Regeling vervallen per 01-05-2012

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rijswijk 2007

Geldend van 01-01-2007 t/m 30-04-2012

Intitulé

De gemeenteraad; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 augustus 2006, no. 06-047;  BESLUIT:  het Beleidskader Wmo 2007 vast te stellen; in te trekken de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Rijswijk 2005; als volgt vast te stellen de:

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rijswijk 2007 (1.844.3)

Hoofdstuk 1 - Algemene Bepalingen

Artikel 1.1.– Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • 1.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • 2.

    Compensatiebeginsel: de opdracht aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.

  • 3.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • 4.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • 5.

    Belanghebbende: een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de Wet;

  • 6.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de Wet;

  • 7.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • 8.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • 9.

    Algemene of collectieve voorziening: een voorziening die collectief wordt aangeboden op basis van een indicatie, die daardoor een snelle en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die deze persoon ondervindt;

  • 10.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene of collectieve voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • 11.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007 van toepassing zijn;

  • 12.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • 13.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen individuele voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Financieel besluit maat-schappelijke ondersteuning 2007 te stellen regels van toepassing zijn;

  • 14.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • 15.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • 16.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • 17.

    Aanvrager: de belanghebbende of degene die namens deze aanvraagt;

  • 18.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de belanghebbende een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert;

  • 19.

    Inkomen 1: het laatst bekende belastbaar jaarinkomen van de belanghebbende en zijn/haar huisgenoot.

  • 20.

    Inkomen 2: het bruto maandinkomen van belanghebbende en zijn/haar huisgenoot verminderd met de over dit bruto-inkomen verschuldigde loonheffing, pensioenpremies en eventueel betaalde alimentatie, vermeerdert met een bedrag aan ontvangen rente en dividend en eventuele ontvangen alimentatie.

  • 21.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • 22.

    Woonruimte: een woning, een woonschip op een ligplaats als bedoeld in de Huisvestingswet, een woonwagen als bedoeld in de Woningwet en een verblijf van een binnenschip;

  • 23.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken.

  • 24.

    Uitraaskamer: een verblijfsruimte waarin een belanghebbende die vanwege een gedragstoornis ernstig ongeremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

  • 25.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijk basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de gehandicapte met een briefadres elders is ingeschreven.

Artikel 1.2. – Beperkingen

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als belanghebbende algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de belanghebbende feitelijk niet woonachtig is in de gemeente Rijswijk;

    • c.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • g.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten Gemeente Rijswijk is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen.

HOOFDSTUK 2 – INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 2.1. – Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in deze verordening neergelegde criteria.

Artikel 2.2. – Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt zijn de bruikleenvoorwaarden van de gemeente Rijswijk of de dienstverleningsovereenkomst tussen leverancier en belanghebbende van toepassing.

Artikel 2.3. – Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007 in de beschikking opgenomen.

Artikel 2.4. – Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de Wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a.

    een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

  • b.

    de omvang van het persoonsgebonden budget is een percentage van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007;

  • c.

    de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007;

  • d.

    op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Rijswijk van toepassing.

  • 2.

    De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld;

  • 3.

    Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen;

  • 4.

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget of een deel hiervan ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de belanghebbende;

  • 5.

    Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het college door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

  • a.

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • b.

    een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

  • c.

    een overzicht van de salarisadministratie;

volgens de voorschriften zoals door het college in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007 opgenomen.

6.Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 2.5. – Eigen bijdragen

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de Wet is de belanghebbende een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007 de omvang van deze eigen inbreng vast.

HOOFDSTUK 3 – HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 3.1. – Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een algemene of collectieve voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • 2.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • 3.

    een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

Artikel 3.2 – Primaat van de algemene of collectieve hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een belanghebbende kan voor de in artikel 3.1. onder 1. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene of collectieve hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen

  • 2.

