Bijlage I-III bij verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

Geldend van 28-01-2014 t/m heden

Intitulé

Bijlage I-III bij verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

Bijlage I-III van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

 

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

  • deel A: lesgebouwen;

  • deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

 

DEEL A          LESGEBOUWEN

 

1.         School voor Basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2a, 1.3.2b en 1.10 d worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard.

Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

 

1.1       Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a.     het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b1.   het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2.   het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c.     het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

1.2       Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a.     het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouw-elementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

b1.   het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2.   het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c.     het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a.     vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b.     vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c.     vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

 

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

 

1.3       Uitbreiding

 

1.3.1    Uitbreiding met één of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met één of meer leslokalen blijkt uit:

a.     het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

b1.   het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b2.   het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b3.   het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat er één of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal drie jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

c.     het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed, een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

 

1.3.2.a Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

a.     het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste twintig leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht, terwijl

b.     voor het spelen van (een deel van) de vier- en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 300 meter hemelsbreed mits er sprake is van een veilige loopafstand.

 

1.3.2.b Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • 1.

    het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • 2.

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan, en

  • 3.

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

  • 4.

    medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed, mits er sprake is van een veilige loopafstand niet mogelijk is, en

  • 5.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

 

1.4       Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1.   het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2.   het feit dat het huidige gebouw, voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b1.   de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2.   de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c.     er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

d.     de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

 

1.5       Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a.     er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen buiten het voor de school geldende verwijscluster, zoals opgenomen in Overzicht Ia, kunnen voorzien, terwijl

b.     er binnen het voor de school geldende verwijscluster, zoals opgenomen in Overzicht Ia, geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

  • de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

 

1.6       Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

 

1.7       Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak voor de eerste aanschaf van een onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de meest recente teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van een extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

 

1.8       Eerste inrichting meubilair

De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de meest recente teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

 

1.9       Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

 

1.10     Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

a.     wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor een school voorbasisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

b.     een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;

c.     creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

d.     creëren speellokaal binnen het gebouw;

e.     voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

f.      vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties en

  • het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen;

  • aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen;

  • functionele aanpassingen.

 

 

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voorhet basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

 

Ad b

De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal groepen leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen één of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat twaalf kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.

 

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig één of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen het voor de school geldende verwijscluster zoals opgenomen in Overzicht Ia.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

 

Ad d

 

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Voor een speciale school voor basisonderwijs is de noodzaak ook afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal twaalf kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten. Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

 

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

 

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

 

Ad g

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien deze noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

Ad i

De noodzaak voor deze aanpassing blijkt uit het feit dat:

  • 1.

    het gebouw minimaal 40 jaar oud is, en

  • 2.

    het gebouw niet meer geschikt is voor het hedendaags onderwijs, gekoppeld aan de onderwijsvisie van het schoolbestuur en als gevolg hiervan gemoderniseerd moet worden, en

  • 3.

    het een permanent hoofdgebouw betreft, en

  • 4.

    het om een bouwkundige aanpassing van het gebouw gaat, niet zijnde onderhoud.

 

Jaarlijks kan slechts één schoolgebouw in aanmerking komen voor functionele aanpassing.

 

Indien met toepassing van bovenstaande criteria meer dan één schoolgebouw aanspraak zou maken op een vergoeding van de voorziening functionele aanpassing, besluit het college van burgemeester en wethouders welk gebouw als eerste in aanmerking komt.

 

1.11     Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

  • 1.

    activiteiten die zijn vermeld in Overzicht IIa;

  • 2.

    (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

  • 3.

    algehele vervanging van radiatoren, convectors en leidingen voor centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

 

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school noodzakelijk is.

 

Noodzakelijk onderhoud aan een noodlokaal komt voor bekostiging in aanmerking indien:

a.     het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaren noodzakelijk is en

b.     voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen het voor de school geldende verwijscluster zoals opgenomen in Overzicht Ia.

