per 1 juli 2009, waaruit voortvloeit de noodzaak om een aantal taken met betrekking tot: herziening of intrekking van toekenningsbesluiten, het terugvorderen en invorderen van onverschuldigd betaalde bijstand en de ten uitvoerlegging van terugvorderingbesluiten, in deze beleidsregels nader in te vullen en vorm te geven;

Gelet:

  • -

    op door de aan het college daartoe opgelegde verplichting en verkregen bevoegdheid, als is vastgelegd in de voornoemde wetten en regelingen;

Gelezen:

  • -

    het desbetreffende voorstel van het Afdelingshoofd van de afdeling Sociale Zaken;

Besluit:

  • -

    vast te stellen de navolgende Beleidsregels Terugvordering 2015, welke in werking treden per 1 januari 2015 en in de plaats treden van de voordien geldende Beleidsregels Terugvordering

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 – Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader wordenomschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wetbestuursrecht of de overige in deze beleidsregels aangehaalde wetten en regelingen.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeenteRijswijk;

Artikel 1:2 – Bevoegdheid college

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het opschorten van het recht op bijstand ingevolge artikel 40, derde lid en artikel 54, eerste lidvan de Participatiewet, artikel 17 eerste lid en 17a eerste lid ingevolge de Wetinkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers(IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezenzelfstandige (IOAZ);

  • b.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54, derde en vierde lidParticipatiewet, artikel 17 derde en vierde lid en 17a vierde lid IOAW / IOAZ;

  • c.

    het terugvorderen en invorderen van onverschuldigd betaalde bijstand zoals neergelegd in deartikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet, 25 tot en met 30 IOAW/IOAZ, 44 tot en met47 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004);

  • d.

    het opleggen van een schriftelijke waarschuwing ingevolge artikel 18a vierde lidParticipatiewet.

HOOFDSTUK 2: OPSCHORTING, HERZIENING EN INTREKKING

Artikel 2:1 – Opschorting van het recht op bijstand

  • 1. Opschorting van het recht op bijstand vindt plaats indien belanghebbende:

    • a.

      geen of onvoldoende bewijsstukken overlegt;

    • b.

      bewijsstukken niet of niet tijdig verstrekt en hem dit te verwijten valt;

    • c.

      anderszins onvoldoende medewerking verleent;

    • d.

      op een ander adres woont dan waaronder belanghebbende en/of het gezin staatingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA).

  • 2. Geen opschorting vindt plaats indien:

    • a.

      het verzuim of de afwijking belanghebbende redelijkerwijs niet te verwijten valt;

    • b.

      de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de bijstand;

    • c.

      het college op grond van artikel 40, vierde lid Participatiewet daarvoor een dringendereden aanwezig acht.

Artikel 2:2 – Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

  • 1. Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

    • a.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het tenonrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

    • b.

      anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • 2. Indien de belanghebbende het verzuim niet of niet volledig herstelt binnen de daarvoor gesteldetermijn, kan na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand wordenherzien of ingetrokken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand isopgeschort;

  • 3. Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan het college alleen op grond vandringende redenen afzien.

HOOFDSTUK 3: TERUGVORDERING

Artikel 3:1 – Terugvordering onverschuldigd verleende bijstand

Het college vordert bijstand terug van de belanghebbende op basis van artikel 25 lid 1 en 2 van de

IOAW en IOAZ en op basis van artikel 58 lid 1 en 2 Participatiewet voor zover deze bijstand:

  • a.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van het niet of niet behoorlijknakomen van de inlichtingenverplichting, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid Participatiewetof artikel 30c tweede en derde lid van de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie werk eninkomen (Wet SUWI);

  • b.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiendeverplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d.

    bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

  • e.

    anderszins onverschuldigd is betaald en de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnenbegrijpen;

  • f.

    is verleend als Bbz-lening en het bedrijf of zelfstandig beroep is beëindigd en er is nietvoldaan aan de verplichtingen;

  • g.

    anderszins onverschuldigd is betaald omdat:

    • de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand isverleend, over in aanmerking te nemen middelen is komen te beschikken of kan beschikken;

    • de bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door debelanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op diebestemming;

Artikel 3:2 – Loonheffing (brutering)

  • a.

    De netto bijstandsvordering op grond van de Participatiewet wordt in principe achterafverhoogd met de door college afgedragen loonheffing (brutering), voor zover de vordering nietof niet volledig is voldaan voor 1 januari van het volgende jaar na datum van hetterugvorderingsbesluit;

  • b.

