Beleidsregels Taaleis gemeente Rijswijk 2017

Geldend van 16-02-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Taaleis Gemeente Rijswijk 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk;

gezien: - de Participatiewet en de Wet Taaleis waarin wordt bepaald een aantal taken in beleidsregels nader te bepalen;

gelet op: - de bevoegdheid van het college zoals is vastgelegd in de Participatiewet; besluit:- vast te stellen de Beleidsregels Taaleis gemeente Rijswijk 2017, met kenmerk 16.073597

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk

    • b.

      Leerbaar: voldoende cognitief vermogen om onderwijs te volgen;

    • c.

      Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

    • d.

      Referentieniveau: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid;

    • e.

      Taaltoets: toets die het college bij de belanghebbende, als bedoeld in artikel 18b, tweede lid Participatiewet, afneemt om te beoordelen of hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst;

    • f.

      Uitkeringsgerechtigde: de belanghebbende die door het college verleende bijstand levensonderhoud ontvangt in het kader van de Participatiewet

  • 2. In deze beleidsregels worden dezelfde begripsbepalingen gebruikt als in de Wet Taaleis, de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 KENNIS VAN DE NEDERLANDSE TAAL

Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1. Het college vraagt aan een uitkeringsgerechtigde om een document of verklaring te overleggen waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst. Hieronder wordt verstaan:

    • a.

      een eigen verklaring dat hij in de periode vanaf het 5e levensjaar tot en met het 16e levensjaar ten minste acht jaar in Nederland woonplaats had (in de zin van artikel 10 van boek I van het Burgerlijk Wetboek);

    • b.

      een eigen verklaring dat hij over een diploma Inburgering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a van de wet Inburgering beschikt of gelijkwaardig;

    • c.

      een eigen verklaring dat hij over enig ander document beschikt, waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst.

  • 2. De persoon die een aanvraag levensonderhoud indient op grond van de Participatiewet, moet bij deze aanvraag een verklaring aan het college overleggen zoals bedoeld in het eerste lid onderdeel a tot en met c.

HOOFDSTUK 3 DE TAALTOETS

Artikel 3 Taaltoets

  • 1. Als de belanghebbende niet één van de in artikel 2 bedoelde verklaringen overlegt, neemt het college bij hem een taaltoets af binnen acht weken na de datum van het verzoek zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, of na datum aanvraag levensonderhoud zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 2. Bij de belanghebbende die zich inspant tot het verwerven van de Nederlandse taal kan een taaltoets worden afgenomen wanneer:

    • a.

      in het kader van het re-integratietraject inzicht gewenst is in de actuele stand van zaken;

    • b.

      de belanghebbende hierom verzoekt en de laatste toets minimaal 6 maanden daarvoor plaats vond.

  • 3. De taaltoets wordt in modules afgenomen. Daarbij vindt steeds per module een beoordeling plaats aan de hand van de objectieve beoordeling behorende bij het betreffende toetsingssysteem. De modules kunnen gecombineerd worden afgenomen. De modules betreffen, in overeenstemming met artikel 18b, achtste lid, Participatiewet:

    • a.

      Schrijfvaardigheid

    • b.

      Leesvaardigheid

    • c.

      Spreekvaardigheid

    • d.

      Gespreksvaardigheid

    • e.

      Luistervaardigheid

  • 4. Zodra uit de uitkomst van één module blijkt dat de belanghebbende de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst, staat hiermee al vast dat de uitkomst van de taaltoets luidt, dat de belanghebbende de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst. Bij de belanghebbende wordt in dat geval geen verdere module meer afgenomen.

  • 5. Zodra uit de uitkomst van een module naar het oordeel van het college blijkt dat de belanghebbende onvoldoende leerbaar is, kan het college uitgaan van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid. In dat geval neemt het college geen verdere modules meer af bij de belanghebbende.

Artikel 4 Geen taaltoets

Geen taaltoets wordt afgenomen wanneer:

  • 1.

    De belanghebbende korter dan drie jaar in Nederland woont, zelf verklaart het referentieniveau 1F niet te beheersen en zich bereid verklaart zich in te spannen om de Nederlandse taal te gaan verwerven.

  • 2.

    Tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst.

  • 3.

    De belanghebbende binnen twaalf maanden na beëindiging van de bijstandsuitkering een nieuwe uitkeringsaanvraag indient en:

    • a.

      als tijdens een vorige uitkeringsperiode is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat hij, door in de persoon gelegen factoren, niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te behalen, of;

    • b.

      als tijdens een vorige uitkeringsperiode is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en zich bereid verklaart zich in te spannen om de Nederlandse taal te gaan verwerven.