 

1.12     Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

1.13     Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2.         School voor speciaal onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder 2.3.2. wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

 

2.1       Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a.     het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b1.   het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2.   het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c.     het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

2.2       Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a.     het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouw-elementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur);

b1.   het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2.   het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c.     het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a.     vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter

beoordeling van het college;

b.     vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c.     vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

 

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

 

2.3       Uitbreiding

 

2.3.1    Uitbreiding met één of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met één of meer leslokalen blijkt uit:

a.     het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A aanwezig is;

b1.   het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b2.   het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b3.   het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat er één of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal drie jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest;

c.     het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed, een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

d.     evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig één of meer benodigde leslokalen te maken.

 

2.3.2    Uitbreiding met een speellokaal

De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • 1.

    het feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • 2.

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

  • 3.

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

  • 4.

    medegebruik van een speellokaal of een gymnastiekruimte binnen een veilige loopafstand van 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

  • 5.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken.

 

2.4       Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1.   het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2.   het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b1.   de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2.   de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c      er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

d.     de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

 

2.5       Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a.     er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen buiten het voor de school geldende verwijscluster zoals opgenomen in Overzicht Ia, terwijl,

b.     er binnen het voor de school geldende verwijscluster zoals opgenomen in Overzicht Ia geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c.     de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

 

2.6       Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

 

 

2.7       Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak voor de eerste aanschaf van een onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging, op grond van de meest recenteteldatum voorafgaande aan het indienen van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 januari 1988 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van een extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

 

 

2.8       Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

 

2.9       Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

a.     wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

b.     verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;

c.     creëren van een extra lesruimte;

d.     verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw;

e.     functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen voortgezet speciaal onderwijs);

f.      voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

g.     vervangen van een oliegestookte verwarmingsinstallatie en

h.     het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen;.

i.       functionele aanpassingen.

 

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort die nog niet in het gebouw aanwezig zijn.

 

Ad b

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal groepen leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.

 

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig één of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren.

Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen het voor de school geldende verwijscluster zoals opgenomen in Overzicht Ia. Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

 

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste vijftien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor vijftien jaren of meer – gelet op de bouwkundige staat – als hoofdgebouw kan dienen.

 

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd.

 

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

 

Ad g

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

 

Ad h

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk gegeven.

 

Vorenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

   

Ad j

De noodzaak voor deze aanpassing blijkt uit het feit dat:

 

  • 1.

    het gebouw minimaal 40 jaar oud is, en

  • 2.

    het gebouw niet meer geschikt is voor het hedendaags onderwijs, gekoppeld aan de onderwijsvisie van het schoolbestuur en als gevolg hiervan gemoderniseerd moet worden, en

  • 3.

    het een permanent hoofdgebouw betreft, en

  • 4.

    het om een bouwkundige aanpassing van het gebouw gaat, niet zijnde onderhoud.

 

Jaarlijks kan slechts één schoolgebouw in aanmerking komen voor functionele aanpassing.

 

Indien zich met toepassing van bovenstaande criteria meer dan één schoolgebouw aanspraak zou maken op een vergoeding van de voorziening functionele aanpassing, besluit het college van burgemeester en wethouders welk gebouw als eerste in aanmerking komt.

 

2.10     Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

  • 1.

    activiteiten die zijn vermeld in Overzicht IIa;

  • 2.

    (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

  • 3.

    algehele vervanging van radiatoren, convectors en leidingen voor de centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

 

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

Noodzakelijk onderhoud aan noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien:

a.     het noodlokaal/de noodlokalen op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaren noodzakelijk zijn en

b.     voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen het voor de school geldende verwijscluster zoals opgenomen in Overzicht Ia.

 

2.11     Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

2.12     Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

3.         School voor voortgezet onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 3.2 en 3.3 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

 

3.1       Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a.    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b1.  het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2.  het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

c.    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

3.2       Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:

a.     voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo'n slechte/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

b1.   de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2.   de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a.     vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b.     vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c.     vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

 

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

 

 

3.3       Uitbreiding

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

a.     het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A – voor de aanwezige capaciteiten bijlage III, deel B - voor de ruimtebehoefte–, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en

b.     het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

3.4       Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1.   het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2.   het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b1.   de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2.   de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c.     er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

 

3.5       Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a.     er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

b.     er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c.     de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

 

3.6       Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

 

3.7       Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school.

Tevens bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in de eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair indien door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.

 

3.8       Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a.