    In geval van loonheffing (brutering) achteraf, wordt aan belanghebbende een apartterugvorderingsbesluit toegezonden;

  • c.

    Een vordering wordt direct gebruteerd teruggevorderd indien de vordering betrekking heeft opeen periode voorafgaand aan het lopende jaar;

  • d.

    Van brutering kan worden afgezien indien belanghebbende geen verwijt treft met betrekkingtot het ontstaan van de vordering;

  • e.

    Wanneer algemene bijstand is verleend op grond van het Bbz 2004, is brutering niet vantoepassing, omdat deze bijstand verstrekt wordt als (renteloze) lening.

Artikel 3:3 – Terugvordering van (verzwegen) gezinsleden en medevennoten (mede hoofdelijkaansprakelijk)

  • a.

    Ten aanzien van verleende bijstand aan gehuwden of daarmee gelijkgestelden wordt bijstandals gezinsbijstand toegekend. Daarbij wordt rekening gehouden met de middelen van alle tothet gezin behorende personen. Deze bijstand is ondeelbaar en wordt als één geheelvastgesteld, ongeacht aan wie de bijstand wordt betaald. De betreffende personen zijndaarom hoofdelijk aansprakelijk. Dit geldt ook voor verzwegen gezinsleden. Terugvorderingzal daarom steeds zijn gericht op de in de gezinsbijstand begrepen personen (inclusief eenverzwegen gezinslid).

  • b.

    Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulksachterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, ofartikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk eninkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede wordenteruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4,bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • c.

    Indien de kredietvrager niet meer aan zijn verplichtingen voldoet stelt het college de eventuelemedevennoot mede hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 3:4 – Afzien terugvorderingsbesluit of verdere invordering

Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

  • a.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is;

  • b.

    het bijstand betreft die is betaald na zes maanden na de datum van ontvangst van eensignaal waaruit afgeleid had moeten worden, dat vanaf de datum van bedoeld signaal de4bijstand ten onrechte of teveel is betaald, tenzij het gaat om terugvordering op grond vanartikel 58, lid 1, Participatiewet;

  • c.

    hier om reden van doelmatigheid en/of efficiëntie aanleiding toe is, tenzij het gaat omterugvordering op grond van artikel 58, lid 1, Participatiewet.

HOOFDSTUK 4: KWIJTSCHELDING

Artikel 4:1 – Uitgangspunten kwijtschelding

Het college verleent geen kwijtschelding van een restantvordering tenzij naar het oordeel van het

college verdere invordering tot onaanvaardbare financiële gevolgen zou leiden bij belanghebbende of

diens gezin, tenzij het gaat om invordering op grond van artikel 58, lid 1, Participatiewet.

Artikel 4:2 – Kwijtschelding bij geldleningen

  • 1. Het college stelt de hoogte van de aflossing op leenbijstand tijdens de bijstandsverlening vast op:

    • a.

      6% van de geldende bijstandsnorm voor gehuwden en alleenstaande ouders

    • b.

      8% van de geldende bijstandsnorm voor alleenstaanden

  • 2. Voor niet verwijtbare leenbijstand, die bovendien niet is teruggevorderd, geldt dat het restantwordt kwijtgescholden, wanneer minimaal 36 aaneengesloten volledigeflossingstermijnen zijn voldaan. Belanghebbende dient hiervoor zelf een schriftelijk verzoek tedoen. Belanghebbende dient van de kwijtschelding een beschikking te ontvangen waarinvermeld het bedrag van de kwijtschelding;

  • 3. Wanneer belanghebbende onvoldoende besef van verantwoordelijkheid kan worden verwetenmet betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van(verwijtbare) leenbijstand leidt, dient de geldlening volledig te worden terugbetaald, ook al zou deperiode van aflossing langer voortduren dan 36 maanden. In deze situatie dient hetaflossingsbedrag voor diegenen die een Participatiewet-uitkering ontvangen in beginsel te wordenbepaald op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm plus toeslag;

  • 4. Wanneer de cliënt niet meer aangewezen is op een bijstandsuitkering en bijvoorbeeld inkomstenheeft uit arbeid, vindt heroverweging plaats over de hoogte van de aflossing. De hoogte van hetaflossingsbedrag wordt individueel bepaald door het maken van een draagkrachtberekening.

  • 5. In gevallen van terugbetaling van een Bbz-lening (alleen bedrijfskrediet) is lid 1 niet vantoepassing. Wel geldt dat na een periode van 5 jaar na beëindiging van het bedrijf of zelfstandigberoep, waarbij volledig aan de betalingsverplichting is voldaan, het bedrag dat nog niet isterugbetaald wordt kwijtgescholden.