  • 4.

    Vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaltoets te voldoen ontbreekt.

  • 5.

    Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt in ieder geval wanneer:

    • a.

      Vastgesteld is dat de belanghebbende onvoldoende leerbaar is;

    • b.

      Er een ontheffing in het kader van de Wet Inburgering is gegeven;

    • c.

      Er een ontheffing van de re-integratieverplichting is gegeven (artikel 9, lid 2 Participatiewet);

    • d.

      De belanghebbende volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 Wet werk en inkomen, zoals bedoeld in artikel 9 lid 5 Participatiewet;

    • e.

      De belanghebbende parttime werkt.

HOOFDSTUK 4 KENNISGEVING EN BEREIDVERKLARING

Artikel 5 Kennisgeving

Het college stelt de belanghebbende binnen acht weken na de uitkomst van de toets schriftelijk in kennis van de uitkomst. De uitkomst kan zijn:

  • a.

    een redelijk vermoeden, dat de belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst, of

  • b.

    de vaststelling dat de belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal voldoende beheerst.

Artikel 6 (Geen) Bereidverklaring

  • 1. Als uit de uitkomst van de taaltoets blijkt dat de belanghebbende de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst en er geen sprake is van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid, verzoekt het college de belanghebbende om zich binnen één kalendermaand na de kennisgeving als bedoeld in artikel 5 van deze beleidsregels, bereid te verklaren om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.

  • 2. Het college legt de bereidverklaring als bedoeld in het eerste lid, vast in het Plan van Aanpak tijdens een contactmoment in het kader van de arbeidsinschakeling, dat plaatsvindt binnen twaalf weken na uitkomst van de taaltoets. Tijdens dit contactmoment geeft het college aan de belanghebbende aan op welke wijze hij de vaardigheden in de Nederlandse taal moet verwerven.

  • 3. Als de belanghebbende zich niet binnen één kalendermaand na de kennisgeving bereid verklaart om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal, legt het college hem een maatregel op als bedoeld in artikel 18b, eerste en negende lid Participatiewet.

  • 4. Wanneer de belanghebbende, die zich bereid heeft verklaard de Nederlandse taal te verbeteren, in een volgend contactmoment niet kan aantonen dat hij hiertoe voldoende inspanningen heeft verricht, legt het college hem een maatregel op als bedoeld in artikel 18 vierde lid onder f of h van de Participatiewet.

HOOFDSTUK 5 VOORTGANG VAN HET TAALTRAJECT

Artikel 7 Het volgen van de voortgang

In het Plan van Aanpak zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, staat wat het referentieniveau van belanghebbende is en welke activiteiten de belanghebbende gaat verrichten om het taalniveau te verhogen. Dit Plan van Aanpak is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende en vervolgafspraken.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de derde dag na die van de bekendmaking.

Artikel 10 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Taaleis gemeente Rijswijk 2017.

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk, in de vergadering van 7 februari 2017.

burgemeester en wethouders, waarnemend secretaris, de burgemeester,

W.van der Giessen drs. M.J. Bezuijen

Toelichting op de beleidsregels Wet Taaleis gemeente Rijswijk 2017

Algemeen

Op 1 januari 2016 is de Participatiewet uitgebreid met de Wet Taaleis. Dit betekent een toevoeging van een verplichting (eis) aan de Participatiewet. Het artikel verplicht uitkeringsgerechtigden om hun taalniveau aan te tonen. De gemeente heeft de wettelijke taak om een taaltoets af te nemen als het taalniveau (1F) niet aangetoond kan worden. Het referentieniveau 1F is vastgelegd in de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen en staat voor het niveau waarover een leerling moet beschikken na afronding van de basisschool.

De uitkeringsgerechtigde heeft een inspanningsverplichting om de taal te verbeteren. Taal mag namelijk geen belemmering vormen richting werk.

Een uitkeringsgerechtigde moet de Nederlandse taal beheersen op basisniveau (1F). De belanghebbende moet aantonen over voldoende taalniveau te beschikken. Kan de belanghebbende niet aantonen aan het basisniveau te voldoen, dan moet hij een toets afleggen. Blijkt uit de toets een onvoldoende taalniveau, dan krijgt de belanghebbende één maand de tijd om te beginnen met het verbeteren/leren van de Nederlandse taal. Zo voorkomt de uitkeringsgerechtigde een verlaging van de bijstand.