 

3.9       Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

3.10          Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

 

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

DEEL B          VOORZIENINGEN VOOR LICHAMELIJKE OEFENING

 

 

1.         School voor basisonderwijs

 

1.1       Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a.     het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b.     het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste twintig klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste vijftien klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste vijf klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.     het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.2       Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a.     het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b.     het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste twintig klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste vijftien klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste vijf klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.     het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.3       Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

a.     het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

b.     het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste twintig klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste vijftien klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste vijf klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.     het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.4       Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1.   het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2.   het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

b.     het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste twintig klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste vijftien klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste vijf klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.     het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoorhet door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn en

d.     de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

 

1.5       Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

 

1.6       Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

a.     het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b.     het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting van onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

 

1.7       Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a.     het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b.     het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

 

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a.       het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

 

1.8       Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

 

1.9       Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

1.     het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

2.     het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

3.     wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4.     voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

5.     vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

 

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

 

Ad 3

De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

 

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

 

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Vorenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien deze noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht.

Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

 

1.10     Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

  • 1.

    activiteiten die zijn vermeld in Overzicht IIa;

  • 2.

    (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

  • 3.

    algehele vervanging van radiatoren, convectors en leidingen voor centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

 

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in Bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

 

1.11     Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

1.12     Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

2.         School voor speciaal onderwijs

 

2.1       Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a.     het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b.     het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste tien groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste tien groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste zes groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste drie groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.     het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

2.2       Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a.     het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouw-elementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder d, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b.     het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste tien groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste tien groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste zes groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.     het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

2.3       Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

a.     het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

b.     het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste tien groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste tien groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste zes groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste drie groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.     het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

2.4       Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1.   het feit dat de minister de school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2.   het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en

b.     het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste tien groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste tien groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste zes groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste drie groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.     het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn en

d.     de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

 

2.5       Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

 

2.6       Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

a.     het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

b.     het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder een eerste onderwijs-leerpakket is verstrekt.

 

 

2.7       Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • 1.

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

  • 2.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair is verstrekt.

 

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a.     het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

b.     het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder het specifiek noodzakelijke meubilair is verstrekt.

 

2.8       Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

 

2.9       Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

1.     het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

2.     het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

3.     wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4.     voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

5.     vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

 

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

 

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

 

Ad 3

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

 

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

 

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

 

Vorenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

 

2.10     Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

  • 1.

    activiteiten die zijn vermeld in Overzicht IIa;

  • 2.

    (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

  • 3.

    algehele vervanging van radiatoren, convectors en leidingen voor centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

 

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in Bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

 

2.11     Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

 

2.12     Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

3.         School voor voortgezet onderwijs

 

3.1       Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a.     het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b.     het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.     het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

 

3.2       Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a.     het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b.     het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.     het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

 

3.3       Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

a.     het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan

        140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

b.     het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.     het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

 

3.4       Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1.   het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2.   het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt en

b.     het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c.     het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn en

d.     het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

 

3.5       Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

 

3.6       Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs

De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:

a.     het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b.     het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

 

3.7       Medegebruik

 

3.7.1    Medegebruik gymnastiekruimte

De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat klokuren gymnastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

 

3.7.2    Huur van een buitensportaccommodatie

De noodzaak van huur van een buitensportaccommodatie blijkt uit:

a.     het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen buitensportaccommodatie en

b.     er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een buitensportaccommodatie van een ander bevoegd gezag.

 

 

3.8       Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

3.9       Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

 

 BIJLAGE II   BIJ DE VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS

 

Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses

 

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

 

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognose-termijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voor-zieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose.

 

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

 

  • 1.

    het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

  • 2.

    de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • 3.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedings-gebied;

  • 4.

    de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

  • 5.

    de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • 6.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

  • 7.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

 

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

 

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

 

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschoolwordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt.

Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames/assumpties, met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

 

Het college is bevoegd, onderscheiden naar onderwijssoort, nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b van de Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Rijswijk.

 

BIJLAGE III  BIJ DE VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS

 

Criteria voor oppervlakte en indeling

 

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

 

  • deel A:   de bepaling van de capaciteit;

  • deel B:   wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

  • deel C:   de bepaling van de omvang van de toekenning;

  • deel D:   minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

 

DEEL A     De bepaling van de capaciteit

 

1.                SCHOOL VOOR Basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten wordt ingezet ten behoeve van onderwijskundige doeleinden.