    Een belanghebbende kan voor de in artikel 3.1. onder 2. en 3. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

Artikel 3.3. – Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 3.2. komt een belanghebbende niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, een en ander conform het Protocol Gebruikelijke zorg.

Artikel 3.4. – Omvang van de hulp bij de huishouding

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond op halve uren, per week.

Artikel 3.5. – Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007.

HOOFDSTUK 4 – WOONVOORZIENINGEN

Artikel 4.1. – Vormen van woonvoorzieningen

De door het college van burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een algemene of collectieve woonvoorziening;

  • 2.

    een woonvoorziening in natura;

  • 3.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening

  • 4.

    een persoongebonden budget voor een woonvoorziening.

Artikel 4.2. – Primaat algemene of collectieve woonvoorzieningen

  • 1.

    Een belanghebbende kan voor de in artikel 4.1. onder 1. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen;

  • 2.

    Een belanghebbende kan voor de in artikel 4.1. onder 2., 3. en 4. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet tot een snelle en adequate oplossing leidt of niet beschikbaar is.

Artikel 4.3. – Vormen van individuele woonvoorzieningen

  • 1.

    De in artikel 4.1. onder 2. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    a.een woonvoorziening van niet bouwkundige of woontechnische aard.

  • 2.

    De in artikel 4.1. onder 3. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing;

    • c.

      een tegemoetkoming in de kosten van het realiseren van een uitraaskamer;

    • d.

      een tegemoetkoming in de kosten van keuring, onderhoud en reparatie van woonvoorzieningen;

    • e.

      een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting;

    • f.

      een tegemoetkoming in de kosten van huurderving.

  • 3.

    De in artikel 4.1. onder 4. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een woningaanpassing;

    • b.

      een woonvoorziening van niet bouwkundige of woontechnisch aard.

Artikel 4.4. – Het recht op een woonvoorziening

  • 1.

    Een belanghebbende kan voor een woonvoorziening als bij artikel 4.3. onder 2.a. genoemd in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren;

  • 2.

    Indien het inkomen, zoals bedoeld in artikel 1.1. onder 20. hoger is dan de in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007 vastgelegde inkomensgrenzen, wordt geen tegemoetkoming verstrekt in de verhuis- en herinrichtingskosten zoals bedoeld in artikel 4.3. onder 2.a.;

  • 3.

    Een belanghebbende kan voor een woonvoorziening als bij artikel 4.3. onder 2.b. en 3.a. genoemd in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

  • 4.

    Voor woningaanpassing zoals bedoeld in artikel 4.2. onder 2.b. kan een eigen bijdrage verschuldigd zijn. De hoogte van deze eigen bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het inkomen zoals bedoeld in artikel 1.1. onder 19. en is vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007.

Artikel 4.5. – Uitsluiting

  • 1.

    De bepalingen in hoofdstuk 4 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels, pensions, trekkerswoonwagens, verzorgingshuizen, vakantie- en recreatiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • 2.

    Een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.3. onder 3.a. is uitsluitend van toepassing op eigenaar-bewoners en niet op huurders van een woonruimte.

Artikel 4.6. – Hoofdverblijf

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling;

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat;

  • 4.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het bereikbaar maken van de te bezoeken woonruimte en het bereikbaar maken van de woonkamer en een toilet;

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken wordt niet verstaan het logeerbaar maken van een woonruimte.

Artikel 4.7. – Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 4.8. – Beperkingen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • 1.

    de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorzieningen het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • 2.

    indien niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college van burgemeester en wethouders;

  • 3.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • 4.

    de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft.

Artikel 4.9. – Gemeenschappelijke ruimten

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van uitsluitend de volgende voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van automatische deuropeners, met uitzondering van het aanbrengen hiervan op cabineliften;

  • c.

    de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woning in het woongebouw te bereiken is met een rolstoel;

  • d.

    het aanbrengen van drempelhulpen en/of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • f.

    een opstel- en/of oplaadplaats voor een elektrische rolstoel of open elektrische buitenwagen bij de toegang van het woongebouw.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders verleent geen financiële tegemoetkoming in de kosten van het aanbrengen van:

  • a.

    voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van specifiek op belanghebbenden en ouderen gerichte woongebouwen;

  • b.

    een uitpandige berging voor het stallen van een open elektrische buitenwagen, driewielfiets of elektrische rolstoel.