De gemeente heeft de taak om het taalniveau van de belanghebbende te toetsen als niet aangetoond kan worden (een redelijk vermoeden bestaat) dat de klant over voldoende taalniveau beschikt.

Het doel van de wet is om uitstroom uit de bijstand te bevorderen. De wet gaat ervan uit dat beheersing van de Nederlandse taal bijdraagt aan de uitstroom naar werk. De taaleis is een inspanningsverplichting, dat betekent dat het geen voorwaarde is voor het recht op bijstand.

Artikel 18b van de Participatiewet is met ingang van 1 januari 2016 van toepassing op iedereen die vanaf die datum een aanvraag doet voor een bijstandsuitkering levensonderhoud . Voor iedereen die op die datum al recht heeft op een bijstandsuitkering, geldt een overgangsperiode tot 1 juli 2016.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle uitkeringsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • ·

    Schrijfvaardigheid

  • ·

    Leesvaardigheid

  • ·

    Spreekvaardigheid

  • ·

    Gespreksvaardigheid

  • ·

    Luistervaardigheid

Artikel 18b van de Participatiewet regelt dat de aanvraag voor een bijstandsuitkering met ingang van 1 januari 2016 wordt aangevuld met de verplichting om door middel van het overleggen van documenten aan te tonen dat men de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst. Deze beleidsregels bepalen dat een eigen verklaring aangemerkt wordt als zo’n document. Overlegt men een dergelijk document niet, wordt een taaltoets afgenomen. Slaagt men voor deze toets, dan is het vereiste niveau aangetoond. Slaagt men niet voor deze toets dan wordt de belanghebbende verplicht om aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.

Het is in eerste instantie aan belanghebbende, om te beslissen welke stappen hij gaat zetten om de Nederlandse taal te gaan beheersen. Op hem rust deze verplichting daartoe. Het college is niet verplicht aan iedere uitkeringsgerechtigde een taalcursus aan te bieden. Er zijn veel manieren denkbaar om aan deze verplichting te voldoen, bijvoorbeeld:

  • ·

    Taalcursus via de bibliotheek, taalinstituut, kerk, moskee, welzijnsorganisatie, etc.

  • ·

    WEB aanbod,

  • ·

    Taalmaatje (informeel)

  • ·

    Taalhuis (bibliotheek)

  • ·

    Digitale hulpmiddelen

Als de uitkeringsgerechtigde zich niet bereid verklaart de Nederlandse taal te leren, wordt hem een maatregel op conform artikel 18b lid 1 Participatiewet opgelegd. Uitgezonderd van de maatregel en van de verplichting om de Nederlandse taal te leren is de belanghebbende bij wie elke verwijtbaarheid ontbreekt om de taal te leren of te verbeteren.

In deze beleidsregels wordt de taaleis nader uitgewerkt. Onder meer wordt geregeld op welke wijze de aanvrager van een bijstandsuitkering kan aantonen dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst, binnen welke termijn en op welke wijze de taaltoets bij de belanghebbende wordt afgenomen en binnen welke termijn het college aan de belanghebbende aangeeft op welke wijze hij de Nederlandse taal moet leren.

Daarnaast wordt in deze beleidsregels aangegeven in welke situaties de belanghebbende geen taaltoets hoeft af te leggen. Namelijk in geval het van te voren vaststaat of aannemelijk is dat bij de belanghebbende elke vorm van verwijtbaarheid ten aanzien van het niet beheersen van de Nederlandse taal ontbreekt. Dit kunnen onder meer persoonlijke omstandigheden zijn, maar ook een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt. In deze situaties wordt geen kwalificeerbare inspanning ten aanzien van het leren van de Nederlandse taal verlangt van de belanghebbende. Nieuwkomers of belanghebbenden die zelf aangeven dat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn, leggen ook geen taaltoets af. Het afleggen van een taaltoets in een dergelijk geval is een verspilling van tijd en geld, voor zowel het college als de belanghebbende.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal

De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst. Deze plicht geldt ook voor iedere belanghebbende die een uitkering aanvraagt.

Artikel 2 lid 1 onderdeel a

Wanneer de belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond, kan ervan worden uitgegaan dat de belanghebbende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Met een eigen verklaring kan de uitkeringsgerechtigde verklaren dat hij gedurende acht jaren van de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft gewoond.

De belanghebbende vermeldt op de eigen verklaring dat hij 8 jaar in Nederland heeft gewoond. Er hoeft daarbij geen bewijsstuk te worden overgelegd.