1.1              Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de t&b-dislocaties met een permanente of tijdelijke bouwaard)

De brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1. "De meetinstrucite voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs".

 

Basisschool

De capaciteit van een gebouw voor een basisschoolwordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidslokaal, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

 

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen rijksvergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

Om te kunnen bepalen of een gebouw is “overgedimensioneerd”, dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 1, 2 en 3 hieronder voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

 

 Tabel 1      Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest

Aantal groepen leerlingen                        Minimale bvo (inclusief m²bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)

2                                                                     350

3                                                                     465

4                                                                     580

5                                                                     785

6                                                                     900

7                                                                     1.015

8                                                                     1.130

9                                                                     1.245

10                                                                   1.360

11                                                                   1.475

12                                                                   1.590

13                                                                   1.705

en vervolgens telkens te verhogen met 115 m2 ten behoeve van één groep leerlingen.

Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal wordt de minimale brutovloeroppervlakte zoals weergegeven in tabel 1, opgehoogd met 90m2.

 

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest

Aantal groepen leerlingen                       Minimale bvo (inclusief m²bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)

2                                                                    330

Tabel 2     Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

 Aantal groepen leerlingen               Minimale bvo

2                                                                    305

3                                                                    410

4                                                                    515

5                                                                    710

6                                                                    815

7                                                                    920

8                                                                    1.025

en vervolgens telkens te verhogen met 105 m2 ten behoeve van één groep leerlingen

 

Tabel 3     Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

 Aantal groepen leerlingen               Minimale bvo

1                                                                    100

2                                                                    180

3                                                                    260

4                                                                    340

5                                                                    420

en vervolgens telkens te verhogen met 80 m2 ten behoeve van één groep leerlingen

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 1,2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m²  waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

Speciale school voor basisonderwijs

De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met één. Het aantal lokalen wordt verminderd met twee indien het gebouw bestaat uit meer dan dertien lokalen en het aantal lokalen wordt verminderd met drie indien het gebouw bestaat uit meer dan zesentwintig lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

 

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd, dient er een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van tabel 4 hieronder voor huisvesting met een permanente bouwaard. Voor huisvesting met een tijdelijke bouwaard wordt gebruik gemaakt van tabel 2 en 3.

Tabel 4            Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs

Vaste voet m2

 m2 per groep

Inclusief

ToeslagExtra ruimte

670

4

105

125

De vaste voet aan bvo is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal is in de kolom “inclusief” aangegeven.

 

De toeslag extra ruimte omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag extra ruimte wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep.

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 2, 3 of 4, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 2,3, of 4, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo, behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m²  waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.2                            Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

Basisschool

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholengeldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 115 m2 BVO per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m2 per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.

 

Speciale school voor basisonderwijs

De capaciteit van dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld. Voor dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs is de "overdimensionering" niet te bepalen.

 

1.3              Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en één of meer dislocaties wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het Ministerie van OCW. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen.

Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer één. Vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard, te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard, te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen deze als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande, tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

 

1.4              Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

1.5              Inventaris

Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair wordt afzonderlijk vastgesteld.

 

  • a.

    onderwijsleerpakket

    Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

  • Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

  • Het bovenstaand aantal groepen onderwijsleerpakket dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

 Omrekentabel onderwijsleerpakket

 OUD                                                   NIEUW

2                                                                         2

3                                                                         3

4                                                                         4

5                                                                         5

6                                                                         6

7                                                                         7

8                                                                         8

9                                                                         10

10                                                                       11

11                                                                       12

12                                                                       13

13                                                                       14

14                                                                       15

15                                                                       16

16                                                                       17

17                                                                       19

18                                                                       20

19                                                                       20

20                                                                       21

21                                                                       23

22                                                                       24

23                                                                       25

24                                                                       26

25                                                                       28

26                                                                       28

27                                                                       30

28                                                                       30

29                                                                       32

30                                                                       33

  • b.

    meubilair

    Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

  • Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor meubilair noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2001. Indien in het verleden, na inwerking van de WBO, voor meer groepen meubilair is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

  • Het bovenstaand aantal groepen meubilair dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

 Omrekentabel meubilarOUD                                                         NIEUW