Artikel 4:3 – Kwijtschelding bij overlijden

Een restantvordering of geldlening (ook Bbz) zal worden kwijtgescholden bij overlijden, tenzij er een

zekerheid is gesteld of als de nalatenschap gehele of gedeeltelijke aflossing toelaat.

Artikel 4:4 – Kwijtschelding bij onbekende verblijfplaats en/of inkomstenbron, of anderszins

  • a.

    Een (restant)vordering kan na verloop van 10 jaar buiten invordering worden gesteld indiendeze verblijfplaats en/of inkomstenbron van onbekend blijft en niet te verwachten is dat dit openig moment wel achterhaald zal worden.

  • b.

    Een (restant)vordering kan ook buiten invordering worden gesteld indien invordering omandere redenen niet mogelijk is gebleken en niet te verwachten is dat dit op enig moment welmogelijk zal zijn.

HOOFDSTUK 5: INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND

Artikel 5:1 – Invorderingsbesluit / aflossingsverplichting

  • 1. In het invorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende mede:

    • a.

      tot welk bedrag en over welke periode de onverschuldigd verleende bijstand isteruggevorderd;

    • b.

      de wettelijke betalingsverplichting;

    • c.

      het maandelijkse aflossingsbedrag en de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden: in debeschikking wordt de uiterste betalingsdatum vermeld of de termijn waarbinnen de vorderingdient te zijn voldaan;

    • d.

      in geval van uitstel van betaling de hoogte van het per termijn terug te betalen bedrag;

    • e.

      op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd;

    • f.

      dat in geval van tenuitvoerlegging van het besluit er incassomaatregelen getroffen zullen worden, waarbij de (nog resterende) vordering verhoogd zal worden met incassokostenvolgens de staffel zoals die gehanteerd wordt door de kantonrechters en gepubliceerd is opwww.rechtspraak.nl;

    • g.

      de volgorde van de betalingen zoals vastgelegd in de Awb, 4e tranche;

    • h.

      op welke wijze verrekening zal plaatsvinden.

  • 2. Indien na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de Bbz-lening (alleenbedrijfskrediet) resteert, dient gedurende 5 jaar na beëindiging van het bedrijf of zelfstandigberoep 50% van het netto inkomen boven de bijstandsnorm te worden besteed voor aflossing vande (resterende) lening.

Artikel 5:2 – Bevoegdheid tot verrekening en beslaglegging

  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om op grond van artikel 60 lid 3 en 4 en artikel60a Participatiewet en artikel 28 lid 2 en 3 IOAW/IOAZ over te gaan tot verrekening enbeslaglegging door middel van vereenvoudigd derdenbeslag op grond van artikel 60 lid 5Participatiewet en artikel 28 lid 5 IOAW/IOAZ.

  • 2. Voorschotten en inkomsten uit de voorafgaande zes maanden van de algemene bijstandworden niet als terugvordering beschouwd, maar kunnen direct aansluitend verrekend wordenmet een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW, IOAZ, of Bbz 2004.

  • 3. Indien onverschuldigd betaalde bijstand is teruggevorderd is het college bevoegd totverrekening met een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004(gemeente en andere gemeenten), met WW, IOW, ZW, WAO, WIA, Wamil, WAZ, TW,Wajong, AOW en ANW.

  • 4. Indien bijstand is verleend in de vorm van een geldlening op grond van de Participatiewet oflevensonderhoud Bbz 2004 is het college bevoegd tot verrekening van deze lening met deontvangen algemene bijstand op grond van Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz 2004,WW,IOW,ZW,WAO,WIA,Wamil, WAZ, TW, Wajong, AOW en ANW.

  • 5. Indien onverschuldigd betaalde bijstand is teruggevorderd en belanghebbende voldoet niet of niet behoorlijk aan zijn verplichting tot terugbetaling, is het college bevoegd, na aanmaning,over te gaan tot bekendmaking van het dwangbevel door middel van toezending per post aanbelanghebbende zoals geregeld in artikel 8:1 en volgende van deze beleidsregels.

  • 6. Indien een belanghebbende niet binnen twee weken voldoet aan het dwangbevel kan wordenovergegaan tot executie van de vordering door het leggen van vereenvoudigd derdenbeslagof door de invordering over te dragen aan de deurwaarder. De tenuitvoerlegging door middelvan vereenvoudigd derdenbeslag dient te geschieden conform de regels van het Wetboek vanBurgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5:3 – Debiteurenonderzoek

  • a.