Artikel 2, lid 1, onderdeel b

De belanghebbende verklaart dat hij beschikt over een diploma Inburgering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a van de Wet Inburgering. Naast het diploma Inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma Inburgering:

  • ·

    Een diploma staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • ·

    Een WIN-certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie (tm 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • ·

    Een certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • ·

    Een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • ·

    Een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van stadsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf-, en leesvaardigheid.

De belanghebbende vermeldt op de eigen verklaring dat hij over dit document beschikt. Er hoeft daarbij geen bewijsstuk te worden overgelegd.

Artikel 2, lid 1, onderdeel c

Voorbeelden van andere documenten zijn:

  • ·

    Een diploma of certificaat van een Nederlandstalige school of opleiding;

  • ·

    Een ander officieel document (bijvoorbeeld een rapport) van een Nederlandstalige school of opleiding;

  • ·

    Een diploma Inburgering;

  • ·

    Een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst;

  • ·

    Een Surinaams diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst;

  • ·

    Een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • ·

    Een getuigschrift van het International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certifiate of Secondary Education of International baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

De belanghebbende vermeldt op de eigen verklaring dat hij over dit document beschikt. Er hoeft daarbij geen bewijsstuk te worden overgelegd.

Twijfel over het opgegeven document

Bij gemotiveerde twijfel (als bijvoorbeeld het spreekniveau laag is) kan het bewijsstuk opgevraagd worden door de consulent.

Artikel 3 Taaltoets

Artikel 3, lid 1

In artikel 18b, lid 2van de Participatiewet is opgenomen dat het college een taaltoets afneemt binnen een door het college bepaalde termijn van ten hoogste acht weken.

Artikel 3, lid 2

Op grond van de wet wordt bij de uitkeringsgerechtigden die zich niet inspannen of van wie onvoldoende duidelijk is dat ze zich inspannen om de Nederlandse taal te verwerven, een taaltoets afgenomen voordat een verlaging wordt opgelegd.

Bij uitkeringsgerechtigden die zich wel inspannen kan echter ook de behoefte ontstaan om een taaltoets af te nemen om te bepalen wat de vorderingen zijn en of wellicht inmiddels aan het referentieniveau voldaan wordt.

Artikel 3, lid 3

In het Besluit Taaltoets Participatiewet is voorgeschreven dat de onderdelen van de taaltoets gelijk zijn aan de onderdelen, opgenomen in het Besluit referentieniveau Nederlandse taal en rekenen op het referentieniveau 1F voor de Nederlandse taal. Binnen de gemeente Rijswijk is ervoor gekozen per module te beoordelen of belanghebbende de Nederlands taal in voldoende mate beheerst.

Artikel 3 lid 4

Zodra uit één module blijkt dat belanghebbende niet voldoende leerbaar is, is het niet van belang om bij hem de nog overige modules af te nemen. In deze situatie wordt de bereidverklaring om de Nederlandse taal te leren niet van belanghebbende geëist.

Niet verschijnen uitnodiging afleggen taaltoets

Wanneer de belanghebbende niet verschijnt op de taaltoets dan heeft hij niet voldaan aan zijn medewerkingsplicht (artikel 17, lid 2 Participatiewet). Er moet dan een maartregel overwogen worden op grond van artikel 18, lid 2, Participatiewet en de geldende afstemmingsverordening (artikel 3:1, eerste lid, onderdeel f, Verordening Afstemming en Boete Participatiewet 2015).

Een verlaging op grond van artikel 18b Participatiewet kan in deze situatie niet worden toegepast. De reden hiervan is dat de Wet Taaleis niet voorziet als belanghebbende weigert medewerking te verlenen aan de taaltoets. Bij het niet deelnemen aan de taaltoets kan er niet uitgegaan worden dat er sprake is van een redelijk vermoeden dat belanghebbende de taal onvoldoende beheerst. Dit redelijk vermoeden kan pas ontstaan na het afleggen van de taaltoets.

Artikel 4 Geen taaltoets

In artikel 18b lid 5 van de Participatiewet is opgenomen dat de belanghebbende op elk moment via het overleggen van een document aan het college alsnog kan aantonen dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst. Dit betekent dat wanneer belanghebbende in elk geval vóór de taaltoets alsnog een eigen verklaring overlegd, de taaltoets achterwege kan blijven.