2                                                                                2

3                                                                                3

4                                                                                4

5                                                                                5

6                                                                                7

7                                                                                8

8                                                                                9

9                                                                                11

10                                                                              12

11                                                                              13

12                                                                              14

13                                                                              15

14                                                                              17

15                                                                              18

16                                                                              19

17                                                                              20

18                                                                              22

19                                                                              23

20                                                                              24

21                                                                              25

22                                                                              26

23                                                                              27

24                                                                              29

25                                                                              30

26                                                                              31

27                                                                              32

28                                                                              33

29                                                                              34

30                                                                              36

 

1.6       Gymnastiekruimten

1.6.1           Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

1.6.2           Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

1.6.3           Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

 

2.                SCHOOL VOOR SPECIAAL ONDERWIJS

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

2.1              Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1 "Meetinstructie voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs".

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met één. In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met twee indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met drie indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. In het voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met twee indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met drie indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is.

Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen.

Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd, dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling. Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de oppervlakteformules, voor gebouwen met een permanente bouwaard, van tabel 5 "Ruimtenormering (V)SO". Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting" en tabel 3 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting" gehanteerd.

 

TABEL 5

 

schoolsoort

vaste voet

incl.

m2

toeslag m2

 

m2

 

per groep

extra ruimte

SO sh/esm

628

4

95

130

 

De vaste voet aan brutovloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom "inclusief" gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimumopheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.

De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra vierkante meters voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de twaalfde groep, in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de dertiende groep.

 

Indien het aantal groepen waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals vastgesteld op basis van de tabel ruimtenormering (V)SO, groter is dan het aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de BVO behorende bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is.

Deze verschiloppervlakte is het aantal vierkante meters waarmee het gebouw is "overgedimensioneerd" en wordt als zodanig geregistreerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze "overdimensionering" van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

 

2.2              Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

Voor de bepaling van de overdimensionering van een nevenvestiging wordt de normatieve capaciteit van een nevenvestiging bepaald met behulp van tabel 3 “gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting” uit hoofdstuk 1 van deze Bijlage.

 

N.B.: Voor dislocaties is de "overdimensionering" niet te bepalen.

 

2.3              Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en één of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het Ministerie van OCW. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw krijgt nummer één, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard, te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard, te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

 

2.4              Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

2.5                   Inventaris

De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal groepen van de desbetreffende school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997. Indien in het verleden voor meer groepen inventaris is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het Ministerie van OCW afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur.

 

Van het laatste is sprake indien burgemeester en wethouders, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf hebben voorzien in de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en het meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de ISOVSO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

 

2.6              Gymnastiekruimten

 

2.6.1           Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren.

 

2.6.2           Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

2.6.3           Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

 

 

3.                SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijswordt vastgelegd in gegevens over:

 

  • de brutovloeroppervlakte van gebouwen;

  • het aantal specifieke ruimten;

  • het aantal werkruimten.

 

 

3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouwaard

 

De brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2  "de meetinstructie voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het voorgezet onderwijs".

Naast de brutovloeroppervlakte zal het gegeven "aantal gymnastieklokalen" moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven aantal specifieke ruimten en werkplaatsen indien en voorzover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel medegebruik.

Bij het gegeven “aantal specifieke ruimten en werkplaatsen” moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

3.2              Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en één of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting van het Ministerie van OCW. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw krijgt nummer één, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard, te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard, te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande, tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

 

3.3                   Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waarop de gymnastiekruimte zicht bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met het terrein van de gymnastiekruimte dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

3.4              Inventaris

Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris.

De bruto vloeroppervlakte algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

 

3.5              Gymnastiekruimten

 

3.5.1           Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 uren.

 

3.5.2           Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

3.5.3           Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

 

DEEL B          WIJZE VAN bepalen van de ruimtebehoefte

 

1.                SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

1.1                            Lesgebouwen

Basisschool

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.

De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).

 

  • a.

    Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

 

G = (A+B+C) / 179

 

Waarbij:

G =      De ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

           Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A =      Het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

B =      Het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal B wordt niet afgerond.

C =      280 minus ( het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

           Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

 

  • b.

    Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

 

G = (A+B+C+D) / 179 + E+0,5 F

 

Waarbij:

G =    de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen

A =     a het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

 

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

B =      a. het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

b. (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

 

Het verkregen getal wordt niet afgerond

 

C =      a. 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

b. (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06) Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond

D =      a. som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 8,35% van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

b. (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in  het Besluit bekostiging WPO) som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 8,35% van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente telling ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente telling op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

E =     aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs

F =     het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering.

 Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de “N-factor” De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

1.2                            Gymnastiekruimten

Basisschool

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6-12 jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule

 

G = (A+B+C+D) / 179

 

De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in Bijlage III, deel B, onder 1.1. Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht “splitsing aantal groepen leerlingen” zoals weergegeven in tabel 5.

 

“Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)”

 

Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4- en 5 jarigen en groepen 6- tot en met 12 jarigen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

Aantal groepen per school (G)

Aantal groepen 4/5 jarigen

Aantal groepen 6/12 jarigen

2

1

1

3

1

2

4

2

2

5

2

3

6

2

4

7

3

4

8

3

5

9

3

6

10

3

7

11

4

7

12

4

8

13

4

9

14

5

9

15

5

10

16

5

11

17

6

11

18

6

12

19

6

13

20

6

14

21

7

14

22

7

15

23

7

16

24

8

16

25

8

17

26

8

18

27

9

18

28

9

19

29

9

20

30

9

21

31

10

21

32

10

22

33

10

23

34

11

23

35

11

24

36

11

25

37

11

26

38

12

26

39

12

27

40

12

28

41

13

28

42

13

29

43

13

30

44

14

30

45

14

31

46

14

32

47

14

33

48

15

33

49

15

34

50

15

35

 

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in Bijlage II, betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven.

 Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiekles. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

 

Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De ‘N-factor’ is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt  het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II

 

1.3 Bepaling aantal groepen ten behoeve van (uitbreiding van) eerste aanschaf onderwijsleerpakket en meubilair.

 Basisschool

De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

  • onderwijsleerpakket

  • meubilair

 

  • onderwijsleerpakket

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

 

G = (A + B + C + D)/ 179 + E

 

De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in Bijlage III, deel B, onder 1.1.

  • meubilair

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

 

G = (A + B + C)/ 179

 

De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in Bijlage III, deel B, onder 1.1.

 Speciale school voor basisonderwijs

Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de “N-factor”. De N-factor is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

2.                SCHOOL VOOR SPECIAAL ONDERWIJS

 

2.1              Lesgebouwen

Voor een school of nevenvestiging voor(voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N-factor". De N-factor bepaalt de maximale groepsgrootte.

In onderstaande tabel 6, "N-factor", is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven (artikel 14 Formatiebesluit WEC).

Het getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan vijf. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

Tabel 6            "N - FACTOR"

Onderwijssoort N-factor: SO

Slechthorende kinderen: 12

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen:            12

 

De bepaling van het aantal groepen van een SO-school waaraan één of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.

 

2.2       Gymnastiekruimten

Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek.

Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 6 is de "N-factor" weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma hoger is dan vijf. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

 

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SO-school waaraan één of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

 

3.                                SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

3.1                            Lesgebouwen

Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:

  • 1.

    een leerlinggebonden component;

  • 2.

    een vaste voet.

 

Ad. 1 Een leerlinggebonden component

Deze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a “Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs” opgenomen brutovloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.

 

Ad 2 Een vaste voet

De vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b “Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs” opgenomen bruto vloeroppervlakten per instelling of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg.

 

Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte per instelling.

 

Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs.

 

Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.

 

Voor een onderbouwing van de in tabel 7.1.a en 7.1.b opgenomen bruto-normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.