    De betalingsverplichting kan na (her-)onderzoek of op bijzondere individuele gronden vanbelanghebbende, worden gewijzigd in een hoger of lager bedrag.

  • b.

    Het college verricht jaarlijks een onderzoek naar de hoogte van het inkomen van debetalingsplichtige.

    • 1

      Indien de hoogte van het inkomen daartoe aanleiding geeft, wordt als gevolg van ditonderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

    • 2

      Indien vaststaat dat de vordering met de vastgestelde aflossingsverplichting binnen eenperiode van drie jaar volledig terugbetaald kan worden, verricht het college geen onderzoeknaar de hoogte van het inkomen, mits de betalingsplichtige in die periode volledig aan zijnbetalingsverplichting voldoet.

  • c.

    Een debiteurenonderzoek kan eerder plaatsvinden indien het opgelegde aflossingsbedrag(tijdelijk) lager is of gelijk aan 10% van de toepasselijke bijstandsnorm, of er anderszins naderonderzoek is gewenst;

  • d.

    Indien bij het debiteurenonderzoek blijkt dat de werkgevers- of uitkeringsgegevens zijngewijzigd, wordt de debiteur om informatie gevraagd. Als die informatie uitblijft, wordtlooninformatie gevraagd bij de werkgever of uitkeringsinstantie. Wanneer ook de werkgeverniet meewerkt, wordt de hoogte van het aflossingsbedrag pro-forma verdubbeld.

HOOFDSTUK 6: OPSCHORTING INVORDERING

Artikel 6:1 Opschorting van betaling

  • 1. Onder voorwaarden kan het college tijdelijk uitstel van betaling verlenen onder vermelding vande termijn van de opschorting en de voorwaarden.

  • 2. Het treffen van een, al of niet op verzoek van belanghebbende, betalingsregeling is gelijkgesteld met uitstel van betaling met in achtneming van het gestelde in artikel 8:2 (stuiting).

  • 3. Bij het niet voldoen van de betalingsverplichting wordt de regeling opgezegd en de vorderingineens opeisbaar gesteld zoals geregeld in artikel 8:1 en volgende.

Artikel 6:2 – Opschorting invordering wegens schuldenproblematiek

Het college kan besluiten tot opschorting van de invordering van teruggevorderde bijstand indien:

  • a.

    de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) van toepassing is verklaard door derechtbank of;

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalenvan zijn schulden, en

  • c.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle vorderingen,behoudens de vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek, van de overigeschuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • d.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand tenminste zal wordenvoldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 6:3 – Afzien van opschorting invordering wegens schuldenproblematiek

  • 1. Het college ziet af van opschorting indien:

    • a.

      de terugvordering van de onverschuldigde betaling of lening het gevolg is van fraude vanbelanghebbende, behoudens wanneer de WSNP van toepassing is verklaard;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudensvoor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 2. Het besluit tot opschorting van (verdere) invordering treedt niet in werking voordat eenschuldenregeling werkelijk tot stand is gekomen.

Artikel 6:4 – Intrekking opschorting schuldenproblematiek

Het besluit tot opschorting van (verdere) invordering wordt ingetrokken of ten nadele van de

belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden, nadat dat het voornemen tot opschorting bekend is gemaakt, eenschuldenregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    belanghebbende niet voldoet aan de verplichtingen met betrekking tot de schuldregeling;

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledigegegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK 7: AANMANING EN DWANGBEVEL

Artikel 7:1 – Aanmaning na verzuim

  • a.

    Een schuldenaar blijft in verzuim wanneer hij geen gevolg geeft aan het terugvorderingsbesluitdoor niet binnen zes weken te betalen, of aan het invorderingsbesluit door niet (volledig) ofniet tijdig aan de betalingsregeling te voldoen.

  • b.

    Bij verzuim van betaling wordt eenmaal een aanmaning verzonden, met eenbetalingsverplichting binnen twee weken na datum van verzending.

  • c.

    In de aanmaning wordt aangegeven dat, indien niet tijdig wordt betaald, de vordering zalworden verhoogd met kosten van invorderingsmaatregelen.

  • d.

    Kosten van aanmaning worden niet in rekening gebracht.

Artikel 7:2 – Dwangbevel

Wanneer na het verzenden van een aanmaning zoals in artikel 8:1 van deze beleidsregelsbeschreven binnen twee weken niet of niet volledig aan de betalingsverplichting wordt voldaan, wordteen dwangbevel uitgevaardigd.