Artikel 4 lid 1

Een persoon die in de afgelopen drie jaar in Nederland is komen wonen en de taal nog niet machtig is, maar zich wel wil inspannen deze te gaan leren, hoeft geen taaltoets te doen. Hij verklaart zelf dat hij het niveau niet beheerst waarmee het redelijke vermoeden zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 18b aangenomen wordt. In afwijking van het tweede lid van artikel 18b wordt geen taaltoets afgenomen, aangezien deze zowel voor de belanghebbende als het college geen toegevoegde waarde heeft.

Het gaat hier dus zowel om EU-onderdanen als statushouders. De laatste groep moet verplicht inburgeren. In het Plan van Aanpak worden concrete afspraken gemaakt ten aanzien van het te volgen traject.

Artikel 4 lid 2 en 3

Om onnodige bureaucratie te voorkomen, is ervoor gekozen om voor personen die na beëindiging van een bijstandsuitkering opnieuw een bijstandsaanvraag doen, de uitkomst van de eerdere toets te hanteren.

Artikel 4 lid 4 en 5

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

De belanghebbende is niet leerbaar

Het niet leerbaar zijn kan blijken uit een objectieve test maar ook uit ervaringen en de historie. Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen in overleg met een deskundig docent aangemerkt worden als niet leerbaar.

Het kan ook gaan om een leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring, of de uitkomst van een leerbaarheidstoets.

Er een ontheffing is in het kader van de Wet Inburgering

In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.

Deze ontheffing kan gegeven worden:

  • a.

    Bij aantoonbaar geleverde inspanning, bijvoorbeeld:

    • -

      belanghebbende heeft minimaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolgd bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk en heeft minimaal 4 x examen gedaan, maar is niet geslaagd, of;

    • -

      via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

  • b.

    Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd

Ontheffing van de arbeidsplicht

Belanghebbenden bij wie door een medisch of psychologisch advies is vastgesteld dat zij niet deel kunnen nemen aan activiteiten, ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid.

De belanghebbende parttime werkt

De belanghebbende die parttime werkt, spant zich al in om deel te nemen aan de samenleving en de arbeidsmarkt.

Artikel 5 Kennisgeving

Per beschikking wordt aan de uitkeringsgerechtigde meegedeeld of hij al dan niet aan de taaleis voldoet.

Artikel 6 (Geen) Bereidverklaring

Artikel 6 lid 1

Aan de belanghebbende wordt geen maatregel opgelegd als hij zich binnen één maand na de kennisgeving als bedoeld in artikel 5 van deze beleidsregels verklaart om te beginnen met het verwerven van de vaardigheden in het Nederlandse taal.

Artikel 6 lid 2

In het eerstvolgend contactmoment in het kader van de arbeidsinschakeling na de taaltoets worden met belanghebbende afspraken gemaakt over het vinden van betaald werk, of in te zetten re-integratie- of participatietraject. Daarbij wordt ook de wijze waarop belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal moet verwerven bepaald, bijvoorbeeld doordat de belanghebbende zelf activiteiten onderneemt om de Nederlandse taal te leren of doordat hij een taalcursus gaat volgen. De gemeente Rijswijk kiest ervoor de afspraken omtrent het leren van de Nederlandse taal zoveel mogelijk worden ingebed in de afspraken in het kader van zijn arbeidsinschakeling (re-integratie of participatie).

Artikel 6 lid 3

Als belanghebbende zich niet binnen één maand na de kennisgeving bereid verklaart om de Nederlandse taal te leren, volgt er een maatregel. Dit wordt uitgevoerd conform artikel 18b lid 1 en 9 van de Participatiewet.

Artikel 6 lid 4

Als belanghebbende zich wel bereid heeft verklaard om de Nederlandse taal te leren, maar bij het volgende contactmoment wordt vastgesteld dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen wordt een maatregel opgelegd. De maatregel wordt opgelegd op grond van het niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen van de Participatiewet, te weten artikel 18 lid 4 f (verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid) of artikel 18 lid 4 h (het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen, sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling).

Artikel 7 Het volgen van de voortgang van het taaltraject

In het Plan van Aanpak staat wat het referentieniveau van belanghebbende is en de activiteiten die de belanghebbende gaat verrichten om zijn niveau te verhogen. Dit Plan van Aanpak is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende. Het verwerven van de Nederlandse taal is uitdrukkelijk een onderdeel van het arbeidsinschakelingsproces. De contactmomenten in het kader van het Plan van Aanpak zijn leidend voor de controle van de voortgang van het taaltraject.

Artikel 8 Onvoorziene gevallen

Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Geen toelichting nodig.

Artikel 10 Citeertitel

Geen toelichting nodig.