 

Tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

                                                                                                           

Onderwijssoort              Leerweg     Ruimtetype             VO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1en 2)                      Algemeen                6,18

Bovenbouw AVO/VWO                              Algemeen                5,85

Bovenbouw theoretische leerweg     TLW    Algemeen                6,41

                                                     LWOO      Algemeen          7,07

Bovenbouw techniek                       GLW        Algemeen            5,98

                                                                   Specifiek             5,47

                                                    BLW          Algemeen          4,69

                                                                    Specifiek          8,99

                                                     LWOO      Agemeen          4,44

                                                                    Specifiek           12,72

Bovenbouw economie                    GLW          Algemeen         5,95

                                                                    Specifiek           0,89

 

Onderwijssoort      Leerweg       Ruimtetype  BVO/leerling

Bovenbouw economie      BLW                 Algemeen       5,56

                                                           Specifiek          2,25

                                    LWOO              Algemeen         5,85

                                                             Specifiek        3,06

Bovenbouw zorg/welzijn   GLW                 Algemeen      5,33

                                                           Specifiek           2,10

                                      BLW              Algemeen          4,71

                                                          Specifiek            4,22

                                    LWOO              Algemeen          4,85

                                                           Specifiek         5,53

Bovenbouw landbouw       GLW                                      5,94

                                                            Specifiek          0,78

                                      BLW             Algemeen           5,37

                                                            Specifiek         2,34

                                      LWOO           Algemeen          5,03

                                                            Specifiek         4,69

Praktijkonderwijs                                  Algemeen         4,41

                                                           Specifiek          7,72

 

Legenda    TLW              Theoretische leerweg

                  LWOO          Leerwegondersteunend onderwijs

                  GLW             Gemengde leerweg

                  BLW             Beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

 Onderwijssoort                                    Ruimtetype          Vaste voet

Hoofdvestiging                                             Algemeen                  980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak         Algemeen                  550

Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak                                       0

VMBO-techniek BLW                                       Specifiek                   299

VMBO-economie BLW                                     Specifiek                   196

VMBO-zorg/welzijn BLW                                  Specifiek                   168

VMBO-landbouw BLW                                      Specifiek                   117

Praktijkonderwijs                                          Algemeen                  306

 

Legenda:            BLW                    Beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

 

De vaste voet per instelling is 980 m² bruto vloeroppervlakte (BVO) welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m² BVO. De vaste voet voor een hoofdvestiging of nevenvestiging mt spreidingsnoodzaak is niet van toepassing op een zelfstandige school voor praktijkonderwijs. Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar praktijkonderwijs aanwezig is.

 

3.2              Gymnastiekruimten

De in onderstaande tabel 7.2 "Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs" vermelde brutovloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

 

TABEL 7.2         BEREKENING VAN DE RUIMTEBEHOEFTE GYMNASTIEK-ACCOMMODATIE VOORTGEZET ONDERWIJS

 Onderwijssoort                                         Leerweg                 BVO/ll

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)                                                         1,66

BovenbouwAVO/VWO                                                                   0,78

Bovenbouw theoretische leerweg                         TLW                    1,11

                                                                        LWOO                 1,26

Bovenbouw techniek                                           GLW                   1,11

                                                                         BLW                   1,38

                                                                         LWOO                 1,57

Bovenbouw economie                                          GLW                   1,11

                                                                         BLW                    1,38

                                                                         LWOO                 1,57

Bovenbouw zorg/welzijn                                      GLW                    1,11

                                                                         BLW                    1,38

                                                                         LWOO                  1,57

Bovenbouw landbouw                                          GLW                    1,11

                                                                         BLW                     1,38

                                                                         LWOO                  1,57

Praktijkonderwijs                                                                           1,99

 

Legenda                TLW                       Theoretische leerweg

                              LWOO                   Leerwegondersteunend onderwijs

                              GLW                      Gemengde leerweg

                              BLW                       Beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

 

 

DEEL C          DE BEPALING VAN DE OMVANG VAN DE TOEKENNING

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1.                SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

1.1              Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal één groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal vierkante meters en het aantal vierkante meters behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

 

Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

 

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

 

1.2              Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal één groep.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

 

Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijke gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

 

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal vierkante meters en het aantal vierkante meters behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw.

Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of het gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

 

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

 

1.3    Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

 

Voor een basisschool wordtdeomvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum.  Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

 

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijven gebruik bestemde voorzieningen, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

 

Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

Voor een basisschool wordt een toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

 

Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing anders dan een aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen wordt bepaald door de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m²bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m² bvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening zoals beschreven in deel B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte” met als maximum het aantal groepen van de school waarvoor de school over permanente huisvesting beschikt.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleer-pakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

1.4              Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

 

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding.