Artikel 4.10. – Overige woongerelateerde voorzieningen

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een financiële tegemoetkoming verlenen in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 4.3. onder 2.a. aan een persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte, bestemd voor permanente bewoning heeft ontruimd;

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring, onderhoud en reparatie als bedoeld in artikel 4.3. onder 2.d. indien de woonvoorzieningen in het kader van deze Verordening, de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), dan wel de Regeling Geldelijk Steun Huisvesting Gehandicapten (Rgshg) is verleend en de woonvoorziening voorkomt op de in het Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning 2007 genoemde limitatieve lijst van voorzieningen en de gehandicapte ten tijde van de keuring, het onderhoud of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 4.3. onder 2.e. die door de belanghebbende moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van de huidige woonruimte of de nog te betrekken woonruimte, welke financiële tegemoetkoming uitsluitend wordt verleend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de belanghebbende als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan, met een maximum van zes maanden, waarbij de eerste maand niet voor vergoeding in aanmerking komt;

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een financiële tegemoetkoming verlenen aan een verhuurder van maximaal zes maanden in de kosten van huurderving als bedoeld in artikel 4.3. onder 2.f. in het geval van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan het bedrag zoals genoemd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007 is aangepast, waarbij de eerste maand niet voor vergoeding in aanmerking komt.

  • 5.

    De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van vijf jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient conform onderstaande tabel aan de gemeente te worden teruggestort.

    De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde;

    voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde;

    voor het derde jaar 60% van de meerwaarde:

    voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde;

    voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde.

HOOFDSTUK 5 - LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 5.1. - Vormen van vervoervoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een algemene of collectieve vervoervoorziening;

  • 2.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • 3.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoervoorziening;

  • 4.

    een persoonsgebonden budget voor een vervoervoorziening.

Artikel 5.2. – Primaat algemene of collectieve vervoervoorzieningen

  • 1.

    Een belanghebbende kan voor de in artikel 5.1. onder 1. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2.

    Een belanghebbende kan voor de in artikel 5.1. onder 2., 3. en 4. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een algemeen of collectief systeem onmogelijk maken dan wel een collectief systeem niet beschikbaar is.

Artikel 5.3. – Vormen van individuele vervoervoorzieningen

    • 1.

      De in artikel 5.1. onder 2. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een verplaatsingsmiddel zoals een open elektrische buitenwagen, gesloten buitenwagen, driewielfiets of ander verplaatsingsmiddel en eventuele aanpassingen hieraan.

  • 2.

    De in artikel 5.1. onder 3. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van één eigen auto of ander verplaatsingsmiddel;

  • b.

    een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van één eigen auto;

  • c.

    een tegemoetkoming in de kosten van de aanleg van een individuele gehandicaptenparkeerplaats bij de eigen woning;

  • d.

    een tegemoetkoming in de kosten van vervoer per taxi, rolstoeltaxi, RegioTaxi, eigen auto en/of auto van derden;

  • e.

    een tegemoetkoming in de vorm van een toeslag van 25% op de tegemoetkoming genoemd in artikel 5.3. onder 3.c.

  • 3.

    De in artikel 5.1. onder 4. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een verplaatsingsmiddel zoals een open elektrische buitenwagen, gesloten buitenwagen, driewielfiets of ander verplaatsingsmiddel en eventuele aanpassingen hieraan;

    • b.

      een aanpassing van één eigen auto of ander verplaatsingsmiddel.

Artikel 5.4. – Het recht op een vervoervoorziening

  • 1.