Het dwangbevel:

  • a.

    is een beschikking, welke aangetekend met handtekening retour per reguliere post wordtverzonden;

  • b.

    levert een executoriale titel op, waarmee (zonodig) tot ten uitvoerlegging kan wordenovergegaan;

  • c.

    wordt in tweevoud opgemaakt;

  • d.

    kan worden voorzien van een begeleidende brief;

  • e.

    kan betrekking hebben op verschillende vorderingen tezamen;

  • f.

    biedt geen mogelijkheid tot bezwaar of beroep

Artikel 7:3 – Vormvereisten dwangbevel

Het dwangbevel dient de volgende onderdelen te bevatten:

  • a.

    Het opschrift “dwangbevel In Naam des Konings”;

  • b.

    De verschuldigde hoofdsom (totaal van diverse vorderingen);

  • c.

    De beschikking tot terugvordering en invordering;

  • d.

    De kosten van de uitvoering van het dwangbevel (executie).

Artikel 7:4 – Rente en kosten

  • a.

    Het college ziet bij verrekeningen en derdenbeslagen af van het zelf in rekening brengen vande wettelijke rente.

  • b.

    Het college betaalt, tenzij het college geen verwijt treft, ambtshalve rente aan de schuldenaarals een beschikking tot terugvordering als gevolg van bezwaar of beroep wordt gewijzigd ofvernietigd ten gunste van de schuldenaar (gelijk ook bij correctie afwijzing van een aanvraag).

  • c.

    Bij verrekeningen en vereenvoudigde derdenbeslagen worden, afhankelijk van de hoogte vanrestsom van de vordering, incassokosten in rekening gebracht ter hoogte van de staffel zoalsdie gehanteerd wordt door de kantonrechters en gepubliceerd is op www.rechtspraak.nl

  • d.

    Wanneer sprake is van een dwangvordering die wordt overgedragen aan de deurwaarder,wordt per dossier bepaald of de deurwaarder rente in rekening moet brengen.

HOOFDSTUK 8 VERJARING EN STUITING

Artikel 8:1 – Verjaring

Wanneer het college geen of geen tijdige actie onderneemt bij het terugvorderen en invorderen vanonverschuldigd betaalde bijstand, verjaart de betalingsverplichting van de schuldenaar na 5 jaar, degeldschuld zelf verjaart na 20 jaar.

Artikel 8:2 – Stuiting

  • 1. Stuiting van de verjaring is mogelijk door:

    • a.

      Een daad van rechtsvervolging;

    • b.

      Erkenning van het “recht” op betaling door cliënt;

    • c.

      Aanmaning;

    • d.

      Verrekeningsbeschikking;

    • e.

      Dwangbevel of tenuitvoerlegging van het dwangbevel;

    • f.

      Aanmaning of mededeling waarin ondubbelzinnig recht op betaling wordtvoorbehouden.

  • 2. Verjaring beperkt niet de mogelijkheid tot verrekening;

  • 3. Door stuiting volgt een nieuwe verjaringstermijn van 5 jaar;

  • 4. Door gerechtelijke uitspraak van de kantonrechter voor vorderingen ouder dan 1997(verjaringstermijn is dan in beginsel 20 jaar);

  • 5. Stuiting breekt een lopende verjaring af;

  • 6. Verlenging van de verjaringstermijn vindt plaats:

    • .

      gedurende uitstel van betaling;

    • .

      in geval van faillissement;

    • .

      door toelating tot de WSNP;

    • .

      bij surseance van betaling

    • .

      bij uitvoering van het dwangbevel.

HOOFDSTUK 9: OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 9:1 – Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2015, onder intrekking van de beleidsregelsterugvordering 2013.

Artikel 9:2 – Overgangsrecht

  • 1. Op een verplichting tot betaling van een geldsom aan het college die is vastgesteld voor deinwerkingtreding van de 4e tranche Awb, te weten 1 juli 2009, blijft het recht zoals dat goldvoor dat tijdstip van toepassing.

  • 2. Indien een bestuurlijke sanctie, anders dan op grond van de Wi, wordt opgelegd wegens eenovertreding die plaatsvond voor 1 juli 2009, blijft het recht voor inning van de sanctie zoals datgold vóór inwerkingtreding van de 4e tranche Awb van toepassing.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van
Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk
de secretaris, de burgemeester

Toelichting

Toelichting