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

 

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2.                SCHOOL VOOR SPECIAAL ONDERWIJS

2.1       Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal één groep.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal vierkante meters en het aantal vierkante meters behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of het gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

 

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

 

2.2              Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal één groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal vierkante meters en het aantal vierkante meters behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschil-oppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage:

"De bepaling van de capaciteit".

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting, medegebruik, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

 

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

 

2.3              Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en het meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en het meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel- van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

2.4       Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

 

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding.

 

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

 

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

 

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

3.         SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

 

3.1              Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruik-neming , wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

 

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

 

3.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: “wijze van bepalen van de ruimtebehoefte.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening  uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m2 bruto vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 7.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: "wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk isen de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke les-rooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

 

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk isen de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: “wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

 

3.3              Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting.

 

De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

  • 3.4              Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.

 

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.

 

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

 

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

 

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het LWOO en Praktijkonderwijs wordt een aangepast formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym): 322. Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie deel A, paragraaf 3.5.1) (Een gymnastiekruimte voor voortgezet onderwijs kan voor 40 lesuren worden gebruikt.).

 

De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste zestien weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m²bvo gym)/460. Voor het LWOO en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m²bvo gym)/322.

DEEL D          MINIMUMNORMEN BIJ REALISERING VAN NIEUWE VOORZIENINGEN

 

 

1.                  SCHOOL VOOR BASISONDERWIJS

 

  • Minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

  • één speellokaal per school met een minimumnetto-oppervlakte van 84 m2 , vanaf de veertiende groep een tweede speellokaal met een minimum netto oppervlakte van 84 m²;

  • minimumoppervlakte leslokaal: 42 m2 netto.

 

2.                  SCHOOL VOORSPECIAAL ONDERWIJS

 

  • Minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

  • een speellokaal heeft een minimumnetto-oppervlakte van 84 m2;

  • minimumoppervlakte leslokaal: 42 m2 netto.

 

3.      SCHOOL VOOR VOORTGEZET ONDERWIJS

 

 

Minimumafmetingen, uitgedrukt in netto m2:

theorielokaal:                                                      42 m2

theorievaklokaal:                                                50 m2

vaklokaal natuurkunde:                                      50 m2

vaklokaal biologie:                                              50 m2

vaklokaal scheikunde:                                        60 m2

vaklokaal handvaardigheid:                                60 m2

vaklokaal overig:                                                80 m2

specifiek vaklokaal lassen:                                 50 m2

specifiek vaklokaal meten:                                 50 m2

werkplaats:                                                         115 m2

restaurant:                                                           80 m2

 

4.                     GYMNASTIEKRUIMTEN

 

-     De oefenruimte is minimaal 252 m2 netto;

-     de hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m;

het gymnastiekgebouw bevat tenminste twee kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.

III-1.     OVERZICHT "MEETINSTRUCTIE VOOR HET VASTSTELLEN VAN DE BRUTOVLOEROPPERVLAKTE VAN DE SCHOOLGEBOUWEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS"

 

 

De vaststelling van de brutovloeroppervlakte van een schoolgebouw:

De brutovloeroppervlakte van een gebouw is de som van de brutovloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

De brutovloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de brutovloeroppervlakte te worden gerekend.

 

De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw.

Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de brutovloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

Tot de brutovloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voorzover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m2.

 

 

Uitzonderingen:

In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de brutovloeroppervlakte gerekend.

Indien de brutovloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto-oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De brutovloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de brutovloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Voorzover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de brutovloeroppervlakte.

 

III-2.     OVERZICHT "MEETINSTRUCTIE VOOR HET VASTSTELLEN VAN DE BRUTOVLOEROPPERVLAKTE VAN DE SCHOOLGEBOUWEN IN HET VOORTGEZET ONDERWIJS"

 

Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het Ministerie van OCW.

 

De bruto-oppervlakte van een gebouw is de som van de brutovloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende "beloopbare" binnenruimten. De brutovloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen.

 

 

Tot de bruto-oppervlakte behoort eveneens:

 

  • de oppervlakte van trapgaten, liftschachten en leidingschachten op elk vloerniveau;

  • de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voorzover groter dan 0,5 m2.

 

Uitzonderingen:

  • de oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de brutovloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

 

  • Open brand- of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto-oppervlakte niet meegerekend.

 

  • Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.