    Een belanghebbende kan voor een scootermobiel als bedoeld in artikel 5.3. onder 1.a. en 3.a in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het de belanghebbende onmogelijk maken zich lopend of fietsend over langere afstanden in de woonomgeving te verplaatsen en er bij de woning een adequate stallings- en oplaadmogelijkheid aanwezig is.

  • 2.

    Een belanghebbende kan voor een gesloten buitenwagen als bedoeld in artikel 5.3. onder 1.a. en 3.a. in aanmerking worden gebracht waneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het de belanghebbende onmogelijk maken zich onbeschermd tegen weersinvloeden over lagere afstanden in de woonomgeving te verplaatsen en de belanghebbende een dermate vervoerbehoefte heeft dat een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5.3. onder 2.a. en 2.b. als niet adequaat kan worden aangemerkt.

  • 3.

    Voor een aanpassing aan één eigen auto of ander verplaatsingsmiddel zoals bedoeld in artikel 5.3. onder 2.c. kan een eigen bijdrage verschuldigd zijn. De hoogte van deze eigen bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het inkomen zoals bedoeld in artikel 1.1. onder 19. en is vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007;

  • 4.

    Indien het inkomen, zoals bedoeld in artikel 1.1. onder 20. hoger is dan de in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007 vastgelegde inkomensgrenzen, wordt geen tegemoetkoming verstrekt in de kosten van een vervoervoorziening zoals bedoeld in artikel 5.3. onder 2.a., 2.b. 2.c. en 2.3.;

  • 5.

    Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer als bedoeld in artikel 5.3. onder 3.c. en 3.d. kan rekening worden gehouden met de individuele vervoerbehoefte van de belanghebbende;

  • 6.

    Bij de te verstrekken vervoervoorziening wordt ten aanzien van de vervoerbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsing in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de belanghebbende zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de belanghebbende om dreigende vereenzaming te voorkomen;

  • 7.

    De belanghebbende kan voor een vervoervoorziening zoals bedoeld in artikel 5.3. onder 2.b. in aanmerking worden gebracht indien, aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem zoals de Regiotaxi onmogelijk maken;

  • 8.

    Indien beide echtgeno(o)t(en)/partners gehandicapt zijn en beiden een vervoervoorziening behoeven als bedoeld in artikel 5.3. onder 2.a. en 2.b. wordt aan elk maximaal 0,75 maal van een enkele voorziening toegekend;

  • 9.

    Indien de belanghebbende een leeftijd heeft van nul tot en met vier jaar wordt geen tegemoetkoming verstrekt zoals bedoeld in artikel 5.3. onder 2.a en 2.b.;

  • 10.

    Indien een belanghebbende een leeftijd heeft van vijf tot en met elf jaar wordt een tegemoetkoming verstrekt van maximaal 50% van een enkele voorziening toegekend zoals bedoeld in artikel 5.3. onder 2.a en 2.b.;

  • 11.

    Indien een belanghebbende, vanaf 16 jaar, een vervoervoorziening zoals bedoeld in artikel 5.3. onder 1.a. of 3.a. verstrekt heeft gekregen en tevens in aanmerking komt voor een tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 5.3. onder 2.a en 2.b., bedraagt deze tegemoetkoming maximaal 50% van een enkele voorziening.

  • 12.

    Een belanghebbende kan voor een tegemoetkoming in de vervoerkosten van maximaal 50% van een enkele voorziening, zoals bedoeld in artikel 5.3., onder 2.a en 2.b. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van regulier openbaar vervoer gedeeltelijk mogelijk maakt.

  • 13.

    Een belanghebbende kan voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanleg van een individuele gehandicaptenparkeerplaats, zoals bedoeld in artikel 5.3. onder 2.e. in aanmerking worden gebracht wanneer aan de gehandicapte op grond van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk inzake individuele gehandicaptenparkeerplaatsen een individuele gehandicaptenparkeerplaats is toegewezen en deze plaats ook daadwerkelijk is aangelegd.

Artikel 5.5. – Omvang in gebied

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoervoorziening wordt ten aanzien van de vervoerbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de belanghebbende zelf bezocht kan worden, terwijl dit bezoek noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2.

    De te verstrekken vervoervoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1.500 kilometer met een bandbreedte tot 2.000 kilometer mogelijk maken.

HOOFDSTUK 6 – VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 6.1. – Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een algemene of collectieve rolstoelvoorziening;

  • 2.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • 3.

    een persoonsgebondenbudget voor een rolstoelvoorziening.

Artikel 6.2. – Primaat algemene of collectieve rolstoelvoorzieningen

  • 1.

    Een belanghebbende kan voor de in artikel 6.1. onder 1. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden;

  • 2.

    Een belanghebbende kan voor de in artikel 6.1. onder 2. en 3. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet tot een snelle en adequate oplossing leidt of niet beschikbaar is.

Artikel 6.3. – Vormen van individuele rolstoelvoorzieningen

  • 1.

    De in artikel 6.1. onder 2. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een handbewogen of elektrisch bewogen rolstoel en eventuele aanpassingen hieraan;

    • b.

      een handbike of andere noodzakelijke accessoires;

    • c.

      een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van een sportrolstoel.

  • 2.

    De in artikel 6.1. onder 3. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een handbewogen of elektrisch bewogen rolstoel en eventuele aanpassingen hieraan;

  • b.

    een handbike of andere noodzakelijke accessoires.

Artikel 6.4. - Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1.

    Een belanghebbende kan voor de in artikel 6.3. onder 1.a. en 2.a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel of dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2.

    Een belanghebbende kan voor de in artikel 6.3. onder 1.c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 6.5. – Aanspraak rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 6.4. onder 1. komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

HOOFSTUK 7 – HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING

Artikel 7.1. – Aanvraagprocedure

Een aanvraag voor een voorziening krachtens deze verordening dient te worden ingediend door middel van een door het college van burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 7.2. – Inlichtingen, onderzoek en advies

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om, zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de belanghebbende of degene die namens de belanghebbende een aanvraag heeft ingediend

  • a.

    op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

  • b.

    of door daartoe door hen aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag een persoon betreffend die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3.

    De belanghebbende is verplicht aan het college van burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 7.3. – Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de belanghebbende.

Artikel 7.4. – Beslissing op aanvraag.

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen tien weken op de aanvraag om een voorziening krachtens deze verordening;

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de beslissing op de aanvraag voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededelingen gedaan;

  • 3.

    Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van de aanvraag daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.

Artikel 7.5. – Gronden voor weigering.

Het college van burgemeester en wethouders kan de gevraagde voorziening in ieder geval weigeren:

  • 1.

    voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in de kosten die de aanvragen voor het moment van beschikken heeft gemaakt;

  • 2.

    indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen.

Artikel 7.6. – Financiële tegemoetkomingen

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders stelt de hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen en vervoervoorzieningen vast overeenkomstig het bepaalde in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007;

  • 2.

    Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft en, indien van toepassing, de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de belanghebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders stelt de nadere uitwerking van deze verordening vast in het Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning 2007.

Artikel 7.7. – Wijziging in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.8. – Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien

  • a.

    niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b.

    op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 7.9. – Terugvordering

  • 1.

    Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd;

  • 2.

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

HOOFDSTUK 8 – SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1. – Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    Voorafgaande aan toepassing van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders advies vragen.

Artikel 8.2. – Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning 2007 geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.3. – Evaluatie

Het door de gemeente gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd; indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft, kan de Verordening worden aangepast.

Artikel 8.4. – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 8.4. – Intrekking verordening

Met ingang van 1 januari 2007 vervalt de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Rijswijk 2005.

Artikel 8.5. – Citeertekst

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rijswijk 2007.

Aldus vastgesteld door de Raad van de gemeente Rijswijk in zijn openbare vergadering van 26 september 2006.